Een
koe
uit
het
leven
Een
koe
naar
het
leven
In gezinsverband?
Beroepings-
werk
Trouw
Kwartet
TROUW/KWARTET ZATERDAG 15 APRIL 1972
We hebben weer een gezangen
kwestie achter de rug, maar die
ging niet vergezeld van felle bro
chures en geëmotioneerde debat
ten: de zaak speelde zich (op een
nijdig artikeltje over en weer na)
om de onderhandelingstafel af,
en we hebben onlangs kunnen
melden dat Buma en de kerken
het eens zijn geworden en dat
begin volgend jaar een fiks lied
boek zal verschijnen ten gerieve
van hei-vormden, gereformeer
den, lutheranen, doopsgezinden
en protestantenbonden.
Ik vermoed niet dat de dominees van
nu, als ze straks mémoires zullen
schrijven (éls ze dat al van plan zijn,
maar ze zijn tegenwoordig bijzonder
zuinig met werkjes als 'Bladen uit
mijn levensboek') ik denk niet dat de
tegenwoordige dominees ooit gevoeli
ge of grappige verhalen zullen kun
nen weggeven over de gezangen-
kwestie in de jaren zestig en zeventig
De nieuwe psalmberijming heeft nog
een paar brochures opgeleverd, maar
het aanstaande liedboek voorzover ik
weet geeneen.
Dat was vroeger anders en met name
hervormde dominees hebben hun 'pas
torale schetsen' of hoe ze hun herin
neringen ook noemden royaal kunnen
opsieren met anecdotes rondom het
gezangen-zingen. Tenslotte leefden zij
in een kerk met een flinke stapel
gezangen en (dus) met mensen die
daar niks van moesten hebben.
Stier vari Potter
Neem ds. H. J. de Groot. In zijn 'Van
een oud stadspompje' vertelt hij van
twee oudere collega's van hem, die
discussieerden over de gezangen. De
tegenstander van 't gezangen-zingen
legde uit: de psalmen zijn uit het
Woord, de gezangen zijn naar het
Woord. De ander begreep het nog
niet helemaal. Daarom gaf de anti
gezangen-man een voorbeeld: je hebt
een koe in de wei lopen, nu, die is
uit het leven, maar een geschilderde
koe is naar het leven Akkoord, rea
geerde zijn gesprekspartner, maar
voor één stier van Potter koop je een
hele wei vol beesten
Ds. De Groot stond als confessioneel
te boek en confessionele dominees
plachten één gezang te laten zingen;
de geijkte plaats daarvoor was de
middenzang. Nu was ds. De Groot
geen man uit een rijtje en zijn ge
zangvers kwam ook wel eens aan het
begin van de dienst terecht, of het
diende als slotlied. In zijn 'Schaap en
bok in één hok' staat het volgende
verhaal:
Toen ds. De Groot pas in een nieuwe
gemeente stond en daar al een paar
zondagen z'n ene gezang had laten
zingen, besloten de tegenstanders van
de gezangen hem een les te geven:
één van hen, de man die 't beste
durfde, zou zo gauw de dominee een
gezang opgaf, met een harde klap zijn
psalmboek dichtslaan. De zondag daar
na gaf ds. De Groot de tussenzang
op een psalm. Onmiddellijk hoorde
hij een knallend geluid door de stille
kerk. De anti-gezangen-man had zijn
taak volbracht. Tenminste, dat dacht-
ie. Maar van verschillende kant sto
ven mensen op hem af: sufferd, het
was een psalm! Ds. De Groot op de
preekstoel had de situatie gauw door:
de man niet het psalmboek was enigs
zins hardhorend en had dat éne 'con
fessionele' gezang op de vertrouwde
plaats, de middenzang, verwacht.
man), deze schreef in 1867 in het
blad Stemmen voor Waarheid en Vre
de: 'Ik herhaal het: niet het zingen
van een gezang, maar het zingen van
een kwaad gezang; het gebruiken
en wettigen van een gezangboek, dat
ons wederrechtelijk opgedrongen
wordt en daarenboven opgedrongen
door een kerkbestuur dat Gods eer en
waarheid laat vertrappen, dat is waar
wij tegen hebben'.
