Onnodige sensatie rondom Markus Een telegram en een deputaatschap Trouw K wartot Beroepings- werk Nieuwe hulp H J TROUT KWARTET ZATERDAG 29 APRIL 1972 door drs. Tj. Baarda In de afgelopen weken hebben de lezers van Trouw/Kwartet kennis kunnen nemen van het nogal sensationele nieuws dat er enige frag menten van het evangelie van Markus zouden zijn ontdekt die uit het jaar 50 na Christus zouden stammen. Dat is inderdaad opwindend nieuws, want tot op dit moment staat in de handboeken nog altijd een klein papyrusfragment met enkele verzen uit Johannes 18 als de oudste tekst van het Nieuwe Testament genoteerd, en dat stukje tekst is volgens de experts toch niet vroeger geschreven dan het jaar 135. Uit de berichten van de persbureaus kwam ook nog een ander punt naar voren: de vroege datering van het fragment zou het fail lissement betekenen voor een aantal opvattingen met betrekking tot het ontstaan van het evangelie van Markus. Wat is er nu van waar? De grote ontdekking van een aantal hebreeuwse handschriften in 1947 bij Chirbet Qumran was voor velen bedouinen èn wetenschappers re den genoeg om op de berghellingen bij de wadi's in de omgeving van de Dode Zee naar nieuwe grotten met liandschriften of aardewerk te speu ren. De speurtochten waren niet te vergeefs. Alleen al in de directe om geving van de Wadi Qumran werd een tiental grotten ontdekt In de tweede helft van de maand februari van het jaar 1955 werd bij deze wadi de ruïne van een klein vertrek gevon den, dat vroeger kan hebben dienst gedaan als woning of als bergruimte. Het dak, de zuidmuur, en een deel van de vloer waren van de berghel ling in het dal gestort. Van de trap die naar 't vertrek leidde waren slechts de onderste treden bewaard. In de buurt van dit kamertje en op de traptreden vond men onder meer een gave kruik, een zwaar gehavende kruik met 'n Aramese naam op de hals geschreven ('Roema'). voorts een dek seltje, twee kleine schaaltjes en last but not least een twintigtal kleine papyrusfragmentjes. Men vond er zelfs een afdruk op een stuk leem van een papyrusfragment (dat zelf verloren gegaan is) met in spiegelbeeld de woorden vanaf van de schepping... (in) de Schriften'. Editie van 1962 Deze fragmer ten werden met vele andere gepubliceerd in een fraaie uit gave. waarin de vondsten van een aantal kleinere grotten bij Qumran werden bekend gemaakt en bespro ken. namelijk in het derde deel van de serie waarin de ontdekkingen van de Woestijn van Juda aan de open baarheid worden prijsgegeven. Dege nen, die voor deze publicatie verant woordelijk waren, waren in staat ge weest twee van de twintig framenten te ontcijferen en te identificeren. Het bleken stukjes te zijn van de Septua ginta (de Griekse vertaling van de Joodse bijbel) die flarden van tekst bevatten uit Exodus 28 vers 4-7 en uit de zogenaamde Brief van Jeremia (vss. 43-44). De beide fragmenten ble ken volgens het oordeel van deskundi gen een hoge ouderdom te bezitten: zij zouden uit het begin van de eerste eeuw voor Christus stammen. De overige fragmenten, die men tussen het jaar 50 voor Christus en het jaar 50 na Christus dateerde, konden niet goed ontcijferd, laat staan geïdentifi ceerd worden. Het vermoeden lag De Rotterdammer Nieuwe Haagse Courant Nieuwe Leidse Courant Dordts Dagblad Uitgaven van N.V. De Christelijke Pers Directie: Ing. O. Postma, F. Diemer Hoofdredactie: J.de Berg (waarnemend) Dagalijks btjluur: B. Bol, Den Hoog) dr. E. Bleumink, Poters- wolde; mr. G. C. van Dom, Nootdorp) W. A. Fibbe, Rotter dam) J. Lanter, Utretht; dn. J. W. de Pout, Den Hoogi J. Smal- lenbroek. Wonenaar. Overige leden van het algemeen bettuuri K. Abma, Amtrerdom; H. A. de Boer, IJmuiden) Th. Brouwer, Au en; ir.r. dr. J. Don- ner. Den Hoog; J. von Eibergen, Schoortbergen; mr. K. von Houten, Wogeningen,- d$. O. T. Hylkemo, Bilthoven; Joe. Huijten, Delft; mevrouw M. C. E. Klootfer- mon-Fortgeni, Voorschoten; me vrouw J. G. Kroayeveld-Wouters, Heerhugowaard; prof. dr. G. N. lammens, Noorden; ds. F. H. Landsman, Den