Indianen gevangenen in eigen
land
FRANS DONY: FLUITIST LANGS DE WEG
3n Gekozen voor leven van bourgeois
Skiën is poëzie in praktijk brengen
ZATERDAG 12 FEBRUARI 1972
minderheidsgroep van ons land",
zo heeft president Nixon toegege
ven. „Op bijna ieder gebied
werkgelegenheid, irikomen, onder
wijs en gezondheid staat het
indiaanse volk op de allerlaagste
plaats". Het bestaan van de india
nen is zo ellendig dat het aantal
zelfmoorden er angstaanjagend
snel toeneemt, vooral onder de
jongeren. Onder indiaanse tieners
is het gemiddelde aantal zelfmoor
den driemaal zo hoog als het lan
delijke gemiddelde en op sommige
reservaten zelfs tienmaal. Volgens
artsen slaagt één op de vier vijf
zelfmoordpogingen. Zelfs indiaanse
kinderen van acht jaar hebben zelf
moord gepleegd.
Drank kan ook zelfmoord bete
kenen, en zeker achter het stuur.
Eeuwen geleden wisten de blanke
pioniers al dat „vuurwater" bijna
even effectief was als vuurwapens.
Alcoholisme is één van de grootste
problemen onder de indianen. Het
probleem is niet nieuw, maar in de
laatste ze9 jaar is het alcoholisme
alarmerend toegenomen. Cijfers
zijn niet bekend; kennelijk konden
de statistieken de feiten niet bij
houden. Dronkenschap Is zo alge
meen onder de ndianen, dat „een
dronken Indiaan" een staande uit
drukking is geworden. Deskunid-
gen spreken echter tegen, dat de
indiaan een bijzonder zwak heeft
voor drank. „Het Is een mythe. Wij
zijn er niet gevoeliger voor dan
welke andere minderheidsgroep,
waartegen gediscrimineerd werd.
Maar wij worden op zeer bijzonde
re wijze gediscrimineerd", vertelt
één van hen.
De koffe is inmiddels op en we
lopen langs de afgedankte auto's
naar onze wagen. Kinderen hebben
het schroot in bezit genomen en
springen van het ene auto-dak op
het andere, lp een bumper zit een
sticker geplakt- CUSTER STIERF
VOOR UW ZONDEN Als we weer
verder jagen door het reservaat,
informeer ik naar de betekenis van
die sloaan. Mijn chauffeur kijkt
peinzend voor zich uit en zegt dan:
.,We hadden zo straks zoveel ple-
zer, omdat je zei indianen alleen
te kennen van wildwest-films en tv-
series. Maar de Amerikanen weten
ook niet veel meer over ons. Wat
hen op school wordt bijgebracht, Is
niet veel bijzonders."
„De kennis van de blanken over
de indianen is gebaseerd op ste
reo-typen. en op valse, bevooroor
deelde geschiedenis", zo vervolgt
hij. „Jij noemt ons bijvoorbeeld
steeds indianen. Maar dat zijn wij
niet. Dat is al de eerste fout van
de blanken. Columbus lacht dat hj
in India terecht gekomen was en
noemde ons daarom indianen. Wij
zelf spreken niet van „indianen",
wij noemen elkaar „mensen" (hu-
man people). Wij zijn geen india
nen. Wij zijn Chippewa's, Sioux,
Navajo's, Crow's, Apachen, enz.
Een Apache verstaat mijn taal niet
en ik versta een Navajo niet. Maar
voor de blanken is het allemaal
één pot nat: indianen. Wij zijn
geen indianen, maar „mensen
Terwijl de auto voortraast over
de hobbelige weg, steekt de in
diaan een sigaar op en vervolgt
dan: „We maakten ook grapjes
over scalperen, want we weten dat
dat één van de mythen is die over
ons bestaan. De blanken hebben
ons immers-steeds gezien als een
„horde wilden", die geen grotere
pret kende dan iemand het hoofd
afhakken. Maa'r weet Je wie ons
het scalperen hebben geleerd? Dat
waren de Hollanders en de Engel
sen! De mensen, die ons de „be-
sohaving" brachten. De blanken
hebben allerlei mythen om ons ge
weven. En' generaal Custer is uit
die mythen de bekendste held voor
de blanken. Daardoor is hij voor
iedere indiaan in dit land het
grootste en belangrijkste symbool
van alle leugens, die over ons ver
teld zijn. Als we nu de blanken aan
het verstand kunnen brengen, dat
Custer voor hun zonden stierf, dan
kan er begrip komen voor alles
wat ons overkomen is en dan kan
er een einde komen aan alle geme
ne vooroordelen tegen ons."
