Vorstenportretten als propaganda Fictie en werkelijkheid Over een tot hel geworden merengebied TROUW/KWARTET ZATERDAG 2 SEPTEMBER 1972 KUNST T19/K19 door G. Kruis Dat de prentenkabinetten niet tot de drukstbezochte afdelingen van de musea behoren wordt waarschijnlijk voor een goed deel veroorzaakt door het feit dat de meeste bezoekers nu ze'er eens een keertje zijn' ook zo veel mogelijk tegelijk willen be kijken. Een typisch gulzig trekje dus eigen lijk waardoor ze zich overigens heel wat ontzeggen. De wegwijzer, die bij een dergelijke culturele sight-seeing gevolgd wordt is de orde der 'belang rijkheid': eerst de topstukken, die werken dus waaraan het bepaalde mu seum zijn eventuele vermaardheid dankt en daarna een meestal toch nog willekeurige dwaaltocht door de za len. Meestal is dat zo vermoeiend, dat zeker de prentenkabinetten dan niet meer aan bod komen. Want voor een prent heb je tijd nodig, veel tijd. Een prent laat zich niet 'even' be kijken, zij wil gezien worden, milime- ter voor millimeter afgetast, bestu deerd, zij wenst alle aandacht. En die aandacht kun je, na tevoren al uren langs allerlei andere vormen van kunst geschuifeld te hebben, meestal niet meer opbrengen. De premt', schreef de Belgische kunst historicus prof. dir. Louis Lebeer, 'is niet bestemd voor spectaculaire en bestendige uitstalling, zoals het schil derij of het beeldhouwwerk; de prent is een kunstwerk met een intiem karakter, ze hoort in een map waaro ver men zich, ver van een al te felle belichting, in stille contemplatie neer buigt, zij is een kostbaar blad papier dat tegen vocht en stof dient be schermd, dat op een karton dient ge plakt, omhaar niet aan te raken, ten zij met de ogen waarvan de gevoelig heid de bewustheid van de geest op wekt. De prent is een delikaat en uitgelezen voorwerp.Dat lijkt mis schien een wat ouderwetse benadering maar er valt riiets tegen in te brengen.De tentoonstelling 'Vor stenportretten uit de eerste helft van de 16e eeuw', die tot 29 oktober in het prentenkabinet van het Rijksmu seum te Amsterdam gehouden wordt is ook niet bepaald een spectaculaire gebeurtenis. Ze is geen tijden van tevoren met veel tam-tam aangekon- Hendrik de VIII van Engeland, een houtsnede (waarschijnlijk ook van Cornells Anthonisz) naar een schilderij in Windsor, dat weer vervaardigd werd aan de hand van het fresco van Holbein in Whitehall Orivy Chamber, dat bij een brand in 1698 verloren ging. dlgd en de geëxposeerde bladen wer den niet van heinde en verre bijeen gebracht. Er werd overigens wèl een paar jaar aan gewerkt, een arbeid die ook resulteerde in een goed gedocu menteerde catalogus. Niet alleen de 'gewone' liefhebber van oude prenten kan op deze tentoonstelling zijn hart ophalen, 't Gaat hier eigenlijk niet eens zozeer om bijzondere fraaie in artistieke zin dan bladen, maar vooral om boeiend historisch materi aal uit een even boeiende periode van de wereldgeschiedenis. Ook voor vele anderszins geïnteresseerden dus een goede gelegenheid zich eens wat meer in de grafiek te verdiepen. De 'mededeelzaamheid' van deze hier getoonde prenten, zal het ze zeker niet al te moeilijk maken. Mededeelzaamheid 'Houtsneden als propaganda' luidt de ondertitel van deze expositie want de prent heeft steeds een grotere sociale functie ge had dan een schilderij, tekening of beeldhouwwerk. De prent was de voorloper van de krant, van de volks universiteit, van de cursus Openbaar Kunstbezit, van het geestelijke en po litieke traotaat, van de hedendaagse reproductie ook. Vorstenportretten als propaganda dus. Maximiliaan van