Hoog; H. de Mooij, Rijnsburg,- prof. dr. G. C van Niftrik, Amsterdam) H. Otte- vanger, Buitenpost; mr. dr. J. Ozinga, Lunteren; dr. A. Veermon, Rijswijk (Z-H); H. H. Wemmeiï, Den Haag> drs. r. Zijlstra, Ooster- land (Zld). Hoofdkantoor N.V. De Christelijke Pers: N.Z. Voorburgwal 276 - 280, Amsterdam. Postbus 859. Telefoon 020- 22 03 83. Postgiro 26 92 74. Bank: Ned. Midd. Bank (rek.nr. 69.73.60.768). Gem.giro X 500. door A. J. Klei Papyrusfragmentjes worden bestudeerd. Nr. I: 7 Q 5. Nr. II: 7 Q 6a voor de hand dat het ook daarbij om snippers van bijbelboeken zou gaan. De twee fragmenten die ik zo goed en zo kwaad als het ging heb nagetekend uit de editie zouden na tien jaar de aanleiding worden voor het sensatio nele krantennieuws: 'Fragment Mar- cusevangelie uit jaar 50 gevonden'. Ontdekking Twee en een halve maand bestudeer de de Spaanse hoogleraar van het Bijbelinstituut in Rome, 'José O'Cal- laghan, de mogelijkheden voor de identificatie van het grootste frag ment. Men kan over het nut van zulke monnikenarbeid twisten, maar ik dacht dat men respect moet hebben voor iemand die de uitdaging die het fragment vormde heeft aanvaard en die niet ophield met zoeken totdat hij vond. Want vinden deed hij. Tussen zes en half zeven op 15 december van het vorig jaar gingen hern de ogen open. De tekst waarop hij maanden had getuurd en die hij overal ver geefs had ingepast bleek niet uit het Oude Testament te komen (zoals men zou verwachten), maar uit het Nieu we Testament, uit Markus 8 vers 52- 53. Qumran bewaarde, tot zijn (en later tot onze) verrassing niet alleen hebreeuwse geschriften van joodse herkomst of griekse teksten van late re christelijke kluizenaar, maar ook een zeer vroeg geschreven tekst van het evangelie naar Markus, een tekst die tegen of in het jaar 50 zou zijn geschreven. Hij kon het zelf nauwe lijks geloven. Maar toen hij eenmaal ontdekt had dat de snippers uit 7Q (de ietwat prozaische aanduiding van het kamertje bij de Wadi Qumran) ook uit het Nieuwe Testament konden komen, kon hij ook de andere frag menten spoedig op hun plaats bren gen, allereerst het tweede hierbij af gebeelde fragment (7Q6a) bleek uit Markus 4 vers 28 te komen, terwijl ook nog twee andere teksten van het tweede evangelie werden herkend: Markus 6 vers 48 (7Q15) en Markus 12 vers 17 (7Q7). Maar niet alleen dit bijbelboek was terug te vinden, ook de Handelingen der Apostelen (27, 38: 7Q6b), Romeinen (5, 11-12: 7Q9), 1 Timotheus (3, 16; 4, 1, 3: 7Q4a-b) Jacobus (1, 23-24: 7Q8) en zelfs 2 Petrus (1, 15: 7Q10). Het hele Nieuwe Testament was. om zo te zeggen, voor radig in het bibliotheekje bij de Wadi Qumran. Datering Zoals reeds in deze krant is bericht heeft O'Callaghan de fragmenten niet zelf gedateerd. Hij is volledig afge gaan op de taxatie die door een expert, professor C. H. Roberts, was gemaakt. Dat lijkt zo op het eerste gezicht een sterk punt in het voordeel van O'Callaghan's these, want men kan niet zeggen dat de vroege date ring te danken is aan de vreugde van de ontdekking. Maar kunnen wij het zo waarderen? Toen Roberts zijn date ring gaf was dat bij een handvol niet nader te identificeren snippers. Een datering vóór het jaar 68 lag voor de hand. De vindplaats bij de Wadi Qumran riep als vanzelf de gedachte op dat de ruimte als berg- of schuil plaats zou hebben gediend tijdens de grote oorlog van de jaren 66-70, toen ook de gemeenschap van Qumran ern stig werd bedreigd. Het is niet uitge sloten dat deze wetenschap voor Ro berts een van de factoren bij de datering is geweest Welke andere aanwijzingen de geleerde had, weten we niet Meestal gaat men bij daterin gen van handschriften af op gelijk soortige lettertypen in gedateerde handschriften. De twee handschriften die O'Callaghan ter ondersteuning van Roberts' datering noemt (en te recht) zijn niet nader te dateren dan in de eerste eeuw voor en na Chris tus. Enkele karakteristieke punten in het schrift vond ik terug in een handschrift uit het jaar 140 voor Christus (maar ik ben niet