Voor de indiaan is het verleden
nooit geëindigd. Het leeft voort in
hem. „Ik ben diep onder de indruk
gekomen van het historische ge
voel vari de indianen en hun kunde
om mondeling gebeurtenissen van
bijzonder belang over te brengen
aan het nageslacht", verklaarde
een antropoloog, fnderdaad, india
nen kunnen vertellen hoe hun stam
de Spaagse averoverar ebsgrteo
de Spaanse veroveraars begroette,
hoe de oudere stamleden in de
17-de eeuw over het christendom
debatteerden of over een profeti
sche droom van run over-grootva-
der. En dat alles, alsof ze het zelf
de vorige dag hadden beleefd.
Schrift kenden de indianen niet. En
ze hadden het ook niet nodig.
Want bij de indiaan leeft het verle
den. alsof hj het zelf beleefde. Het
is iedere dag van zijn leven bij
hem. Daarom is Custer geen
„ouwe koe", maar een levend ge
tuigenis van al het onrecht dat de
indianen werd aangedaan.
Sinds 1492, toen. Columbus en
zijn mannen het land van de India
nen binnendrongen, zijn de blanken
slechts op één ding uit geweest:
het land te krijgen door de bezit
ters ervan te laten verdwijnen. „Zo
gedwee, zo vreedzaam zijn deze
mensen", zo schreef Columbus aan
de koning en de koningin van
Spanje, „dat ik Uwe Majesteit
zweer dat er in de gehele wereld
geen betere natie is."
Zij hebben hun naaste lief als
zichzelf en hun woorden zijn
steeds zoet en vriendelijk en ver
gezeld van een glimlach. En hoe
wel het waar is dat zij naakt zijn.
zijn hun manieren waardig en prij
zenswaardig'. Net zoals alle ande
ren, die na hem zouden komen,
wilde ook Columbus de indianen
'onze manieren' opleggen. Colum
bus ontvoerde onmiddellijk tien van
zijn vriendelijke gastheren om ze in
Spanje vertrouwd te maken met de
blanke wereld. Eén stierf vlak na
aankomst, mar kon nog net op tijd
tot christen worden gedoopt.
Er kwamen steeds meer blanken,
die allemaal hetzelfde wilden: land.
In het begin van de 17de eeuw
arriveerden ook de Hollanders. Het
eiland Manhattan nu het hartje
van de stad New York kochten
ze voor vishaken en kralen ter
waarde van zestig gulden. Aanvan
kelijk waren de betrekkingen goed,
totdat in 1641 Willem Kieft zijn sol
daat opdracht gaf enkele indianen
te straffen voor iets wat blanke
kolonialisten hadden gedaan. De
indianen verzetten zich tegen hun
arrestatie en de soldaten doodden
vier van hen. De indianen namen
wraak door vier Hollanders te ver
moorden. Kieft beval daarop twee
indiaanse dorpen uit te moorden,
terwijl de inwoners sliepen. De
Hollandse soldaten regen mannen,
vrouwen en kinderen aan hun bajo
netten, hakten hun lichamen in
mootjes en brandden daarna de
dorpjes plat.
Ruim twee eeuwen lang zouden
dergelijke gruwelijkheden zich
steeds opnieuw herhalen, terwijl de
Europeanen steeds verder het land
binnendrongen. Verdragen, die
zouden gelden 'zolang het water
stroomt en het gras groeit" werden
vertrapt door de oprukkende pio
niers, gouddelvers en gelukzoe
kers. In 1830 werd bepaald dat al
het land ten westen van de Missis
sippi voortaan exclusief indianen-
gebied zou zijn. Maar voordat de
wet in werking trad, waren de
blanken het indianen-land al bin
nengedrongen en moest 'de perma
nente indiaanse grens' een paar
honderd kilometer naar het westen
verlegd worden. De stammen oos
telijk van de grens, die de oorlo
gen, ziekten en whisky hadden
overleefd, werden bijeengedreven
in reservaten. De grootste stam, de
Cherokees, zou in fasen naar het
westen gebracht worden, maar
toen goud ontdekt werd in de Ap-
palachen (Cherokee-land) moest
het transport natuurlijk onmiddellijk
uitgevoerd worden. Het was winter
en de weg was lang. Eén op iedere
vier Cherokees stierf tijdens deze
"tocht der tranen', 4.000 man in to
taal.
