Lampo over literaire magie RELATIVEREND REALISME August Defresne man achter de schermen ZATERDAG 19 FEBRUARI 1972 August Defresne is, ais ijver, regisseur eri toneel- Ier verbonden geweest met meest bewogen toneelle- in de jaren voor de iede Wereldoorlog, en nog daarna. Hij was een van krachten die het bewoog, kracht achter de schermen, nooit, als speler voor het itlicht kwam. Dr. W. Ph. Pos heeft hem te- techt naar voren gehaald in een ^gelijke uitvoerige kritische )r Ber Huising lie die tevens als proef- ift voor zijn promotie dien en daarvan dan de weten- ippelijke voordelen heeft die een gewone lezer nadelen i: een nogal zware inleiding, citaten die 'belezenheid be- m, verantwoorde bronver- Idingen en voetnoten, die ;rin zo'n zesentwintig blad- jjden beslaan, en die de lezer toch gaat opzoeken al hoeft voor hem eigenlijk niet. [Het gaat in deze bespreking August Defresne en zijn rken zoals zij in dit boek zijn :hreven. Hij kwam uit laastricht naar Amsterdam, af daar in 1915 zijn studie Ne- srlands M.O. op, raakte los erkan huis en de R.K. Kerk. ver- rilde in de bohème, zelfs als l uzikant (cellist) op de Zeedijk lan< srdiepte zich enigszins in de !ee' og onvolwassen psychologie, en 01 hreef toneelstukken, die hij üur'oor een deel gespeeld kreeg e®rdk. Wat niet zo verwonderlijk as, want er werden toen veel d' ederlandse stukken gespeeld lie nu al vergeten zijn). Royaards nam Moordromance d(i 1922, Esther de Boer kreeg si jubileumstuk, De Woeke- larster. Verkade bracht Valse bankbiljetten, Saalborn deed M ndere Leiders, het Verenigd """'s oneel speelde de Lord Lister Regende, en zelfs Boeven en ;ers van Francois Pauwels g in 1927 een toneelbewer- :e ing van Defresne. 'e Dr. Pos analyseert deze stuk- en en andere, die nu eens rea- stisch volkstoneel, dan weer 9aa ithetisch, geëxalteerd, psycho- gisch en symbolisch zijn, en ikaf ij stelt vast dat ze maar tijde- BBjk waren, behalve misschien op et, pas in 1941 geschreven, On- ood ewoonde Eiland, dat ook in het lenifuitenland veel is gegaan, iet Als schrijver werd Defresne it igenomen in de toneelwereld mocht hij zelf zijn stukken gisseren. Charlotte Kohier, die bijstond in haar vermaarde ^■voordrachtsavonden", en Al- Tert van Dalsum, hadden een •ote invloed op hem. Andere ivloeden kreeg hij van Strind- ;rg, ïbsen, Heyermans ook, 'edekind en 'de Duitse expres- onisten, van wie toen nage- oeg niemand iets wist, en van ie hij trouwens ook niet alles eeft begrepen of aanvaard. Hij was ook zeer onder de ïdruk van Stanislawski en het meel in Rusland, dat hen daar in 1928 leerde kennen. Hij schreef er over en dat leidde nog tot een, in het boek opge nomen, discussie met Loenar- tsjarski. Het Nederlands toneel lag bij de Russen ver achter en de schuld daarvan lag, volgens De fresne „bij de door de overheid in stand gehouden noodzaak ar tistieke aspiratie ondergeschikt te maken aan de kassa" en bij hen die „het toneel daarbij nog hebben overgeleverd aan de zucht tot vermaak, sensatie en sentimentaliteit". Dat waren woorden voor de jonge, door het expressionisme gegrepen, getuigenisdriftige Al- bert van Dalsum, die al uilge roepen had: „Laten we versto ren wat tot nog toe orde was, want orde is leugen geworden". Samen, met Jo Sternheim, en de onbelangrijke Wijnand Frans, stichtten zij in 1929 het Oost Nederlands Toneel om „als opdracht in de tijd" te spelen „wat onze geest als waarachtig en noodzakelijk voelt". Het publiek vond het nog niet zo noodzakelijk, dat de leugens en illusies door waarachtigheid verstoord werden, en de over heid liet het artistieke