deskun dig). Het komt mij voor dat O'Callag han er goed aan had gedaan om nog eens nauwkeurig te laten nagaan hoe Roberts tot zijn datering was geko men. Ik heb het vermoeden, dat deze geleerde, wanneer men hem indertijd had gevraagd of het ook tussen 65 voor Christus en 65 na Christus op papyrus gezet had kunnen zijn. die mogelijkheid niet had willen uitslui ten. Wellicht heeft hij bij deze niet nader te identificeren snippers niet meer dan een aanduiding willen ge ven. Ook ik kom hier niet verder dan vermoedens, maar ik meen ze te moe ten maken, omdat in veel persberich ten het door O'Callaghan genoemde jaartal 50 als een magisch getal is gaan werken, waaruit men vervolgens vergaande conclusies trekt tegenover wat traditie en onderzoek ons tot nu toe hebben gesuggereerd. Deze opmer kingen zijn niet geboren uit scepsis tegenover de identificatie van de frag menten door O'Callaghan (al zal blij ken dat ik uitermate sceptisch ben), maar ik geloof dat hij er zijn zaak geen goed mee gedaan heeft, omdat het jaar 50 de ballon van zijn hypo these zo heeft opgevuld, dat wanneer de speldeprik van de kritiek er door heen steekt de ballon aan flarden gaat. Een ruimere marge bij de date ring had zijn ontdekking uit de ver keerde publiciteit gehouden en zou een grotere kans hebben gegeven aan rustige bezinning op de juistheid van zijn hypothese. We zullen over de juistheid nog moeten spreken. Willekeurigheid De willekeurigheid van zijn methode blijkt uit het kleine fragment dat Markus 4 vers 28 zou voorstellen en waarvan eigenlijk maar vier letters goed leesbaar zijn. Van de onderste regel staan ons alleen de letters lè goed voor ogen. Daarachter meent de geleerde een R te ontdekken, en met een beetje inventiviteit laat zich dan het woord plerè raden 'het volle koren'). De gissing is boeiend, maar volmaakt willekeurig; maar stel eens voor dat zijn aanvulling juist was, dan nog zou men het kleine fragment je met zo weinig gegevens wel ergens in het Griekse Oude Testament kun nen inpassen. Maar als de derde letter nu eens geen r is, maar een m of een n, en voor beide mogelijkheden is wat te zeggen, dan zou men een heel andere tekst krijgen, bijvoorbeeld met Jeruzalèm of met Helleen Maar goed, O'Callaghan kwam op Markus doordat het grote fragment hem de kans gaf om aan Markus te denken. De vraag is dus of zijn identificatie van dat grote fragment juist is. Vast overtuigd O'Callaghan is vast overtuigd van zijn gelijk. In een vraaggesprek heeft hij verklaard: 'Ik breng het eenvoudig als een wetenschappelijke hypothese naar voren, maar deze heeft wel een zeer hechte basis. Ik weet voor mijn gewe ten dat als het niet het evangelie zou zijn geweest, maar bijvoorbeeld een oud gedicht oi een historisch boek, ik dit als een feit en niet als een hypothese vermeld zou hebben'. Gelukkig krijgen we zo door het 'e- vangelie' nog de kans om de juistheid van zijn interpretatie van de tekst te betwisten, en ik wil daar graag ge bruik van maken. Nogmaals, ik heb grote bewondering voor zijn inventivi teit en uithoudingsvermogen, maar het resultaat daarvan moet toch stran den op de volgende overwegingen: 1. Allereerst is in de regel 2 van het fragment dat Markus 6 vers 52 en 53 een vijftal letters le lezen: kai ti. maar in Mk 6, 52 staat kai di aspera- santes) - letterlijk En ov (èrgestoken zijnde) en daarmee staat de hypo these al meteen op het spel. O'Callaghan probeert er zich wel uit te redden door er op te wijzen dat het bijvoorbeeld in Egypte om dialectische redenen) mogelijk was dat de d door een t vervangen werd, maar kan hij dat ook waarmaken voor Palestina èn in het geval van dia- in samenstellingen? Maar zelfs, als er de theoretische mogelijkheid bestaat van een dergelijke verwisseling, dan nog moet men de uiterste voor zichtigheid betrachten bij het aanne men van die mogelijkheid bij de iden tificatie van zulk een fragment. Slechts wanneer men door een duide lijk verband gedwongen zou zijn tot het aanvaarden van de verwisseling, zou men er mee moeten rekenen. Maar dat duidelijke verband is hier niet aanwezig. 