Hij schreef ook: .dat de Afgeschei
denen zich weldra in een uitnemende
bundel mogen verheugen, is mijn vu
rige wensch'.
Morgenster
door A. J. Klei
Illustratie uit 'Van een oud stadspompje' door ds. H. J. de Groot
Liedjes
Ds. A. K. Straatsma (kenners wisten:
hij was ethisch) heeft het er in zijn
boek 'Uit de kamferkist' over, hoe hij
in zijn eerste gemeente van tegenstan
ders van de gezangen te horen kreeg:
'Je doet Gods volkie toch zo'n ver
driet met die liedjes. Weet je waar de
gezangc gezonge worde? Die zinge ze
in de hel'.
Ds. Straatsma: 'Zouden ze dan in de
hel zingen: Jezus, uw verzoenend ster
ven blijft het rustpunt van ons hart?'
Het antwoord: 'Daar sla je de spijker
op de kop, dat zinge nou de mense,
die met een ingebeelde hemel naar de
hel gaan'.
Ik verlaat met enige weemoed de
boeken van ds. De Groot en van ds.
Straatsma. Wat lijkt de wereld, die in
deze pastorale herinneringen naar vo
ren komt. ontzettend ver weg: een
argeloze, vriendelijke wereld, ik weet
wel dat daaronder en daarachter het
nodige rommelde en ik neem aan dat
deze dominees daar ook wel weet van
hadden, maar zij konden nog zingen:
'Rust mijn zielmaar in ons nieu
we liedboek staat dat vers niet meer.
Wanklank
Nu naar het gereformeerde erf, waar
de tonen strenger zijn en waar je niet
zo gauw dominees tegenkomt, ge
neigd om het nageslacht met anecdo
tes te vermaken
Tot 1933 hebben de gereformeerden
het zonder gezangen gedaan (behalve
dan de paar 'enige' gezangen, die
sinds de zeventiende eeuw achter in
het psalmboek thuishoren). Maar in
het genoemde jaar kwam er een gere
formeerd bundeltje met 29 gezangen
en dat is tot 1961 in leven gebleven.
Na '33 barstten de brochures los. Een
vooraanstaand man in de strijd was
de Rotterdamse boekhandelaar R. van
Mazijk. die later op artikel 8 (singu
liere gaven) dominee is geworden. Hij
schreef en gaf zelf uit een geschrift,
dat 'Het vrije lied een wanklank in
den tempelzang' heette. Het haalde
vier drukken en ook zijn tweede bro
chure: "t Betaamt ons Psalmen aan
te heffen' (ondertitel: 'Antwoord aan
hen die mijn brochure 'Het vrije lied'
Twee oudere collega's van ds. H. J.
stadspompje'.
becritiseerden') moest herdrukt wor
den.
Verder verschenen bij Van Mazijk's
uitgeversbureau werkjes als: 'De ge
zangenkwestie. Een Constrastem' door
ds. S. Kamper. En: 'De uitbreiding
der Kerkliederen, een bedenkelijk
symptoom van een ontrustend ziekte-
de Groot. Illustratie uit 'Van een oud
heer Van Mazijk noemt het een ortho
dox-klinkend gezang en hij attendeert
zijn lezers erop dat de dichter, mr.
