Onnodige
sensatie rondom
Markus
Een telegram
en een
deputaatschap
Trouw
K wartot
Beroepings-
werk
Nieuwe hulp
H J
TROUT KWARTET ZATERDAG 29 APRIL 1972
door drs. Tj. Baarda
In de afgelopen weken hebben de lezers van Trouw/Kwartet kennis
kunnen nemen van het nogal sensationele nieuws dat er enige frag
menten van het evangelie van Markus zouden zijn ontdekt die uit het
jaar 50 na Christus zouden stammen. Dat is inderdaad opwindend
nieuws, want tot op dit moment staat in de handboeken nog altijd
een klein papyrusfragment met enkele verzen uit Johannes 18 als
de oudste tekst van het Nieuwe Testament genoteerd, en dat stukje
tekst is volgens de experts toch niet vroeger geschreven dan het jaar
135. Uit de berichten van de persbureaus kwam ook nog een ander
punt naar voren: de vroege datering van het fragment zou het fail
lissement betekenen voor een aantal opvattingen met betrekking tot
het ontstaan van het evangelie van Markus. Wat is er nu van waar?
De grote ontdekking van een aantal
hebreeuwse handschriften in 1947 bij
Chirbet Qumran was voor velen
bedouinen èn wetenschappers re
den genoeg om op de berghellingen
bij de wadi's in de omgeving van de
Dode Zee naar nieuwe grotten met
liandschriften of aardewerk te speu
ren. De speurtochten waren niet te
vergeefs. Alleen al in de directe om
geving van de Wadi Qumran werd
een tiental grotten ontdekt In de
tweede helft van de maand februari
van het jaar 1955 werd bij deze wadi
de ruïne van een klein vertrek gevon
den, dat vroeger kan hebben dienst
gedaan als woning of als bergruimte.
Het dak, de zuidmuur, en een deel
van de vloer waren van de berghel
ling in het dal gestort. Van de trap
die naar 't vertrek leidde waren slechts
de onderste treden bewaard. In de
buurt van dit kamertje en op de
traptreden vond men onder meer een
gave kruik, een zwaar gehavende
kruik met 'n Aramese naam op de hals
geschreven ('Roema'). voorts een dek
seltje, twee kleine schaaltjes en last
but not least een twintigtal kleine
papyrusfragmentjes. Men vond er zelfs
een afdruk op een stuk leem van een
papyrusfragment (dat zelf verloren
gegaan is) met in spiegelbeeld
de woorden vanaf van de
schepping... (in) de Schriften'.
Editie van 1962
Deze fragmer ten werden met vele
andere gepubliceerd in een fraaie uit
gave. waarin de vondsten van een
aantal kleinere grotten bij Qumran
werden bekend gemaakt en bespro
ken. namelijk in het derde deel van
de serie waarin de ontdekkingen van
de Woestijn van Juda aan de open
baarheid worden prijsgegeven. Dege
nen, die voor deze publicatie verant
woordelijk waren, waren in staat ge
weest twee van de twintig framenten
te ontcijferen en te identificeren. Het
bleken stukjes te zijn van de Septua
ginta (de Griekse vertaling van de
Joodse bijbel) die flarden van tekst
bevatten uit Exodus 28 vers 4-7 en uit
de zogenaamde Brief van Jeremia
(vss. 43-44). De beide fragmenten ble
ken volgens het oordeel van deskundi
gen een hoge ouderdom te bezitten:
zij zouden uit het begin van de eerste
eeuw voor Christus stammen. De
overige fragmenten, die men tussen
het jaar 50 voor Christus en het jaar
50 na Christus dateerde, konden niet
goed ontcijferd, laat staan geïdentifi
ceerd worden. Het vermoeden lag
De Rotterdammer
Nieuwe Haagse Courant
Nieuwe Leidse Courant
Dordts Dagblad
Uitgaven van
N.V. De Christelijke Pers
Directie:
Ing. O. Postma, F. Diemer
Hoofdredactie:
J.de Berg (waarnemend)
Dagalijks btjluur: B. Bol, Den
Hoog) dr. E. Bleumink, Poters-
wolde; mr. G. C. van Dom,
Nootdorp) W. A. Fibbe, Rotter
dam) J. Lanter, Utretht; dn. J.
W. de Pout, Den Hoogi J. Smal-
lenbroek. Wonenaar.
Overige leden van het algemeen
bettuuri K. Abma, Amtrerdom;
H. A. de Boer, IJmuiden) Th.
Brouwer, Au en; ir.r. dr. J. Don-
ner. Den Hoog; J. von Eibergen,
Schoortbergen; mr. K. von
Houten, Wogeningen,- d$. O. T.
Hylkemo, Bilthoven; Joe. Huijten,
Delft; mevrouw M. C. E. Klootfer-
mon-Fortgeni, Voorschoten; me
vrouw J. G. Kroayeveld-Wouters,
Heerhugowaard; prof. dr. G. N.
lammens, Noorden; ds. F. H.