2. De reconstructie van het fragment op basis van Markus 6 vers 52 en 53 dwingt O'Callaghan in verband met de lengte der regels om aan te nemen dat zijn tekst van Markus de woorden 'naar het land' miste. Hij meende, ten onrechte (zoals reeds Martini in het hieronder genoemde artikel opmerkt), dat deze weglating ook door andere teksten gesteund werd. Het komt mij voor dat (gezien ook het feit dat Mattheus eveneens 'naar het land' heeft) de oudste tekst van Markus deze woorden bevatte. Natuurlijk is het nooit uitgesloten dat een vroege afschrijver zich hier vergiste, maar het is wel opmerkelijk dat het nu juist de schrijver van ons fragment moest zijn. 3. Het interessantst is overigens regel 3 van het fragment. De redacteuren van de uitgave van 1962 lazen hier heel duidelijk nè, terwijl zij het zelfs niet uitgesloten achtten dat we nnè moeten lezen. Zij suggereerden dat er in het oorspronkelijk wellicht eqennè- sen 'hij verwekte' kon hebben ge staan; het kon dan ook uit een genea logie stammen, meenden ze. Maar. en dat was een vernuftige gissing. O'Cal laghan zag ineens dat het evengoed Gennesareth kon zijn geweest. Dt bracht hem op de gedachte dat we hier wel eens te maken konden heb ben met een tekst in het Nieuwe Testament, waarbij tenslotte alleen Markus 6 vers 52 en 53 als mogelijk heid overbleef. Maar hoe ingenieus ook, het blijft slechts een gissing die even sterk of zwak staat als die van de uitgave. Maar met deze twee zijn de mogelijkheden toch niet uitgeput. Wanneer men aan de letters nnè wil blijven vasthouden komen toch ook andere woorden even goed in aan merking (bijvoorbeeld gennma, gennè tos lannes (van 'Jannes en Jambres' de tegenstanders van Mozes), of ook om maar iets buitennissigs te noemen Peloponnèsos) Wat kan ons er toe brengen om de suggestie van O'Cal laghan als enige mogelijkheid te aan vaarden? 4. De reconstructie van de Spaanse hoogleraar gaat uit van een regelleng te van 20-23 letters. Hij kan dat uit het fragment zelf niet afleiden. Zijn uitgangspunt neemt hij echter in het fragment van Exodus uit dezelfde vindplaats, dat inderdaad deze lengte voor de regels blijkt te veronderstel len. Maar er is tussen beide fragmen ten v.iterlijk geen direct verband zichtbaar, en bij de theorie van O'Cal laghan ligt zo'n verband ook niet voor de hand. Het fragment van Exodus is in 100 vóór Christus geschreven, het zogenaamd fragment van Markus zou in 50 na Christus geschreven zijn. Hoe weten we dan dat de beide schrijvers een zelfde regellengte heb ben aanvaard bij het copiëren van hun teksten op hun rollen? Ook hier is het uitgangspunt van O'Callaghan tamelijk willekeurig. opdracht krijgt 'deel te nemen aan het gesprek over belangrijke maat schappelijke ontwikkelingen, zoals dit in verscheidene verbanden gevoerd wordt' (tussen haken: prof. Augustijn had, toen hij in zijn rapport aan de formulering van de besluiten was toe gekomen, zijn fleurige stijl weer opge borgen en netjes het synodale jargon opgepakt). Vindt nu dit deputaatschap een uit spraak over een of andere actuele vraag gewenst, dan moet zij daarover met de synode praten; allicht. Maar de commissie had liever niet dat de synode ook nog een vinger in de pap zou hebben bij de uiteindelijke for mulering. De synode zelf dacht daar aangevuurd door prof. dr. C. van der Woude uit Kampen, anders over, zo dat ook in dit opzicht nu en in de toekomst geen komma aan het synoda le oog ontglipt! De gereformeerde synodepraeses dr. A. Kruyswijk uit Enschede is vandaag jarig (Nog vele jaren!) en was giste ren nogal streng tegen het door hem voorgezeten gezelschap: de synode mocht, met het rapport van de 'depu- taten inzake de bevoegdheid en de roeping van de kerk zich uit te spreken over actuele vragen van poli tieke en economische aard' voor zich, géén algemene beschouwingen houden over het onderwerp kerk en politiek. Dat was natuurlijk sneu voor hen die hoopten betogen te kunnen leveren (resp. aan te