Rhijnvis Feith, ook een aller-óngere-
formeerdst versje had gemaakt op de
(aanstaande) dood van zijn geliefd
handje. En het Te Deum (Wij loven
u o Godnoemt hij een rooms
kerklied. Wat de heer Van Mazijk
maar niet kan vergeten 'is dit, dat de
Paus van Rome (uit dank voor wat in
den schrikkelijken Bartholomeusnacht
1572 te Parijs was geschied, nl. het
verraderlijk ombrengen van duizen
den Hugenoten) plechtig dit lied
heeft doen aanheffen. Ook moest het
in de Roomsche kerk te 's Hertogen
bosch gezongen worden na den aan
slag op het leven van den Prins van
Oranje'
Almelo
Gereformeerden zijn vaak mensen van
uitersten, want er waren er in de
jaren na 1933 ook die zó fel pro
waren dat ze vonden dat mensen die
tegen het zingen van gezangen in de
kerkdienst waren, maar liever geen
ouderling of diaken moesten worden.
Een besluit in die richting nam de
kerkeraad in Almelo en hij kreeg van
de classis gelijk.
Maar prof. dr. S. Greydanus schreef
hierover: zo zijn we 'helaas weer aan
gekomen bij wat vóór eene eeuw in
de Hervormde Kerk aanleiding gaf tot
de Afscheiding van 1834, nl. bij men-
schelijk gebod om niet door Gods
Woord voorgeschreven gezangen te
zingen op straffe van bij nalating van
dat zingen onwaardig en ongeschikt
verklaard te worden om ambtsdrager
in 's Heeren gemeente te zijn'.
Prof. Greydanus voegde hier deze ver
zuchting aan toe: o. ds. A. Brummel-
kamp!
beeld in onze Geref. Kerken' door J.
M. Bakker te Gouda.
Curieus is soms de kritiek die de
heer Van Mazijk op bepaalde gezan- VUTigG W6PIS
gen heeft. Het gezang dat ds. Straats
ma noemde, 'Jezus uw verzoenend
sterven', had ook een plaats in het
gereformeerde bundeltje gekregen. De
Over ds. Brummelkamp gesproken,
een van de vaders der afscheiding
(hij was een mild en evangelisch
Tot degenen, die dit verlangen naar
een betere gezangenbundel deelden,
hoorde de Amsterdamse afgescheiden
ds. W. H. Gispen. Hij attendeerde er
in een discussie op dat de synode van
zijn kerk in 1866 het niet raadzaam
vond, een commissie te benoemen om
een gezangenbundeltje samen te stel
len
Ds. Gispen: 'Let wel! niet raadzaam;
derhalve niet ongeoorloofd! Mitsdien,
gezangen te gebruiken nevens de psal
men in de openbare godsdienstoefe
ning, is nóch met Gods Woord, nóch
met het beginsel der Gereformeerde
Kerk in strijd
Ds. Gispen heeft het nodige moeten
horen vanwege zijn pleidooi voor het
gezangen-zingen. Hijzelf schreef er la
ter over: 'Als een gevallen morgenster
zag men mij, in de tien provinciën
des koninkrijks, van den kerkhemel
in de diepte ter neer slingeren. Op
sommige kansels werd tegen mij ge
waarschuwd. Anderen wierpen mijn
portret op het vuur'.
Uit blote hoofd
De regelrechte nazaten van de afge
scheidenen, de christelijke gerefor
meerden, doen het echter nog steeds
met die paar 'enige' gezangen (plus,
sinds 1959, het Ere zij God). Zij
hebben daar vrede mee, blijkens het
geen de christelijke gereformeerde
bugemeester van Ridderkerk dr. C.
J. Verplanke in het aprilnummer van
het blad Organist en Eredienst van de
gereformeerde organistenvereniging
op losse toon schrijft: ik houd
van een lekker stukkie samenzang uit
volle borst en liefst uit het blote
hoofd. Dat betekent: weinig (maar
dan ook goede) liederen op bekende
melodieën'. Wat dit laatste betreft,
van de heer Verplanke mag de laatste
regel van het Wilhelmus best begin
nen met: 'heb-ebomdat we die
regel nu eenmaal zo zijn gaan zingen.
De redactie van Organist en Eredienst
nam niet het complete stuk'van dr.