beleid ondergeschikt aan de kassa. Wat de nieuwe toneelleiders juist niet deden, zodat het Oost Nederlands maar kort kon be staan. Ondanks prachtige voor stellingen en juichende kritie ken. Defresne regisseerde O'Neills Liefde onder de Olmen, en de Driestuiversopera, die maar be trekkelijk van Brecht was, want Defresne had zeer vrije en eigenzinnige opvattingen over kappen en bijschrijven. Hij ver- De Vlaamse schrijver Hu- bert Lampo heeft een dik boek geschreven, dat hij „De zwanen van Stonehenge" ge noemd heeft. Stonehenge is een in het Engelse Cornwallis aanwezig monument uit de pre-histarie, waarvan de func- boek in feite is. weet Lampo niet. Is het een studie, een es say? Hij zou het een roman wil len noemen, want het behelst het verslag van een lange zoek tocht naar het wezen en de be grenzingen van de magisch-rea- listische roman. Ik zou het een populair-wetenschappelijk on derzoek willen noemen. Een studie is wel een beetje te groot woord, want daarvoor is het door J. van Doorne August Defresne anderde stukken soms drastisch naar eigen inzichten. Bij het Nederlands Toneel ('30-'32) deed hij Ferdy's Beke ring, van Langer, zijn eigen niet geslaagde Cagliostro, en een be werking van Ina Boudiers Klop op de E'eur. Zijn zin, en die van Van Dal sum. kon pas weer doorgezet worden in de Amsterdamse To neelvereniging. Daar werden, onder Defresnes regie o.a. ge speeld: De Naakten Kleden, Circus Knie, een levendige rea listische Gijsbrecht, De Gele Koorts, met publiek debat na, Electra, een grootse gebeurtenis, Macbeth, Medea, Shaws St. Joan... En van Dalsum speelde De Beul, van Par Lagerkvist, die zes rustige voorstellingen haalde en toen, na gehits van De Tele graaf. Volk en Vaderland, De Tijd, die op verbieden aandron gen, door N.S.B.ers werd ver stoord. Het stuk was anti-nazi en dat mocht toen niet. Het staat allemaal uitvoerig in het boek van dr. Pos. die ook boeiend vertelt hoe Defresne en Van Dalsum zich, na toenemen-, de kritiek en perscampagnes, tenslotte uit de bespeling van de Stadsschouwburg terugtrok ken, in 1938. Dat is een typische geschiedenis, die zich telkens herhaalt. Cor van der Lugt Melsert werd de bespeler en Defresne kwam onder hem te werken. Van der Lugt paste zich aan, ook bij de Duitse bezetting. De fresne niet. De onverzoenlijke tegenstelling had een onver kwikkelijke nasleep, the in het boek nog eens eerlijk wordt vermeld. Dadelijk na de oorlog konden Van Dalsum en Defresne de lei ding weer vrij overnemen. Eerst met Vrij Volk. dat wekenlang liep. Toen met het te vroeg ge schreven, niet bezonken, stuk over bezetting en verzet, De tie nog altijd niet duidelijk is. Vermoedelijk is het zowel tempel geweest als observa tiepost ten behoeve van waar nemers van de bewegingen van de hemellichamen. Hoe oud Stonehenge is, weet nie mand, maar zeker is, dat het tweeduizend of meer jaren vóór Christus werd opgericht. Door wie? Niemand weet het. Er vliegen wel eens zwanen omheen. Hubert Lampo houdt zich in het boek bezig met de magisch- realistische roman. Wat zijn Naamlozen van 1942. Van de vierentwintig stukken die De fresne in acht jaar regisseerde noemen wij Het onbewoonde Eiland, Werfels Paulus onder de Joden, Strindbergs Dodendans, Antigone, Droom der Gevange nen, Koning Lear, Richard III, Heyermans Uitkomst, Girau- doux' Zottin van Chaillot.... een mooi, belangrijk, maar ook zwaar en somber repertoire. De bekende geschiedenis her haalde zich weer. Na een kren kende perscampagne ruimden de leiders van het Amsterdam Toneelgezelschap in 1953 het veld op het Leidseplein, voor de Nederlandse