Landsman, Den Hoog; H. de
Mooij, Rijnsburg,- prof. dr. G. C
van Niftrik, Amsterdam) H. Otte-
vanger, Buitenpost; mr. dr. J.
Ozinga, Lunteren; dr. A. Veermon,
Rijswijk (Z-H); H. H. Wemmeiï,
Den Haag> drs. r. Zijlstra, Ooster-
land (Zld).
Hoofdkantoor N.V. De
Christelijke Pers: N.Z.
Voorburgwal 276 - 280,
Amsterdam. Postbus 859.
Telefoon 020- 22 03 83.
Postgiro 26 92 74. Bank:
Ned. Midd. Bank (rek.nr.
69.73.60.768). Gem.giro
X 500.
door A. J. Klei
Papyrusfragmentjes worden bestudeerd.
Nr. I: 7 Q 5. Nr. II: 7 Q 6a
voor de hand dat het ook daarbij om
snippers van bijbelboeken zou gaan.
De twee fragmenten die ik zo goed en
zo kwaad als het ging heb nagetekend
uit de editie zouden na tien jaar de
aanleiding worden voor het sensatio
nele krantennieuws: 'Fragment Mar-
cusevangelie uit jaar 50 gevonden'.
Ontdekking
Twee en een halve maand bestudeer
de de Spaanse hoogleraar van het
Bijbelinstituut in Rome, 'José O'Cal-
laghan, de mogelijkheden voor de
identificatie van het grootste frag
ment. Men kan over het nut van
zulke monnikenarbeid twisten, maar
ik dacht dat men respect moet hebben
voor iemand die de uitdaging die het
fragment vormde heeft aanvaard en
die niet ophield met zoeken totdat hij
vond. Want vinden deed hij. Tussen
zes en half zeven op 15 december van
het vorig jaar gingen hern de ogen
open. De tekst waarop hij maanden
had getuurd en die hij overal ver
geefs had ingepast bleek niet uit het
Oude Testament te komen (zoals men
zou verwachten), maar uit het Nieu
we Testament, uit Markus 8 vers 52-
53. Qumran bewaarde, tot zijn (en
later tot onze) verrassing niet alleen
hebreeuwse geschriften van joodse
herkomst of griekse teksten van late
re christelijke kluizenaar, maar ook
een zeer vroeg geschreven tekst van
het evangelie naar Markus, een tekst
die tegen of in het jaar 50 zou zijn
geschreven. Hij kon het zelf nauwe
lijks geloven. Maar toen hij eenmaal
ontdekt had dat de snippers uit 7Q
(de ietwat prozaische aanduiding van
het kamertje bij de Wadi Qumran)
ook uit het Nieuwe Testament konden
komen, kon hij ook de andere frag
menten spoedig op hun plaats bren
gen, allereerst het tweede hierbij af
gebeelde fragment (7Q6a) bleek uit
Markus 4 vers 28 te komen, terwijl
ook nog twee andere teksten van het
tweede evangelie werden herkend:
Markus 6 vers 48 (7Q15) en Markus
12 vers 17 (7Q7). Maar niet alleen dit
bijbelboek was terug te vinden, ook
de Handelingen der Apostelen (27, 38:
7Q6b), Romeinen (5, 11-12: 7Q9), 1
Timotheus (3, 16; 4, 1, 3: 7Q4a-b)
Jacobus (1, 23-24: 7Q8) en zelfs 2
Petrus (1, 15: 7Q10). Het hele Nieuwe
Testament was. om zo te zeggen, voor
radig in het bibliotheekje bij de Wadi
Qumran.