horen) over de kuyperi- aanse onderscheiding tussen de kerk als instituut en als organisme en het was ook jammer voor hen die gedacht hadden pakkende voorbeelden te kun nen weggeven (resp. aan te pakken) van preken met te veel Vietnam er in Hiertegenover staat dat dank zij het feit, dat dr. Kruyswijk op deze laatste dag van de achtste vergader- week van deze gereformeerde synode OndfiTSChsid de touwtjes strak hield, de zusters en broeders naar huis konden gaan met de gedachte dat zij een deputaatschap in de wieg gelegd en een telegram verstuurd hadden. Om met dat telegram te beginnen, daarin verzoekt de gereformeerde synode onze regering dringend 'door middel van haar delegatie bij Unctad III er bij de handelsconferentie op aan te dringen, zodanige aanbevelin gen te doen, dat de belangen van de arme landen metterdaad bevorderd worden.' Dit telegram ging met één stem tegen de deur uit, en dat bete kende een royaal succes voor de op stellers ervan, de predikanten J. L. van Apeldoorn uit Bilthoven, J C. Baumfalk uit Amsterdam-Oost en dr. F. L. Bos uit Vlaardingen. De laatstgenoemde was gisteren overi gens absent, omdat hem in zijn woonplaats de versierselen, behorend bij bet officierschap in de orde van Oranje Nassau, overhandigd werden Over onderscheidingen gesproken, 6ynodescriba ds. W Wiersma uit Rin- ftoli iiHc\/orctorUor 7 sumageest was benoemd tot ridder in ueiUIUSVeröUSriier de al genoemde orde en 'zijn' burge meester Talsma van Dantumadeel, was naar Lunteren gereisd om daar, alvorens aan de synodale maaltijd aan te zitten, ds. Wiersma het lintje op te spelden. Een en ander bracht een paar speeches en (bijna) koude aard appelen mee. Deze beslissingen kwamen na een door de voorzittershamer wel beknopt gehouden, maar toch stevige discussie, ingezet door ds. A. M. van der Zanden uit het Duitse Emlichheim Deze wil de het onderscheid tussen de kerk als instituut en als organisme vasthou den- De 'kerk als instituut, als ambtelijk orgaan van Christus, zo betoogde hij, heeft als roeping te getuigen van God, die in zijn liefde het hart van de wereld, het hart van de mens opeist. Anders gezegd, de roeping van de kerk is dat het leven doorlicht wordt door de Schrift. Het is niet de roe ping van de kerk als instituut, de nood op te sporen. Daar krijg je maar die soort preken van waardoor de 'kerken leeglopen! Maar er is ook de kerk als organisme, de mondige ge meente, en die moet aan het werk. Aldus ds. Van der Zanden, die grote bezwaren had tegen de op tafel lig gende rapporten. DEJ Niet medeplichtig Niet gefundeerd Deze vier notities lijken mij* voldoen' de om het opzienbarende nieuws pit Rome ietwat te relativeren. Persoon lijk ben ik geneigd om de hypothese van O'Callaghan als niet gefundeerd af te wijzen. Het fragment biedt een voudigweg te weinig steun voor een goede identificatie. Wie er enige tijd aan besteedt om het stukjes tekst te onderzoeken en telkens weer vergeef se pogingen doet het te identificeren krijgt tenslotte het gevoel dat er van alles van te maken is. Op twintig april, zo tussen half twaalf en twaalf uur, zag ik er zelfs dit in: kai tines este, xeinoi; eipon oun' apo tou Peloponnésou èlthomen: 'En wie rijt gij, o vreemdelingen?' Zij nu zeiden: 'Van de Peloponnesus komen wij'. Maar daarvoor is een goed glas wijn nodig. Het komt mij voor, dat het fragment 7Q5 voor O'Callaghan nog een uitda ging moet blijven. Of alle mogelijkhe den in de Septuaginta werkelijk on derzocht zijn. waag ik te betwijfelen. Maar zelfs als dat zo zou zijn, dan dient hij te denken dat er in de Wadi Qumran wel eens andere boeken kun nen zijn opgeborgen dan die welke hij in de Joodse Septuaginta of in het Christelijke Nieuwe Testament vinden kan. Wie weet is zo'n boek al wel bekend (wie weet moet het nog wor den gevonden), waarin het fragment dat eerst onder het stof vandaan kwam en nu zoveel stof doet opwaai en volledig en zonder moeite inpast als in een legpuzzel. Opgeblazen In verschillende persberichten is de ontdekking van O'Callaghan