Verplanke over: 'Het restant van de
volstrekt a-muzikale beschouwingen
van deze babbelaar is ter ver
mijding van verdere ontsiering van
ons maandblad weggelaten'. Pikante
noot: de heer Verplanke is jarenlang
secretaris van de gereformeerde orga
nistenvereniging geweest. Maar mis
schien wil dat redactionele naschrift
een losse reactie op des heren Ver
planke losse toon zijn. In hetzelfde
nummer van Organist en Eredienst is
een artikel te vinden, dat overgeno
men is uit Hervormd Delft en dat
zich bezighoudt met de afwijzing van
gezangen door de gereformeerde bon
ders.
Om nog even terug te komen op de
discussies rondom het gereformeerde
bundeltje van 1933: ds. A. H. van
Minnen schreef in een boekje pro
gezangen, dat hij hoopte 'op een ei
gen, nieuw, uit nieuwe tijden geboren
en daaraan aansluitend Hymnenboek.
Een boek, dat nooit de Psalmen ver
dringt of overtreft. Maar dat de Psal
modie van den ouden dag overneemt
voor den nieuwen dag
Welnu, zoiets ligt er straks op de
kerkbanken.
door dr. R. H. Bremmer
In het blad van zaterdag 11 maart
schreef ds. Hans Bouma een in
teressant artikel over kinderen
aan het avondmaal. Daarmee
bracht hij de vraag: in gezinsver
band? in publieke bespreking.
Hans Bouma stelde de kwestie
nogal scherp. Het lijkt er op, zo
eindigde hij, dat 'God het wel ge
doopte maar niet communiceren
de kind met zijn ene hand naar
zich toehaalt om het met zijn an
dere bij zich vandaan te stoten'.
Wie de kindercommunie ontoe
laatbaar acht 'verstrikt het kind
in een tegenstrijdige handelwijze
van God'. Dat laatste heb ik mij
aangetrokken. Ik ben beslist niet
voor kindercommunie en ik heb
mij grondig afgevraagd of ik
mijn kinderen en die van de ge
meente in zo'n tegenstrijdige han
delwijze van God heb verstrikt.
Laat ik met Bouma's eerste argument
beginnen: overschatten wij het avond
maal wanneer wij kinderen toelaten
zonder eerst belijdenis des geloofs te
vragen? Is onze praktijk daarin hele
maal fout? Ik vind het fijn dat Hans
Bouma zich beriep op de Heidelbergse
Catechismus, zondag 25. God, aldus
de Catechismus, geeft ons in de sacra
menten zijn beloften des te beter te
verstaan. Het zit in dat 'des te beter":
dat zou voor de kinderen de toegang
tot het avondmaal mogelijk maken.
Scheert echter de Catechismus doop
en avondmaal over één kam? Ik meen
van niet. Dit bijzonder fijn nuan
cerende boekje geeft né de algemene
omschrijving van de sacramenten in
zondag 25 een meer detaillerende be-
soreking van ieder sacrament afzon
derlijk. Vergelijk eens vraag 69 met
vraag 75: in vraag 69 stelt de Cate
chismus de leerling in dit leerhuis de
vrapg hoe in de heilige doop het enige
offer van Christus 'u ten goede komt',
terwijl in vraag 75 de leerling de
vraag te beantwoorden krijgt hoe hij
in het avondmaal met dat enige offer
'gemeenschap heeft'. Dat is een zorg
vuldig omschreven verschil. Bij het
avondmaal zijn de gasten zélf gelovig
actief. Zij oefenen aan de maaltijd des
Heren gemeenschap met Christus en
zijn offer. Indien het feit dat wij
kinderen dopen grond is voor het
toelaten van kinderen aan het avond
maal, valt het verschil tussen de
beide sacramenten weg. God repeteert
echter in het avondmaal de doop
beslist niet. In de doop verzegelt. Hij
zijn beloften aan het kleine pas gebo
ren kind. Het is in het verbond en in
de kerk geboren. Aan het avondmaal
is eigen geloofsactiviteit noodzakelijk
De Griekse kerk legt de zuigelingen
de ouwel in de mond. Waarom geen
zuigelingen aan het avondmaal
Hans Bouma wijst dat bewust af
maar wel kinderen? Waar is de
grens?