Datering
Zoals reeds in deze krant is bericht
heeft O'Callaghan de fragmenten niet
zelf gedateerd. Hij is volledig afge
gaan op de taxatie die door een
expert, professor C. H. Roberts, was
gemaakt. Dat lijkt zo op het eerste
gezicht een sterk punt in het voordeel
van O'Callaghan's these, want men
kan niet zeggen dat de vroege date
ring te danken is aan de vreugde van
de ontdekking. Maar kunnen wij het
zo waarderen? Toen Roberts zijn date
ring gaf was dat bij een handvol niet
nader te identificeren snippers. Een
datering vóór het jaar 68 lag voor de
hand. De vindplaats bij de Wadi
Qumran riep als vanzelf de gedachte
op dat de ruimte als berg- of schuil
plaats zou hebben gediend tijdens de
grote oorlog van de jaren 66-70, toen
ook de gemeenschap van Qumran ern
stig werd bedreigd. Het is niet uitge
sloten dat deze wetenschap voor Ro
berts een van de factoren bij de
datering is geweest Welke andere
aanwijzingen de geleerde had, weten
we niet Meestal gaat men bij daterin
gen van handschriften af op gelijk
soortige lettertypen in gedateerde
handschriften. De twee handschriften
die O'Callaghan ter ondersteuning
van Roberts' datering noemt (en te
recht) zijn niet nader te dateren dan
in de eerste eeuw voor en na Chris
tus. Enkele karakteristieke punten in
het schrift vond ik terug in een
handschrift uit het jaar 140 voor
Christus (maar ik ben niet deskun
dig). Het komt mij voor dat O'Callag
han er goed aan had gedaan om nog
eens nauwkeurig te laten nagaan hoe
Roberts tot zijn datering was geko
men. Ik heb het vermoeden, dat deze
geleerde, wanneer men hem indertijd
had gevraagd of het ook tussen 65
voor Christus en 65 na Christus op
papyrus gezet had kunnen zijn. die
mogelijkheid niet had willen uitslui
ten. Wellicht heeft hij bij deze niet
nader te identificeren snippers niet
meer dan een aanduiding willen ge
ven. Ook ik kom hier niet verder dan
vermoedens, maar ik meen ze te moe
ten maken, omdat in veel persberich
ten het door O'Callaghan genoemde
jaartal 50 als een magisch getal is
gaan werken, waaruit men vervolgens
vergaande conclusies trekt tegenover
wat traditie en onderzoek ons tot nu
toe hebben gesuggereerd. Deze opmer
kingen zijn niet geboren uit scepsis
tegenover de identificatie van de frag
menten door O'Callaghan (al zal blij
ken dat ik uitermate sceptisch ben),
maar ik geloof dat hij er zijn zaak
geen goed mee gedaan heeft, omdat
het jaar 50 de ballon van zijn hypo
these zo heeft opgevuld, dat wanneer
de speldeprik van de kritiek er door
heen steekt de ballon aan flarden
gaat. Een ruimere marge bij de date
ring had zijn ontdekking uit de ver
keerde publiciteit gehouden en zou
een grotere kans hebben gegeven aan
rustige bezinning op de juistheid van
zijn hypothese. We zullen over de
juistheid nog moeten spreken.
Willekeurigheid
De willekeurigheid van zijn methode
blijkt uit het kleine fragment dat
Markus 4 vers 28 zou voorstellen en
waarvan eigenlijk maar vier letters
goed leesbaar zijn. Van de onderste
regel staan ons alleen de letters lè
goed voor ogen. Daarachter meent de
geleerde een R te ontdekken, en met
een beetje inventiviteit laat zich dan
het woord plerè raden 'het volle
koren'). De gissing is boeiend, maar
volmaakt willekeurig; maar stel eens
voor dat zijn aanvulling juist was,
dan nog zou men het kleine fragment
je met zo weinig gegevens wel ergens
in het Griekse Oude Testament kun
nen inpassen. Maar als de derde letter
nu eens geen r is, maar een m of een
n, en voor beide mogelijkheden is wat
te zeggen, dan zou men een heel
andere tekst krijgen, bijvoorbeeld met
Jeruzalèm of met Helleen Maar goed,
O'Callaghan kwam op Markus doordat
het grote fragment hem de kans gaf
om aan Markus te denken. De vraag
is dus of zijn identificatie van dat
grote fragment juist is.
Vast overtuigd
O'Callaghan is vast overtuigd van zijn
gelijk. In een vraaggesprek heeft hij
verklaard: 'Ik breng het eenvoudig als
een wetenschappelijke hypothese naar
voren, maar deze heeft wel een zeer
hechte basis. Ik weet voor mijn gewe
ten dat als het niet het evangelie zou
zijn geweest, maar bijvoorbeeld een
oud gedicht oi een historisch boek, ik
dit als een feit en niet als een
hypothese vermeld zou hebben'.
Gelukkig krijgen we zo door het 'e-
vangelie' nog de kans om de juistheid
van zijn interpretatie van de tekst te
betwisten, en ik wil daar graag ge
bruik van maken. Nogmaals, ik heb
grote bewondering voor zijn inventivi
teit en uithoudingsvermogen, maar
het resultaat daarvan moet toch stran
den op de volgende overwegingen:
1. Allereerst is in de regel 2 van het
fragment dat Markus 6 vers 52 en 53
een vijftal letters le lezen: kai ti.
maar in Mk 6, 52 staat kai di aspera-
santes) - letterlijk En ov (èrgestoken
zijnde) en daarmee staat de hypo
these al meteen op het spel.
O'Callaghan probeert er zich wel
uit te redden door er op te
wijzen dat het bijvoorbeeld in Egypte
om dialectische redenen) mogelijk
was dat de d door een t vervangen
werd, maar kan hij dat ook waarmaken
voor Palestina èn in het geval van
dia- in samenstellingen? Maar zelfs,
als er de theoretische mogelijkheid
bestaat van een dergelijke verwisseling,
dan nog moet men de uiterste voor
zichtigheid betrachten bij het aanne
men van die mogelijkheid bij de iden
tificatie van zulk een fragment.
Slechts wanneer men door een duide
lijk verband gedwongen zou zijn tot
het aanvaarden van de verwisseling,
zou men er mee moeten rekenen.