In 1848 werd in Californië goud
ontdekt. Nu trokken de avonturiers
met duizenden over de "permanen-
koorts hun aderen. Dt vindingrij
ke politici in Washington vaardig
den een 'Lotsmanifest' uit, dat er
op neerkwam dat de Europeanen
door het noodlot aangewezen wa
ren om over geheel Amerika te
heersen, omdat zij het domineren
de ras waren en daarom verant
woordelijk waren voor de indianen
en niet te vergeten hun land.
hun wouden en hun bodemschat
ten. In twee jaar trokken 200.000
mensen naar Californië. Karrespo-
ren en spoorlijnen doorsneden het
indianenland en verbonden het
oosten met het westen. De Ameri
kaanse 'beschaving' rukte op en
de neorme kudden bizons van
tienduizend tot honderdduizend
stuks groot vluchtten voor hen
uit. Blanke jagers zetten met on
verzadigbare gulzigheid de beesten
na en zouden binnen twee genera
ties het hele ras uitroeien.
Daarmee werd de enige bron
van bestaan van de indiaanse rui
tervolken in de eindeloze prairies
bedreigd. De oorspronkelijke Ame
rikanen begonnen hun laatste oor
log om hun vrijheid, hun jacht n
hun bizonkudden. Een oorlog om
het blote bestaan. Een oorlog tus
sen het geregelde Amerikaanse le
ger en de 'de beste lichte cavale
rie' van de 19de eeuw. De strijd
kreet van de blanken werd: „Iede
re goede indiaan is een dode in
diaan". De 'goede rndianen' stape
leden zich al spoedig op. In 1864
werden bij Sand Creek duizend on
schuldige Cheyennes afgeslacht.
„Toen ik de volgende morgen over
het slagvedl liep, zag ik geen enkel
lijk dat niet gescalpeerd was, in
door Jelte Rep
In een oude auto jagen we door de uitgestrektheid van het
indianenreservaat White Earth. Een weg van zand en kiezels
schiet op ons af, achter ons spuiten hoge stofwolken omhoog.
De herfst heeft de natuur de felste kleuren gegeven. Het is de
„Maand van de Gevallen Bladeren", oktober. De bladeren zijn
diep-geel tot knal-rood; het woeste gras zacht-oker. Het enige
teken van leven zijn de slingerende bandensporen van een auto,
die ons voor is. Bij een afsplitsing halen we hem in. Hij staat
dwars op de weg en drie jonge indianen lopen wat verdwaasd
rond de geopende motorkap. Een vierde hangt met z'n hoofd
over het stuur en schijnt te slapen. „Dronken", constateert
mijn gids, een volbloed Chippewa-indiaan. „Op zaterdag is een
indiaan dronken". Hij lacht. „Soms is het altijd zaterdag".
Opperhoofd Sitting Bull:
vermoord
We verminderen snelheid als we
een heel klein dorpje bereiken.
,Let nu op. Nu krijg je onze wig
wams te zien", zegt de indiaan sar
castisch. Het zijn echter geen ten-
i, maar kleine armoedige huizen.
Soms van hout, meestal van triplex
en met daken van teerpapier. Hier
en daar zijn de ruiten van karton.
De tuinen zijn beplant met was
goed en afgedankte auto's. Een
magere hond springt blaffend op
'ons af.
We stoppen bij één van de huis
jes om bij een verre nicht van de
gids koffie te drinken. „Wij zijn
allemaal familie", legt mijn begelei
der uit. Het is binnen donker en
armoedig, maar de koffie is heet
en de gastvrijheid warm. „Hij wilde
echte indianen zien", vertelt de
gids de familie, „want in Europa
kennen ze alleen maar indianen uit
wildwest-films en tv-serles. Het zal
hem allemaal wel erg tegenvallen.
Te meer daar ik verteld had dat in
dianen dol zijn op blonde scalpen.
Maar niemand wil hier scalperen
op z'n vrije zaterdag". Het india
nen-gezin schatert van het lachen.
Ik heb inmiddels de jongste op
mijn schoot gekregen een baby
van nauwelijks t een maand oud,
met donkere ogen en ravenzwart
haar. Ik moet denken aan wat net
leven voor dit kleine indianenjon-
getje in petto heeft. Hij zal op
groeien op dit reservaat in één van
de uithoeken van de Verenigde
Staten, niet ver van de Canadese
grens; waar iedereen werk zoekt,
maar weinigen het vinden.
