APPELLEREN AAN DE REDE Een erbarmelijke expositie in Venlo )e mens als mechaniek "Over Rudy Kousbroek %OUW/KWARTET ZATERDAG 6 MEI 1972 KUNST T15/K15 ioor T. van Deel kidy Kousbroek heeft in twee jar tijds zes essaybundels gepu- uceerd, waarvan de meeste al Jle malen herdrukt zijn. Dat is a succes om wel even bij stil te jan. Over het algemeen vinden lays weinig weerklank bij het ibliek. Ze heten te moeilijk of pdelen over onderwerpen waar jaar een enkeling zich voor in- •esseert. Kousbroeks essays dervinden echter een unieke langstelling, al bij hun voor- blikatie in NRC/Handelsblad Vrij Nederland. kan samenhangen met het grond- ma van zijn weilk: verwerp alle men van bijgeloof. Vooral in 'Het adrood der magiërs' komt deze achte tot volle ontplooiing. Daarin it Kousbroek zich tegen de mensen niet alleen stelselmatig weigeren e te scheppen in de chaos waarin leven, maar die bovendien door wartaal die chaos nog vergroten: Luhan, Leary, Teilhard de Char- Vinkenoog en veel anderen. Hij lyseert dit modern mysticisme als uitdrukking van onwil om echt, rationeel inzicht in de wereld te gen. Waar enerzijds de wetensohap alle macht probeert de versohijn- n uit de werkelijkheid te toesohrij- en zodoende beslag te leggen op voordien nog als mysterie te boek d, vergroten de irrationelen idwillig die mysteries. avondrood der magiërs' is een rpe afrekening met ccn wijze van ten, en van taalgebruik dus, die etenschappelijk, want irrationeel Dat zowel 'De dageraad der ma s' van Pauwels en Bergier als 'Het idrood der magiërs' van de pole- Brende Kousbroek veelgelezen boe zijn, mag typerend heten voor de li pp wereldbeschouwelijke onze- heid. jsbroek gelooft ook, maar in de "Henschap. Wij zijn niet gewend dat )f te noemen, hoewel het duidelijk it ook wetenschapsbeoefening uit- van een aantal (onbewijsbare) inderstellingen. De reden waar- IchJwetenschap zo zelden met geloof *">cieerd wordt en eerder als Het zal niemand verwonderen dat Kousbroeks belangstelling in geschrif te uitgaat naar techniek, de computer, naar het functioneren van onze herse nen, naar de waarheid omtrent drugs en andere zogenaamd geestesverrui- mende middelen (Hij ontmaskert hun werking als regressief). In al zijn opstellen ontmythologiseert Kous broek intelligent, zonder ophef en met redelijke kenis van zaken. Hij is geïnteresseerd in de feiten en in hoe ze geïnterpreteerd worden. Ontwaart hij sporen van mythologisering, zoals b.v. bij de sport, of bij de uitoefening van het doktersambt, dan is hij gena deloos in zijn afwijzing. Op de plaat sen waar hij fel van leer trekt, valt ook bij uitstek op hoe goed Kous broek schrijft. Er zijn ik durf het zonder veel overdrijving te zeggen maar weinig mensen in ons land, die zo'n verkwikkend taalgebruik hebben. In zijn strijd tegen onhelderheid staat hij zelf althans buiten schot. Naast de themabundel 'Het avondrood der magiërs' bestaan er nu drie bun dels 'Anathema's', waarin een veel heid van onderwerpen wordt aange sneden (stijl, poëzie, beeldende kunst, discriminatie, verdraagzaamheid, structuralisme, dingen van vroeger, natuur of cultuur, taal, muziek, Ja panse gevangenkampen, technische vindingen etc. ik noem het expres zo rommelig op om een indruk van de eraan tegengesteld ervaren wordt is gelegen in het feit dat zij binnen rationele kaders werkt en er een principe van heeft gemaakt het irrati onele niet te honoreren. Kousbroeks aanvallen en banvloeken (Anathe ma's) zijn gericht tegen de irratione len: degenen die het raadsel vergro ten, door zich niet te storen aan het rationele kader waarbinnen de weten schap werkt. Het gaat Kousbroek we moeten dit goed onderkennen allerminst om iets bijkomstigs. Hij ziet ons enig heil nog in de rede: Tiet geloof in wonderen is, in tegenstelling tot bv. het meerwaardevraagstuk, naar mijn overtuiging een van de,werkelijk poli tieke problemen van dit ogenblik'. Binnen de perken der wetenschap is het mogelijk de wereld te 'veroveren', wie zich buiten die perken begeeft, verliest alle houvast en belandt daar waar alles kan, zodat zinvolle commu nicatie onmogelijk wordt. Rudy Kousbroek bontheid te geven). Daarnaast kwam bij Thomas Rap het fluwelige boekje *De aaibaarheidsfactor' uit, met be- schouwinkjes en verhalen rondom die ren. Ook bij Rap verscheen 'Een kuil om snikkend in te vallen', een prach tige verzameling dagbladstukjes over het (eigen) verleden, de werking van het brein als geheugen, Bruintje Beer en Jules Verne. Juist in dit laatste 'boekje komt Kousbroek goed tot zijn recht. Weliswaar schrikt hij altijd terug voor te grote emotionaliteit, maar niemand mag daar iets anders uit concluderen dan dat hij juist een sterke gevoeligheid moedwillig in toom houdt Er komen in sommige verhalen en essays passages voor van zo'n ingehouden, en daarom des te indringender emotie, dat ze je, om met Kousbroek zelf te spreken, 'totaal van de sokken kunnen maaien'. Omdat deze bespreking eigenlijk 'Ana thema's 3' betreft, wil ik tot slot een drietal uitspraken uit dat boek cite ren en becommentariëren. Ik weet dat daarmee veel van de charme van Kousbroeks betoogtrant, zijn ironische redeneringen en zijn humor verloren gaat, maar dat kan nu eenmaal niet anders. Het is nu al wel duidelijk dat ik Kousbroek in veler handen wens: men kan dan alles eens rustig in het grote verband bezien en beoordelen. De uitspraak: 'Het onbegrijpelijke staat de meeste mensen onein dig veel nader dan het abstracte' komt ook al voor in "Het avondrood der magiërs'. Het is een soort leitmo tiv in Kousbroeks werk. Abstract den ken is wetenschappelijk denken. Het abstracte is controleerbaar (het is de abstractie van het concrete), in tegen stelling tot het onbegrijpelijke. Kous broek wil daarmee zoveel zeggen als: de mensen willen niet weten, niet kennen, ze vragen erom voor de gek gehouden te worden. In een ander verband trof ik de zinsnede aan: 'de adembenemendste kunstvorm die er bestaat: de weten schap'. Waar literaire kunstenaars verschillende visies geven op de wer kelijkheid, in proza en poëzie, geven wetenschapsmensen hun visie, met dit verschil dat een kunstenaar 'weten schap zonder bewijs' (Hermans) be drijft, d.w.z. zijn visie op de werkelijk heid alleen maar stelt terwijl een wetenschapper zijn visie staaft met argumenten, vallend binnen het kader der wetenschap. Eén van de indrukwekkendste gedeel ten uit Kousbroeks oeuvre vind ik het slot van zijn afbrekende recensie van de Franse vertaling 'Les Soirs' van G.K. van het Reves meesterwerk 'De Avonden'. Kousbroek betreurt het dat zo'n groots boek zó slecht vertaald is en hij licht zijn visie op 'De Avonden' als volgt toe: 'Ik beken het niet met plezier, maar het is een boek waar ik bijna gelovig bij word, ik bedoel dat er een soort vertwijfeling bestaat die bijna aanvaardbaar maakt dat de mensen godsdienstig worden'. Ook in deze formulering