Comedie, die in middelsnu ja. Defresne had nog een tijdje de leiding van de Toneelvereni ging, en gaf het toen op. Hij schreef nog hoorspelen, be schouwingen, studies; hij be kleedde culturele functies; en nog vol plannen en ideeën be zweek hij onverwacht, op 2 april 1961, na een hartaanval. Een toneelleider die altijd de waarheid zoekt, met een gewe ten dat verantwoording zal af leggen tegenover zijn tijd, zoals Van Dalsum het ongeveer zei, en daarbij eigenlijk geen con cessies wil doen, en dan bij al zijn kracht natuurlijk ook zijn zwakheden heeft, kiest een heel moeilijke weg. Maar ook een belangrijke Daarom is het werk van August Defresne het werk van dr. W. Ph. Pos waard. Dr. W. Ph Pos. De Toneel kunstenaar August Defresne, 271 blz., vele bijlagen, 19 foto's, prijs 19,50. Uitg. Moussault, Amsterdam. boek niet systematisch genoeg van opzet; daarenboven is het beslist niet volledig. Zelf weet ik met de term ma- gisch-realistisch geen raad. Ma gie is toverkunst, is door middel van bepaalde handelingen en spreuken oproepen van geheime krachten. Men kende in de mid deleeuwen witte en zwarte ma gie; Lampo laat in zijn boek die onderscheiding vallen. Hoe nu een realistische roman tege lijkertijd magisch kan zijn, is duidelijk geworden. Is het rea lisme in de samenstelling ma gisch-realisme onderwerp of voorwerp? Wat is de magiër? Nu is het niet zo erg als het blijkt dat de aanduiding naar haar letterlijke betekenis on juist is. Gotisch heeft tenslotte niets met de Goten te maken, en toch gebruiken we de term zonder enige overlast. Lampo stelt de psycho-realis- tische roman tegenover de ma- gisch-realistische roman. Hij laat de psycho-realistische ro man beginnen met'.La Princes- se de Clèves" van Mme de La Fayette (1678). In die roman werd voor het eerst het ziele- of zo men wil, geestesleven van de optredende figuren centraal ge steld. Dat zou zo blijven tot op de huidige dag. Naast dit psycho-realisme ontwikkelden zich tal van andere genres. Vanaf de middeleeuwen zijn er, om maar iets te noemen, fantas tische romans verschenen, ro mans die zich ver van de reali teit verwijderden. Er zijn ook vele spookverhalen geschreven en gruwelverhalen. Maar het magisch-realisme is, aldus Lam po, dat alles niet. Het is vóór alles realisme. Maar dwars door dat relisme en daarmee onlos makelijk verweven is het ma gisch element. Het valt niet mee om er achter te komen, wat Lampo eigenlijk bedoelt. Hij haalt zoveel overhoop, geeft blijk van een zo grote belezen heid, dat ik menigmaal door de bomen het bos niet meer zag. Lampo is een aanhanger van de leer van Jung. Anders dan Freud had Jung gesteld, dat er onder het persoonlijk onbewus te nog een veel diepere laag te vinden was, die van het collec tief onbewuste, dat niet door de mens persoonlijk wordt opge bouwd. Het is de wereld van de instincten en van de archety pen, primordiale beelden, dus ..allereerste" beelden. Zij wor den ons bij onze geboorte mee gegeven. Zij zijn geen symbo len. ook al hebben ze symboli sche eigenschappen. Het zijn oer-beelden, gevormd door de Hubert Lampo belevenissen van ons voorge slacht. Lampo noemt nu ma- gisch-realistische romans, dié romans waarin het tevoorschijn komen van die oerbeelden aan wijsbaar is. Zij, die romans, worden daardoor tot dragers van een boven, onder of buiten de „gewone" realiteit staande werkelijkheid. „Magisch-realisme," aldus de auteur op pagina 174, „noem ik het fenomeen, waardoor onder het schrijven sluimerende archetypen worden geactuali seerd. Het gevolg hiervan is, dat niet bewust in overweging ge