Oostenrijk was de eerste, zo lees ik in de catalogus, die voor de roem van zijn dynastie de drukkunst inschakelde. En dat voor beeld sprak wel aan, vond spoedig overal navolging, vooral, veronderstel ik, omdat het de vorsten en vorstjes zelf niets behoefde te kosten. Want hun portretten waarvoor ze niet eens poseerden maar die gemaakt werden naar schilderijen of tekenin gen, zelfs wel naar ramen werden uitgegeven en verspreid door druk kertjes van goedkope houtsneden. De mensen, het publiek, betaalden er, zoals steeds, zelfs nog voor om naar 'die alder eedelste, machtichste Coninck', 'Van Gods ghenaden Hertog van', 'die edel hoochgeboren en de doerluchtige Vorst' te mogen kijken. In de Nederlanden was er niet direct zo'n vraag naar die portretten. Hier vonden de houtsneden met religieuze en moraliserende onderwerpen voorlo pig nog veel meer aftrek, dus werden die veel meer gemaakt Op de tentoonstelling heeft men een paar van de vroegste portretten uit deze lage landen bijeengebracht. Eerst nog helemaal geen directe propaganda, Cornells Anthonisz: 'Karei V' De vorst is afgebeeld op een stappend paard naar links, het wapen van Karei met de Orde van het Gulen Vlies is linksboven te zien. Dit is de houtsnede, die bij een 19e eeuwse herdruk gebruikt werd als een kinderprent met het opschrift St. Nikolaas. meer een soort mystieke heldenvere ring. Afbeeldingen van de 'Negen Be proefde Helden', drie uit de christe lijke, drie uit de antieke geschiedenis en drie uit het Oude Testament, wa ren erg in. Karei de Grote was daar één van, en hij is hier op een aparte prent In volledige wapen rusting, keizerskroon op het hoofd, helemaal gereed voor zijn bekerings werk. Er is er ook een van Hector (van Troje) een ridder uit de oud heid en, allen tesamen, staan ze, die 'Negen Besten', op een prent die waarschijnlijk van de grote Lucas van Leyden is. Alexander berijdt een oli fant, de acht anderen verplaatsen zich te paard. Uit dit soort voorstellingen ontwik kelde zich dan ook het befaamde ruiterportret, dat het tot op de dag van vandaag heeft uitgehouden. De verheerlijking van de deugdzaamheid of in ieder geval dapperheid van die negen ridders lieten de vorsten later op hun eigen naam, hun eigen ge slacht overschrijven. Geslachten die ze en dat is hier ook te zien op de verschillende soms zeer grote houtsne den van stambomen zonder blikken of blozen terug lieten gaan tot de vroeg-christelijke tijd en soms zelfs deinsden ze niet eens terug voor de klassieke oudheid. Maar goed, de vorsten zaten te paard en daar wilden ze op blijven zitten. Vandaar die 'propaganda': de versprei ding van hun portretten met die op wekkende opschriften, gaf het pu bliek, het volk in ieder geval enig idee, wie er nu eigenlijk precies tegen wie vocht. (In de, verder toch wel verduidelijkend geschreven inleiding wordt in zo'n geval gesproken van 'antagonisten', wat tegenstanders be tekent, en van 'de protagonisten in de politieke machtsstrijd'. Is: hoofdrol spelers of, nog juister, eerste kamp vechter). In het prentenkabinet hangen ze bij* een, de tegenstanders van Karei V in diens rijk immers ging toen de zon nooit onder de vorsten van Frank rijk en Engeland, de Nederlanders. Zijn bondgenoten zijn er, zijn fami lieleden en hijzelf uiteraard, vele malen. Twee drukken van hetzelfde blok zijn erbij, een ruiterprotret van Cornells Anthonisz, van wie hier vele prachti ge prenten zijn. Een 'gewone' druk, zij het waarschijnlijk 17e eeuws (de prent stamt van omstreeks 1540) en een 19e eeuwse druk, uitgegeven door Barend Koene in Amsterdam. De sier