Indianen gevangenen in eigen land FRANS DONY: FLUITIST LANGS DE WEG 3n Gekozen voor leven van bourgeois Skiën is poëzie in praktijk brengen ZATERDAG 12 FEBRUARI 1972 minderheidsgroep van ons land", zo heeft president Nixon toegege ven. „Op bijna ieder gebied werkgelegenheid, irikomen, onder wijs en gezondheid staat het indiaanse volk op de allerlaagste plaats". Het bestaan van de india nen is zo ellendig dat het aantal zelfmoorden er angstaanjagend snel toeneemt, vooral onder de jongeren. Onder indiaanse tieners is het gemiddelde aantal zelfmoor den driemaal zo hoog als het lan delijke gemiddelde en op sommige reservaten zelfs tienmaal. Volgens artsen slaagt één op de vier vijf zelfmoordpogingen. Zelfs indiaanse kinderen van acht jaar hebben zelf moord gepleegd. Drank kan ook zelfmoord bete kenen, en zeker achter het stuur. Eeuwen geleden wisten de blanke pioniers al dat „vuurwater" bijna even effectief was als vuurwapens. Alcoholisme is één van de grootste problemen onder de indianen. Het probleem is niet nieuw, maar in de laatste ze9 jaar is het alcoholisme alarmerend toegenomen. Cijfers zijn niet bekend; kennelijk konden de statistieken de feiten niet bij houden. Dronkenschap Is zo alge meen onder de ndianen, dat „een dronken Indiaan" een staande uit drukking is geworden. Deskunid- gen spreken echter tegen, dat de indiaan een bijzonder zwak heeft voor drank. „Het Is een mythe. Wij zijn er niet gevoeliger voor dan welke andere minderheidsgroep, waartegen gediscrimineerd werd. Maar wij worden op zeer bijzonde re wijze gediscrimineerd", vertelt één van hen. De koffe is inmiddels op en we lopen langs de afgedankte auto's naar onze wagen. Kinderen hebben het schroot in bezit genomen en springen van het ene auto-dak op het andere, lp een bumper zit een sticker geplakt- CUSTER STIERF VOOR UW ZONDEN Als we weer verder jagen door het reservaat, informeer ik naar de betekenis van die sloaan. Mijn chauffeur kijkt peinzend voor zich uit en zegt dan: .,We hadden zo straks zoveel ple- zer, omdat je zei indianen alleen te kennen van wildwest-films en tv- series. Maar de Amerikanen weten ook niet veel meer over ons. Wat hen op school wordt bijgebracht, Is niet veel bijzonders." „De kennis van de blanken over de indianen is gebaseerd op ste reo-typen. en op valse, bevooroor deelde geschiedenis", zo vervolgt hij. „Jij noemt ons bijvoorbeeld steeds indianen. Maar dat zijn wij niet. Dat is al de eerste fout van de blanken. Columbus lacht dat hj in India terecht gekomen was en noemde ons daarom indianen. Wij zelf spreken niet van „indianen", wij noemen elkaar „mensen" (hu- man people). Wij zijn geen india nen. Wij zijn Chippewa's, Sioux, Navajo's, Crow's, Apachen, enz. Een Apache verstaat mijn taal niet en ik versta een Navajo niet. Maar voor de blanken is het allemaal één pot nat: indianen. Wij zijn geen indianen, maar „mensen Terwijl de auto voortraast over de hobbelige weg, steekt de in diaan een sigaar op en vervolgt dan: „We maakten ook grapjes over scalperen, want we weten dat dat één van de mythen is die over ons bestaan. De blanken hebben ons immers-steeds gezien als een „horde wilden", die geen grotere pret kende dan iemand het hoofd afhakken. Maa'r weet Je wie ons het scalperen hebben geleerd? Dat waren de Hollanders en de Engel sen! De mensen, die ons de „be- sohaving" brachten. De blanken hebben allerlei mythen om ons ge weven. En' generaal Custer is uit die mythen de bekendste held voor de blanken. Daardoor is hij voor iedere indiaan in dit land het grootste en belangrijkste symbool van alle leugens, die over ons ver teld zijn. Als we nu de blanken aan het verstand kunnen brengen, dat Custer voor hun zonden stierf, dan kan er begrip komen voor alles wat ons overkomen is en dan kan er een einde komen aan