lenk
lelmantel,
jnschilder
an het
ui verste
fater
Kuiks verhalen
zijn ontmaskerend
De
lege
ruimte
kunst t15/k15
rkit
G. Kruis
1969 werd ik via-via attent gemaakt op de Groningse kunste-
Henk Helmantel, die ergens verscholen in de Ommelanden,
oude hervormde pastorie van Westeremden na academie
iitaire dienst eigenlijk nog maar net begonnen was. 'n Jaar
ie was hij toen zo ongeveer bezig.
ild.
zijn werk destijds nog niet
was geweest op officiële
is wel nu en dan in de
paar dagen in een toeval-
ihikbare ruimte bleek het
lestijds al verspreid te zijn
it hele land.
wat je noemt liefhebberij
iberij in de ware zin van het
want de schilderijen van
itel passen totaal niet in het
mode-beeld: ze zijn niet zo
>p, dat je ze even tussendoor
en de naam van de schil-
nog helemaal geen garantie
en goede belegging. In de
en jaren had Henk Helman-
paar eenmanstent'oonstellin-
der andere in Amsterdam, en
n werk te zien op enkele
^toonstellingen. Nu heeft
einde van de maand, zijn
;rote expositie in 'Pictura' te
;en: daar hangen een kleine
werken, waarvan bijna de
geleend moest worden uit
lende particuliere collecties,
pingedam tot Yerseke. Daar-
rden er een twintigtal ge-
d in 1972 en dat is gezien
tel's uiterst arbeidsintensieve
hij doet soms weken
en schilderij een bijna
flijke produktie.
lelmantel is een 'fijnschilder'
zuiverste water. Hij schil-
objecten van zijn stillevens,
kinterieurs en nu en dan
landschappen en portretten,
n grote nauwgezetheid, zeer
ich, net echt, wordt dat popu-
loemd. Als hij glas schildert,
r vruchten of noten, emaille,
steen, ziet dat er helemaal
anig uit, tot in de kleinste
se:
4
10EI
manier, dat als je foto's laat
sommige van die schilderij-
ligeen niet kan geloven, dat
alografeerde schilderijen zijn.
zien hoe dat geschilderd is,
eren nagels in dat mes, dat
P koper, kijk, die stenen kom,
e stukjes afgestoten zijn, die
kleur van die fles, dat glas,
n'. Dit op deze manier bekij-
bepaalde afzonderlijke de-
emt in eerste instantie zo'n
tuk aandacht in beslag, dat
1 geoefende kijkers, de mees-
niet eens aan 'het schilde-
zodamig toekomen. Maar daar
lieten ze er wel van en
gewoon kijken leidt heel
tot werkelijk zien.
tel ziet de schoonheid van
meestal heel eenvoudige
hij houdt, vertellen zijn
ijen, van de glans van glas,
baiaMe vorm van een ei, de
.^ge diepe kleur van een tros
de ruige materie van een
tuur.
Dat soort dingen zet hij dan bijeen,
op een van de manieren, die hij fijn
vindt en die schilderkunstige,
schilderachtige mogelijkheden heeft,
noem het componeren op een lap
stof, 'n stuk gekreukeld papier, 'n
oude tafel, of met als achtergrond
een schilferige muur.
't Wonderlijke is, dat dergelijke stil
levens, zelfs al zijn er zaken bijeen
gebracht, die normaal eigenlijk toch
niet bij elkaar staan, toch steeds de
indruk wekken van een toevallig
'betrapt' zijn, van een pure ontdek
king.
Vorige week had ik het over de
vijftig jaar geworden Limburger Gé
ne Eggen een kunstenaar, die een
enorm oeuvre heeft opgebouwd,
wiens kunst bij zeer vele particulie
ren te vinden is, maar voor wie de
grote kunstmanagers en de musea
nooit oelangstelling hadden.
De Groningse Helmantel zal, als'ie
zo doorgaat lees: gewoon zichzelf
blijft van die zijde een dergelijk
gebrek aan waardering te wachten
staan.
Zijn manier van werken, zijn tech
niek, zijn objectkeuze, zijn levens
wijze, 't ban allemaal niet traditio
neler
Op de tentoonstelling in 'Pictura'
hangt een schilderijtje van een drui
ventros op een kussensloop. Een
verrukkelijk schilderijtje, dat 'n
paar maanden geleden ook op een
tentoonstelling van Groningse kun
stenaars in Rotterdam heeft gehan
gen. Heel kort overigens maar. Toen
zag iemand het, raakte volkomen
onder de 'bekoring van het kleine'
en wilde het kopen mits hij en
dat is ongebruikelijk het direct
onder de arm mocht nemen. Het
mocht, en de eigenaar stond het nu,
zij het met enige tegenzin, af voor
deze presentatie.
