Wat is het kerkelijk ambt? Diaken Banning Ds. Groenenberg heeft gelijk CONCORDANTIE vandaag KOERS KOERS Trouw Kwartet TROUW/KWARTET ZATERDAG 25 MAART 1972 KERK door prof. dr. H. Berkhof Aan je oog ga je pas denken, als je oogklachten hebt. Zo is men in de kerken pas echt aan het ambt gaan denken, toen het problema tisch werd. Na ongeveer 1950 kwamen achtereenvolgens de vragen op: is een ambt wel wettig, als het niet via handoplegging in de op volging van de apostelen verleend is? Mag een vrouw ambtsdrager worden? Is een ambt eigenlijk iets anders dan één onder de vele diensten in de kerk? Moeten de ambten om functioneel te zijn, niet heel anders gecombineerd en gespecialiseerd worden dan in onze ambtentrias: predikant-ouderling-diaken het geval is? Vooral in de hervormde kerk heeft dit tot veel denkwerk en ook tot allerlei spanningen geleid. Deze twin tigjarige geschiedenis is de achter grond waartegen prof. Lekkerkerker, hoogleraar te Groningen vanwege de hervormde kerk met opdracht o.a. voor dogmatiek en kerkrecht, zijn jongste boek heeft geschreven De directe aanleiding vormde kennelijk het studierapport van mijn hand, dat de hervormde synode, vergezeld van een aantal kritische vragen, in 1970 aanbood onder de titel 'Wat is er aan de hand met het ambt?' Het lag voor de hand dat een bij uitstek geïnteresseerd en deskundig man als mijn collega Lekkerkerker zich geroepen zou voelen op mijn nog al forse presentatie en voorstellen in te gaan. Maar en ook dat was te verwachten hij heeft deze aanlei ding in een breed kader geplaatst. Daardoor is een boek ontstaan dat heel veel informatie biedt die eigen lijk niemand missen kan die over deze zaken wil meepraten. Jammer is wel. dat het m zijn lange slothoofd stuk erg eng-hervormd wordt en daar door voor leden en ambtsdragers van andere Nederlandse protestantse ker ken veel van zijn belang verliest. Maar er blijft nog genoeg over. De schrijver zet in met het verhaal van de ambtsverwikkelingen in de her vormde kerk, wendt zich vervolgens tot de belijdenisgeschriften en liturgi sche formulieren, behandelt dan bui tenlandse en oecumenische vraagstel lingen en eindigt zijn overzicht bij de huidige rooms-katholieke kerk. We zijn dan ongeveer op een derde. Het tweede derde is gewijd aan het ambt in het Nieuwe Testament en in de reformatie, vooral bij Calvijn. Het laatste derde wordt voornamelijk ge vuld door de conclusies die de eigen mening van de schrijver op allerlei principiële en praktische (meest her vormde) punten bevat. Het boek sluit met een advies van de schrijver aan de synode over mijn ambtsrapport. Een zwakheid van het boek is de vrij losse schrijftrant, waardoor de schrij ver telkens uitweidt en allerlei zaken twee- of driemaal aangeroerd worden. Eerst denkt de lezer, dat dit alleen maar een eigenaardigheid van de schrijver is. Maar langzamerhand komt hij tot het vermoeden, dat het ook met de weerbarstigheid van de stof te maken heeft. Hij heeft het gevoel via een schijnbaar eenvoudig en recht pad meer en meer in een jungle te worden ingeleid. Steeds meer komt hij onder de indruk van de variëteit en onduidelijkheid op dit punt in het Nieuwe Testament en van de lacunes en inconsequenties bij Cal vijn. Hoe is het mogelijk, deze wirwar van lijnen tot een grondpatroon te herleiden? De schrijver lijkt er vaak aan te wanhopen. Hij valt Noordmans bij. die er voor waarschuwt, dat de ambten niet een te duidelijke figuur mogen krijgen. Zelf schrijft hij op blz. 110 een zin die hij zo centraal acht, dat hij hem ook voorin zijn boek als motto afdrukt: 'De aandacht voor de kwestie van ambt en ambten in de oecumene of in de hervormde kerk is dus eerder te groot dan te klein'. Toch is het boek daarmee beslist niet gekarakteriseerd. Het bedoelt eer de aandacht nog te vergroten. Maar