weer de angst voor irrationaliteit, maar dan toch wel zo subtiel gedoseerd, met zoveel bedwon gen emotionaliteit, dat Kousbroeks le venshouding, ook wie het ten diepste niet met hem eens is, respect af dwingt. Rudy Kousbroek: De aaibaarheidsfac tor. Rap, 1969 (1ste dr.) Anathema's 1. Meulenhoff, 1969 (1ste dr.) Het avondrood der magiërs. Meulenhoff, 1970 (1ste dr.) Anathema's 2. Meulen hoff. 1970 (1ste dr.). Een kuil om snikkend in te vallen. Rap, 1971 Ana thema's 3. Meulenhoff, 1971. door G. Kruis 't Idee van het Cultureel Centrum Venlo was uitstekend: een ten toonstelling maken van de voor de Koninklijke Subsidie 1972 in gezonden schilderijen. De ten toonstelling zelf en ook de bege leiding, zijn dat helemaal niet. De kwaliteit van een groot deel der schilderijen is ronduit erbarmelijk; de catalogus daar was geen tijd voor werd me gezegd bevat-alleen de namen en adressen van de inzenders en was kennelijk al gedrukt voordat de prijswinnaars als ik ze zo even noemen mag bekend waren. Het illustratiemateriaal betreft nota bene schilderijen van de winnaars van vo rig jaar. Best mogelijk, dat het allemaal niet anders kon. 't Is tenslotte de eerste keer, dat de voor deze subsidie inge stuurde werken getoond worden, de Koningin heeft de prijzen zelf uitge reikt en was ook aanwezig bij de opening en ze wilden daar in Venlo in ieder geval een beetje leuk met een catalogus voor de dag komen. Maar dat doet allemaal niets af van het feit. dat ze daarna best eens een stenciltje hadden kunnen samenstel len met een voorlichtend inleidinkje en zeker met vermelding van de in de catalogus niet genoemde titels van dc schilderijen. Nü zal een groot deel van het publiek wat verloren rondlopen, vooral ook omdat veel van het hier gepresenteer de werk een titel gewoon erg hard nodig heeft, al was het alleen maar om de bezoekers een beetje op gang te helpen. Want zo'n bezoek betekent toch al een moeizame tocht langs muren vol er zijn er zo'n honderdzeventig schilderijen; moeizaam omdat je bang bent, dat je ergens aan voorbijgaat, dat je achteraf zeker had moeten zien. Kijk, en nu gaat het er helemaal niet om, dat er zo hier en daar best nog wel iets goeds, aardigs of aantrekke lijks tussen hangt, natuurlijk is dat er, maar zelden echter word je bij iets bepaald, dat je werkelijk wat doet, waar je echt even bij moet stilstaan. Zoals toch wel bij die enorme schil derijen van Ger Boosten bijvoorbeeld (bekroond) niet alleen indrukwek kend door hun grote afmetingen, maar ook door de vreemde indringende sfeer, de wonderlijke kleur, de stille ruimte. Boosten kreeg voor het eerst de ko ninklijke subsidie, evenals de Haagse kunstenaar Peter Blokhuis. Voor de anderen was het nieuwtje er al een beetje af. Pat Andrea's werk werd in 1964 al door een K.S.-jury bekroond, Mareike Geys kwam zelfs al drie keer eerder voor op de lijst, in, 1968, 1969 en 1971, Ruud (en/of) Jochum van de Wint, was er ook al twee keer, in 1968 en 1970, bij. Het publiek, dat deze expositie be zoekt verneemt bijna niets over het hoe en wat van deze koninklijke on derscheiding: alleen dat koningin Wil- helmina, die nu en dan ook zelf braaf de penselen ter had nam, haar instel de, Koningin Juliana er na de oorlog mee verder ging en dat er sindsdien aan honderdachtentwintig beginnende kunstenaars een subsidie van 2500,- werd toegekend. Wat, kun je dan aan de hand van deze expositie vragen, is een