Dat schilderij bracht me op een
tikkeltje vreemde gedachte. Als
Henk Helmantel nou die druiven,
die prachtige druiven, eens had weg
gelaten, alleen dus dat stuk bussen-
sloop had gehandhaafd, een kreukelig
stuk stof met die van die gekke
katoenen (of linnen) knoopjes, en
van die duidelijk zichtbare stikna-
den, had het zo naar de opzienba
rende tentoonstelling 'Relativerend
Realisme' dit voorjaar in het
Eindhovense Van Abbemuseum
gekund. Har Sanders en dat is
overigens en uiteraard helemaal zijn
zaak doet het ongeveer op die
manier en die was dan ook in het
belangrijke internationale gezelschap
daar vertegenwoordigd.
Stukken papier met vouwen en lap
pen met plooien bij Helmantel 'n
onderdeel van een paar schilderijen
waren daar het hoofdontwerp
voor de Amerikaan Stephen Posen.
En er is hier in Groningen een
schilderijtje, '1 y2 klooste^.op' heet
het, gewoon dus 'n paar brokken
'Stilleven met petroleumkan' van Helmantel
Helmantel aan het werk aan het schilderij 'NH Kerk te Westeremden'
oude baksteen. Claudio Bravo was,
met een paar volkomen naturalisti
sche kiezelstenen aanwezig in Eind-
ho\ en.
En ik dacht aan mijn bezoek aan de
Documenta in Kassei. Die staat im
mers helemaal in het teken van de
realiteit. Daar spelen de Amerikaan
se super-, hyper- en radicaal-realis
ten een grote rol.
Die projecteren, zoals al beschreven,
heel groot, foto's en schilderen die
na. Een manier dus, die de reclame
al jaren toepast. Hun onderwerpen
zijn veelal (ook) vulgair, ze tonen
daarenboven ook nog heel demon
stratief, dat ze zijn uitgegaan van
foto's. Dieptescherpte, optische ver
tekening e.d. worden heel duidelijk
gecopiëerd. 't Is nieuw, anders, dus
staan de kunsthistorici in de rij om
er zeer diepgaande beschouwingen
aan te wijden en de musea verdrin
gen eikaar om ook dit vooral niet te
missen.
Als Henk Helmantel zich een beetje
minder zou inspannen, wat meer
gebruik wilde maken van allerlei
handige hulpmiddeltjes, zoals dia's
en projectors; als'ie nou maar eens
bereid was zijn bewogen, warm-glan-
zende kleuren te vervangen door
een kil en keihard technicolor, als'ie
geen kerkinterieurs tot onderwerp
koos, maar het nieuwe puitje van de
plaatselijke Boerenleenbank, dan
hadden de managers waarschijnlijk
al aan zijn voeten gelegen.
Nu schuifelen er dag-in-dag-uit ver
wonderde en bewonderende Gronin
gers 't waren er al duizenden en
dat's erg veel voor een dergelijke
expositie langs deze allèèn-maar-
moode schilderijien.
Toen ik er was, om een uur of
twaalf, bezocht een klas middelbare
schollieren de tentoonstelling. Meest
al is dat niet zo bevorderlijk voor
je concentratie. Dit keer echter was
cr zeer veel aandacht. Dat kan aan
de klas gelegen hebben, maar dat
'ijkt m° sterk. Ik ontmoet vaak
klassen, in musea of kunstzalen.
Soms wel eens geboeid, meestal niet
zo. maar altijd klaar op het eerste
seintje de benen te nemen. De reac
tie hier op 't Wordt onze tijd' van
een leraar was een eerlijk gemeend
en algemeen 'Nou al?'