voorge steld als het faillissement van veel modern onderzoek met betrekking tot de evangeliën. In één klap zouden de resultaten van de wetenschap wegge- vaard zijn. Ik zou willen opmerken dat het de wetenschap er niet om gaat haar eigen resultaten te verdedi- gen. Goede wetenschap zal elke nieu- Ds. Van Til we vondst of ontdekking toejuichen, ook al zullen daartoe bepaalde inzich ten die in de loop der tijd verworven zijn gecorrigeerd worden. Het zou geweldig zijn, als we inderdaad in het bezit zouden zijn gekomen van een fragment van Markus uit het jaar 50. Dan zouden er allerlei ingrijpende correcties kunnen worden aangebracht op onze huidige opvattingen met be trekking tot de groei van de traditie en het ontstaan van de eerste evange liën. Maar dan moet het wèl een fragment van Markus en dan moet het wèl het jaar 50 zijn. Geen van beide is door O'Callaghan aangetoond, Het is jammer dat hij er zelf de aanleiding toe heeft gegeven dat de zaak ten onrechte zo is opgeblazen. Wat nu het op tafel liggende deputa- tenrapport betreft, dat was een uit voerig en zorgvuldig geschreven stuk van de hand van de econoom prof. dr T. P. van der Kooy uit Amsterdam met -de strekking dat de kerk 'niet mag nalaten nauwkeurig te letten op hetgeen zich naast haar in de wereld afspeelt, opdat zij niet medeplichtig worde aan de nood der wereld, ook voorzover deze niet toegankelijk is voor het evangelie.' En de woorden die de kerk dan moet spreken, 'moe ten verlossende woorden zijn, zonder overmoed gesproken. Zij moeten ook zonodig met daadwerkelijke hulp ge paard gaan'. De kerk zal goed moeten weten 'wat hier en nu de zaak is waar zij voor moet strijden, opdat zij niet zal blijken aan de verkeerde kant te staan, zodat de Naam van de Heer om harentwil zou worden gelasterd.' Naar beproefd gereformeerd synodaal gebruik was dit rapport door de zeef van een synodale commissie van rap port gegaan, waarvan prof. dr. C. Augustijn uit Amsterdam de woord voerder was. Blijkens diens levendig en soms bloemrijk proza (één voor beeld: 'Uw commissie is zich ervan bewust dat deze opmerking exact evenveel om het lijf heeft als een atleet in de oudheid had'), blijken prof. Augustijn's rapport deelde de commissie de gedachten, neergelegd in het deputatenrapport. Zij vroeg de synode uit te spreken (en de synode deed dat ook met negentien stemmen tegen): 1. dat het tot de roeping van de kerk behoort, deel te nemen aan het gesprek over belangrijke problemen van de menselijke samenleving; 2. dat het tot de roeping van de kerk behoort, ook door uitspraken harerzijds dit gesprek te stimuleren cn verder te helpen; 3. dat de kerk geroepen is, indien zich kritieke ontwikkelingen voltrek ken in ons land en in de wereld, Gods eis en belofte zó bekend te maken dat het duidelijk is dat haar boodschap direct voortvloeit uit het belijden van Jezus Christus door de gemeente en uitdrukking kan vinden in haar gemeenschappelijke gebeden. Ds. Wiersma, ofschoon niet zo afkerig van uitspraken als ds. Van der Zan den, sloot aan bij diens betoog toen hij de roepin-g van de kerk als volgt omschreven wilde zien: het licht van Gods Woord te laten vallen op de belangrijke problemen van de mense lijke samenleving. Ouderling mr R. J. Mulder uit Was senaar merkte op dat de kerk niet te vaak moet spreken, anders verliezen kerkelijke uitspraken hun kracht. Ds. Van Til waarschuwde er voor, dat de kerk zou gaan fungeren als ge luidsversterker van pressiegroepen, waarop prof. Van der Kooy uitlegde dat een pressiegroep een alleszins or dentelijke zaak is, nl. een organisatie van belanghebbenden. Veel synodele den zullen van een dergelijke organi satie lid zijn. En als ds. Van Ti'l soms doelde op actiegroepen: het kan goed zijn er naar te luisteren, om in de gaten te krijgen dat links èn rechts afgoden worden opgericht. En nu we toch wat woorden van prof. Van der Kooy doorgeven, op de vraag of de kerk een maatschappijkritisch stand punt dient in te nemen, zei hij: jazeker, want als de kerk horig