Maar dat duidelijke verband is hier
niet aanwezig.
2. De reconstructie van het fragment
op basis van Markus 6 vers 52 en 53
dwingt O'Callaghan in verband met
de lengte der regels om aan te nemen
dat zijn tekst van Markus de woorden
'naar het land' miste. Hij meende, ten
onrechte (zoals reeds Martini in het
hieronder genoemde artikel opmerkt),
dat deze weglating ook door andere
teksten gesteund werd. Het komt mij
voor dat (gezien ook het feit dat
Mattheus eveneens 'naar het land'
heeft) de oudste tekst van Markus
deze woorden bevatte. Natuurlijk is
het nooit uitgesloten dat een vroege
afschrijver zich hier vergiste, maar
het is wel opmerkelijk dat het nu
juist de schrijver van ons fragment
moest zijn.
3. Het interessantst is overigens regel
3 van het fragment. De redacteuren
van de uitgave van 1962 lazen hier
heel duidelijk nè, terwijl zij het zelfs
niet uitgesloten achtten dat we nnè
moeten lezen. Zij suggereerden dat er
in het oorspronkelijk wellicht eqennè-
sen 'hij verwekte' kon hebben ge
staan; het kon dan ook uit een genea
logie stammen, meenden ze. Maar. en
dat was een vernuftige gissing. O'Cal
laghan zag ineens dat het evengoed
Gennesareth kon zijn geweest. Dt
bracht hem op de gedachte dat we
hier wel eens te maken konden heb
ben met een tekst in het Nieuwe
Testament, waarbij tenslotte alleen
Markus 6 vers 52 en 53 als mogelijk
heid overbleef. Maar hoe ingenieus
ook, het blijft slechts een gissing die
even sterk of zwak staat als die van
de uitgave. Maar met deze twee zijn
de mogelijkheden toch niet uitgeput.
Wanneer men aan de letters nnè wil
blijven vasthouden komen toch
ook andere woorden even goed in aan
merking (bijvoorbeeld gennma, gennè
tos lannes (van 'Jannes en Jambres'
de tegenstanders van Mozes), of ook
om maar iets buitennissigs te noemen
Peloponnèsos) Wat kan ons er toe
brengen om de suggestie van O'Cal
laghan als enige mogelijkheid te aan
vaarden?
4. De reconstructie van de Spaanse
hoogleraar gaat uit van een regelleng
te van 20-23 letters. Hij kan dat uit
het fragment zelf niet afleiden. Zijn
uitgangspunt neemt hij echter in het
fragment van Exodus uit dezelfde
vindplaats, dat inderdaad deze lengte
voor de regels blijkt te veronderstel
len. Maar er is tussen beide fragmen
ten v.iterlijk geen direct verband
zichtbaar, en bij de theorie van O'Cal
laghan ligt zo'n verband ook niet voor
de hand. Het fragment van Exodus is
in 100 vóór Christus geschreven, het
zogenaamd fragment van Markus zou
in 50 na Christus geschreven zijn.
Hoe weten we dan dat de beide
schrijvers een zelfde regellengte heb
ben aanvaard bij het copiëren van
hun teksten op hun rollen? Ook hier
is het uitgangspunt van O'Callaghan
tamelijk willekeurig.
opdracht krijgt 'deel te nemen aan
het gesprek over belangrijke maat
schappelijke ontwikkelingen, zoals dit
in verscheidene verbanden gevoerd
wordt' (tussen haken: prof. Augustijn
had, toen hij in zijn rapport aan de
formulering van de besluiten was toe
gekomen, zijn fleurige stijl weer opge
borgen en netjes het synodale jargon
opgepakt).
Vindt nu dit deputaatschap een uit
spraak over een of andere actuele
vraag gewenst, dan moet zij daarover
met de synode praten; allicht. Maar
de commissie had liever niet dat de
synode ook nog een vinger in de pap
zou hebben bij de uiteindelijke for
mulering. De synode zelf dacht daar
aangevuurd door prof. dr. C. van der
Woude uit Kampen, anders over, zo
dat ook in dit opzicht nu en in de
toekomst geen komma aan het synoda
le oog ontglipt!
De gereformeerde synodepraeses dr.
A. Kruyswijk uit Enschede is vandaag
jarig (Nog vele jaren!) en was giste
ren nogal streng tegen het door hem
voorgezeten gezelschap: de synode
mocht, met het rapport van de 'depu-
taten inzake de bevoegdheid en de
roeping van de kerk zich uit te
spreken over actuele vragen van poli
tieke en economische aard' voor zich,
géén algemene beschouwingen houden
over het onderwerp kerk en politiek.