Werkloosheid onder de Ameri
kaanse indianen ligt 40 procent bo
ven het landelijk gemiddelde en
het inkomen ligt 75 procent beneden
het gemiddelde. Misschien zal hij
naar school gaan, maar de kans
dat hij er iets zal leren, is nog
kleiner. Dertig procent van de in
dianen Is analfabeet, maar als hij
naar school gaat, blijft hij twee
keer zo snel zitten als andere kin
deren. Zijn schoolkennis zal twee
drie jaar achter liggen bij die van
blanke kinderen. Hij heeft slechts
een kans van één op honderd dat
hij onderwijs krijgt van een in
diaanse onderwijzer.
Veel indiaanse kinderen gaan
met lege magen naar school. Van
'longer omkomen is niet ongebrui
kelijk voor indianen. Artsen hebben
bij kinderen op reservaten zelfs
kwashiorkor ontdekt, de door een
gebrek aan proteïnen veroorzaakte
ziekte die onder de Biafraanse kin
deeren voorkwam. In blank Amerika
zeer zeldzame ziekten als tubercu
lose en trachoma een oogzier.le
die blindheid kan veroorzaken
zijn epidemisch in bepaalde reser
vaten. Ziekenhuizen hebben er dik-
wjls van alles tekort, behalve pa
tiënten. De sterftekans is voor in
diaanse zuigelingen, zoals deze op
mijn schoot, driemaal zo groot als
voor andere/kinderen. Zijn levens
verwachting is maar 44 jaar, 20
jaar korter dan die van een blanke
Amerikaan.
„De eerste Amerikanen de in
dianen zijn de meest achteruit
gestelde en meest geïsoleerde
veel gevallen waren de lichamen
op een verschrikkelijke manier ver
minkt", rapporteerde een luitenant.
„Ik hoorde een man zeggen dat hij
de geslachtsdelen van een vrouw
had afgesneden en op een stok
had gestoken
Tien jaar later (1874) verspreidde
het bericht zich dat er goud was
gevonden in de Zwarte Heuvels,
een bergmassief dat uit de steppen
van Dakota oprijst. Het bericht was
afkomstig van de vurige Indianen-
hater luitenant-kolonel George
Armstrong Custer.-een Ijdel, eer
zuchtig officier, die door de india
nen Lang Haar werd genoemd. Het
leger wilde een fort bouwen in de
Zwarte Heuvels, maar de Sioux
verzetten zich daartegen. Voor hen
was het gebergte met z'n rijke
bronnen en wonderlijke vegetatie,
dat midden in hun reservaat lag.
een heiligdom. 'Paha Sapa' was
het centrum van de wereld, de
plaats der goden en krijgers trok
ken de heuvels in om de Grote
Geest te spreken. De heuvels be
vatten wat goud, maar Cuwter ba
zuinde overal rond dat de heuvels
gevuld waren met goud, 'vanaf de
wortels van het gras'.
Hoewel de regering acht jaar ge
leden het gebergte voor eeuwig
aan de indianen had gegeven, be
sloot zij nu het gebied open te
stellen voor blanke schatgravers.
Toen de indianen zich daartegen
verzetten, kon de regering de oor
log beginnen. 'Lang Haar' probeer
de met z'n cavalerie-regiment alle
eer voor zich op te eisen. Maar de
Sioux-krijgers. onder aanvoering
van Crazy Horse en Sitting Bull,
overvielen zijn troepen bij Little
Big Horn en hakten hen volkomen
in de pan. De dood van Custer
schokte Amerika en zijn mythe
werd geboren. In de saloons in het
hele land hingen afbeeldingen van
de nationale held in zijn laatste
ogenblikken, te midden van enkele
van zijn getrouwen, met zijn voet
op een gedood paard en een re
volver richtend op de Sioux, die
zijn lans uithaalt voor de fatale
stoot.
Het leger wilde deze 'barbaarse
wreedheid' wreken en overviel
vreedzame indianen, ontwapende
hen en nam hun hun paarden af.
Met omkoping en d reigementen
werd de indianen ten slotte een
verdrag ontfutseld, dat hun de hei
lige Zwarte Heuvels ontnam. Sit
ting Bull vluchtte met zijn krijgers
naar Grootmoeders Land (Canada).
Crazy Horse werd gedood toen hij
was ingegaan op een uitnodiging
van een generaal om hem te spre
ken. Nu, bijna honderd jaar later,
kunnen de indianen het grote
Sioux-opperhoofd nog niet verge
ten. „Crazy Horse was een groot
man. Hij vocht voor zijn volk. Hij
was geen wilde. Hij was patriot
tisch voor het indiaanse volk.