zou zijn aan de gevestigde belangen, zou zij haar roeping niet verstaan. Van meer dan één kant werd aange drongen op grote zuinigheid met uit spraken. Alleen doen als er een zeer bijzondere aanleiding is, een geweldi ge ramp en dergelijke. Kijk zei prof Van der Kooy, die gedachte had ik vroeger ook: soms gebeurt er zó iets ergs, dat de kerk dan wel vanzelf spreekt. Maar ik heb leren inzien dat kalamiteiten niet op zichzelf staan, of zomaar gebeuren, maar dat zij voort vloeien uit de tendenzen die er zijn. Daarom moet de kerk volgen wat er gebeurt. In grote lijnen, goed, maar zij moet het volgen. DIT MOET GRONDIG UITGEROj Het is te begrijpen dat er mensen waren die het uitspanse lucht waar we tegenaan kijken, eerden. Dat blauwe gewelf heeft mysterieus, vooral als je op je ligt (uit welke 'stand' meer zwev 1 ketterijen stammen). Je ogen trat I het blauw te doorboren en 't b 9 opeens allemaal te wriemelen e bewegen, myriaden belletjes da DJ op en neer en je weet niet meer ld je aan toe bent. Bovendien kwaï v' dan het een ander uit dat uitspacer regen, sneeuw, hagel, wind en si dikke duisternis en stralende v> ai Waren wij mensen niet aangevde op wat ons uit dat gewelf boven en overkwam? En daar gingen we, 1 de knieën voor het sacrale uitspa nei wij hadden onze god gevondena zijn allerlei elementen in de ven p* tot 8 van Genesis 1, waaruit *en kunnen opmaken, dat de schrijve d.e. auteur, van die verering niet V1J hebben moet. Zijn boodschap is |r 1 protest-boodschap. Niet die onge n bare 'lucht', die hard-blauwe h(ens dat 'uitgehamerde'. zoals hij het on terlijk noemt, niet dat uitspans,e beslissend voor ons leven en da Pei onze eerbied waard, maar God, ,lne zegt dat het uitspansel er moet 1 c en dan is het er. God de Levend ,ee_J Spreker, de Schepper, de Overu a en Beschouwer, God, met Hem £a£ ben mensen te maken en de )0k behoort tot het schepsel, is gesch e of zoals de auteur hier met het j nere woord verder gaat, 'gem !rs Het 'En God zag dat het goed Sei kan er hier zelfs niet af. Dit grondig uitgeroeid, dat wij voor werkelijke leven afhankelijk zo zijn van stille, zwijgende, 'me machten, 't Is gewoon een zaak maken voor God. En dan is er o scheid tussen hemelwater en brc_, ter, maar het eerste is niet heij£C dan het tweede, het komt zelfs bronwater. En zo was het. Zo tu'C.-, en daarom zo verrukkelijk. NieU* len onder de onbewogen heme op het verkeerde moment bew hemel, maar met do Stem van die gebiedt en het is ervoor t) uitverkoren partner, de mens. i Oe preek De formulering van de derde uit spraak staat voor een deel op reke ning van ds. P. van Til uit Middel burg die erg banauwd was voor uit spraken die meer van een bepaalde politieke kleur zouden getuigen dan van het belijden der gemeente en die daardoor een tweespalt in de gemeen te tot gevolg zullen hebben. Hij herinnerde aan een uitspraak van prof. dr. H M. Kuitert door die hoogleraar gedaan in een context die ds. Van Til verder niet beviel, maar dit terzijde nl. dat kerkelijke een heid uit elkaar spat zo gauw je je op politiek en maatschappelijk terrein gaat bewegen. Nu kón het zo moeten zijn, zeiden zowel prof. Van der Kooy als prof. Augustijn, dat een uitspraak een steen des aanstoots vormt in de kerk, want, aldus prof. Augustijn, 'het evan gelie is niet naar de mens en ook niet naar de kerkmens. Maar dan moet inderdaad wel héél goed vaststaan dat je tot wat je uitspreekt, louter en De nieuwtestamenticus drs. Tj. Baar da is als lector aan de Vrije Universi teit te Amsterdam verbonden. Als litteratuur geeft hij aan belangstellen den op: M. Baillet, J. T. Milik, R. de Vaux. Les 'Petites Grottes', de Qumran,.Discoveries In the Judaean Desert of Jordan, vol III, Oxford 1962, Part I 'Planches' (spec. PI VIII, afb. 1-2; PI. XXX) Part II Heer der wereld. 