alle geme ne vooroordelen tegen ons." Voor de indiaan is het verleden nooit geëindigd. Het leeft voort in hem. „Ik ben diep onder de indruk gekomen van het historische ge voel vari de indianen en hun kunde om mondeling gebeurtenissen van bijzonder belang over te brengen aan het nageslacht", verklaarde een antropoloog, fnderdaad, india nen kunnen vertellen hoe hun stam de Spaagse averoverar ebsgrteo de Spaanse veroveraars begroette, hoe de oudere stamleden in de 17-de eeuw over het christendom debatteerden of over een profeti sche droom van run over-grootva- der. En dat alles, alsof ze het zelf de vorige dag hadden beleefd. Schrift kenden de indianen niet. En ze hadden het ook niet nodig. Want bij de indiaan leeft het verle den. alsof hj het zelf beleefde. Het is iedere dag van zijn leven bij hem. Daarom is Custer geen „ouwe koe", maar een levend ge tuigenis van al het onrecht dat de indianen werd aangedaan. Sinds 1492, toen. Columbus en zijn mannen het land van de India nen binnendrongen, zijn de blanken slechts op één ding uit geweest: het land te krijgen door de bezit ters ervan te laten verdwijnen. „Zo gedwee, zo vreedzaam zijn deze mensen", zo schreef Columbus aan de koning en de koningin van Spanje, „dat ik Uwe Majesteit zweer dat er in de gehele wereld geen betere natie is." Zij hebben hun naaste lief als zichzelf en hun woorden zijn steeds zoet en vriendelijk en ver gezeld van een glimlach. En hoe wel het waar is dat zij naakt zijn. zijn hun manieren waardig en prij zenswaardig'. Net zoals alle ande ren, die na hem zouden komen, wilde ook Columbus de indianen 'onze manieren' opleggen. Colum bus ontvoerde onmiddellijk tien van zijn vriendelijke gastheren om ze in Spanje vertrouwd te maken met de blanke wereld. Eén stierf vlak na aankomst, mar kon nog net op tijd tot christen worden gedoopt. Er kwamen steeds meer blanken, die allemaal hetzelfde wilden: land. In het begin van de 17de eeuw arriveerden ook de Hollanders. Het eiland Manhattan nu het hartje van de stad New York kochten ze voor vishaken en kralen ter waarde van zestig gulden. Aanvan kelijk waren de betrekkingen goed, totdat in 1641 Willem Kieft zijn sol daat opdracht gaf enkele indianen te straffen voor iets wat blanke kolonialisten hadden gedaan. De indianen verzetten zich tegen hun arrestatie en de soldaten doodden vier van hen. De indianen namen wraak door vier Hollanders te ver moorden. Kieft beval daarop twee indiaanse dorpen uit te moorden, terwijl de inwoners sliepen. De Hollandse soldaten regen mannen, vrouwen en kinderen aan hun bajo netten, hakten hun lichamen in mootjes en brandden daarna de dorpjes plat. Ruim twee eeuwen lang zouden dergelijke gruwelijkheden zich steeds opnieuw herhalen, terwijl de Europeanen steeds verder het land binnendrongen. Verdragen, die zouden gelden 'zolang het water stroomt en het gras groeit" werden vertrapt door de oprukkende pio niers, gouddelvers en gelukzoe kers. In 1830 werd bepaald dat al het land ten westen van de Missis sippi voortaan exclusief indianen- gebied zou zijn. Maar voordat de wet in werking trad, waren de blanken het indianen-land al bin nengedrongen en moest 'de perma nente indiaanse grens' een paar honderd kilometer naar het westen verlegd worden. De stammen oos telijk van de grens, die de oorlo gen, ziekten en whisky hadden overleefd, werden bijeengedreven in reservaten. De grootste stam, de Cherokees, zou in fasen naar het westen gebracht worden, maar toen goud ontdekt werd in de Ap- palachen (Cherokee-land) moest het transport natuurlijk onmiddellijk uitgevoerd worden. Het was winter en de weg was lang. Eén op iedere vier Cherokees stierf tijdens deze "tocht der tranen', 4.000 man in to taal. In 1848 werd in Californië goud ontdekt. Nu trokken de avonturiers met duizenden