lijke Spaanse stap van het paard, de houding van Karei en misschien voor al de manier waarop hij zijn wapen draagt, deed bij Koene Barend een ideetje opkomen. Hij veranderde niets aan de prent zelf, maar voegde in kolossale letters het opschrift 'Sint Nikolaas' toe, gaf de prent een paar kleurtjes en zette er tenslotte, rechts, nog een gedichtje in: 'Kind'ren dit is Sinterklaas - Schrik niet voor die noob'le Baas - Dat's de man daar koek en Vygen - En banket is van te krijgen', en nog meer van dat fraais. Trouwens ook de houtsnijders en drukker-uitgevers maakten het zich niet altijd even moeilijk. Cornelis Anthonisz maakte bijvoor beeld in de veertiger jaren (van de 16e eeuw) een ruiterportret van Hen drik II, 'Dolphin van Vranckrijk-Ver- beyder derselver croonen'. Voor de afbeelding van het gezicht maakte hij, zoals gewoonlijk, gebruik van een be staand portret, een tekening uit de school van Clouet, nü in de Bibliothè- que Nationale te Parijs. Verder had Anthonisz kort daarvoor nog een prent gemaakt van Willem van Gulik te paard en die was lekker uitgeval len. Waarom dus een nieuw paard getekend? Hij copieerde paard en zelfs het lichaam van Van Gulik, zette er dat andere hoofd op, veranderde nog een paar onbelangrijke orna mentjes en 'Inden witten Haesewint op die Lombaerde veste' te Ant werpen kon drukker-uitgever Hans Liefrinck weer een nieuw vorstenpro- tret aanbieden. Trouwens, enkele jaren later komt hij weer met dezelf de prent op de proppen, waarop het wapen met de dolfijnen vervangen is door het Franse koningswapen. Hen drik was koning van Frankrijk gewor den en het opschrift luidt nu 'Le treschristien Roy Henricus'. Zoveel kan die man in die paar jaar niet veranderd zijn, zal de Liefrinck, zelf ook 'figuersnyder*, gedacht hebben.4 't Mag dan geen spectaculaire tentoon* stelling zijn, 't is ook geen alledaagse: voor liefhebbers is er een heleboel te beleven. Proberen! Filmkroniek door dr. H. S. Visscher Marin Karmitz' film 'Coup pour coup' herinnert in vele opzichten aan de film die Joris Ivens in 1932 samen met Henri Storck in de Bori- nage maakte. In beide gevallen gaat het om stakingsfilms. In de Bori- nage, het trieste Belgische mijndis- trikt ten westen van Mons, waar Vincent van Gogh ooit zijn evangeli serende arbeid bedreef, was een sta king uitgebroken nadat de mijndi- rekties een loonsverlaging van vijf procent hadden ingevoerd. De sta king breidde zich in korte tijd sterk uit, maar werd snel door politie en het leger bedwongen. Dz nasleep was afschuwelijk. Tal van arbeiders werden door de mijnen niet meer in dienst genomen hetgeen weer tot gevolg had dat zij uit hun huizen, die het eigendom van de mijnen waren, gezet dreigden te worden. De onrust bleef smeulen, maar strenge ordemaatregelen belet ten iedere mogelijkheid tot samen scholing. Die trieste en uitzichtsloze kwam. De film van Karmitz van Ivens' film, die onder dikwijls ui terst moeilijke omstandigheden en min of meer clandestien tot stand kwam. De film van Krmitz van geboorte Roemeen heeft tot on derwerp een staking van het vrou welijke personeel op een Franse I confectiefabriek, waar een uitbui- tingspolitiek een ondraaglijk werkli- maat geschapen heeft; er heerst een onverbiddelijk en schools toezicht, en de verrichtingen worden veelal Per stopwatch geconaroleerd om vast te stellen of de arbeidster nog wel 'voldoet'. Dat leidt tot enorme span ningen en na het ontslag van twee 'opstandige' fabrieksmeisjes, tot sta king en de bezetting van de fabriek. De pogingen om de staking te bre ken, mislukken. Tenslotte wordt de