Dat was natuurlijk sneu voor hen die
hoopten betogen te kunnen leveren
(resp. aan te horen) over de kuyperi-
aanse onderscheiding tussen de kerk
als instituut en als organisme en het
was ook jammer voor hen die gedacht
hadden pakkende voorbeelden te kun
nen weggeven (resp. aan te pakken)
van preken met te veel Vietnam er
in Hiertegenover staat dat dank zij
het feit, dat dr. Kruyswijk op deze
laatste dag van de achtste vergader-
week van deze gereformeerde synode OndfiTSChsid
de touwtjes strak hield, de zusters en
broeders naar huis konden gaan met
de gedachte dat zij een deputaatschap
in de wieg gelegd en een telegram
verstuurd hadden.
Om met dat telegram te beginnen,
daarin verzoekt de gereformeerde
synode onze regering dringend 'door
middel van haar delegatie bij Unctad
III er bij de handelsconferentie op
aan te dringen, zodanige aanbevelin
gen te doen, dat de belangen van de
arme landen metterdaad bevorderd
worden.' Dit telegram ging met één
stem tegen de deur uit, en dat bete
kende een royaal succes voor de op
stellers ervan, de predikanten J. L.
van Apeldoorn uit Bilthoven, J C.
Baumfalk uit Amsterdam-Oost en dr.
F. L. Bos uit Vlaardingen.
De laatstgenoemde was gisteren overi
gens absent, omdat hem in zijn
woonplaats de versierselen, behorend
bij bet officierschap in de orde van
Oranje Nassau, overhandigd werden
Over onderscheidingen gesproken,
6ynodescriba ds. W Wiersma uit Rin- ftoli iiHc\/orctorUor 7
sumageest was benoemd tot ridder in ueiUIUSVeröUSriier
de al genoemde orde en 'zijn' burge
meester Talsma van Dantumadeel,
was naar Lunteren gereisd om daar,
alvorens aan de synodale maaltijd aan
te zitten, ds. Wiersma het lintje op te
spelden. Een en ander bracht een
paar speeches en (bijna) koude aard
appelen mee.
Deze beslissingen kwamen na een
door de voorzittershamer wel beknopt
gehouden, maar toch stevige discussie,
ingezet door ds. A. M. van der Zanden
uit het Duitse Emlichheim Deze wil
de het onderscheid tussen de kerk als
instituut en als organisme vasthou
den- De 'kerk als instituut, als ambtelijk
orgaan van Christus, zo betoogde hij,
heeft als roeping te getuigen van God,
die in zijn liefde het hart van de
wereld, het hart van de mens opeist.
Anders gezegd, de roeping van de
kerk is dat het leven doorlicht wordt
door de Schrift. Het is niet de roe
ping van de kerk als instituut, de
nood op te sporen. Daar krijg je maar
die soort preken van waardoor de
'kerken leeglopen! Maar er is ook de
kerk als organisme, de mondige ge
meente, en die moet aan het werk.
Aldus ds. Van der Zanden, die grote
bezwaren had tegen de op tafel lig
gende rapporten.
DEJ
Niet medeplichtig
Niet gefundeerd
Deze vier notities lijken mij* voldoen'
de om het opzienbarende nieuws pit
Rome ietwat te relativeren. Persoon
lijk ben ik geneigd om de hypothese
van O'Callaghan als niet gefundeerd
af te wijzen. Het fragment biedt een
voudigweg te weinig steun voor een
goede identificatie. Wie er enige tijd
aan besteedt om het stukjes tekst te
onderzoeken en telkens weer vergeef
se pogingen doet het te identificeren
krijgt tenslotte het gevoel dat er van
alles van te maken is. Op twintig
april, zo tussen half twaalf en twaalf
uur, zag ik er zelfs dit in: kai tines
este, xeinoi; eipon oun' apo tou
Peloponnésou èlthomen: 'En wie
rijt gij, o vreemdelingen?' Zij nu
zeiden: 'Van de Peloponnesus komen
wij'. Maar daarvoor is een goed glas
wijn nodig.
Het komt mij voor, dat het fragment
7Q5 voor O'Callaghan nog een uitda
ging moet blijven. Of alle mogelijkhe
den in de Septuaginta werkelijk on
derzocht zijn. waag ik te betwijfelen.
Maar zelfs als dat zo zou zijn, dan
dient hij te denken dat er in de Wadi
Qumran wel eens andere boeken kun
nen zijn opgeborgen dan die welke
hij in de Joodse Septuaginta of in het
Christelijke Nieuwe Testament vinden
kan. Wie weet is zo'n boek al wel
bekend (wie weet moet het nog wor
den gevonden), waarin het fragment
dat eerst onder het stof vandaan
kwam en nu zoveel stof doet opwaai
en volledig en zonder moeite inpast
als in een legpuzzel.
Opgeblazen
In verschillende persberichten is de
ontdekking van O'Callaghan voorge
steld als het faillissement van veel
modern onderzoek met betrekking tot
de evangeliën. In één klap zouden de
resultaten van de wetenschap wegge-
vaard zijn. Ik zou willen opmerken
dat het de wetenschap er niet om
gaat haar eigen resultaten te verdedi-
gen. Goede wetenschap zal elke nieu- Ds. Van Til
we vondst of ontdekking toejuichen,
ook al zullen daartoe bepaalde inzich
ten die in de loop der tijd verworven
zijn gecorrigeerd worden. Het zou
geweldig zijn, als we inderdaad in het
bezit zouden zijn gekomen van een
fragment van Markus uit het jaar 50.