over de "permanen- koorts hun aderen. Dt vindingrij ke politici in Washington vaardig den een 'Lotsmanifest' uit, dat er op neerkwam dat de Europeanen door het noodlot aangewezen wa ren om over geheel Amerika te heersen, omdat zij het domineren de ras waren en daarom verant woordelijk waren voor de indianen en niet te vergeten hun land. hun wouden en hun bodemschat ten. In twee jaar trokken 200.000 mensen naar Californië. Karrespo- ren en spoorlijnen doorsneden het indianenland en verbonden het oosten met het westen. De Ameri kaanse 'beschaving' rukte op en de neorme kudden bizons van tienduizend tot honderdduizend stuks groot vluchtten voor hen uit. Blanke jagers zetten met on verzadigbare gulzigheid de beesten na en zouden binnen twee genera ties het hele ras uitroeien. Daarmee werd de enige bron van bestaan van de indiaanse rui tervolken in de eindeloze prairies bedreigd. De oorspronkelijke Ame rikanen begonnen hun laatste oor log om hun vrijheid, hun jacht n hun bizonkudden. Een oorlog om het blote bestaan. Een oorlog tus sen het geregelde Amerikaanse le ger en de 'de beste lichte cavale rie' van de 19de eeuw. De strijd kreet van de blanken werd: „Iede re goede indiaan is een dode in diaan". De 'goede rndianen' stape leden zich al spoedig op. In 1864 werden bij Sand Creek duizend on schuldige Cheyennes afgeslacht. „Toen ik de volgende morgen over het slagvedl liep, zag ik geen enkel lijk dat niet gescalpeerd was, in door Jelte Rep In een oude auto jagen we door de uitgestrektheid van het indianenreservaat White Earth. Een weg van zand en kiezels schiet op ons af, achter ons spuiten hoge stofwolken omhoog. De herfst heeft de natuur de felste kleuren gegeven. Het is de „Maand van de Gevallen Bladeren", oktober. De bladeren zijn diep-geel tot knal-rood; het woeste gras zacht-oker. Het enige teken van leven zijn de slingerende bandensporen van een auto, die ons voor is. Bij een afsplitsing halen we hem in. Hij staat dwars op de weg en drie jonge indianen lopen wat verdwaasd rond de geopende motorkap. Een vierde hangt met z'n hoofd over het stuur en schijnt te slapen. „Dronken", constateert mijn gids, een volbloed Chippewa-indiaan. „Op zaterdag is een indiaan dronken". Hij lacht. „Soms is het altijd zaterdag". Opperhoofd Sitting Bull: vermoord We verminderen snelheid als we een heel klein dorpje bereiken. ,Let nu op. Nu krijg je onze wig wams te zien", zegt de indiaan sar castisch. Het zijn echter geen ten- i, maar kleine armoedige huizen. Soms van hout, meestal van triplex en met daken van teerpapier. Hier en daar zijn de ruiten van karton. De tuinen zijn beplant met was goed en afgedankte auto's. Een magere hond springt blaffend op 'ons af. We stoppen bij één van de huis jes om bij een verre nicht van de gids koffie te drinken. „Wij zijn allemaal familie", legt mijn begelei der uit. Het is binnen donker en armoedig, maar de koffie is heet en de gastvrijheid warm. „Hij wilde echte indianen zien", vertelt de gids de familie, „want in Europa kennen ze alleen maar indianen uit wildwest-films en tv-serles. Het zal hem allemaal wel erg tegenvallen. Te meer daar ik verteld had dat in dianen dol zijn op blonde scalpen. Maar niemand wil hier scalperen op z'n vrije zaterdag". Het india nen-gezin schatert van het lachen. Ik heb inmiddels de jongste op mijn schoot gekregen een baby van nauwelijks t een maand oud, met donkere ogen en ravenzwart haar. Ik moet denken aan wat net leven voor dit kleine indianenjon- getje in petto heeft. Hij zal op groeien op dit reservaat in één van de uithoeken van de Verenigde Staten, niet ver van de Canadese grens; waar iedereen werk zoekt, maar weinigen het vinden. Werkloosheid onder de Ameri kaanse indianen ligt 40 procent bo ven het landelijk gemiddelde en het inkomen