de schrijver weet dat hij met een hache lijke zaak bezag is. De veelheid der gezichtspunten overstelpt hem bijna. Hij wil weten wat het ambt in de christelijke kerk is. En hij komt er Mis! Drie dominee's met autoritaire gezichten niet uit, juist omdat hij zoveel ge zichtspunten bij elkaar moet en wil houden. Om te beginnen wil hij vast houden aan de drie ambten van de overlevering. Maar hij wil deze niet als gelijkwaardig zien. De ouderling leidt hij het liefst uit de wereld af (al weet hij dat daarmee voor het Nieuwe Testament weinig of niets gewonnen is); de predikant daarente gen ziet hij gaarne als opvolger van Mozes en Jeremia (blz. 105; maar waarom zou dat niet veeleer gelden door dr. C. Rijnsdorp Professor Willem Banning, die verleden jaar overleed, schreef in 1958 ter gelegenheid van zijn emeritaat een Terugblik, meer de schets van een geestelijke ont wikkelingsgang dan een eigen lijke levensbeschrijivng. Dit werkje werd gedrukt, maar kwam niet in de handel. Maar nu is, in de serie Oekumene, uitgegeven door Bosch Keuning N.V., Baarn, in samenwerking met het. Oekumenisch Aktie Centrum te Driebergen, niet alleen deze Te rugblik herdrukt, doch bovendien verrijkt met een inleiding door dr. J. M. van Veen en met bijdra gen van prof. dr. A. van Biemen, dr. J. M. van Veen, dr. H. D. de Loor en ds. L. H. Ruitenberg. Het boek telt 148 blz. en kost 7.90 (bfr 130.voor België). Bannings autobiografie beslaat 70 bladzijden en is, zoals gezegd, meer de samenvatting van zijn geestelijke ontwikkelingsgang dan een gedetail leerde en gedocumenteerde zelfbe schrijving. Dit wijst er al dadelijk op, dat Banning geen politicus is geweest. Het leven van een politicus immers is nauw verweven met zijn partij en met zijn openbare functies. Er móet veel worden uitgelegd, bewezen, rechtge zet, onthuld en dit alles met de stukken. Banning was vóór alles ethi cus en volksopvoeder. Hij hoefde op geen enkel punt een houding te recht vaardigen maar wilde wel graag zich zelf en anderen rekenschap geven van zijn drijfveren en van de belangrijk ste momenten in zijn ontwikkeling Bannings geschreven zelfportret doet hem kennen als een man met een vroom en sociaal bewogen gemoed, die studie, bespiegeling en discussie niet ziet als doel op zichzelf, maar als middel tot voorlichting en hulp. Men heeft hem, behalve als volksopvoeder, 'de eeuwige schoolmeester' genoemd, maar na de lechiur van het onderha vige boek is men geneigd hem te karakteriseren als een geboren dia ken. een voorganger onder de niet- kerkelijke diakenen, een volksdienaar onder de wijsgerige sociologen. Bannings stijl is helder, maar niet schitterend van geest en taalvermo gen. Hij is begaafd geweest, maar niet geniaal. Zijn gaven van hart hebben misschien niet toegelaten, dat geest en brein alle levenssappen tot zich trokken. Het maatschappelijk en poli tiek engagement was voor hem even vanzelfsprekend als ademhalen. Zijn geheugen voor feiten en gebeurtenis sen rondom mensen was fenomenaal. Geloven was voor hem een werk woord, en dat geloven voltrok zich onder de onaantastbare eerbied voor het heilige. De verbondenheid met en de herinnering aan zijn vrome moe der die rechtzinnig hervormd was is hem levenslang bijgebleven. Het dominerend motief in zijn leven was de bedreigde mens. Het vrijzinnig protestantisme, waartoe hij zich van de aanvang af rekende, zag hij even wel liever als stroming dan als orga nisatie. De kerk behoorde instrument te zijn, geen einddoel. Als grootste gevaar voor de kerk heeft hij haar burgerlijkheid onderkend. Hij heeft steeds gevraagd naar de hanteerbaar heid in de praktijk van kerkelijke uitspraken. Bij het opkomen van de oecumenische beweging verschoof zijn belangstelling voor de hervormde kerk als vanzelf naar de oecumene. Zijn grote gave was: het vertalen