En is dat eigenlijk niiet wel zo
belangrijk als die afgemeten, koel-
wetenschappelijke belangstelling van
een paar internationale kunst-bon
zen?
ilbert Kuik maakte naam als au-
iir van een. autobiografisch ver-
ig, 'Vreemde eend, medicijnman
Afrika', waarin hij zijn ervarin-
ij beschreef als arts tijdens een
ijaoiig verblijf in Oeganda. Het
IP cces van dit boek, dat uitver-
III pcht is, maar bovenal Kuiks taal
handeling, deden veronderstellen
we meer van hem zouden ho-
wetl in tweede, juist verschenen werk
de verhalenbundel 'O jongens,
jigens, wat een gepiep!' In het
dtell elverhaal neemt een zich geïso-
te fcrd voelende man een vrouw en
hoi ie kinderen mee, die staan te
m naar het strand. Voor in de
komt een jongetje te zitten,
zich verkneukelt bij elke 'mie-
n vfrte bocht', en dan. zegt: 'O jon
as! Hoorden jullie dat? We piep-
i! O jongens jongens, wat
n gepiep!'. Deze uitspraak over
gierende banden in de bocht,
H 't voor de eenzame man functio-
llber ren 131 een V€e* groter verband.
„M lit"'
'Ojongensjongens, wat een gepiep!'
licht even later de woorden uit
tn oorspronkelijke situatie en
st ze los daarvan toe op zichzelf,
zijn. eigen bestaan, mogelijk
oeifl op '^et' bestaan. Drijvend in
e, de 'ogen gericht op de voort-
.ou loerende wolken sprak hij hard
de woorden: 'O jongens jon
as, wat een gepiep!'- Hij glim-
iit vervolgens 'om de schoon-
id en waarheid van deze woor-
)rnof®'- kunnen immers opgevat
heeft in een meisje, en anders-
door T. van Deel
relativerende formulering aangaan
de, ons leven. Wie zo'n uitspraak
doet over zichzelf, heeft weet van
eigen kleinheid en betrekkelijk
heid. Het werkt bevrijdend.
Gelicht uit het verband van gie
rende auto's en voortjakkerende
wolken verschijnt 'O jongensjon-
gens.-wat een gepiep!' als titel van
de gehele verhalenbundel. Daar
mee gaan deze woorden ook iets
zeggen over alle andere geschiede
nissen uit dit boek. De toon van
Kuiks werk is ironisch, hij relati
veert de gebeurtenissen die hij
zijn personages laat beleven. Daar
direct mee verbonden en ook
uit de titel afleesbaar, naar mijn
gevoel is een vorm van mededo
gen.
Het lijkt alsof ik wat te ernstig
inga op een zo tot lezen uitnodi
gende titel, maar het is Kuik,
meen ik, ook te. doen om wat er
achter de facade schuilt. Zijn ver
halen ontmaskeren. Een jongen
moet ontdekken dat hij zich ver
gist heeft in een meisje, en ander-
om. Een meisje ziet pLotselimg in
dat haar broer een ander is dan zij
altijd gedacht heeft. Een jongen
ontvlucht daadwerkelijk het ouder
lijk huis na een ontnuchterend
sollicitatiebezoek. Een jongen rea
liseert zich tijdens het carnaval
dat hij zich altijd als een ander
heeft voorgedaan.
Kuik is duidelijk geïnteresseerd in
identiteitsproblemen, in de onthul
lende confrontatie van mensen met
elkaar.
De bundel bevat zeven verhalen,
vijf korte en twee erg lange. De
korte werden eerder gepubliceerd
in Avenue,. Tirade en Hollands
Maandblad. Dat juist deze literaire
periodieken Kuik opnamen, zegt al
iets over zijn wijze van schrijven:
intelligent, geestig en ironisch.
Het is het taalgebruik van iemand
die spot met emoties, maar ze
intussen juist krachtig oproept.
In de lange verhalen vind ik Kuik
op zijn best. Hij krijgt daarin de
gelegenheid uitvoeriger te zijn,
wat de ongedwongenheid van de
vertelling ten goede komt. De kor
te doen soms iets te geconstrueerd
aan, zowel stilistisch als composi
torisch. Het is trouwens toch een
neiging bij Kuik om de verhaalge
beurtenissen naar formulering en
plot aan, te dikken. Een vorm van
overdrijving is hem niet vreemd.
Voor de contrastwerking kan dat
uit verhaaltechnisch oogpunt heel
goed zijn, maar Kuik weet een
enkele keer, zoals in 'Trix en de
onzekerheid',- slecht maat te hou
den, waardoor het beschreven voor
val wel heel erg potsierlijk wordt.
In zo'n geval verliest de lezer
gemakkelijk de in-trieste en tragi
sche aspecten uit het oog en krijgt
de, humor een wat oubollige kant.