ligt 75 procent beneden het gemiddelde. Misschien zal hij naar school gaan, maar de kans dat hij er iets zal leren, is nog kleiner. Dertig procent van de in dianen Is analfabeet, maar als hij naar school gaat, blijft hij twee keer zo snel zitten als andere kin deren. Zijn schoolkennis zal twee drie jaar achter liggen bij die van blanke kinderen. Hij heeft slechts een kans van één op honderd dat hij onderwijs krijgt van een in diaanse onderwijzer. Veel indiaanse kinderen gaan met lege magen naar school. Van 'longer omkomen is niet ongebrui kelijk voor indianen. Artsen hebben bij kinderen op reservaten zelfs kwashiorkor ontdekt, de door een gebrek aan proteïnen veroorzaakte ziekte die onder de Biafraanse kin deeren voorkwam. In blank Amerika zeer zeldzame ziekten als tubercu lose en trachoma een oogzier.le die blindheid kan veroorzaken zijn epidemisch in bepaalde reser vaten. Ziekenhuizen hebben er dik- wjls van alles tekort, behalve pa tiënten. De sterftekans is voor in diaanse zuigelingen, zoals deze op mijn schoot, driemaal zo groot als voor andere/kinderen. Zijn levens verwachting is maar 44 jaar, 20 jaar korter dan die van een blanke Amerikaan. „De eerste Amerikanen de in dianen zijn de meest achteruit gestelde en meest geïsoleerde veel gevallen waren de lichamen op een verschrikkelijke manier ver minkt", rapporteerde een luitenant. „Ik hoorde een man zeggen dat hij de geslachtsdelen van een vrouw had afgesneden en op een stok had gestoken Tien jaar later (1874) verspreidde het bericht zich dat er goud was gevonden in de Zwarte Heuvels, een bergmassief dat uit de steppen van Dakota oprijst. Het bericht was afkomstig van de vurige Indianen- hater luitenant-kolonel George Armstrong Custer.-een Ijdel, eer zuchtig officier, die door de india nen Lang Haar werd genoemd. Het leger wilde een fort bouwen in de Zwarte Heuvels, maar de Sioux verzetten zich daartegen. Voor hen was het gebergte met z'n rijke bronnen en wonderlijke vegetatie, dat midden in hun reservaat lag. een heiligdom. 'Paha Sapa' was het centrum van de wereld, de plaats der goden en krijgers trok ken de heuvels in om de Grote Geest te spreken. De heuvels be vatten wat goud, maar Cuwter ba zuinde overal rond dat de heuvels gevuld waren met goud, 'vanaf de wortels van het gras'. Hoewel de regering acht jaar ge leden het gebergte voor eeuwig aan de indianen had gegeven, be sloot zij nu het gebied open te stellen voor blanke schatgravers. Toen de indianen zich daartegen verzetten, kon de regering de oor log beginnen. 'Lang Haar' probeer de met z'n cavalerie-regiment alle eer voor zich op te eisen. Maar de Sioux-krijgers. onder aanvoering van Crazy Horse en Sitting Bull, overvielen zijn troepen bij Little Big Horn en hakten hen volkomen in de pan. De dood van Custer schokte Amerika en zijn mythe werd geboren. In de saloons in het hele land hingen afbeeldingen van de nationale held in zijn laatste ogenblikken, te midden van enkele van zijn getrouwen, met zijn voet op een gedood paard en een re volver richtend op de Sioux, die zijn lans uithaalt voor de fatale stoot. Het leger wilde deze 'barbaarse wreedheid' wreken en overviel vreedzame indianen, ontwapende hen en nam hun hun paarden af. Met omkoping en d reigementen werd de indianen ten slotte een verdrag ontfutseld, dat hun de hei lige Zwarte Heuvels ontnam. Sit ting Bull vluchtte met zijn krijgers naar Grootmoeders Land (Canada). Crazy Horse werd gedood toen hij was ingegaan op een uitnodiging van een generaal om hem te spre ken. Nu, bijna honderd jaar later, kunnen de indianen het grote Sioux-opperhoofd nog niet verge ten. „Crazy Horse was een groot man. Hij vocht voor zijn volk. Hij was geen wilde. Hij was patriot tisch voor het indiaanse volk. Daarom hebben ze hem ver moord", zept één van