Maak ik mij zorgen zonder noodzaak?
Ik dacht het nieL Ik heb meermalen
ongedoopte jongeren op mijn catechi
saties gehad. Als kinderen aan het
avondmaal mogen, omdat zij op kin
derlijke wijze geloven, waarom zou
den dan die ongedoopte jongeren
geen avondmaal mogen vieren vóór
zij belijdenis des geloofs doen en
gedoopt worden?
De eigenlijke moeite zit m.i. in het
vragen door de kerk van belijdenis
des geloofs vóór jongeren ten avond
maal mogen gaan. Ik wil niet twisten
over de leeftijd. De oude ds. Jan van
Andel (aldus meldt ds. C. Lindeboom
ergens) deed op twaalfjarige leeftijd
belijdenis des geloofs in de gemeente
te Tiel. Het gaat niet in de eerste
plaats om de leeftijd maar om het
geloofsonderzoek dat aan de openbare
geloofsbelijdenis voorafgaat. Moeten
wij dat loslaten?
Een belangrijk argument is voor Hans
Bouma de verwijzing naar het oud
testamentische Pascha. Hij schrijft: in
het Oude Testament vierde men ook
Pascha in gezinsverband. Voor zo'n
argument ben ik gevoelig. De kerk is
ontstaan uit de synagoge. Is dit argu
ment echter wel houdbaar? Gingen
kleine kinderen mee naar Jeruzalem
om daar het Pascha te vieren? We
krijgen uit het Nieuwe Testament die
indruk niet. De Here Jezus ging met
zijn ouders mee op twaalfjarige leef
tijd. Al staat het er niet met zoveel
woorden: alles in Lucas' evangelie
wijst er op dat het de eerste maal
was. De synagoge kent wel degelijk
de volwassenverklaring van de jon
gens op hun dertiende jaar. Alleen
wie dan bar-mitswa (zoon der wet) is
geworden, mag in de synagoge uit de
heilige wetsrollen lezen. Moet de kerk
?ich dan genéren voor héér volwassen
verklaring in de openbare belijdenis
des geloofs? Calvijn heeft er in zijn
-eer nuchtere bespreking van de
vraag of kinderen aan het avondmaal
mogen gaan op gewezen, dat het
Pascha van de joden niet alle moge-
lijke gasten toeliet 'maar het werd
eerst door hen naar behoren gegeten
die, wat hun leeftijd betreft, in staat
waren naar zijn betekenis te vragen'
(Institutie, IV, 30, 16). De sedermaal-
tijd is een huiselijk maal. Maar
rabbijn De Vries vertelt in zijn in
structieve boek over joodse riten en
«ymbolen, dat de oudste zoon bij de
seder-maaltijd blijk moet geven in het
hebreeuws de haggadah (het Paasver-
haal) te kunnen lezen. Hij mag het
heslist niet doen uit een Nederlandse
vertaling (blz. 127). En wij maar
kreunen over het moeten leren bij de
catechese!
De seder-maaltijd is een huiselijke
maaltijd. Het avondmaal is een vie
ring van de maaltijd des Heren in het
midden van de gemeente. Wij moeten
m.i. niet proberen daar iets huiselijks
"n intiems van te maken. Het is een
sacrament dat anders dan de doop
om bewuste deelneming vraagt.
Daarom gaat ook de vergelijking met
het dopen van 'huizen' door de apos
telen niet op.
Onthouden wij zo de kinderen iets
wat ze vanwege de Here Jezus toe
komt? Calvïjn wierp Servet al tegen
dat Christus voor de kleine kinderen
'een spijs is, ook al onthouden ze zich
van het teken' (Institutie, IV, 16, 31).