Daarom hebben ze hem ver
moord", zept één van hen.
Crazy Horse was dood en een
tiental jaren later werd ook Sitting
Bull doodgeschoten, nadat hij naar
zijn vaderland was teruggekeerd.
In die dagen zonder hoop klampten
de rndianen zich vast aan de pro
feet Wowaka.di e een visioen had
gezien, waarin gezegd werd dat de
aarde vernieuwd zou worden en
aan de indianen teruggegeven zou
worden en dat de gesneuvelde in
diaanse krijgers in de kracht van
hun jeugd zouden opstaan. De
nieuwe verkondiging ging gepaard
met religieuze dansen, die de in
dianen zo in vervoering brachten,
dat de blanken er bang van wer
den. De regering besloot de dan
sen te verbieden en alle Indianen
te ontwapenen en onder haar hoe
de te plaatsen.
Sommige Indianen-stammen ver
kozen ronger en koude boven on
derwerping door de blanken en
vluchtten. Eén van die stammen,
die in de barre winter van 1890
wegtrokken, waren de Miniconjou
Sioux van opperhoofd Big Foot.
Custers oude regiment onder
schepte hen echter bij Wounded
Knee. Big Foot had zware longont
steking en dacht niet aan verzet.
De indianen waren koud, hongerig
en in lompen gehuld. De militairen
omsingelden het indianenkamp en
trokken vier kanonnen op een heu
vel, de lopen gericht op de tenten.
Daarna werd het bevel gegeven al
le wapens in te leveren.
Een Indiaan die doof was
deed het niet snel genoeg naar de
zin van de soldaten. Ze rukten hem
het geweer af en bij die worsteling
ging het af. Onmiddellijk antwoord
den de soldaten door op de bijeen
gedreven indianen te schieten. De
kanonnen openden eveneens het
vuur. Binnen een paar minuten la
gen er 200 indianen dood op de
grond en zij die probeerden te
vluchten, werden achterna gezeten
door als wilden vurende soldaten.
25 soldaten kwamen om, waar
schijnlijk door eigen vuur. Slechts
een handjevol indianen overleefde
het en zij die gewond waren weg
gevlucht vonden de vriesdood in
de blizzard. Het bevroren lichaam
van Big Foot werd later in een
groteske houding teruggevonden in
de sneeuw. Alle lijken werden in
een massagraf gesmeten.
Custer kreeg een indrukwek
kend nationaal monument, maar
voor de slachtoffers van Wounded
Knee kon er niet eens een fatsoen
lijk graf af", zegt mijn gids bitter.
„Custer wordt vereerd als een na
tionale held. maar het is een grote
leugen. Hij was niet meer dan een
Adolf Eichmann". De zon Is Inmid
dels aan het zinken en onze auto
legt de laatste kilometers binnen
het reservaat af. „Kijk nog maar
eens goed", raadt de indiaan mij
aan, „want zo vaak zul je geen
krijgsgevangenenkampen zien. Wij
hebben de oorlog verloren en zijn
in feite gevangenen in ons eigen
land. Maar wij zijn sterk. Wij heb
ben een volkerenmoord overleefd
en zijn sterker en talrijker dan ooit
tevoren".
Hij heeft gelijk. Aan het begin
van deze eeuw telde Amerika nog
slechts 270.000 indianen, maar bij
de laatste volkstelling gaven
972.730 Amerikanen op dat ze in
diaan zijn. Bovendien getuigen
bumper-stickers als CUSTER
STIERF VOOR UW ZONDEN, dat
deze indianen niet in hun lot willen
berusten, maar de strijdbijl hebben
opgegeraven. Steeds sterker wor-
dne de rndianen zich bewust van
hun unieke Identiteit. „De blanken
sloten 389 verdragen met ons en
braken er 389", zegt mijn gid. „Nu
willen we nog maar één verdrag:
dat belooft ons met rust te laten.
Dat is waarvoor we steeds gevoch
ten hebben en waarvoor we nog
steeds vechten. Wij zijn indianen
en willen dat blijven".
Dit is het eerste artikel in een
serie van zeven.
George Armstrong Custer:
Eichmann
Hdoor Leo Kleyn
Wachtend op zijn bezoeker, heeft mr. Francis-
cus lucien Marie Dony alvast wat filosofisch ge
tinte invallen genoteerd op het gelinieerde papier
van een royaal uitgevallen bloknoot. Pijnlijke
stiltes, waarin het schrijfwerk goed van pas zou
zijn gekomen, doen zich tijdens het gesprek niet
voor, wat de auteur er niet van weerhoudt een
paar van zijn ideeën ten beste te geven. Ze gun
nen de toehoorder een verhelderende kijk op de
mens en kunstenaar Frans Dony.