Tjegin- nend' kunstenaar? Pat Andrea soms, die in 1964 ook al als 'beginnend' Pat Andrea: Wilhelmina Teil schilder bekroond werd? Peter Blok huis, die acht jaar geleden al de Europaprijs kreeg in Ostende? Of misschien Pieter Zwaansdijk, wiens werk al jarenlang in de collectie van het Frans Halsmuseum te Haarlem is opgenomen? Ik noem er zo maar een paar. Verder wordt er in het 'Ten Geleide' gesteld; dat het publiek zich op deze expositie kan oriënteren over wat er alzo in de jonge Nederlandse schilder kunst in opkomst is. Afgezien van zaken, die ik bij deze warrelende veelheid wellicht of laat ik maar zeggen, zeker over het hoofd zal hebben gezien wat een afgrijse lijke, onmenselijke taak heeft zo'n jury toch is dat weinig hoopge vend. Hoewel ook meermalen misleidend. Ik ontdekte bijvoorbeeld ook en uiter aard bij kunstenaars waarvan, ik vaak werk heb gezien dat er soms schilderijen werden ingezonden, die werkelijk niet in de verste verte re presentatief zijn voor een heel oeu vre. Twee heel duidelijke voorbeelden en nu wil ik toch een paar namen noemen Ineke Smeets, van wie ik werkelijk sprankelende en zeer per soonlijke etsjes ken en nog sterker, Henk Helmantel, een begenadigd schilder, zonder meer, die hier met een uitgesproken ongeïnspireerd, ge peuterd en ververig kerkinterieur op de proppen komt. Naast de gebruike lijke opgeschroefde zogenaamde geën gageerde toestanden als de schilderij tjes met bloot en Vietnam, of doeken, die opgedragen zijn aan de Messias, Gandhi. Buddha en eventueel ds. Mar tin Luther King, of van agenten, die met een sadistische wellust burgers mishandelen, vele, zeer vele epigoon- ties van (zomaar weer een paar van de meest bekenden) Permele, Rothko, Wagemaker, Fernhout en dit keer vooral veel Westerik. En veel gewone troep, echte slechte, niet om aan te kijken troep. Ik noem geen namen, maar er is iemand, die van zilver geverfd draad tegen een zilvergeverfd achtergrondje, tussen zllvergeverfde spijkertjes, een spinnewebje spande, in het hart waar van dan een zilvergeverfd bazarspin netje geplaatst werd. Er zijn er, die met zo'n Amerikaanse schilderijenpak ketje schijnen te hebben gewerkt, die met die gennummerde tubetjes en vak jes. Er zijn landschappen, zo erg, dat je ze zelfs in de slechtste kitsch winkel niet zou kunnen kopen. En veel, heel veel, helemaal nietszeggende ouder wetse abstracten met een voorkeur voor gemene kleuren die zijn een beetje weggewerkt achter een schot en tenslotte erg veel zaken, die ik helemaal niet meer herinner, waarvan ik nu alleen maar het woordje 'Nee!' terugvind, dat ik er in de catalogus heb achtergeschreven. Bij dat alles, is het helemaal niet zo moeilijk het met de keus van de jury eens te zijn. Maar nogmaals: wat een onmogelijke taak! Als je dit nu eens zo aanziet, overvalt je toch wel na drukkelijk de als eens eerder ge koesterde gedachte, dat ze maar eens moesten ophouden met dit soort, geen zoden aan de dijk zettende, tra dities. Dat was dan voor mij en ik ben toch echt niet zo'n fervente nieuw lichter het effect van deze tentoon stelling. De slechtste, die ik sinds jaren zag. (l utrikroniek door dr. H. S. Visscher ers de kleine roman van Anthony 'less, 'A clockwork orange', komt schrijver voor, die bezig is met een - ran diezelfde titel. De 'orange' mens, die voorbestemd is ook als vrucht te rijpen tot Gods vol- ite schepping, het 'clockwork' is jl^mechaniek dat men van de mens met 't te maken door hem een gecon- neerde reflex in te bouwen. De 11 geeft heel duidelijk het thema oile dit science-fiction-verhaal aan, van 1962 dateert en ongetijfeld reactie is op de Pavlov-proeven, i"f n die tijd in het brandpunt van Am elangstelling stonden dankzij de rans 'sc/ie ruimtevaart. 