van zedelijke motieven in de politieke machtsverhoudingen. Uit Bannings spreken over 'de mens' leidt dr. Dc Loor zijn tijdgebonden heid af Mens en samenleving werden te zeer als verschillende entiteiten gezien, en daarom is Banning nooit Prof. dr. W. Banning uitgekomen uit het probleem van het verband tussen normen voor de per soon en die voor de gemeenschap. Met het bovenstaande heb ik flink geplukt ui* de interessante stukken van de vier commentatoren, die res pectievelijk schrijven over Banning en volksopvoeding, theologie, kerk en politiek. In de hervormde kerk is Ban ning, over het geheel genomen, nau welijks persona grata geweest. Bij de gereformeerde gezindte, hoe dan ook kerkelijk georganiseerd, gold hij als dubbel verwerpelijk, want hij was tegelijk rood en vrijzinnig. Niemand overigens zal kunnen ontkennen dat hïj een man is geweest van karakter en formaat,een op de praktijk gerich te idealist, een kenner van Marx zon der marxist te zijn. een diep veront ruste over de gang van de westerse cultuur. Dit boekje had er moeten komen en het is goed dat het er is. Helemaal in Bannings geest getuigen de commentaren van begrip, waarde ring en genegenheid, nergens van blinde bewondering. (ADVERTENTIE) voordelige editie verschenen OP HET OUDE EN NIEUWE TESTAMENT in de nieuwe vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap samengesteld onder redactie van dr. S. P. Dec en prof. dr. J. Schoneveld. Deze betrouwbare concordantie verscheen eerder als onderdeel van een meerdelig bijbels stan daardwerk. Met de verschijning ervan als zelf- standige, uiterst billijk geprijsde uitgave is thans aan het verlangen van tallozen voldaan. U zult zelden of nooit tevergeefs een beroep doen op dit uitvoerige naslagwerk. Ongeveer vierduizend alfabetisch opgenomen trefwoorden verwijzen naar vele duizenden bijbelteksten. Bovendien be vat deze concordantie afzonderlijke registers met de vindplaatsen van bijbelse namen en getallen Met recht een wegwijzer door dc bijbel, praktisch en overzichtelijk, typografisch efficiënt van op zet, daardoor veelomvattend van inhoud, op royaal formaat, gebonden in fraaie linnen band met goudstempeling. De verrassend lage prijs brengt deze uitmuntende gids onder het bereik van alle bijbelgebruikers ƒ21,50. Bestel uw exemplaar bij uw boekhandel of ge bruik desgewenst onderstaande bestelbon. Een uitgave van BOSCH KEUNING NV. BAARN kan in open envelop tonder poctiegcl worden verzonden als u adresseert aan Bosch ft Keu ning nv. Antwoordnr. 200. Baarn. BOX Verzoeke mij te zenden, via boekhandel (invullen indien gewenst) CONCORDANTIE OP HET OUDE EN NIEUWE TESTAMENT a 21,50 Straat Plaats Handtekening 24 74 111 70 82 71 53 76 78 105 21 van de profeten in het Nieuwe Testa ment?). En toch een drievoudig ambt? Wat is dan nog de gemeen schappelijke noemer? Die kan dan moeilijk in de 'Christus-representatie' liggen, waarin mijn bovengenoemd studie-rapport hem zocht, want dan zou de ouderling dezelfde rechten krijgen als de predikant. En toch ook de ouderling representeert Chris tus in zijn herderlijk opzicht. En ook: de hele gemeente representeert Chris tus (vgl. spec. blz. 159-176). Maar wat is dan het eigenlijke dat het ambt van het niet-ambt onderscheidt? De schrijver kan het ons niet zeggen, want hij wil teveel tegelijk zeggen, nl. 1. dat alleen de dienaar des Woords een voor-het-leven-geroepene des Heren is (blz. 172 v.v.); 2. dat we de drie ambten wel moeten onder scheiden. maar niet mogen scheiden (blz. 164 v.v.); 3. dat er nauwelijks een verschil tussen ambt en bediening is en dat ook het verschil tussen ambt en gemeente 'beweeglijk' is (blz. 186 v.v.). Die verwarring en onzekerheid van de schrijver zijn mij eigenlijk sympa thiek. Het is mij uit het hart gegre pen als hij schrijft: 'Erger dan de verwarring