'Textes', pp. 27-30; 142-146. Voorts: Augustijn hierin José O'Callaghan, Papiros neotesta- meeging. mentarios en la cueva 7 de Qumran?' Biblica 53 (1972), pp. 91-100; C. M. GeSpreK Martini, Note sui papiri della grotta 7 di Qumran, Biblica 53 (1972), pp. 101- De synode besloot verder, een depu 104. taatschap in te stellen dat o.m. tot Nu nog wat over de preek Ik pas er voor, zei mr. Mulder, in de kerk te horen hoe ik precies over dit of dat moet denken van een dominee die op die punten niet deskundig is. Ik wil best onrustig gemaakt worden in de kerk, maar dan door het evangelie. Helemaal njee eens, zei prof. Augus tijn, ik kom ook niet in de kerk om te vernemen over allerlei ditten en datten, maar om naar het evangelie te luisteren en ik heb een afkeer van, om maar iets te noemen, preken met een stemadvies, naar welke kant dat advies ook uitvalt. Anderzijds, zo ging prof Augustijn verder, moet de preek wel concreet zijn. Ze hoeft niet in te gaan op détailkwesties, maar als de preek gaat over het koninkrijk van Christus dan dient duidelijk te wor den wat dat koninkrijk voor ons bete kent en wat onze taak daarin is. Om nog even op de vraag terug te komen naar de kerk als instituut en als organisme (anders gezegd: de vraag wat de kerk buiten de predi king kan doen), prof. Augustijn licht te toe: Kuyper zette zich af tegen een (volks)kerk waar de dominees de dienst uitmaken. Maar hij zegt in zijn 'De Gemeene Gratie' dat hoe beter de kerk als instituut haar taak verstaat en over die taak hebben wij het nu des te beter zij haar lich 1 nu des te beter zij haar licht laat schijnen. Dat kan via de kerk als organisme, maar ook door het instituut zelf. Tot zover uiit de synodale discus sie. Meer synodaal nieuws op pagina 9. DEN HAAG Minister Boertien wil achttien miljoen gulden beschikbaar alleen gedrongen wordt door je geloof stellen voor de hulp aan Bangladesj. in en je belijden van Christus als de Hiervoor zal hij contact opnemen met Vandaar dat prof. met ds. Van Til de autoriteiteu van dat land en de internationale organisaties ter plaatse Dit antwoordt hij op vragen van de Tweede-Kamerleden Mommersteeg en Kleisterlee. Twee deskundigen heeft de minister naar dit gebied toege stuurd om te zien hoe de gelden het beste besteed kunnen worden. NED. HERV. KERK Beroepen: te Nieuwerkerk aan IJssel: H. Veldhuizen te Lopil Heteren: C. van Andel, kand Utrecht. Afscheid: van Hoogland: A. Co van Willenswaard, ber. te Groni (geest. verz. diaconessenhuis); va thel: E. Verwaal, ber. te Zeist; Opheusden: A. Muilwijk, ber. te derkerk aan den IJssel Intrede: te Hemelum: T. W. D( uit Rotterdam; te Heerjansdai van Noordennen uit Krabbendij Veenecidaal: J. Verwelius uit Si hoven; te Zeist: J. P. van Rookjy Katwijk aan Zee. Emeritaat: Met ingang van 1 verleend wegens het bereieken vi pensioengerechtigde leeftijd aari0.'; W. van Arkel uit Delden; E. J. tt- uit Delft, scriba van de provirf,. kerkvergadering van Zuid Hollanl Blok uit Aalburg; W. Bousenu Wageningen: A. M. Chr. Franker Harkema-Opeinde: M. Hinlopenr Amstelveen-Buitenveldert; K Jaj uit Heerde; J. H. Kluiver Gravenpolder; H. Kreb uit Bolst L. Lagerweij uit 's-Gravenhage# van der Lecq uit Terwolde: E. Pop uit Maastricht; C. van 't Riet Heerenveen; G. de Ru uit Rotteif W. Chr. Smits uit Edam; G. Stockman uit Ried; H. W. Waa| burg uit Rotterdam; W. Wilma Gaast; S. J. Wouda uit Bolswarr G. van Wijk uit Alkmaar. GEREF. KERKEN Beroepen: te 's-Gravenzande: B. 1 koek te Waddinxveen. Afscheid: van Laren (NH): Ph. fels wegens benoeming geest. VU-ziekenhuis te Amsterdam;] Hendrik Ido Ambacht- J. van ber. te Hoogeveen: van LJlst: H. stra, ber. te Surhuisterveen. Intrede: te Oosterbeek: M. Meijj uit Rotterdam-Lombardijen. GEREF. KERKEN (VRIJG., B.V. Aangenomen naar Arnhem: H. Ommen te Zaandam; naar Devel kand. J. C. Schaeffer te Kampen] bedankte voor Looosdrecht. GEREF. GEMEENTEN Beroepen: te Pourtvliet: P. Blo| Dirksland. REMONSTR. BROEDERSCH. Afscheid: van Zutphen: mej. C Dorhout Mees, ber. te Vlaardingfl EVANG. LUTH. KERK Intrede: te Leeuwarden: prop. Vink uit Amsterdam. DOOPSGEZ. BROEDERSCH. Aangenomen: naar Emmen: Dolman-Hoogstraat 1, prop. dam. n: mevl te Art

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 2