hen. Crazy Horse was dood en een tiental jaren later werd ook Sitting Bull doodgeschoten, nadat hij naar zijn vaderland was teruggekeerd. In die dagen zonder hoop klampten de rndianen zich vast aan de pro feet Wowaka.di e een visioen had gezien, waarin gezegd werd dat de aarde vernieuwd zou worden en aan de indianen teruggegeven zou worden en dat de gesneuvelde in diaanse krijgers in de kracht van hun jeugd zouden opstaan. De nieuwe verkondiging ging gepaard met religieuze dansen, die de in dianen zo in vervoering brachten, dat de blanken er bang van wer den. De regering besloot de dan sen te verbieden en alle Indianen te ontwapenen en onder haar hoe de te plaatsen. Sommige Indianen-stammen ver kozen ronger en koude boven on derwerping door de blanken en vluchtten. Eén van die stammen, die in de barre winter van 1890 wegtrokken, waren de Miniconjou Sioux van opperhoofd Big Foot. Custers oude regiment onder schepte hen echter bij Wounded Knee. Big Foot had zware longont steking en dacht niet aan verzet. De indianen waren koud, hongerig en in lompen gehuld. De militairen omsingelden het indianenkamp en trokken vier kanonnen op een heu vel, de lopen gericht op de tenten. Daarna werd het bevel gegeven al le wapens in te leveren. Een Indiaan die doof was deed het niet snel genoeg naar de zin van de soldaten. Ze rukten hem het geweer af en bij die worsteling ging het af. Onmiddellijk antwoord den de soldaten door op de bijeen gedreven indianen te schieten. De kanonnen openden eveneens het vuur. Binnen een paar minuten la gen er 200 indianen dood op de grond en zij die probeerden te vluchten, werden achterna gezeten door als wilden vurende soldaten. 25 soldaten kwamen om, waar schijnlijk door eigen vuur. Slechts een handjevol indianen overleefde het en zij die gewond waren weg gevlucht vonden de vriesdood in de blizzard. Het bevroren lichaam van Big Foot werd later in een groteske houding teruggevonden in de sneeuw. Alle lijken werden in een massagraf gesmeten. Custer kreeg een indrukwek kend nationaal monument, maar voor de slachtoffers van Wounded Knee kon er niet eens een fatsoen lijk graf af", zegt mijn gids bitter. „Custer wordt vereerd als een na tionale held. maar het is een grote leugen. Hij was niet meer dan een Adolf Eichmann". De zon Is Inmid dels aan het zinken en onze auto legt de laatste kilometers binnen het reservaat af. „Kijk nog maar eens goed", raadt de indiaan mij aan, „want zo vaak zul je geen krijgsgevangenenkampen zien. Wij hebben de oorlog verloren en zijn in feite gevangenen in ons eigen land. Maar wij zijn sterk. Wij heb ben een volkerenmoord overleefd en zijn sterker en talrijker dan ooit tevoren". Hij heeft gelijk. Aan het begin van deze eeuw telde Amerika nog slechts 270.000 indianen, maar bij de laatste volkstelling gaven 972.730 Amerikanen op dat ze in diaan zijn. Bovendien getuigen bumper-stickers als CUSTER STIERF VOOR UW ZONDEN, dat deze indianen niet in hun lot willen berusten, maar de strijdbijl hebben opgegeraven. Steeds sterker wor- dne de rndianen zich bewust van hun unieke Identiteit. „De blanken sloten 389 verdragen met ons en braken er 389", zegt mijn gid. „Nu willen we nog maar één verdrag: dat belooft ons met rust te laten. Dat is waarvoor we steeds gevoch ten hebben en waarvoor we nog steeds vechten. Wij zijn indianen en willen dat blijven". Dit is het eerste artikel in een serie van zeven. George Armstrong Custer: Eichmann Hdoor Leo Kleyn Wachtend op zijn bezoeker, heeft mr. Francis- cus lucien Marie Dony alvast wat filosofisch ge tinte invallen genoteerd op het gelinieerde papier van een royaal uitgevallen bloknoot. Pijnlijke stiltes, waarin het schrijfwerk goed van pas zou zijn gekomen, doen zich tijdens het gesprek niet voor, wat de auteur er niet van