is de stagnatie en de frus tratie' (blz. 191). Hij laat daarom ruimte voor allerlei variatie. Maar het is een concessie, vanwege de gecom pliceerdheid van de materie. Daar zou hij liever afwillen. Want terwijl zijn wetenschappelijke geweten hem noopt om de vele tendensen in het Nieuwe Testament en bij Calvijn zorgvuldig uit elkaar te rafelen gaat zijn hart uit naar de handhaving van het traditio nele model: de predikant voorop, met de twee andere ambten als onderge schikt om hem heen. Omdat hij dat wil en daarbij ook het Nieuwe Testa ment nog mee wil hebben, moet hij echter een gecompliceerde materie nog extra compliceren. En dat terwijl hij haar juist wil vereenvoudigen. Daaraan is het ook te wijten, dat de schrijver weinig hulp biedt aan hen die zich gedrongen voelen om nieuwe wegen voor het ambtsbegrip en de ambtspraktijk te zoeken. De gecompli ceerdheid van het hervormde kerke lijk leven verhindert hem om er te gen te zijn. Maar zijn aanhankelijk heid aan het traditionele model ver hindert hem om echt mee te doen, laat staan voorop te gaan. In mijn door Lekkerkerker bestreden studie-rapport ben ik vanwege de nieuwtestamentische gegevens en de noden van vandaag, een bijna tegen gestelde weg ingeslagen: ik meen dat er maar één ambt is, dat ik het oudsten-ambt noem, dat bedoelt om Christus naar de gemeente toe te vertegenwoordigen, dat zich in aller lei richting kan specialiseren en waar in predikant en ouderling in principe gelijk zijn. Deze visie kan tot drasti sche veranderingen leiden. Het is een verrassing voor me. om in zes punten op de allerlaatste bladzij opgesomd te zien. hoever Lekkerker ker op praktische punten met me mee kan gaan. Maar het was ook in die zin een verrassing, dat ik deze punten niet uit de voorgaande principiële beschouwingen had vermoed. Hij ver wijt mij dat ik de gordiaanse knoop van de ambtsproblematiek met een zwaard doorhak Ik van mijn kant zie hem zich verstrikken in een web van gedachten gangen die hem vasthouden in een traditionele positie die ik als bijbels ongemotiveerd en actueel on vruchtbaar beschouw. Maar ik besef dat een dagblad niet de plaats is om deze verschillen op zulk een gespecia liseerd terrein te behandelen. Liever dan verder in de moeilijke stof te duiken, vat ik samen. Dan noem ik dit een boek van brede informatie en van eerlijke confrontatie met een ui terst gecompliceerde problematiek Wie Lekkerkerkers conclusies niet deelt, kan daarvoor volop argumenten in zijn eigen boek vinden. Maar ik houd mijn hart vast voor al degenen die zijn conclusies willen delen zon der zijn verwarringen te kennen Waar zij uitkomen, bewijst een der allereerste lezers, nl. de tekenaar van de omslag. Hij tekent ons drie ambts dragers. Een predikant, een ouderling en een diaken? Mis! Drie dominee's in brede toga's, met autoritaire ge zichten. Dr. A. F. N. Lekkerkerker, Oor sprong en functie van het ambt. Uitg. Boekencentrum n.v. Den Haag 1971: 232 blz. Prijs 15. door A. J. Klei Er is een brandend vraagstuk en de mensen willen weten wat de kerk ervan vindt. Goed, zegt de synode, en benoemt een commissie. Daarvoor worden uit alle geestelijke hoeken en gaten van de kerk mensen bij elkaar geharkt. Want het mag natuurlijk niet zo zijn dat de linksen kunnen roepen dat zo'n commissie een rechtse congsi is en je moet ook voorkomen dat de rechtsen klagen dat het wel een linkse actiegroep lijkt. En alleen maar een grijzig mid den is ook niks. Goed, die commissie staat tenslotte op poten en gaat aan het vergade ren. Na verloop van tijd is het werk gedaan en enigszins beteu terd komen de commissieleden met twee verhalen bij de synode aan: een meerderheidsrapport en een minderheidsnota. De zusters (of, enkelvoud, zuster, want in de kerk springen we zuinig met de dames om) en de broeders zijn het niet