Deze maand wordt de door een groot aantal uit
eenlopende activiteiten vermaarde Hagenaar ze
ventig jaar. De datum wil hij liever niet in de krant
hebben, omdat hij wegens ziekte van zijn oudste
dochter, de journaliste en fotografe Bianca Dony.
jeen grote toeloop op die dag wil vermijden. Frans
Dony zal dit jaar zijn verjaardag niet vieren. De
Haagse dagbladen wil hij zelfs verzoeken geen aan
dacht aan de komende gebeurtenis te schenken.
Er is in het verleden al vaak over Frans Dony
geschreven. De strekking van die verhalen had niet
ltijd de instemming van de betrokkene. Vaker dan
fem lief was, kwam hij uit de verf als een snob,
een toegewijd lid van de Haagse society. Korte
lings nog werd hij door een radio-verslaggever
over dat snobisme van hem geïnterpelleerd. Frans
Dony heeft toen geantwoord dat een snob beter
wil lijken dan hij is en dat die omschrijving op
hem absoluut niet van toepassing is.
Het zou wel eens kunnen dat hem dat stempel is
opgedrukt door bijvoorbeeld Haagse journalisten
die het maar niet kunnen laten er gewag van te
maken dat de vroegere voorzitter van de Neder
landse ski-vereniging lid is van de uiterst exclu
sieve Kandahar-ski-club, een eer die hij als enige
Nederlander met prins Bernhard deelt. Wie daar
wat meer van wil weten, vangt bot; volstrekt on
belangrijk, vindt Frans Dony.
Ook moet het niet uitgesloten worden geacht dat
het gebruik van een monocle de sportieve en kunst
zinnige Hagenaar zijn verkeerde imago heeft be
zorgd. Zelf houdt hij terdege rekening met die mo
gelijkheid. Elk misverstand omtrent dat aan een
coord om zijn hals bungelende oogglas uit de weg
uimend, verklaart de slechts aan één oog licht ge-
landicapte bezitter ervan dat hij het zich uitslui
tend uit praktische overwegingen heeft aangeschaft.
De monocle blijkt alles te maken te hebben met
zijn grote hartstocht, het skiën. Het is buitenge
woon onhandig om na het skiën, of tijdens een kor
te rustpauze in een behaaglijk chalet, een bril op te
vissen uit een niet op zulk gereedschap gesneden
skipak. Een monocle is dan veel praktischer.
Ook voor huiselijk gebruik levert het glas, naar
i heer Dony verzekert, grote voordelen op. Hij
[Temt het naar zijn zeggen wel zo'n duizend keer
;per dag voor het zwakke oog, een handeling die je
wel even onder de knie moet krijgen, wat de bezoe
ker, die even met de monocle mag schermutselen,
moet beamen. Overigens hanteert Frans Dony ook
een bril, met halve glazen en goudomrand.
De zeventigjarige mag zich dan niet tot de socie
ty willen rekenen, hij heeft er natuurlijk wel nau
we banden mee, en niet alleen met het skiënde deel
ervan. Lang geleden is Frans Dony zich gaan toe
leggen op het schilderen van portretten, een be
zigheid waarvan nu eenmaal niet alle lagen van de
bevolking gelijkelijk profiteren. Als schilder geniet
hij dan ook voornamelijk bekendheid in die Haag
se kringen waar je diplomaten en andere hoogge
plaatste ambtenaren aantreft.
In die kringen zou Frans Dony ook wel terecht
zijn gekomen, als hij zijn late roeping als schilder
niet had gevolgd. Na zijn rechtenstudie, in Leuven
en Nijmegen, werkte hij op een Haags ministerie
met de bedoeling in diplomatieke dienst te gaan.
Zijn liefde voor de kunst won het van die begeerte.
Onder het wakend oog van onder anderen „de be
roemde Meijer", van wie volgens zijn oud-leerling
werd beweerd dat hij een hond kon leren tekenen,
bekwaamde Frans Dony zich in de schilder- en te
kenkunst.
Een rondleiding door zijn atelier leert dat de por
trettist nog steeds de vruchten van die opleiding
plukt. Tussen de konterfeitsels, al voltooid of nog
in staat van wording, duikt hier en daar ook een
lijk weinig voor; hij wees de uitgeverij erop dat er
al zulke uitstekende boeken over antiek bestonden.