Ik meen dat hij gelijk had. Kinderen
genieten mee met het avondmaal al
zitten zij zelf niet aan. Zij genieten
ervan op de manier der kinderen. Ik
acht het juist een overschatting van
het avondmaal ze per se te willen
laten aanzitten. Ik herinner mij leven
dig hoe ik als kind genoot van het
aangaan en terugkeren van de gasten
Dat geschiedde toen nog zingend, jam
mer dat wij dat afgeschaft hebben. Ik
zie bepaalde dorpstypen nog terugke
ren van de tafel des Heren met de
druppels wijn aan hun snor. Zo ge
niet een kind Het ligt op de weg van
de catecheet de kinderen te helpen
tot een verantwoorde viering van de
maaltijd des Heren te komen. Hans
Bouma schrijft, dat hij een geweldige
teleurstelling beleefde toen hij voor
het eerst avondmaal vierde. Zonder
betweterig te willen lijken: dat lag
aan de catechese die niet voldoende
had voorbereid en besproken.
Het lijkt mij gewenst dat wij deze
dingen eens tegen elkaar zeggen. Wc
zijn in Nederland als gereformeerden
al ver genoeg op allerlei punten uit
elkaar gegroeid. Het zou mij bijzon
der spijten als wij naast de punten
die scheiding maken, en die toch al
zo moeilijk te overwinnen zijn. ook
het kinderavondmaal kregen. Het
kwam in het artikel van Hans Bouma
niet met zoveel woorden ter sprake,
maar het staat wel ergens op de
achtergrond: kinderen tot het avond
maal toelaten betekent een ander type
kerk. Door kinderen zonder openbare
belijdenis des geloofs tot het avond
maal toe te laten sla je het funda
ment onder het vragen van geloofsbe
lijdenis weg. Waarom is die dan no
dig? Ds. Bouma noemt deze dingen
ergens 'diepingrijpend'. Inderdaad
vallen hier diepingrijpende beslissin
gen met het oog op het onderscheid
tussen doop- en belijdende leden en
met het oog op de kerkelijke tucht.
Een ander type kerk dient zich hier
aan. Als God dat eist, dan moet dat.
Maar Hij repeteert in het avondmaal
beslist niet de heilige doop. Hij lijft
ons in zijn gemeente: de doop. Hij
voedt ons in zijn gemeente: het
avondmaal. Daartussen ligt (net als
bij de synagoge met de bar-mitswa)
laar
he
DE LOF GODS a
In Psalm 148 heeft de dichter w it he
schepselen vergeten bij zijn oproi
'de HEER in de hemel' te loven it g«
begint met wat 'boven' is, de enj -
zon, maan en sterren, uitspansi esidi
wolkendek, om verder te gaan g sti
wat op aarde is, zeedieren, watt
ten, vuur, hagel, sneeuw en nevit
bergen en heuvelen, de vegetati mild
flora en de fauna. Na wat 'met ijgei
gelen vliegt' komen de koninge oseu
natiën, de vorsten en richten ppir
aarde, de jongens en de meisji jewe
alle generaties. Franciscus van ning
ontleende er zijn zonnelied aanct v
boven alles, onze broeder zon, di de
het licht en de dag brengt', takt,
geweldig loflied dat eindigt mi t tij
oproep te richten tot 'het volk', takti
gunstgenoten', 'de kinderen Isi ns t
Natuur en genade, alles moet u
doen in de grote bestemming: n
van God. Dat is intussen wat a g
dan de verklaring van God. W|st
Paley (1743-1805) zag in de
een overeenkomst met wat m 0f.
maken. Mensen maken dingen K.
een bepaald doel, bv een horlogt,g w
ingewikkeld geval met radi rj.