eens kunnen worden. Dat zal waar wezen, maar als syno- de kun je moeilijk twee meningen de wereld insturen, zo van: beste mensen, het kan zus maar 't zou eventueel ook zo kunnen. Dat is onbarmhartig, zei onlangs de her vormde synodescriba ds. F. H. Landsman. Dus gaat het hoogeer waard gezelschap er aan knutselen, de commissie is ook niet te be roerd om er nóg eens aan te gaan staan en dan komt er na een aantal maanden een stuk uit de bus, dat bol staat van schichtige, enerzijdsen en anderzijdsen. En dan maar hopen dat het betrokken vraagstuk z'n vlammen niet heeft gedoofd. Dit is, ik stem het direct toe, een zeer lelijke voorstelling van zaken. En ik zie al iemand geestdriftig wapperen met de verklaring over dood-is-dood van de hervormde synode; daar was niks geen gezeur van minderheid en meerderheid omheen. Ja maar, dat is het nu juist: op niet-ethische punten kunnen we een heel eind samen op weg. en zolang we maar niet in de buurt van spandoeken of een stemlokaal zitten, och, dan verdragen we heel wat van elkaar. We spatten uiteen zodra een ethische keus, een maat schappelijke positiebepaling of een politieke voorkeur een rol gaat spelen. Naast de hervormde een dracht inzake de afwijzing van dood-is-dood kun je plaatsen de gereformeerde synodale eenstem migheid met betrekking tot de leer der verzoening. Maar als het gaat over de nieuwe moraal en zo (bij de hervormden) of over het oor- logsvraagstuk (bij de gereformeer den) is de hooggeroemde eenparig heid zoek, zie je geen eenheid meer. O ja, je kunt elkaar wel in een compromis vinden maar wie is in enige opwinding geraakt of wat geholpen door hetgeen de gerefor meerde synode tenslotte weggaf over het oorlogsvraagstuk? Tus sen haken, ik laat in dit verhaal de roomsen buiten beschouwing, die hebben genoeg aan hun eigen romeinse kwaad, en ik beperk me tot voorbeelden uit de beide groot ste protestantse kerkgenootschap pen. Om onze lijn weer op te pakken- er komt nog bij dat juist de kwes ties. waarbij concrete maatschappe lijke en politieke vragen in het geding zijn, de grootste belangstel ling krijgen en ook de meest luid ruchtige reacties oproepen. Dan zijn de mensen opgelucht of diep beschaamd, geschokt of bewogen, of wat ook. Men kan tegenwerpen dat ik enorm generaliseer. Ben ik de rust rondom het euthanasierapport van de hervormden vergeten? Of de gereformeerde onrust rondom de, toch niet-ethische, vraag naar het functioneren van het gezag van de bijbel? Nee, maar een paar zwalu wen (onzinnige beeldspraak in dit verband, maar goed.een paar van deze zwaluwen maken nog geen lente-aehtige eenheid. Je ziet immers her en der in de kerk dat eenheid, al dan niet moeizaam tot stand gekomen, prompt breekt als maatschappelijke en politieke keuzen een rol spelen. Hoe komt dat? vraagt prof. dr. H. M. Kuitert in het laatste nummer van Wen ding. en hij vindt dit een nijpende vraag. In het maart-nummer van Voorlo pig merkt prof. dr. H. Berkhof op dat de kerken moeten ophouden met hun watervrees voor de bin nenkerkelijke pluriformiteit. En opgewekt schrijft hij: 'Daar is de mysticus, die zijn zaak mag beplei ten om Christus' wil, in het gerust weten dat een ander om Christus' wil de koffie-import uit Angola bestrijdt. Daar is de mens die om Christus' wil voor de vredesweek werkt, in het geruste weten dat anderen die Christus-belijdenis voor hem doordenken en uitdie pen'. Jaja. was het maar waar. Maar de een is helemaal niet gerust op de ander. De mysticus vindt die lui •van het Angola-comité rotjongens en de ijveraars in de vredesweek zien de doordenkers en uitdiepers als gezapige aanbidders van de sta tus quo. In 1956 kwam er vanwege de her vormde synode een 'Handreiking voor het gesprek der richtingen'. In die inleiding staat laconiek dat er in de kerk altijd verschillende theologische