'e!/ Kubrick heeft al in zijn voor- inde films een preoccupatie ge- I met een niet te verre toekomst, in hij dan een bepaald actueel ten met grote consequentie uit- t In 'Dr. Strangelove' was dat de flijkheid dat er dankzij een vol- oncontroleerbaar feit een toorlog zou ontstaan; in '2001' het om de ruimtevaart en de ■re verkenning van het heelal; in ockwork orange' is het de mani- •e van de mens anno 1980 of omtrent. Alex, de criminele jeug- irs hoofdpersoon, die wegens moord Ifler an gen isstraf van 15 jaar on- Nf, wordt op eigen verzoek on- forpen aan de 'Ludovico-behande- waadoor hij een geconditio- We reflex krijgt ingebouwd: op e confrontatie met sex of geweld '■ert zijn lichaam met een afschu if malaise-gevoel, dat hem dood maakt. Aldus is Alex wel ge- 'gen om 'goed' te zijn, en zo is een prachtige propagandastunt een regering, die 'law and order' en het gevangeniswezen te duur t(f» is hem de mogelijkheid ontno- ran een bewuste keuze tussen ten -- goed en kwaad en daarmee verliest het begrip 'goed' zijn inhoud en Alex zijn specifieke menselijkheid. In die zin kan men stellen dat de regering tenslotte iets 'goed' maakt, als ze om politieke redenen de brain washing van Alex ongedaan wil ma ken. De ironie van het verhaal is, dat Alex ook zó, genezen en wel, gemani puleerd wordt en evenmin de kans krijgt tot zelfstandige menselijkheid te komen. Zijn 'onmondigheid' treedt duidelijk in het beeld aan de dag door de vanzelfsprekendheid waarmee hij zich door de minister laat 'voe ren'. De vraag blijft, of Alex ooit in zijn leven zelfstandig was en of hij niet altijd al op een bepaalde manier geconditioneerd was: door muziek en door de pep-melk uit de schimmige Korova-bar, die getapt wordt uit de borsten van naakte vrouwenfiguren van glas (wellicht net zo'n onmondig heidssignaal als de scène waarin de minister Alex zijn eten voert. Het vreemde en verwarrende ts, dat 'goed' en 'kwaad' op deze manier zó gerelativeerd worden, dat ze ah. te. steeds meer een hoogst onbehaaglijke osmose aangaan. Typerend is bijvoor beeld de houding van de schrijver in het verhaal. Hij is indertijd overval len en mishandeld door Alex en diens 'gang'; hij heeft zijn vrouw op een afschuwelijke manier door de jongens zien verkrachten. Als Alex veel later, zelf nu dankzij de 'Ludovico'-behande- ling slachtoffer geworden van zijn vroegere vrienden en zijn vroegere slachtoffers, opnieuw bij de schrijver belandt, is deze, naar het lijkt, sterk begaan met 'het mechaniek' Alex: een 'clockwork orange'. Daarom bindt hij de strijd aan tegen de regering, door Alex tot zelfmoord te drijven en aldus de regering te compromitteren. En het is bijna onmogelijk om achteraf te bepalen of het nu een wraakneming of langs een heel ingewikkelde weg, een hulpverlening van de schrijver is. Deze morele osmose behoort tot de kenmerken van Kubricks stijl. Men vindt eveneens osmose in zijn behan deling van de muziek. Zoals in '2001' de ruimteschepen het heelal doorkrui sen op de tonen van Strauss' 'schone blauwe Donau' en zoals het unheimi sche surrealistische ballet van atoom paraplu's aan het slot van 'Dr. Stran gelove' begeleid wordt door Vera Lynns 'Till we meet again', zo zingt in 'A clockwork orange' Alex bij de mishandeling van de schrijver en de verkrachting van diens vrouw. Tm singing in the rain' en worden Alex tijdens zijn 'behandeling' films van nazigruwelen getoond, onder begelei ding van het slotkoor uit Beethovens Negende Symfonie. En ook op een ander gebied vinden toe die osmotische trend weer terug, nl in de wederzijdse doordringing der genres. 