waarvan gezegd kan worden z e
met bescheidenheid 'Hij steld t
een inzetting, die geen hunner
treedt'. Is dan het menselijk oc
Paley, een niet veel grotere
ting'? En zou die dan niet venE"^
naar een grotere Plannenmaker, npe
God? Hij meende op die maniei^,
be\yezen en verklaard te hebben jrcjc
verklaring die ongelovigen nie
bewegen gelovig te worden en
istei:
b
gen niet nodig hebben. Niet i j
voor hen alles even glad is.
juist zij zullen Paley vragen: ei
bittere raadsel van de schepping
Vuur, hagel, sneeuw en nevel
kennen er de afschuwelijke gevr P
van. We zijn niet zo dol op stori
den, vooral niet als we 'de
bevaren''. Maar daar gaat het in
148 ook niet om. God wordt te[r
verklaard en ons wordt dit onmq
ke niet opgedragen. Maar de
onze opdracht. Met ons leven.,
woorden en daden en met een b< 'cll(
met als inzet: Hij, die zo gre dei
en.in Christus onze broeder i ilaa
j Uke
ndci
zon
h.
ote
ide
NED HERV. KERK
Afscheid: van Dirksland: L. J.
ber. te Zwolle; van Krabbendijk
van Noordennen, her. te Hee
dam; van Schoonhoven: J. Verw
ber. te Veenendaal; van Welsun
Wesseldijk wegens emeritaat.
Intrede: te Katwijk a. Zee. J. Vr<
deweij uit Harskamp; te Franek
ter Haar uit Oudorp (NH); te P
oostpolder: L. J. Prins uit Zuid
(Dr).
GEREF. KERKEN
Afscheid: van Rotterdam-Lombar
M. Meijering, ber. te Oosterbeek
Intrede: te Franeker: C. Verhoo
Antwerpen; te Abcoude; kand.
van Kampen uit Den Haag; te
drecht: M. Hiensch uit Weesp.
GEREF. KERKEN (VRIJG)
Intrede: Te Veenendaal: R. Ko
uit Driebergen. 19 april te Vlai
gen: R. K. Wigboldus uit Waar
zen.
NED. HERV. KERK
Beroepen: te Nieuwe Tonge: J.
burg te St. Maartensdijk.
Bedankt: voor Meerkerk: H. Jo
den te Veenendaal.
Beroepbaar: kand. F. J. Brinl
Donkerstraat 2 B te Utrecht.
GEREF. KERKEN
Aangenomen: naar Andijk: H.
muller te 's Gravenmoer;
Glind (tevens geestver.z Rudoll
ting): J. Jellema te Ommen.
Illustratie uit 'Kinderen aan het avondmaal' van ds. B. J. Aalbers (uitg. Kok,
Kampen).
de catechese en het volwassen verkla- het avondmaal. Dan groeien wij niet
ren in het geloof in de openbare verder uit elkaar dan nodig is.
geloofsbelijdenis. Laten wij ons in
onze ambtelijke praktijk op die ca- Dr. D. Bremmer is vrijgemaakt
techese werpen, ook met het oog op gereformeerd predikant te Enschede.
De Rotterdammer
Nieuwe Haagse Courant
Nieuwe Leidse Courant
Dordts Dagblad
Uitgaven van
N.V. De Christelijke Pers
Directie:
Ing. O. Postma, F. Diemer
Hoofdredactie:
J.de Berg (waarnemend)
Dagelijks bestuurt 8. Bol, Den
Haag; dr. E. Bleummk, Poters-
wolde; mr. G. C. von Dom,'
Nootdorp; W. A. Fibbe, Rotter-
dom,- J. Looser, Utreehtj drs. J.
W. de Pous, Den Hoog; J. Smal-
lenbroek, Wossenoor.
Hoofdkantoor N.V. De
Christelijke Pers: N.Z.
Voorburgwal 276 - 280,
Amsterdam. Postbus 859.
Telefoon 020 - 22 03 83.
Postgiro 26 92 74. Banki
Ned. Midd. Bank (rek.nr.
69.73.60.768)Gem.giro
X 500.
te
Dit