opvattingen zijn ge weest en ook wel zullen blijven. De hervormden leven daar sinds jaar en dag mee, de gereformeer den beginnen er een beetje aan te wennen (althans aan de gedachte dat ze er aan zullen moeten wen nen). Maar de brokken komen en de scheuren dreigen zo gauw je iets met die theologische opvattin gen gaat doen, of juist niet doen. Het komt me voor dat de discussie rondom het getuigenis van prof. dr. G. C. van Niftrik c.s. deze dingen duidelijk aan het licht heeft gebracht. Die discussie is nog niet afgesloten en het is best mo gelijk dat zij prof. Kuitert een antwoord levert op zijn nijpende vraag en dat de fleurige constate ringen van prof. Berkhof niet met een gevolgd hoeven te worden door een: ja maar. Dat getuigenis was geen synodaal stuk, dat misschien met enige eer bied maar vooral toch voor kennis geving wordt aangenomen. Het was een verhaal van gelijkgezinden, dat vurig omhelsd of fel bestreden werd en wordt. Maar wat je van het getuigenis moge vinden, de discussie erover stelt wat voor, de reacties erop hebben zin Nu moet daar weer een hervormd synodaal verhaal overheen komen. Ds. M. Groenenberg uit Utrecht, de voorzitter van de kerkvisitato- ren, is daar niet voor. Hij zei dat ook op de hervormde synode en hij kwam er in het blad Hervormd Utrecht op terug. Zo'n synodale reactie op het getuigenis 'zal val len onder de categorie stukken, die Ds. M. Groenenberg goed uitgewogen zijn en voor ken nisgeving worden aangenomen Jammer, maar zo is het' Aldus ds. Groenenberg, die voorts schreef: 'Waarom, zei ik. laat men gemeenteleden (want dat waren die professoren plus mevrouw Van Ruler toch) niet zeggen wat ze te zeggen hebben? Laten gemeentele den daarop reageren (en dan liefst niet zoals theologen aan beide kan ten tot nu toe vaak deden!). De synode mag gerust kennis nemen van wat gemeenteleden in onder ling gesprek zeggen, maar hoeft er niet tussen in te komen'. Heeft ds. Groenenberg gelijk? Ik beantwoord die vraag bevestigend. Ik herinner me dat hij ook ter synode vertelde dat hij van predi kanten wist die, hoewel allesbehal ve geneigd ja en amen te zeggen op het getuigenis, toch aanleiding vonden hun gebruikelijke verhalen en preken eens kritisch te bekij ken: zit ik soms toch niet teveel in die hoek.In mijn eigen omge ving weet ik ook van een dergelij ke reactie, en ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand op grond van een tot en met uitgewogen synodaal stuk tot enig zelfonder zoek is- geraakt. Nu weet ik wel dat je de kerk niet kunt laten overstromen met getui genissen, maar je kunt je wel afvragen of er niet te veel op synodetafels wordt gelegd (of ook: of synodes niet te gemakkelijk op verzoeken aan haar adres ingaan). Moet een synode nu heus over fiïles haar licht laten schijnen? Een felle lamp is het tóch- nooit vanwege de weloverwogen enerzijd sen en anderzijdsen. Gemeenteleden moeten niet zo vlug naar een synodaal oordeel hengelen en synodes zouden eens terug moeten zeggen: zoek het zelf maar uit! We leven toch niet in een kerk, waar geldt: het kerklid wikt, maar de synode beschikt? Moet een gelovig mens nu persé van een synode horen hoe hij tegenover dienstweigering of abor tus moet staan? Ik weet wel dat de kerk over bepaalde actuele vraag stukken een standpunt moet heb ben de overheid kan daarnaar vragen en dan zal de synode eraan te pas moeten komen. Maar die hunkering van binnenuit naar synodale verhalenZijn er geen deskundige kerkleden, die je bij je oordeelvelling kunnen helpen? Misschien zet zo'n deskundige, sa men met andere deskundigen, dan wel eens een stuk in elkaar dat zijn werk doet, niet ondanks maar juist door de toon, waarvan de stelligheid niet gehinderd werd door beleidsoverwegingen. Zie maar de werking van het getuige nis. Ik weet niet of ik de opmerkingen