Dan zouden er allerlei ingrijpende
correcties kunnen worden aangebracht
op onze huidige opvattingen met be
trekking tot de groei van de traditie
en het ontstaan van de eerste evange
liën. Maar dan moet het wèl een
fragment van Markus en dan moet
het wèl het jaar 50 zijn. Geen van
beide is door O'Callaghan aangetoond,
Het is jammer dat hij er zelf de
aanleiding toe heeft gegeven dat de
zaak ten onrechte zo is opgeblazen.
Wat nu het op tafel liggende deputa-
tenrapport betreft, dat was een uit
voerig en zorgvuldig geschreven stuk
van de hand van de econoom prof. dr
T. P. van der Kooy uit Amsterdam
met -de strekking dat de kerk 'niet
mag nalaten nauwkeurig te letten op
hetgeen zich naast haar in de wereld
afspeelt, opdat zij niet medeplichtig
worde aan de nood der wereld, ook
voorzover deze niet toegankelijk is
voor het evangelie.' En de woorden
die de kerk dan moet spreken, 'moe
ten verlossende woorden zijn, zonder
overmoed gesproken. Zij moeten ook
zonodig met daadwerkelijke hulp ge
paard gaan'. De kerk zal goed moeten
weten 'wat hier en nu de zaak is waar
zij voor moet strijden, opdat zij niet
zal blijken aan de verkeerde kant te
staan, zodat de Naam van de Heer om
harentwil zou worden gelasterd.'
Naar beproefd gereformeerd synodaal
gebruik was dit rapport door de zeef
van een synodale commissie van rap
port gegaan, waarvan prof. dr. C.
Augustijn uit Amsterdam de woord
voerder was. Blijkens diens levendig
en soms bloemrijk proza (één voor
beeld: 'Uw commissie is zich ervan
bewust dat deze opmerking exact
evenveel om het lijf heeft als een
atleet in de oudheid had'), blijken
prof. Augustijn's rapport deelde de
commissie de gedachten, neergelegd
in het deputatenrapport. Zij vroeg de
synode uit te spreken (en de synode
deed dat ook met negentien stemmen
tegen):
1. dat het tot de roeping van de
kerk behoort, deel te nemen aan het
gesprek over belangrijke problemen
van de menselijke samenleving;
2. dat het tot de roeping van de
kerk behoort, ook door uitspraken
harerzijds dit gesprek te stimuleren
cn verder te helpen;
3. dat de kerk geroepen is, indien
zich kritieke ontwikkelingen voltrek
ken in ons land en in de wereld,
Gods eis en belofte zó bekend te
maken dat het duidelijk is dat haar
boodschap direct voortvloeit uit het
belijden van Jezus Christus door de
gemeente en uitdrukking kan vinden
in haar gemeenschappelijke gebeden.
Ds. Wiersma, ofschoon niet zo afkerig
van uitspraken als ds. Van der Zan
den, sloot aan bij diens betoog toen
hij de roepin-g van de kerk als volgt
omschreven wilde zien: het licht van
Gods Woord te laten vallen op de
belangrijke problemen van de mense
lijke samenleving.
Ouderling mr R. J. Mulder uit Was
senaar merkte op dat de kerk niet te
vaak moet spreken, anders verliezen
kerkelijke uitspraken hun kracht.
Ds. Van Til waarschuwde er voor, dat
de kerk zou gaan fungeren als ge
luidsversterker van pressiegroepen,
waarop prof. Van der Kooy uitlegde
dat een pressiegroep een alleszins or
dentelijke zaak is, nl. een organisatie
van belanghebbenden. Veel synodele
den zullen van een dergelijke organi
satie lid zijn. En als ds. Van Ti'l soms
doelde op actiegroepen: het kan goed
zijn er naar te luisteren, om in de
gaten te krijgen dat links èn rechts
afgoden worden opgericht. En nu we
toch wat woorden van prof. Van der
Kooy doorgeven, op de vraag of de
kerk een maatschappijkritisch stand
punt dient in te nemen, zei hij:
jazeker, want als de kerk horig zou
zijn aan de gevestigde belangen, zou
zij haar roeping niet verstaan.
Van meer dan één kant werd aange
drongen op grote zuinigheid met uit
spraken. Alleen doen als er een zeer
bijzondere aanleiding is, een geweldi
ge ramp en dergelijke. Kijk zei prof
Van der Kooy, die gedachte had ik
vroeger ook: soms gebeurt er zó iets
ergs, dat de kerk dan wel vanzelf
spreekt. Maar ik heb leren inzien dat
kalamiteiten niet op zichzelf staan, of
zomaar gebeuren, maar dat zij voort
vloeien uit de tendenzen die er zijn.