Toen hij daarop hoorde dat het om een pocket-
uitgave zou gaan, kwam hij op het lumineuze idee
een naslagwerkje samen te stellen. Het in 1964 on
der de kernachtige titel „Antiek" verschenen boek
je ging er ook al als koek in. Tot niet geringe vol
doening van de schrijver werd het keer op keer
herdrukt. Daarna publiceerde hij nog het tweede
lige „Antieke meubels" en „Antieke stijlen".
Als schrijver kwam hem ook zijn deskundigheid
als wintersporter uitstekend van pas. Jarenlang,
zegt hij, was hij de enige journalist in Nederland
die over skiën kon schrijven. Hij deed dat en doet
het nog, hoewel hij niet langer de enige specialist
is.
Aan zijn tijd bij de Haagse Post denkt de vroege
re chroniqueur niet zonder weemoed terug. Hij heeft
er. naar hij zegt. erg veel vrienden leren kennen;
werd bijvoorbeeld geïntroduceerd in de Haarlemse
sociëteit Teisterbant. waar hij mensen als wijlen
Godfried Bomans, Harry Mulisch en Jan Hein Don-
ner tegen het lijf liep. Redacteuren van de Haagse
Post waren toen onder anderen Jan Vrijman, Ar
mando en, niet te vergeten, Simon Vinkenoog, vol
gens Frans Dony „de grote organisator" op de re
dactie, „geen stommeling".
Ondanks zijn faam als schilder, journalist, auteur
en skiër, beschouwt Frans Dony zichzelf als een
abstract werkje op. Sinds enige tijd, vertelt Frans
Dony, legt hij zich ook op de non-figuratieve schil
derkunst toe. Onder voorkeuren gaat hij niet gebukt.
Zowel Rubens, zegt hij, als Picasso is hem lief.
Terugwandelend naar de salon van zijn magni
fieke woning, door het damesweekblad Libelle in
1960 poëtisch omschreven als „een verdwaalde exo
tische vogel in de degelijke Indische buurt van Den
Haag", vertrouwt Frans Dony zijn gezelschap toe
dat hij ook best een van de vertrekken in zyn huis.
nu allemaal in klassieke stijl gestoffeerd en gemeu
bileerd, strak-modern zou willen inrichten. Alleen
staan ook hier tussen droom en daad praktische be
zwaren in de weg.
De jongste van zijn twee dochters, Yolanda, sinds
kort gehuwd en woonachtig in Engeland, is in de
voetsporen van haar vader getreden. Frans Dony
laat zien dat. behalve de zijne, ook haar naam voor
komt in het omvangrijke schilderkunstig lexicon
van Pieter A. Scheen. Met gepaste trots vertelt hij
dat de Unicef aan een ontwerp van haar voor een
kerstkaart de voorkeur heeft gegeven boven veel.
zeer veel andere, afkomstig uit de hele wereld.
Anders dan zijn dochter, heeft Frans Dony op
meer dan één terrein zijn sporen verdiend. Ook de
journalistiek heeft hij met overgave beoefend. Hij
raakte daarin verzeild, toen hij nog algemeen ad
viseur was van de Pullman-club, een, naar de om
schrijving van Frans Dony, „beetje dure reisver-
eniging", die inmiddels is opgegaan in de KNAC.
In die functie schreef hij bijdragen voor het blad
van die club, „Kroniek van de maand" geheten.
Zijn stukjes leverden hem, in de late jaren vijf
tig, een column in de Haagse Post op. Een jaar of
twee. tot het blad er geen geld meer voor had, vul
de hij de rubriek. „Haagse postillon". Hij schreef,
zegt hij. „over dingen uit Den Haag, maar ook wel
over cultuur en kunst, omdat die nou eenmaal mijn
bijzondere belangstelling hebben".
Van de Haagse Post stapte Frans Dony over naar
Elseviers Weekblad, waarin hij ook de rubriek „An-
tiquaria" ging verzorgen. Die rubriek, herinnert hij
zich, had direct een enorm succes en leidde tot het
verzoek van de uitgeverij Elsevier een boek pver
antiek te schrijven. Frans Dony, een groot kenner
en verzamelaar van antiek, voelde daar aanvanke
marginale figuur, of, zoals hij het zelf zegt, „een
fluitist langs de weg". Hij roemt zijn in beide op
zichten- knappe vader en zijn „vreselijk begaafde"
moeder, en concludeert dan wat somber „Ais je
die combinatie ziet, ben ik helemaal niets".