directeur, Boursac, als die zich in het hol van de leeuw waagt, gevan- I gen genomen door de vrouwen. De film heeft een open einde: de eisen van de arbeidsters worden ingewil ligd, maar wij, toeschouwers, weten dan al, dat die inwilliging niets anders dan een taktische manoeuvre is, op aandringen van de politie, die bang is zich met deze vrouwensta king in de vingers te snijden. Er zijn echter heel wat meer over eenkomsten dan het onderwerp en de positie die de filmer ten aanzien van het gegeven inneemt. Zowel Ivens als Karmitz hebben gebruik gemaakt van niet-professionele ac teurs; de eerste werkte eenvoudig met de stakende mijnwerkers, de tweede recruteerde een honderdtal werkloze fabrieksmeisjes die zich bij het arbeidsbureau hadden aange meld. In beide gevallen gaat het dus om mensen die zichzelf en hun ei gen situatie speelden precies zo als dat in het Italiaanse neorealisme na de tweede wereldoorlog gebeur de. En ook inzake een zekere ambi valentie ten opzichte van de werke lijkheid, valt een duidelijke overeen komst te constateren. Ivens filmde een 'documentaire' hetgeen niet wegneemt, dat een aantal scènes van gebeurtenissen die zich vóór de komst van Storck en Ivens hadden afgespeeld, in scène gezet zijn; som mige van de mijnwerkers moesten zich daarvoor zelfs in politie-uni- form steken. Karmitz bouwde a.h.w. een documentaire werkelijkheid op: hij gebruikte een leegstaande fa briek in Normandië, die geheel con form werd ingericht en waarin de arbeidsters met bekwame spoed het volledige produktieproces herstel den. Binnen die authentiek gewor den situatie werkte het Karmitz- collectief veelvuldig met de videore corder, waardoor in de eerste plaats de vrouwen al snel hun bevangen heid voor de camera aflegden en waardoor zij voorts zelf hun reakties op het 'documentaire' gebeuren kon den waarnemen en beoordelen resp. wijzigen. Veelal ontstonden er dis cussies over wat er in een bepaalde fase van de staking moest gebeuren en pas daarna werd een scène definitief op het celluloid vastge legd. Het filmen viel dus samen zoals het Karmitz-collectief ook ge tuigt met een bewustzijnsproces van de betrokken vrouwen, bewust zijn van de situatie waarin ze verkeer den èn bewustzijn aangaande datgene wat ertegen gedaan kon worden. Ivens wijst in zijn autobiografie op een soortgelijke ontwikkeling bij de Bel gische mijnwerkers. 'Borinage' is dan ook de eerste film waarin Ivens zich bewust werd, dat filmen een politieke daad was en de camera een wapen in de strijd tegen sociaal onrecht en wantoestanden. Zelden is hij nadien van die lijn afgeweken: zo is hij de vader van de wezenlijke revolutionaire film geworden veel sterker dan de Russische fil mers bijvoorbeeld en het is geen wonder dat overal waar 'de revolu tie' doorbreekt, Ivens gevraagd is om de jonge filmindustrieën in zulke landen te leiden. Het lijkt niet uit gesloten dat Karmitz, die na de meidagen van '68 zich definitief tot de revolutionaire en collectieve film bekeerde, het beginpunt van een nieuwe lijn zal zijn. Het opvallende is echter, dat zijn film ondanks de documentaire benadering, toch veel meer de 'speelfilm' benadert. Voor sommige rollen vrijwel steeds voor de onsympathieke engageer de hij beroepsspelers: Boursac, de fabrieksdirecteur, en de opzichters, alsook de zwetsende vakbondsman. Hoe goed zij op zichzelf ook spelen zij worden, dankzij de meedogen loze hardheid van hun trekken en dankzij de close-up observaties van de camera tot propagandistische cli ché-typen van 'het' kapitalisme, be antwoordend aan het propagandisti sche