weerhoudt een paar van zijn ideeën ten beste te geven. Ze gun nen de toehoorder een verhelderende kijk op de mens en kunstenaar Frans Dony. Deze maand wordt de door een groot aantal uit eenlopende activiteiten vermaarde Hagenaar ze ventig jaar. De datum wil hij liever niet in de krant hebben, omdat hij wegens ziekte van zijn oudste dochter, de journaliste en fotografe Bianca Dony. jeen grote toeloop op die dag wil vermijden. Frans Dony zal dit jaar zijn verjaardag niet vieren. De Haagse dagbladen wil hij zelfs verzoeken geen aan dacht aan de komende gebeurtenis te schenken. Er is in het verleden al vaak over Frans Dony geschreven. De strekking van die verhalen had niet ltijd de instemming van de betrokkene. Vaker dan fem lief was, kwam hij uit de verf als een snob, een toegewijd lid van de Haagse society. Korte lings nog werd hij door een radio-verslaggever over dat snobisme van hem geïnterpelleerd. Frans Dony heeft toen geantwoord dat een snob beter wil lijken dan hij is en dat die omschrijving op hem absoluut niet van toepassing is. Het zou wel eens kunnen dat hem dat stempel is opgedrukt door bijvoorbeeld Haagse journalisten die het maar niet kunnen laten er gewag van te maken dat de vroegere voorzitter van de Neder landse ski-vereniging lid is van de uiterst exclu sieve Kandahar-ski-club, een eer die hij als enige Nederlander met prins Bernhard deelt. Wie daar wat meer van wil weten, vangt bot; volstrekt on belangrijk, vindt Frans Dony. Ook moet het niet uitgesloten worden geacht dat het gebruik van een monocle de sportieve en kunst zinnige Hagenaar zijn verkeerde imago heeft be zorgd. Zelf houdt hij terdege rekening met die mo gelijkheid. Elk misverstand omtrent dat aan een coord om zijn hals bungelende oogglas uit de weg uimend, verklaart de slechts aan één oog licht ge- landicapte bezitter ervan dat hij het zich uitslui tend uit praktische overwegingen heeft aangeschaft. De monocle blijkt alles te maken te hebben met zijn grote hartstocht, het skiën. Het is buitenge woon onhandig om na het skiën, of tijdens een kor te rustpauze in een behaaglijk chalet, een bril op te vissen uit een niet op zulk gereedschap gesneden skipak. Een monocle is dan veel praktischer. Ook voor huiselijk gebruik levert het glas, naar i heer Dony verzekert, grote voordelen op. Hij [Temt het naar zijn zeggen wel zo'n duizend keer ;per dag voor het zwakke oog, een handeling die je wel even onder de knie moet krijgen, wat de bezoe ker, die even met de monocle mag schermutselen, moet beamen. Overigens hanteert Frans Dony ook een bril, met halve glazen en goudomrand. De zeventigjarige mag zich dan niet tot de socie ty willen rekenen, hij heeft er natuurlijk wel nau we banden mee, en niet alleen met het skiënde deel ervan. Lang geleden is Frans Dony zich gaan toe leggen op het schilderen van portretten, een be zigheid waarvan nu eenmaal niet alle lagen van de bevolking gelijkelijk profiteren. Als schilder geniet hij dan ook voornamelijk bekendheid in die Haag se kringen waar je diplomaten en andere hoogge plaatste ambtenaren aantreft. In die kringen zou Frans Dony ook wel terecht zijn gekomen, als hij zijn late roeping als schilder niet had gevolgd. Na zijn rechtenstudie, in Leuven en Nijmegen, werkte hij op een Haags ministerie met de bedoeling in diplomatieke dienst te gaan. Zijn liefde voor de kunst won het van die begeerte. Onder het wakend oog van onder anderen „de be roemde Meijer", van wie volgens zijn oud-leerling werd beweerd dat hij een hond kon leren tekenen, bekwaamde Frans Dony zich in de schilder- en te kenkunst. Een rondleiding door zijn atelier leert dat de por trettist nog steeds de vruchten van die opleiding plukt. Tussen de konterfeitsels, al voltooid of nog in staat van wording, duikt hier en daar ook een