nomen elementen het werk op essentiële punten conditioneren. Het verschijnsel is niet anders dan de meestal nooit duidelijk als mechanisme 'beschreven in spiratie. Het door dit inspiratie verschijnsel in het leven geroe pen werk zal qua genre de naam van magisch realisme krijgen. Het vertoont duidelijk sporen van zijn mythisèhe oor sprong, waaraan het te wijten is dat de wetten van de fysieke wereld vooral wat betreft ruim te en tijd er door opgeheven worden of naar het irrationele toe afgebogen." Om de stijl van Lampo te hanteren: dat weten we dan weer. Voordat Lampo op deze bladzijde, de 174ste, dan eindelijk het begrip magisch- realisme omschreven heeft, heeft hij zich eerder bezigge houden met mogelijke archety pische trekken van een aantal overleveringen, zoals die van Atlantis, en van oude verhalen, zoals die van Parsival en de Visserkoning. Verder bevat het boek het toetsen van een groot aantal werken op hun magisch- realistische waardij. Ik noem enkele namen: E. Th. A. Hoff mann, Gustav Meyrink, Franz Kafka, Hermann Kasack, Henry Rider Haggard, Arthur Machen, Howard Phillips Lovecraft, Jean Ray en Hubert Lampo. Lampo zegt, dat de grens tussen magisch-realisme en andere genres, zoals bij voorbeeld dat van het fantastische, niet altijd even gemakkelijk te trekken is. Lampo is er zich uiteraard van bewust, dat, gesteld dat wij allen een collectief onbewuste hebben, alle auteurs daar dus de invloed van ondergaan. Die invloed zou dus aanwijsbaar moeten zijn. En dat is natuur lijk ook zo. Lampo bedoelt ech ter iets anders: het opgeroepen beeld moet duidelijk ürationeel zijn en toch geworteld in de „gewone" realiteit. Ik kom er met Lampo's begrenzing niet uit. Zeker, een enkel voorval dat buiten de realiteit valt, of een in een lUoek rondwarend spook, of gruwelen, maken een boek nog niet magisch-realis- tisch. Lampo zegt, dat het gehe le werk ervan doortrokken moet zijn. Akkoord. Maar het fantas tische dan? Een boek kan van a tot z fantastisch zijn. Ik heb, en niemand heeft dat, geen lijstje tot mijn beschikking van arche typen. Ik kan nooit met zeker heid zeggen of ik met een zui ver gefantaseerde droomwereld te maken heb of dat ik te ma ken heb met een werk, waarin ondanks de auteur archetypen een nieuwe vorm hebben gekre gen. En dan dit: kan men wel dromen of fantaseren zonder de invloed van de archetypen (al tijd gesteld dat ze er zijn) te ondergaan? Nee, met Lampo's omschrijving van het genre kom ik niet ver. Wat me in dit boek hindert, is de chaotische veelheid van namen en veron derstellingen. Het is ongeloof lijk wat Lampo al niet tevoor schijn haalt, met elkaar in ver band brengt en belaadt met va ge mogelijkheden. Ook vind ik zijn stijl niet prettig, of liever, zijn populair woordgebruik. Zo zegt hij ergens dat ons gehele voorgeslacht „geknutseld" heeft aan ons collectief onbewuste weten. Van zulke hupsakee- aanduidingen zijn er niet tien tallen, maar honderdtallen in dit dikke boek te vinden. Ik houd van rust en eenvoud in het taalgebruik, maar dergelijke popularisaties liggen me niet. Lampo schrijft over zijn eigen werk op een wijze die ik toch met een korreltje, zo niet met een schep zout neem. Ik oordeel hier zijn romans niet Maar dat zijn magisch-realisme zó buiten zijn wil om tot stand kwam als hij het voorstelt, kan er Wj mij moeilijk in. Lampo is een agnost, zoals hijzelf zegt. Toch heeft hij een Christus-roman geschreven: „De komst van Joachim Stiller." Hij kon dat eerst maar niet goed begrijpen, totdat hij ontdekte, dat het archetype van de verlosser hem geïnspireerd had. Tja... Nu