axioma dat 'de slechten' ook een 'slecht' uiterlijk hebben. Zoiets doet wel afbreuk aan de authentici- teitswaarde van de film. Maar ook anderszins doet het speelfilm-karak ter de film geen goed, namelijk waar de camera tijdens de staking buiten de fabriekshekken treedt, waar hij in feite.niet thuishoort. De shots die daar het gevolg van zijn opnamen van het riante landhuis van Boursac en van Boursac zelf, zijn krantje lezend op het terras- doen bijna parodistisch aan. En stel lig was het een faux pas om de camerablik de identificeren met Boursac als hij in zijn Mercedes op het fabrieksterrein arriveert. Ook de opnamen van de ordepolitie, die een cordon om het gebouw getrokken zou hebben, voldoen niet: er gaat te weinig spanning van de beelden uit, omdat het duidelijk is, dat het wil lekeurig gemaakte opnamen zijn, die geen enkele relatie hebben tot het filmgebeuren. Dat zijn gebreken die aan de elders overweldigende docu mentaire authenticiteit afbreuk doen. Karmitz film roept dan ook niet in de eerste plaats verontwaar diging op om de extreme sociale wantoestand die hier per reconstruc tie wordt getekend: men voelt tè duidelijk de ver-tekening ervan. Maar wat zijn film zo door en door menselijk en zo intens boeiend maakt, is het leven dat er zich in ontplooit: de gesprekken tussen de stakende vrouwen; hun grappen en hun pleziertjes; het uitbundige ple zier als van schoolmeisjes tijdens de eerste symptomen van de wanorde en de opstand; hun proble men en hun vastbeslotenheid; de kameraadschap die er voor het eerst tussen hen ontstaat. 'We kregen nooit de tijd om elkaar echt te leren kennen', zegt een van de vrouwen tijdens een gesprek. Na afloop van de film zijn erbij, waarvan men als toeschouwer al ervaart, dat het al tijd al heel goede en nabije kennis sen zijn geweest. Weergaloze close- ups van gezichten legde de camera vast: gezichten die men tijdens het aanvankelijke produktieproces slechts als gesloten pantsers heeft waargenomen, maar die in de nieu we vrijheid van de staking open- bloeien. Ik denk alleen maar aan de sekwentie waarin regel voor regel het strijdlied tegen Boursac geboren wordt; of aan die waardige oudere vrouw, die zich opeens een revoluti onair liedje uit veel vroeger tijden herinnert. Men ervaart bijna aan den lijve van hoe essentieel belang de akte van het filmen geweest moet zijn voor het proces van be wustwording bij deze vrouwen. Het filmen als revolutionaire 'daad' is onmiskenbaar. De overdracht van het hele proces op het publiek lijkt mij twijfelachtiger dankzij de hier boven geconstateerde tekorten. Wat echter onverminderd overkomt, is de loutere presentie van menselijk leven; het enthousiasme, de dyna miek, de humor, een nieuw ont staande levensmoed. En dat is ge weldig. 'Borinage' heeft nooit een roulatie via de normale commerciële kanalen kunnen halen. 'Coup pour coup' wordt door het Amsterdamse theater The Movies' buiten de normale filmcommercie om vertoond. Ciné- club gaat hem exploiteren in voor tellingen op scholen, verenigings- vonden e.d. Zelfs in dót opzicht is er overeenkomst tussen beide films. 'Dit boek ln twee delen vormt nog maar het eerste gedeelte van een meerdelig werk. Derhalve maakt het geen aanspraak op volledigheid, evenmin als op een voldoende uit werking van de personages: afgezien van de militaire operatie van Samso nov* leger zal men hier slechts de eerste .vanzetten voor een ordening van het materiaal aantreffen. Het werk zal evhter misschien wel twin tig jaar ver&ru en hoogstwaarschijn lijk zal mijn vven niet toereikend zijn voor de >ltooiing ervan. En dan is het, mo« het oog op de moeilijkheid van historische ver haaltrant, noodzakelv** dat ik in de loop van het werk ev.