lijk weinig voor; hij wees de uitgeverij erop dat er al zulke uitstekende boeken over antiek bestonden. Toen hij daarop hoorde dat het om een pocket- uitgave zou gaan, kwam hij op het lumineuze idee een naslagwerkje samen te stellen. Het in 1964 on der de kernachtige titel „Antiek" verschenen boek je ging er ook al als koek in. Tot niet geringe vol doening van de schrijver werd het keer op keer herdrukt. Daarna publiceerde hij nog het tweede lige „Antieke meubels" en „Antieke stijlen". Als schrijver kwam hem ook zijn deskundigheid als wintersporter uitstekend van pas. Jarenlang, zegt hij, was hij de enige journalist in Nederland die over skiën kon schrijven. Hij deed dat en doet het nog, hoewel hij niet langer de enige specialist is. Aan zijn tijd bij de Haagse Post denkt de vroege re chroniqueur niet zonder weemoed terug. Hij heeft er. naar hij zegt. erg veel vrienden leren kennen; werd bijvoorbeeld geïntroduceerd in de Haarlemse sociëteit Teisterbant. waar hij mensen als wijlen Godfried Bomans, Harry Mulisch en Jan Hein Don- ner tegen het lijf liep. Redacteuren van de Haagse Post waren toen onder anderen Jan Vrijman, Ar mando en, niet te vergeten, Simon Vinkenoog, vol gens Frans Dony „de grote organisator" op de re dactie, „geen stommeling". Ondanks zijn faam als schilder, journalist, auteur en skiër, beschouwt Frans Dony zichzelf als een abstract werkje op. Sinds enige tijd, vertelt Frans Dony, legt hij zich ook op de non-figuratieve schil derkunst toe. Onder voorkeuren gaat hij niet gebukt. Zowel Rubens, zegt hij, als Picasso is hem lief. Terugwandelend naar de salon van zijn magni fieke woning, door het damesweekblad Libelle in 1960 poëtisch omschreven als „een verdwaalde exo tische vogel in de degelijke Indische buurt van Den Haag", vertrouwt Frans Dony zijn gezelschap toe dat hij ook best een van de vertrekken in zyn huis. nu allemaal in klassieke stijl gestoffeerd en gemeu bileerd, strak-modern zou willen inrichten. Alleen staan ook hier tussen droom en daad praktische be zwaren in de weg. De jongste van zijn twee dochters, Yolanda, sinds kort gehuwd en woonachtig in Engeland, is in de voetsporen van haar vader getreden. Frans Dony laat zien dat. behalve de zijne, ook haar naam voor komt in het omvangrijke schilderkunstig lexicon van Pieter A. Scheen. Met gepaste trots vertelt hij dat de Unicef aan een ontwerp van haar voor een kerstkaart de voorkeur heeft gegeven boven veel. zeer veel andere, afkomstig uit de hele wereld. Anders dan zijn dochter, heeft Frans Dony op meer dan één terrein zijn sporen verdiend. Ook de journalistiek heeft hij met overgave beoefend. Hij raakte daarin verzeild, toen hij nog algemeen ad viseur was van de Pullman-club, een, naar de om schrijving van Frans Dony, „beetje dure reisver- eniging", die inmiddels is opgegaan in de KNAC. In die functie schreef hij bijdragen voor het blad van die club, „Kroniek van de maand" geheten. Zijn stukjes leverden hem, in de late jaren vijf tig, een column in de Haagse Post op. Een jaar of twee. tot het blad er geen geld meer voor had, vul de hij de rubriek. „Haagse postillon". Hij schreef, zegt hij. „over dingen uit Den Haag, maar ook wel over cultuur en kunst, omdat die nou eenmaal mijn bijzondere belangstelling hebben". Van de Haagse Post stapte Frans Dony over naar Elseviers Weekblad, waarin hij ook de rubriek „An- tiquaria" ging verzorgen. Die rubriek, herinnert hij zich, had direct een enorm succes en leidde tot het verzoek van de uitgeverij Elsevier een boek pver antiek te schrijven. Frans Dony, een groot kenner en verzamelaar van antiek, voelde daar aanvanke marginale figuur, of, zoals hij het zelf zegt, „een fluitist langs de weg". Hij roemt zijn in beide op zichten- knappe vader en zijn „vreselijk begaafde" moeder, en