wil ik beslist niet zeggen, dat ik het boek zou willen missen. On danks de duidelijke gebreken, heeft het wel degelijk verdien sten. Die liggen voornamelijk op het vlak van de informatie. Zijn boek is een reisverhaal, het ver haal van zijn tocht door de we reld van een bepaald deel van de literatuur, die men ook wel sub-literatuur zou kunnen noe men. Hij beleeft op die lange reis heel veel. Al reist hij niet systematisch, hij geeft zijn ogen wat wild maar goed de kost Het is een niet geprogrammeer de reis, maar een zwerftocht en daardoor destemeer boeiend. Zo passen in de opzet eigenlijk niet zijn beschouwingen over de Graal, maar ik zou juist dat ge deelte niet graag willen missen, omdat Lampo wel heel duide lijk maakt, dat we met de Graal te maken hebben met een relict van pre-historische tijden. Ook van waarde zijn de vele anek doten, waaronder vermakelijke, die Lampo door zijn boek heenstrooit. Ze zijn een verade ming 'bij het lezen van dit ver moeiende boek. Ik bemerk dat mijn bespreking wel erg nega tief is uitgevallen. Misprijzen heeft nu eenmaal veel meer woorden nodig dan prijzen. Ik wil er daarom nog nadrukkelijk op wijzen, dat Lampo veel goe de informatie geeft en, zodra hij een boek, zoals bij voorbeeld „Le grand Meaulnes" van Alain-Fournier bespreekt, hij blijk geeft, niet alleen maar in legkunde te kunnen bedrijven, niaar wel degelijk ook de uit legkunde helder beoefenen kan. Een uitgebreid naam- en zaak register is toegevoegd. Hubert Lampo: „De zwanen van Stonehenge". Meulenhoff Amsterdam i379 blz. 17.50. „Die eerste structuur is de eerste ordening van de figuratieve slementen tot een tekst; de tekst wordt verder gedifferentieerd door de detailleringen in het schilderij. Met andere woorden, iet landschap is op allerlei niveaus gekwalificeerd ,Deze kennelijk bedoelde afwezigheid van een interne bete- cenisruimte, valt op als een gemeenschappelijke eigenschap in deze variant van realisme, al zijn er verschillen in radicaliteit ussen de verschillende schilders „Die tautologische re- -M- Links: „Dubbel kussen" van Har Sanders (1970) en rechts: „Autowrakken", schilderij van John Salt (1971) latie a-a is kenmerkend voor de hedendaagse abstracte kunst; en mij lijkt dit moderne realisme geen variant van het klassieke realisme, maar een variant van abstracte kunst. In de abstracte kunst zijn, eerder dan hier in dit realisme, de gehanteerde ele menten losgemaakt van suggestieve of associatieve bijbeteke nissen". Dat zijn zo maar een paar willekeurige grepen uit een artikel van dr. Rudi Fuchs in de catalogus van de tentoonstelling „Relativerend Realisme", die tot 20 maart in het Van Abbemu- seum, Eindhoven te zien is. Meer en meer krijg je de indruk, Doral ook door de manier waarop e meeste exposities in dat mw- eum begeleid worden, dat ze daar iet een intiem onderonsje bezig 'jn; alleen voor ingewijden, unsthistorlci dus, kunstenaars en chte kenners. Maar zo'n (stedelijk!) museum is ch (juist) ook (dikwijls) een laats waar mensen eens pools- e komen nemen. Nu bijvoor- eeld aangelokt door het museum- ildertje met een voorbeeld van acere's een van de exposan- n schilderijen van in slipjes ehulde vrouwenbillen, waarop het redikaat relatief (betrekkelijk) auwelijks van toepassing is. 