-n wisselwer king gaande houd met lezers die zich die tijd nog herinneren. Dat is de reden waarom ik besloten heb, het werk in bundels te publiceren.' Aldus schrijft Alexander Solzje- nitsyn in een Nawoord, toegevoegd aan het tweede deel van zijn 'Augus tus veertien'. De reden van het in delen publice ren van de gigantische, hem voor ogen staande roman moge ons enigs zins vreemd aandoen, zij is het in werkelijkheid niet. Voor ons, niet- Russen, is de oorlog van veertien achttien een dramatische en uiter aard ook tragische historische ge beurtenis. Maar voor de Russen is deze oorlog oneindig veel meer. Die oorlog eindigde in de toentertijd grootste revolutie aller tijden, die het totale levenspatroon van het grote Russische rijk radicaal veran derde. Ongetwijfeld wil de auteur met dit werk zijn landgenoten laten zien hoe alles gegroeid is. De thans 54-jarige schrijver geeft hier aan zijn land een groots opgezet 'Volg het spoor terug'. Hij geeft zich re kenschap van de fatale oorzaken van de ineenstorting van het Tsaristi sche rijk. De roman behandelt de periode van IQ tot en me.t 21 augustus 1914 O.S., dat wil zeggen: Oude Stijl. De Juli aanse tijdrekening, die van Julius Caesar, werd in 1582 in Europa vervangen door de Gregoriaanse tijd rekening; hierdoor ontstond een verschil van 10 dagen. Rusland voer de pas in 1918 de Gregoriaanse ka lender in; de op '7 november uitge broken revolutie van het jaar 1918. werd dan ook de oktober-revolutie genoemd. Hoezeer ook de reden van het in delen doen verschijnen van het werk acceptabel is, zij stelt de re censent toch voor eigenaardige moeilijkheden. Een troost is, dat door het in zijn geheel verschijnen van zulk een werk de recensent helemóól geen raad zou weten. Toch zou hij, na zich weken in het werk verdiept te hebben, zich een oordeel kunnen vormen over de tendenzen en de bedoelingen, de motieven die de auteur bewogen hebben, zulk een haast bovenmenselijke taak op zich te nemen. 'Augustus veertien' is een felle aan klacht tegen het Tsaristische regiem, nok al is die kritiek niet integraal. Men bespeurt er weinig in van de sociaal-maatschappelijke ellende van het Russische volk. Het zijn vooral de hofkliek en de totaal verziekte legerleiding die het in dit boek te verduren krijgen. Lezers zullen er dan ook goed am óben vóór met het lezen van deze lijvige tweedelige door J. van Doorne Alexander iSolzjenitsyn roman te beginnen, zich enigermate op de hoogte te stellen van de Russische situatie, iets dat voor de Russische lezer veel minder geldt. Weliswaar komen er in de roman enkele gesprekken voor die de maat schappelijke situatie tot onderwerp hebben, maar deze hebben een sterk theoretisch karakter. Gelet op de ons bekende 'ligging' van Solzjenitzyn zullen de volgende delen ongetwijfeld de toorn van de Russische machthebbers opwekken. Het is immers duidelijk, dat het uitgangspunt van het werk niet ge legen is in augustus '14, maar in de augustus van het jaar waarin de auteur zijn werk begon ('69). Rus land stonden na augustus '14 on voorstelbare gruwelen te wachten: massamoorden, vernietiging van he le klassen, diep ingrijpende struc tuurveranderingen en een tweede wereldoorlog. Maar het voornaamste is hierbij niet genoemd. Het marxistisch commu nisme zou veranderen in een com munistisch nationalisme dat naar zijn gedrag slechts in onderdelen verschilt van het zo gehate natio- naal-socialisme van Hitier. Het zou verworden