concludeert dan wat somber „Ais je die combinatie ziet, ben ik helemaal niets". Zijn vader, een uit Wallonië afkomstige Belg, kwam in Den Bosch terecht om er een gasfabriek („een heel dom ding") te bouwen. Nadat het kar wei was geklaard, bleef de oude heer Dony in Neder land, omdat hy werd overstroomd met opdrachten en inmiddels met een meisje uit Den Bosch, een Van Lanschot, was getrouwd. Ook zijn zoon Frans, in Den Bosch geboren en later tot Nederlander ge naturaliseerd. zou met een meisje Van Lanschot, een achternichtje, in het huwelijk treden. Dat hij. relatief gezien, „helemaal niets" is, be droeft Frans Dony overigens niet. Omstandig zet hij uiteen dat hij bohémien had kunnen worden, als hij dat had gewild, maar dat hij zeer beslist heeft gekozen voor hét leven van .een bourgeois. Het „fa milieleven" gaat hem boven alles. „Als de leden van je gezin niet je beste vrienden zijn", luidt zijn cre do. „is er iets mis". Hij is geen lid van De Witte en hangt ook niet om in andere dure clubs. „Ik zit lie ver thuis thee te drinken", zegt hij eenvoudig. „Ik ben graag thuis". Twee maanden per jaar maakt hij een uitzonde ring op die regel; die periode brengt hij steevast, zonder zijn vrouw, die er niet dol op is, gewapend met zijn ski's in witte landen door. Als hij daarover begint („Skiën, dat is poëzie in praktijk brengen"), zou er geen ophouden meer aan zijn, als hij niet zelf constateerde„Ik word er bijna manisch over". Skiën is het enige waarbij Frans Dony zich on matigheid permitteert. In andere opzichten is hij een matig mens en ook „erg voor matigheid". Zijn gevoel voor de maat beschouwt hij als een „inge bouwd alarmsysteem" tegen de onmatigheid waar voor hij, naar hij vreest, aanleg heeft. Hij drinkt beheerst („wel elke dag een borrel voor het eten") en is opgehouden met roken, toen zijn dochter te veel rookte. Niet vreemd aan deze levenshouding, vermoedt de rooms-katholiek gebleven kunstenaar, is zijn zesjarig verblijf bij de jezuïten in Katwijk aan den Rijn, waar hij zijn schoolopleiding genoot. Matig heid blijkt ook ujt de in zijn bloknoot op schrift ge stelde gedachten, die hij als parels door het ge sprek strooit en waarover hij soms de mening van zyn toehoorder wil weten. „Genieten van de natuur", leest hij voor, „is eten met de ogen". De luchtvervuiling, vindt hij verder, is lang niet zo erg als de geestelijke vervuiling. En „In de tegenwoordige seksmode wordt van een bij zaak de hoofdzaak gemaakt". Ook over de begrip pen „links" en „rechts" heeft Frans Dony zo zyn eigen gedachten. „Rechts is voor jezelf zorgen en links is voor de ander zorgen, maar natuurlijk zorgt ieder voor zichzelf". Deze laatste overpeinzing leidt tot de vraag waar Frans Dony staat in het politieke krachtenveld. Het antwoord is verrassend „Ik ben links met de recht se» en rechts met de linksen". Over de politieke partijen in Nederland wil hij wel kwijt dat die er naar zijn mening alleen maar van uitgaan dat de ander ongelijk heeft. Dat bedroeft hem, want die houding is hem vreemd. Kreeg hij niet van Simon Vinkenoog diens boek „Liefde" cadeau met de ei genhandig geschreven opdracht„Aan mijn vriend Frans Dony, de man zonder vooroordelen" Nog aangenamer getroffen was de vitale zeven tiger door wat Peter Hofstede hem eens toevoeg de „Lange tijd heb ik geen hoogte van je kunnen krijgen, maar nu weet ik wat je bent. Jij bent een observer". Naar het gevoel van Frans was die term „observer" een schot in de roos. Het waarnemerschap heeft hem er niet van weer houden enige activiteiten te ontplooien. Op het ogenblik voelt hij zich zelfs actiever dan ooit". Bij het smeedijzeren hek voor zijn sneeuwwitte wo ning zegt hij dat ook die roman die hij schrijven wil, er nog wel zal komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 13