't Trekt natuurlijk wel, zo'n plaat- i, dus dan komen er niet ingewij- (enigszins) geïnteresseerde le en, en ook weer niet helemaal Heen om die billen er zijn kios- en en winkels genoeg, waar die olop voor de ramen hangen •aar ook mensen, die zich afvra- en, wat dat nu wel weer mag we enrelatief realisme. In het foldertje staat te lezen, dat de hier getoonde werken pijn lijk nauwgezette afbeeldingen zijn. Ook, dat het onderwerp losstaat van enige relatie met andere za ken. Zoals het kijken door een ver grootglas „Het onderwerp zelf", al dus de folder, „is neutraal (onder werp en weergave ervan). Als kijker krijgen we dus te ma ken met een situatie, waarin we zelf aan het geschilderde een con text moeten verlenen". Context heeft hier de betekenis van samen hang. De argeloze bezoeker stapt het museum binnen en wordt daar. in de eerste zaal al, met voor zijn ge voel volkomen uiteenlopende zaken geconfronteerd. Schilderijen van Daan van Gol den (één van de drie Nederlan ders) van 1964. toen hij zich nog bezighield met het nauwkeurig ko piëren van Brabantse bontjes en velerlei andere geruite stofjes. Nu zou je deze schilderijen geredelijk kunnen zien als abstracte of. net zo men wil. constructivistische werken, maar als je ervan uitgaat, dat het „pijnlijk nauwgezette af beeldingen van keukenzeiltjes, ka toenen gordijnstofjes of zakdoeken zijn, passen ze uiteraard ook in dit kader van het „relativeiend rea lisme", waar de werkelijkheid een schilderkunstige realiteit is geworden. Vlak daarbij hangen de grote het kleine formaat is hier zeldzaam „formica's" van Alfred Hof kunst. Potlood, "n enkele keer in kleur, op formica. „Hommage Ma- tratze" b.v. van twee bij één meter, een matras, zo'n ouderwets ge streept geval, met ieder kreukje en bobeltje. Of hij vult het héle vlak met een zeer exacte tekening van een dicht rolluik. Trouwens, bedde- goed en kussens komen bij ver schillende kunstenaars terug: bij Wolfgang Gafgen (Duitser in Pa rijs), een tekening van een dekbed, waar juist dat wat onwennige museumpubliek zuchtend voor staat, zo van: die jongen kan me er wat vanEn dat is ook ge woon zo. Orthodox technisch gezien zijn het veelal uitstekend geslaag de oefeningen in plooienval (verge lijk: glpstekenen op de ouderwetse academies) en dat schijnt nog al tijd enorm aantrekkelijk te zijn voor de beschouwer. Bij Irene Siegel (V.S.) tref je het in verschillende tekeningen aan. Har Sanders (Nederland) peuter de, plooi voor plooi met een onge looflijke precisie, aan twee kleurige kussens op als om de opgave nog moeilijker te maken een ondergrond van hetzelfde mate riaal. Stephen Posen, ook Ameri kaan. hangt dozen tegen de muur. bedekt die met lappen en schildert daarna deze „wandreliëfs" zo nauw keurig na, dat je er met je neus bovenop moet gaan staan om te zien dat het schilderijen zijn. Het geen dan weer vele bewonderende uitroepen ontlokt bij het publiek, dat merkte is ook hier weer nadrukkelijk hoe vreemd het ook staat tegenover verschillende van de onderwerpen, de manier van werken, de beheersing van het métier, kortom het hier tentoonge spreide vakmanschap op hoge prijs blijkt te stellen. 'k Hoefde dit keer overigens niet eens schichtig te proberen het een en ander op -te vangen. Er was een klas zeer geïnteresseerde middel bare scholieren, die zich niet met het bekende museale fluisteren op hielden. Maar de teneur het kij ken naar mooie plaatjes was toch weer dezelfde, is behalve in vak- en aanverwante kringen altijd dezelfde. Dat moest men zich in (kunst-) didactische kringen eens wat meer realiseren. Dan zou er misschien wat meer sprake zijn van een wezenlijke democratise ring. Dit laatste bedoel ik bepaald niet in modieuze zin. Nee, wezenlijk, zonder de niet zo bedoelde, maar wel hoogmoedig overko mende filosofische verhandelingen over zaken waar het publiek nog geen notie van heeft. Geen spele- rijtje dus