Het enige ik-verhaal uit deze bun
del is een mooi voorbeeld van
Kuiks mogelijkheden. Het heet 'Ik
en mezelf', telt bijna 80 bladzijden
en handelt over een eerstejaars
student medicijnen die zich tijdens
carnaval in Maastricht koste wat
het kost van een eerste seiksuele
ervaring wil verzekeren. In alle
opzichten is Kuik erin geslaagd de
hitsige spanning te reproduceren
waarin de jongen, verkeert en de
verwikkelingen tijdens het hossige
carnaval. De inzichten omtrent
zichzelf, waartoe de jongen ge
raakt, vloeien logisch voort uit de
omstandigheden.
Stilistisch valt er op dit verhaal
weinig aan te merken, al moet
Kuik zeker bij zo'n ik-verhaal
terdege oppassen voor een al te
losse pen, een al te voor.de hand
liggend gebruik van woordspelin
gen en dergelijke ('Een koekje
gaat er bij mij altijd in als koek',
staat ergens anders).
Ik besluit met een geestige passage
uit 'Ik en mezelf'. In de laatste zin
pakt Kuiks neiging tot overdreven
formuleren juist wel aardig uit.
het toeval wil dat ik ontzet
tend goed ben in het vangen van
vliegen. Toeval? Als ik het eerlijk
bij mezelf naga dan heb ik nergens
in mijn leven met zoveel toewij
ding, energie, concentratie en vol
harding aan gewijd dan juist daar
aan. Stop mij in een kamertje
met twintig vliegen en ze zitten
een kwartier later onder een omge
keerd glas hun, vleugeltjes te repa
reren. Hoe vaak heb ik niet als
jongetje in de keuken van de boer
derij van mijn grootvader somber
van verveling naar de koeien op
het weiland staan staren als ik die
zondagmiddag juist met éenentach-
tig vliegen onder de kaasstolp een
nieuw record gevestigd had? 'Ik
ben de grootste en slimste vliegen
vanger van de wereld, dacht ik
dan, maar, wat schiet ik er mee
op?' Tijdens een fietstocht door
Engeland heb ik diverse malen de
moed gehad tegen een wildvreemd
meisje te zeggen: 'Do you see that
fly over there?' 'Yes',:zei ze want
hij zait er. 'It's yours', zei ik dan
en ving hem. Dat vermocht wel
eens het dekseltje van een hartje
op te lichten zodat, ik er op eigen
kosten een flesje appelsap in
mooht gieten'.
Hilbert Kuik: O jongensjongens,
wat een gepiep! Amsterdam, Meu-
lenhoff, 1972, 171 biz. (E266)
12,50.
door Ber Hulsing
'Ik kan zomaar een lege ruimte ne
men en die een kaal toneel noemen.
Een man loopt door deze lege ruimte
terwijl iemand anders naar hem kijkt,
en meer is niet nodig voor het ont
staan van een toneelbehandeling'.
Zo begon Peter Brook zijn vier lezin
gen voor Engelse universiteiten, die
daarna zijn gebundeld tot een belang
wekkend boek. Brook is als re
gisseur, in Engeland, Parijs, Moskou,
New-York, vele malen met die 'lege
ruimte' begonnen, zoekend naar nieu
we vormen, nadat hij afrekende met
wat hij het Doods Toneel noemt. Dat
is het bekende theater met de rode
gordijnen, en de traditie, de saaie
routine, de vastgelegde verouderde
stijl van voorbije tijden, waarin het
toneel nobel, poëtisch, romantisch,
heroïsch, klassiek moest zijn; het thea
ter van drie weken repeteren naar
oude methoden en oude effecten; het
commerciële theater.
Het is doods, niet dood, want er
gebeurt soms nog wat. Het is een
machine die rammelt, maar niet stopt.
Het g3at niet goed met dat theater. In
Parijs, op Broadway, in Londens West-
End (in Rotterdam en Amstendam)
is het in een crisis. Omdat het geen
nieuwe vormen wekte, niet meeging
met het leven. En leven is beweging.
Brook begon weer van de leegte uit.
Maiair wel met de vraagwaarom?
waartoe?
Anderen, en ook Brook wel, zochten
het in wat hij Heilig Theater noemt;
in het, door burgerlijke maatstaven
vernietigde, ritueel; de bezeten pogin
gen om 'het onzichtbare weer zicht
baar te maken', met gebaren, lichame
lijke expressies, zonder woorden des
noods omdat die te naturalistisch zijn.