Daarom moet de kerk volgen wat er
gebeurt. In grote lijnen, goed, maar
zij moet het volgen.
DIT MOET GRONDIG UITGEROj
Het is te begrijpen dat er
mensen waren die het uitspanse
lucht waar we tegenaan kijken,
eerden. Dat blauwe gewelf heeft
mysterieus, vooral als je op je
ligt (uit welke 'stand' meer zwev 1
ketterijen stammen). Je ogen trat I
het blauw te doorboren en 't b 9
opeens allemaal te wriemelen e
bewegen, myriaden belletjes da DJ
op en neer en je weet niet meer ld
je aan toe bent. Bovendien kwaï v'
dan het een ander uit dat uitspacer
regen, sneeuw, hagel, wind en si
dikke duisternis en stralende v> ai
Waren wij mensen niet aangevde
op wat ons uit dat gewelf boven en
overkwam? En daar gingen we, 1
de knieën voor het sacrale uitspa nei
wij hadden onze god gevondena
zijn allerlei elementen in de ven p*
tot 8 van Genesis 1, waaruit *en
kunnen opmaken, dat de schrijve d.e.
auteur, van die verering niet V1J
hebben moet. Zijn boodschap is |r 1
protest-boodschap. Niet die onge n
bare 'lucht', die hard-blauwe h(ens
dat 'uitgehamerde'. zoals hij het on
terlijk noemt, niet dat uitspans,e
beslissend voor ons leven en da Pei
onze eerbied waard, maar God, ,lne
zegt dat het uitspansel er moet 1 c
en dan is het er. God de Levend ,ee_J
Spreker, de Schepper, de Overu a
en Beschouwer, God, met Hem £a£
ben mensen te maken en de )0k
behoort tot het schepsel, is gesch e
of zoals de auteur hier met het j
nere woord verder gaat, 'gem !rs
Het 'En God zag dat het goed Sei
kan er hier zelfs niet af. Dit
grondig uitgeroeid, dat wij voor
werkelijke leven afhankelijk zo
zijn van stille, zwijgende, 'me
machten, 't Is gewoon een zaak
maken voor God. En dan is er o
scheid tussen hemelwater en brc_,
ter, maar het eerste is niet heij£C
dan het tweede, het komt zelfs
bronwater. En zo was het. Zo tu'C.-,
en daarom zo verrukkelijk. NieU*
len onder de onbewogen heme
op het verkeerde moment bew
hemel, maar met do Stem van
die gebiedt en het is ervoor t)
uitverkoren partner, de mens.
i
Oe preek
De formulering van de derde uit
spraak staat voor een deel op reke
ning van ds. P. van Til uit Middel
burg die erg banauwd was voor uit
spraken die meer van een bepaalde
politieke kleur zouden getuigen dan
van het belijden der gemeente en die
daardoor een tweespalt in de gemeen
te tot gevolg zullen hebben. Hij
herinnerde aan een uitspraak van
prof. dr. H M. Kuitert door die
hoogleraar gedaan in een context die
ds. Van Til verder niet beviel, maar
dit terzijde nl. dat kerkelijke een
heid uit elkaar spat zo gauw je je op
politiek en maatschappelijk terrein
gaat bewegen.
Nu kón het zo moeten zijn, zeiden
zowel prof. Van der Kooy als prof.
Augustijn, dat een uitspraak een
steen des aanstoots vormt in de kerk,
want, aldus prof. Augustijn, 'het evan
gelie is niet naar de mens en ook niet
naar de kerkmens. Maar dan moet
inderdaad wel héél goed vaststaan dat
je tot wat je uitspreekt, louter en
De nieuwtestamenticus drs. Tj. Baar
da is als lector aan de Vrije Universi
teit te Amsterdam verbonden. Als
litteratuur geeft hij aan belangstellen
den op: M. Baillet, J. T. Milik, R. de
Vaux. Les 'Petites Grottes', de
Qumran,.Discoveries In the Judaean
Desert of Jordan, vol III, Oxford
1962, Part I 'Planches' (spec. PI
VIII, afb. 1-2; PI. XXX) Part II Heer der wereld.
'Textes', pp. 27-30; 142-146. Voorts: Augustijn hierin
José O'Callaghan, Papiros neotesta- meeging.
mentarios en la cueva 7 de Qumran?'
Biblica 53 (1972), pp. 91-100; C. M. GeSpreK
Martini, Note sui papiri della grotta 7
di Qumran, Biblica 53 (1972), pp. 101- De synode besloot verder, een depu
104. taatschap in te stellen dat o.m. tot
Nu nog wat over de preek Ik pas er
voor, zei mr. Mulder, in de kerk te
horen hoe ik precies over dit of dat
moet denken van een dominee die op
die punten niet deskundig is. Ik wil
best onrustig gemaakt worden in de
kerk, maar dan door het evangelie.