'Dr. Strangelove' was een zwarte 'comedy' met duidelijke slap stick-elementen, terwijl tegelijk het 'allerheiligste', plechtigste thema de atoombom en de dreigende atoom oorlog aan de orde werd gesteld. In 'A clockwork orange', dat een explosie van afschuwelijk geweld is vooral psychologisch geweld wordt tegelijk voortdurend geappel leerd aan ons gevoel voor humor. Het geweld roept onze lachlust op 20 reageert de zaal ook, zonder dat overi gens ons gevoel van onbehagen wordt weggenomen. Alex en zijn vrienden spreken een zonderling 'teener'-taal- tje, het 'nadsat' vreemd mengseltje van Engels, Russisch, Shakespeare en de bijbel In dat taaltje met heel veel infantiele herhalingsvormen komt het woord 'horror-show' voor, gebruikt in zeer verschillende gram maticale categorieën. Het is een aan Melk drug-bar in Clockwork Orange wijzing, op welke wijze horror en geweld voor ons en voor Alex be staan: als 'show'. Typerend is de reusachtige close-up van Alex' oog, waarmee de film begint en waaraan we prompt weer herinnerd worden, als tijdens zijn behandeling zijn ogen door klemmen worden openge houden, zodat hij wel moét kijken naar de 'show' - i.e. de geweldfilms die hem worden voortgezet. Kenmerkend voor de specifieke, onbewogen Kubrick-hu- mor is de 'show' waarin de 'bekering' van Alex gedemonstreerd wordt: een man tuigt hem af, een naakt meisje doet aanhalig tegen hem, maar Alex wordt alleen maar misselijk en terwijl hij miserabel op het podium ligt, bedanken de man en het meisje met gracieuze reverences het applau disserende publiek als na een grootse prestatie. Kubricks film, zit boordevol symptoma tische toekomstsignaaltjes bijvoor beeld de troosteloze, moedwillige el lende van het trapportaal van de flat van Alex' ouders, of de close-up van het geheime nummerslot van Alex' kamer, of het nauwelijks verhulde desperate sadisme van de reclasse- ringsambtenaar. Het is een film, die tot in de kleinste kleinigheden door dacht is en waarin alles gebruikt is, wat er maar met 'film' te doen is: vertraagde en versnelde scènes, vervor mende lenzen, kleuraanwending, ge luid. Een film zoals men die van Kubrick kon verwachten. En toch ook weer niet. Kubricks film schijnt in Engeland veel deining te hebben veroorzaakt om het ultra-ge weld dat er in losbarst. Ik ben daar toch niet zo sterk door geschokt ge weest. Komt het doordat Kubrick na de hevige inze* van de Milkbar-scène een anticlimax niet heeft kunnen ver mijden? Komt het doordat het gevan genisfragment hoe voortreffelijk en pardodistisch ook een te grote stijlbreuk inhield? Of komt het een voudig doordat Kubrick te veel het 'spektakel' om het spektakel gezocht heeft? Hoe het zij: ik moet eerlijk bekennen dat 10 sekonden Peckin- pah's 'Straw dogs' mij meer en hevi ger en schokkender met het fenomeen 'geweld' konfronteren zelfs als die tien seconden geen uiterlijke geweld- scène bevatten dan twee uur 'clock work orange'.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 15