van ds. Groenenberg nu te royaal interpreteer Ik weet wèl dat ik met zorg een foto van hem zal uitkiezen bij dit verhaal: hij heeft er over geklaagd dat sommige kranten uit het archief een plaatje van hem kozen, waarop hij stra lend lachend stond, en dat dan plaatsten bij het wat sombere re laas der kerkvisitatoren over het geestelijk leven in de gemeenten. Want dan kreeg hij te horen: u vindt het zeker niet erg, want u lacht er maar om. GEBED OM WELVAART Deze woorden staan in de nieu vertaling boven de psalm van vandl (144). Ze klinken ons wat vreemd de oren. Niet dat we dit gebed n kennen. Vaak maar al te goed. vouwen onze handen over een chaam dat niets te kort komt, in huis dat verwarmd is, tesamen 'die ons lief en dierbaar zijn'. 1 onze kinderen het goed mogen mak onze giro- of bankrekening er flo: sant mag uitzien en de zaken z mogen uitbreiden en dat er geen n; lieden mogen komen die optocht houden en rellen veroorzaken (ge geschreeuw op onze kleinen', vers 1 Kunnen wij dit nog bidden? Met go fatsoen, dan? Mogen we dit bidde Zo egocentrisch? Zo helemaal ery uitgaande, dat alswe het materi maar goed hebben dat dan alles n goed zit? Dat doet deze man intusi niet. Het slot van deze psalm anders: wel zalig het volk, welks C de HERE is! Dat schijnt het diept te zijn. Het betekent een geweld correctie op al het voorgaande. IV schien niet zo bedoeld, maar dat er toch wel in. Tenminste als wij gebed van de slotverzen zo argeli mee bidden. Want deze man komt de ellende. Tot twee keer toe he hij 't over 'de macht der vreemd» Een afschuwelijke zaak, als je c ringd bent van 'vreemden'. Je ki geen woord kwijt, alles weert af, mensen zijn als harde wanden, strekt je hand naar hen uit en bezeert je aan cement of zoiets. D man bidt om bevrijding. God geef ons weer goed. We kennen dit gel uit de oorlog. En we weten dat mensen zijn die daarom bidden n den in hun armoede en honger misschien niet bidden omdat ze j hoop opgegeven hebben dat er iemand zou kunnen zijn, die hoort er wat aan doet. Ook zij zijn omrir van de 'macht der vreemden.' Het hun gebed. Misschien moeten we r zo begrijpen, dat wij dit voor moeten bidden. Plaatsvervangend, dat zij Hem nog niet kennen, schien moeten we voor hem bidden welvaart en voor ons zelf wat betr onze ogen om hun ellende te zien onze oren om hun geroep te hor En om handen die beschikbaar w den. Ja, misschien moeten wij bidden: Heer, laat ons niet lan behoren tot 'de vreemde machten', wanden van cement, die verwoni en bitter maken, maar maak ons mensen. En bevrijd en red ons leugen en bedrog. Vorig jaar in Lourde 3,4 miljoen pelgrims LOURDES (KNP) De crisis in r.k. kerk en in het godsdienstig le heeft niet veel invloed op Lourdes. 1971 werd het bedevaartsoord nog zocht door 3.400.000 pelgrims, luchtverkeer is reusachtig toegc men: vorig jaar kwamen 218.000 grims per vliegtuig. Het kampe loopt echter terug: in 1970 143.1 personen, nu 117.000. (ADVERTENTIE) Uw opinieblad Geeft rechifsje koers Zonder afwijken van Schrift en B denis Stem van de zwijgende meerderheid Eén sterk getuigenis: Verzoening door het bloed van Christi Gerechtigheid en vrede op aarde Uitsluitend in en door Hem Tegen de revolutie het Evangelie het ANDERE GELUID Abonnementen, proefnummers, inliclf tingen: Soesterbergsestraat 172, Soestduinen Telefoon 02155-8228 Zie voor beroepingswerk pag. 9 De Rotterdammer Nieuwe Haagse Courant Nieuwe Leidse Courant Dordts Dagblad Uitgaven van N.V. De Christelijke Pers Directie: Ing. O. Postma, F. Diemer Hoofdredactie: J.de Berg (waarnemend) Hoofdkantoor N.V. De Christelijke Pers: N.Z. Voorburgwal 276 - 280, Amsterdam. Postbus 859. Telefoon 020 - 22 03 83. Postgiro 26 92 74. Bank: Ned. Midd. Bank (rek.nr. 69.73.60.768). Gem.giro X 500.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 2