Helemaal njee eens, zei prof. Augus
tijn, ik kom ook niet in de kerk om
te vernemen over allerlei ditten en
datten, maar om naar het evangelie te
luisteren en ik heb een afkeer van,
om maar iets te noemen, preken met
een stemadvies, naar welke kant dat
advies ook uitvalt. Anderzijds, zo ging
prof Augustijn verder, moet de preek
wel concreet zijn. Ze hoeft niet in te
gaan op détailkwesties, maar als de
preek gaat over het koninkrijk van
Christus dan dient duidelijk te wor
den wat dat koninkrijk voor ons bete
kent en wat onze taak daarin is.
Om nog even op de vraag terug te
komen naar de kerk als instituut en
als organisme (anders gezegd: de
vraag wat de kerk buiten de predi
king kan doen), prof. Augustijn licht
te toe: Kuyper zette zich af tegen een
(volks)kerk waar de dominees de
dienst uitmaken. Maar hij zegt in zijn
'De Gemeene Gratie' dat hoe beter de
kerk als instituut haar taak verstaat
en over die taak hebben wij het
nu des te beter zij haar lich 1
nu des te beter zij haar licht laat
schijnen. Dat kan via de kerk als
organisme, maar ook door het instituut
zelf. Tot zover uiit de synodale discus
sie. Meer synodaal nieuws op pagina 9.
DEN HAAG Minister Boertien wil
achttien miljoen gulden beschikbaar
alleen gedrongen wordt door je geloof stellen voor de hulp aan Bangladesj.
in en je belijden van Christus als de Hiervoor zal hij contact opnemen met
Vandaar dat prof.
met ds. Van Til
de autoriteiteu van dat land en de
internationale organisaties ter plaatse
Dit antwoordt hij op vragen van de
Tweede-Kamerleden Mommersteeg en
Kleisterlee. Twee deskundigen heeft
de minister naar dit gebied toege
stuurd om te zien hoe de gelden het
beste besteed kunnen worden.
NED. HERV. KERK
Beroepen: te Nieuwerkerk aan
IJssel: H. Veldhuizen te Lopil
Heteren: C. van Andel, kand
Utrecht.
Afscheid: van Hoogland: A. Co
van Willenswaard, ber. te Groni
(geest. verz. diaconessenhuis); va
thel: E. Verwaal, ber. te Zeist;
Opheusden: A. Muilwijk, ber. te
derkerk aan den IJssel
Intrede: te Hemelum: T. W. D(
uit Rotterdam; te Heerjansdai
van Noordennen uit Krabbendij
Veenecidaal: J. Verwelius uit Si
hoven; te Zeist: J. P. van Rookjy
Katwijk aan Zee.
Emeritaat: Met ingang van 1
verleend wegens het bereieken vi
pensioengerechtigde leeftijd aari0.';
W. van Arkel uit Delden; E. J. tt-
uit Delft, scriba van de provirf,.
kerkvergadering van Zuid Hollanl
Blok uit Aalburg; W. Bousenu
Wageningen: A. M. Chr. Franker
Harkema-Opeinde: M. Hinlopenr
Amstelveen-Buitenveldert; K Jaj
uit Heerde; J. H. Kluiver
Gravenpolder; H. Kreb uit Bolst
L. Lagerweij uit 's-Gravenhage#
van der Lecq uit Terwolde: E. Pop
uit Maastricht; C. van 't Riet
Heerenveen; G. de Ru uit Rotteif
W. Chr. Smits uit Edam; G.
Stockman uit Ried; H. W. Waa|
burg uit Rotterdam; W. Wilma
Gaast; S. J. Wouda uit Bolswarr
G. van Wijk uit Alkmaar.
GEREF. KERKEN
Beroepen: te 's-Gravenzande: B. 1
koek te Waddinxveen.
Afscheid: van Laren (NH): Ph.
fels wegens benoeming geest.
VU-ziekenhuis te Amsterdam;]
Hendrik Ido Ambacht- J. van
ber. te Hoogeveen: van LJlst: H.
stra, ber. te Surhuisterveen.
Intrede: te Oosterbeek: M. Meijj
uit Rotterdam-Lombardijen.
GEREF. KERKEN (VRIJG., B.V.
Aangenomen naar Arnhem: H.
Ommen te Zaandam; naar Devel
kand. J. C. Schaeffer te Kampen]
bedankte voor Looosdrecht.
GEREF. GEMEENTEN
Beroepen: te Pourtvliet: P. Blo|
Dirksland.
REMONSTR. BROEDERSCH.
Afscheid: van Zutphen: mej. C
Dorhout Mees, ber. te Vlaardingfl
EVANG. LUTH. KERK
Intrede: te Leeuwarden: prop.
Vink uit Amsterdam.
DOOPSGEZ. BROEDERSCH.
Aangenomen: naar Emmen:
Dolman-Hoogstraat 1, prop.
dam.
n: mevl
te Art