Hij had het over het Theater der
Wreedheid, naar Artaud, over de hap
penings, over de experimenten van
Jerzy Grotowski, die zijn acteurs met
zelfonderzoek tot een zich blootgeven
de, offerende derwisjen maakt, tot
priesters voor de ingewijden; en over
The Living Theatre dat al zoekend
terecht kwam bij Voodoo.
Brook is door die experimenten heen
gegaan en hij ziet er de bezwaren
van. Hoe passief, vraagt hij, wordt
daarbij de toeschouwer? Hoe weinig
toeschouwers kunnen Grotowski's in
gewijden worden? Wat gebeurt er als
het nieuwe er af is? Een happening
kan machtig spontaan werken, maar
ook bar vervelend en triest misluk
ken. Een nieuwe vorm kan schokken,
maar wat gebeuit er na de schok?
Zo'n cultus van 'het onzichtbare' is
anti-intellectueel, hij verloochent de
geest, en kan zelfs een fascistisch
luchtje krijgen.
Brook, zelf een zoeker, vraagt zich
wel af: wat zoeken we eigenlijk? Als
wij proberen het 'echte' leven te ont
dekken moeten v.-ij het leven niet
uitsluiten. Het leven ziet hij nog
altijd het best weersp'egeld in wat hij
Rauw Theater noemt, het volksthea
ter, dat altijd weer redding brengt.
Het is niet kieskeurig, niet pompeus,
niet pretentieus niet traditioneel, het
zit niet gebonden aan stijl en is anti-
autoiitair. Hij heeft het over Jarry,
Meyerhold, Vachtangow en Brecht
vooral, die rauw theater verkozen.
Niemand die het toneel ernstig
meent, zegt Brook, kaD aan Brecht
voorbijgaan. Zijn dialectiek (marxis
me), zijn vervreemding bieden de au
teur een instrument, een doel. Zijn
verlangen om de maatschappij te ver
anderen, om te maken dat zij haar
eeuwige huichelarij onder ogen ziet,
is een geweldige krachtcentrale. Om
het toneel te redden, meent Brook,
moet overal ter wereld bijna alles in
het theaterwezen worden weggevaagd.
En heden is de rauwheid levendiger
dan de heiligheid en het doodse.
Rauw Theater vindt Brook vooral ook
bij Shakespeare, 'nog steeds ons voor
beeld'
Brook heeft meermalen Shakespeare
gedurfd-nieuw geregisseerd. Hij werd
erdoor vermaard. In zijn laatste lezing
Direct Theater vertelt hij zijn per
soonlijke ervaringen met het toneel,
de spelers, de ontwerpers, en met het
publiek. Het toneel is een kleine
wereld en kan dus gemakkelijk een
kleinzielig wereldje worden, het ver
schilt van het alledaagse leven en kan
daardoor gemakkelijk naast het leven
terechtkomen. Het heeft behoefte aan
publiek. Zonder publiek is het niet af.
Maar dat publiek, gewoonlijk niet le
vendig en trouw, moet de noodzaak
van het toneel voelen, van een levend
toneel, dat niet de aanvaarde waarde
bejubelt maar ze uitdaagt. Om dat
toneel te maken moet er hard ge
werkt worden, en gezocht worden
naar nieuwe vormen, woorden, ver
houdingen, plaatsen, en moet de me
dewerking van het publiek worden
verworven.
Hoei Peter Brook daarover zijn
gedachten heeft, die hij positief en
agressief weet te stellen, voegt hij er
toch aan toe, da! elke nieuwe erva
ring hem tot weer andere conclusies
kan leiden. Want er zijn geen formu
les en geen methoden. Of liever: die
zijn in een paar uur te leren. Maar de
rest is praktijk.
Deze indrukken, hier weergegeven,
niet eens als samenvatting, geven ho-
penlijk wel een idee van Peter Brooks
boeiende betogen. Die zijn dan ook al
uitgekomen in een dozijn landen, en
tenslotte ook hier, nadat er in Enge
land in vier jaar al vier drukken
verschenen. De goede vertaling is van
CJ3. van Amerongen-van Straten.
Peter Brook: De lege Ruimte,
het Toneel van Vandaag. Uitg. Mous-
sault, Amsterdam, Standaard, Antwer
pen. 152 blz. prijs ƒ12,50.