met originele ideeen, waarvoor je, zie deze expositie, de hele wereld moet afzoeken om het allemaal een klein beetje waar te kunnen maken. Een klein beetje: want als je het goed beschouwt, waarom is hier een kunstenaar als Claudio Bravo vertegenwoordigd? Wat is er voor „relativerends" aan zijn pure stille vens van blikjes of stenen? En voor die lege trap van de Austra liër Cook kan toch evengoed een plaatsje worden ingeruimd op een tentoonstelling van magische, neo-, en desnoods sur-realistische kunst. Salt met zijn autowrakkenstille- vens, hoort er m.i. ook helemaal niet bij, evenmin als Wolfgang Gafgen. die zelf zegt: „Ik krijg al tijd een gevoel van onbehagen bij de gedachte, dat de dingen, die ik maak, als tekens kunnen worden begrepen voor iets wat ik bedoel. Ik heb namelijk de indruk, dat ik niets anders bedoel dan juist dat. wat ik maak. Telkens, wanneer iemand van mijn intenties beter op de hoogte schijnt te zijn dan ik zelf, krijg ik schrik. Maar meestal concludeer Ik opgelucht, dat de diepere betekenis, die toegeschre ven wordt aan mijn handelen, min der het maken betreft dan wel het gemaakte, met name het gebruik, dat men er later van maakt." En wat dacht U van Bravo's, ook in de catalogus opgenomen, uit spraak: „Ik tracht vondsten te ver mijden en slechts de kracht tot in spiratie over te laten aan de ver beelding. Om te beschrijven wat ik oprecht en' vol respect zie, maak ik gebruik van de middelen die mij ter beschikking staan. Het onder werp en de keuze ervan vormen voor mij het grootste probleem, want het schilderen zelf is een rus tige bezigheid, die uitsluitend con centratie en veel tijd eist." Jan Brueghel hoefde niet altijd zelf te kiezen: er was eens een mevrouw die geen geld had voor tulpen en hem de opdracht gaf ze voor hem te schilderen. Al die uitspraken wijzen er toch wel op. dat de kunsthistorie ge woon veel te diep in de symboli sche intenties van ieder nieuw schildersverschijnsel duikt. Waarbij ik aan een andere uit- door Ger Kruis spraak moet denken van die door velen vergeten, maar unieke figuur, L. J Bol, jarenlang directeur van Dordrechts Museum, 'n échte mu seumdirecteur, 'n man die zonder enige poeha en met minimale fond sen telkens weer tentoonstellingen maakte, waar je diep van onder de indruk kwam. Hij zei over de al te wetenschappelijke benadering van artistieke problemen: „Het ge vaar dreigt ook hier, dat ontraad seling leidt tot ontluistering, dat geleerdheid belet het geschilderde te bezien en te bewonderen als schilderij." Dat was naar aanleiding van een tentoonstelling van Neder landse stillevens uit de zeventiende eeuw. En wat is het wézenlijke ver schil tussen zo'n 17de eeuws schil derijtje en een pastel van Bravo en zelfs een schilderij van Salt? Er is geen schilderij waarop dè werkelijkheid is afgebeeld, 't Is er altijd maar een deel van, een stuk je dat de kunstenaar zich heeft toe geëigend, een persoonlijke inter pretatie van een werkelijkheidsbe- levenls. Die 17de eeuwer en die schilder van vandaag, achter de ezel, trach tend iets uit te beelden van die hen omringende were.J. Of dat nou een stilleventje werd met een paar druiven, of prachtig geplooide kussens op een bank; een paar bestofte flessen of ge deukte autowrakken, in alle geval len is het een wijzen op iets dat ze zagen, bewonderden of vreemd ge noeg vonden om er de aandacht op' te vestigen. En daar zijn zeker deze exposan ten uitstekend zelf toe in staat, zonder dat daar allerlei hoogdra vende inleidingen aan te pas be hoeven te komen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 17