tot een nationalisme, dat 19e eeuws en imperialisch is. Dót aan te tonen, dót het Russische volk voor te houden, zal ongetwij feld de bedoeling van de auteur zijn. Ik neem aan dat hij de voor heel de wereld zo fatale zondeval van het Russische communisme aan tonen wil. Er is een eerder geschie de val: die van het christendom, aan fataliteit gelijk. De roman doet, laat me het eens huiselijk zeggen, rommelig aan. De hoofdmoot wordt gevormd door de voor een leek volstrekt onoverzichte lijke beschrijving van de legerver- richtingen van generaal Samsonov. Verder worden er figuren ingevoerd die achter het front leven. Dan zijn er filmische gedeelten en tenslotte zijn er pagina's, gevuld met gedeel* ten uit krante-artikelen. Vooral de koppen zijn suggestief, omdat de lezer hier ervaart, hoe nederlagen als overwinningen aan de goege meente achter het front worden ver* kocht. De auteur heeft zeer veel materiaal verzameld en dat is te merken. Tot in details gaat hij de catastrofe na van de vernietiging van de Russi sche legers in Oost-Pruisen, waar de aanvankelijk terugtrekkende Duitse troepen zich in het begin slechts be- perkten tot het omtrekken van de Ma- zoerische meren. Toen de Russen diep genoeg gekomen waren, werden ze het merengebied ingejaagd, waar hun legers tenonder gingen. Wat bij een defensieve oorlog een machtige linie had kunnen zijn, werd een fuik. waaruit niet te ontkomen was. Samsonov had het voorzien; het Gro te Hoofdkwartier, geleid door een middelmatig man, een grootvorst, wilde het anders. Rusland had zijn bondgenoten Frankrijk en Engeland een snelle opmars beloofd. Het Duit se westelijke front moest verzwakt worden. Het Russische leger, onvol doende uitgerust, achterlijk naar zijn structuur, werd in enkele dagen gemobiliseerd, iets dat evenveel we ken had moeten vergen. De smade lijk verloren oorlog met Japan nog vers in het geheugen, zochten de langs hiërarchische weg opgeklom- echter in de war met de legers, divisies, corpsen, bataljons en ande re eenheden. Ze worden alle met name genoemd, alsmede hun aan voerders. Gelukkig heeft de uitgever aan elk der beide delen een lijst van namen meegegeven, die als bladwij zer dienst kan doen en de lezer in enkele ogenblikken kan behulpzaam zijn. De toegevoegde kaarten zijn van nul en gener waarde. De auteur is zózeer doende geweest met het aan de kaak stellen van de men, merendeels bejaarde generaals voor Vadertje Tsaar en Moedertje Rusland successen te bereiken en ordetekens te verkrijgen. Er waren echter nog andere oude generaals: de Duitse. De Russen heb ben het geweten. De krijgsverrichtingen zijn op zich zelf boeiend genoeg. De lezer raakt onbenullige en onbekwame legerlei ding dat hij aan het menselijk leed van de enkele soldaat bijna niet toegekomen is. Dat heeft hem er tevens voor be hoed, al te veel bloed in zijn oor logsroman te doen. Zeker is, dat deze twee delen een belangrijke historische waarde heb ben, ook al wordt over de bronnen niets meegedeeld. De beide delen hebben achteraan lijsten van verklaringen van Russi sche woorden. Pagina 130 van deel II bevat een Poolse zin getooid met het nootcij- fer 13. Het is het enige nootcijfer dat ik heb kunnen vinden. Dat is al curieus genoeg. Maar zelfs de noot zélf ontbreekt. Alexander Solzjenitsyn: 'Augustus veertien'. Oorspronkelijke titel: 'Av- goest Tsjetyrnnadtsatogo'. Uit het Russisch vertaald door D. P. Peet. Bij 'De Boekerij' te Baarn. Deel I: 294 pagina's. Deel II. 276 pagina's. Gebonden. Prijs per deel ƒ18.90. JltmïciiSf

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 19