Zijn vader, een uit Wallonië afkomstige Belg,
kwam in Den Bosch terecht om er een gasfabriek
(„een heel dom ding") te bouwen. Nadat het kar
wei was geklaard, bleef de oude heer Dony in Neder
land, omdat hy werd overstroomd met opdrachten
en inmiddels met een meisje uit Den Bosch, een
Van Lanschot, was getrouwd. Ook zijn zoon Frans,
in Den Bosch geboren en later tot Nederlander ge
naturaliseerd. zou met een meisje Van Lanschot,
een achternichtje, in het huwelijk treden.
Dat hij. relatief gezien, „helemaal niets" is, be
droeft Frans Dony overigens niet. Omstandig zet
hij uiteen dat hij bohémien had kunnen worden, als
hij dat had gewild, maar dat hij zeer beslist heeft
gekozen voor hét leven van .een bourgeois. Het „fa
milieleven" gaat hem boven alles. „Als de leden van
je gezin niet je beste vrienden zijn", luidt zijn cre
do. „is er iets mis". Hij is geen lid van De Witte en
hangt ook niet om in andere dure clubs. „Ik zit lie
ver thuis thee te drinken", zegt hij eenvoudig. „Ik
ben graag thuis".
Twee maanden per jaar maakt hij een uitzonde
ring op die regel; die periode brengt hij steevast,
zonder zijn vrouw, die er niet dol op is, gewapend
met zijn ski's in witte landen door. Als hij daarover
begint („Skiën, dat is poëzie in praktijk brengen"),
zou er geen ophouden meer aan zijn, als hij niet
zelf constateerde„Ik word er bijna manisch over".
Skiën is het enige waarbij Frans Dony zich on
matigheid permitteert. In andere opzichten is hij
een matig mens en ook „erg voor matigheid". Zijn
gevoel voor de maat beschouwt hij als een „inge
bouwd alarmsysteem" tegen de onmatigheid waar
voor hij, naar hij vreest, aanleg heeft. Hij drinkt
beheerst („wel elke dag een borrel voor het eten")
en is opgehouden met roken, toen zijn dochter te
veel rookte.
Niet vreemd aan deze levenshouding, vermoedt
de rooms-katholiek gebleven kunstenaar, is zijn
zesjarig verblijf bij de jezuïten in Katwijk aan den
Rijn, waar hij zijn schoolopleiding genoot. Matig
heid blijkt ook ujt de in zijn bloknoot op schrift ge
stelde gedachten, die hij als parels door het ge
sprek strooit en waarover hij soms de mening van
zyn toehoorder wil weten.
„Genieten van de natuur", leest hij voor, „is eten
met de ogen". De luchtvervuiling, vindt hij verder,
is lang niet zo erg als de geestelijke vervuiling. En
„In de tegenwoordige seksmode wordt van een bij
zaak de hoofdzaak gemaakt". Ook over de begrip
pen „links" en „rechts" heeft Frans Dony zo zyn
eigen gedachten. „Rechts is voor jezelf zorgen en
links is voor de ander zorgen, maar natuurlijk zorgt
ieder voor zichzelf".
Deze laatste overpeinzing leidt tot de vraag waar
Frans Dony staat in het politieke krachtenveld. Het
antwoord is verrassend „Ik ben links met de recht
se» en rechts met de linksen". Over de politieke
partijen in Nederland wil hij wel kwijt dat die er
naar zijn mening alleen maar van uitgaan dat de
ander ongelijk heeft. Dat bedroeft hem, want die
houding is hem vreemd. Kreeg hij niet van Simon
Vinkenoog diens boek „Liefde" cadeau met de ei
genhandig geschreven opdracht„Aan mijn vriend
Frans Dony, de man zonder vooroordelen"
Nog aangenamer getroffen was de vitale zeven
tiger door wat Peter Hofstede hem eens toevoeg
de „Lange tijd heb ik geen hoogte van je kunnen
krijgen, maar nu weet ik wat je bent. Jij bent een
observer". Naar het gevoel van Frans was die term
„observer" een schot in de roos.
Het waarnemerschap heeft hem er niet van weer
houden enige activiteiten te ontplooien. Op het
ogenblik voelt hij zich zelfs actiever dan ooit". Bij
het smeedijzeren hek voor zijn sneeuwwitte wo
ning zegt hij dat ook die roman die hij schrijven
wil, er nog wel zal komen.