MINI-KUNST VOOR MAXI-WAAN
L. P. Boon's „Pieter Daens
voor het open
>ver de sociale strijd in Vlaanderen
De gafte Weeck van tegen
woordige J A E R)
ff
1664.
Oude Kerk
Nieuwe Kwk en EngelfeKerk.
Nieuwe-zijdts Caper of Heylige Stede
Oude zijds of S. Olofs CapeL
Zuyder Kerk
Wale Kerk.
Weder Kerken Kerkhof
NoordcrKcrkcn Kerkhof
Carhuvzers Kerkhof
S. Antonis Kerkhof
Heilige W eghsof Lcydrfe Kerkhof
GaÜhuys
3
ZATERDAG 29 JANUARI 1972
■I'd
De kunst van de miniatuur-
schildering is opnieuw in de be
langstelling. Ze heeft dan ook
niet alleen artistieke, maar ook
historische betekenis. Jean Fou-
quet (ca. 14201481) verluchtte
het Getijdenboek van Etienne
Chevalier met een aantal prach
tige miniaturen, typerend voor
de Franse samenleving van zijn
tijd. De Uitgeverij Het Spectrum
N.V., Utrecht/Antwerpen, komt
nu met een heel mooi boek, be
vattend 47 afgebeelde miniatu
ren, onder de titel GETIJDEN
BOEK VOOR ETIENNE CHE
VALIER, formaat 22 x 28 cm,
128 blz., prijs 82,50. Prof. Char
les Sterling schreef een inleidend
essay, terwijl prof. Claude
Schaeffer, na een nadere inlei
ding, bij elk miniatuur nog een
afzonderlijke toelichting heeft
gegeven.
Fouquet heeft in deze miniaturen,
op jeugdige leeftijd geschilderd,
reeds de volle rijpheid van zijn ta
lent bereikt. Boordevol indrukken
uit Italië teruggekeerd, breekt hij met
de Franse schilderstraditie van zijn
tijd. De dieptewerking wordt elders
in de Europese miniatuurkunst van
die tijd nergens zo aangetroffen. Het
effect is zowel illusionistisch als de
coratief. „Fouquet is een meester uit
de eerste bloeitijd van de Renaissance
en als enige heeft hij haar in de taal
van het noorden vertaald, maar nooit
gekopieerd" (14). De abstracte kooi
van het lineair perspectief wordt be
zield door de sensuele magie van de
etherische diepte, zegt Sterling. „De
meeste taferelen spelen zich af op
een cirkelvormig, met gras begroeid
platform en de opstelling der figuren
beantwoordt hieraan; op dit toneel
dat doet denken aan de draaibare
toneeldecors van tegenwoordig,
schijnt de stoet in een langzame,
draaiende beweging aan ons voorbij
te trekken." (14/5).
Fouquet inspireert zich niet alleen
op de Franse kunst, maar op de hele
Franse cultuur, zijn bodem en zijn
humaniteit. Men staat verwonderd
over zijn natuurgetrouwe vergezich
ten op de Val de Loire en de stads
gezichten van Parijs. Toch schildert
hij soms ook fantastische rotspar
tijen. De scherpe tegenstellingen tus
sen de gotische architectuur en het
renaissancistische decor schijnen met
zorg tegen elkaar te zijn afgewogen.
Frankrijk kende in Fouquets tijd
slechts romaanse en gotische kerken
en het lijkt erop, aldus Sterling, dat
Fouquet de vreemde en luxueuze
stijl van de renaissance aan het bo
venwereldse heeft voorbehouden. „In
het midden van de 15e eeuw was
Fouquet (echter) de enige kunstenaar
uit het noorden die de boodschap van
de renaissance over de Alpen heeft
gebracht, en het Getijdenboek voor
Chevalier is hiervan het meest ecla
tante getuigenis" (16).
Etienne Chevalier was een lid van
de pas gevormde klasse van hofdig-
nitarissen uit burgerlijke families
aan wie de Franse schilders en ver
luchters uit die tijd vele grote op
drachten te danken hebben. Opval
lend is het buitengewoon grote aan
tal malen dat Fouquet zijn opdracht
gever vermeldt. Op bijna ieder blad
(zo merkt Sterling op) ziet men het
opschrift „Maistre Estienne Cheva
lierof de initialen „EC". Zij staan
op de wanden van het hemelse ver
blijf van de H. Maagd en op het
tapijt aan haar voeten; zij hebben
zich zelfs op haar bed genesteld,
waarzij naast het Christusmono
gram voorkomen. Een trots vertoon
dat men vandaag zou kunnen uitleg
gen als de compensatie van een com
plex. „De uit de burgerstand geboren
Chevalier was er trots op zich onder
de voornaamste hoogwaardigheidsbe
kleders aan het hof een plaats te
hebben verworven." (7).
In het getijdenboek vindt men af
gebeeld gedeelten uit het evangelie,
de getijden van de heilige maagd, de
getijden van het kruis, de getijden
van de H. Geest, de gebeden tot de
heiligen en het dodenofficie. Aante
keningen en een biografie compe
teren het prachtig uitgevoerde boek
met zijn wetenschappelijk verant
woorde teksten.
Na Fouquets terugkeer uit Italië is
hij een van de meest gewaardeerde
kunstenaars geworden aan het Fran
se koninklijke hof en in 1475 ver
kreeg hij de titel „Peintre du Roy".
Heeft men het boekwerk, om de
terminologie van de uitgeverij te
volgen, met zijn in ..full colour" en
goud uitgevoerde illustraties, zoals
het gebonden is in linnen band met
goudopdruk, opgeborgen in de linnen
„slipcase", eveneens met goudopdruk,
dan mijmert men nog wat na. De
late middeleeuwen zijn onder het
kijken en lezen naderbij gekomen.
De kathedralen en kastelen zijn nog
geen monumenten, maar bewoond en
gebruikt. Het prentenboek van bijbel
en legende is overal present. Het le
ven wordt beheerst door de kerk en
het hof en deze beide grootmachten
zijn voor het bewustzijn van de tijd
genoot op honderd manieren met el
kaar vervlochten. De omhooggeko-
men burger wil zijn nieuwe status
bevestigen en schroomt niet zijn
naam te (laten) schrijven, met gou
den initialen, op de groene legerstede
van de heilige maagd. Heiligheid en
voornaamheid doen zich voor als
twee -kanten van dezelfde zaak. Zo
wordt de heiligheid werelds voor
naam en de wereldse voornaamheid
heilig.
Het gaat in beide gevallen om
macht en aanzien, die op de begaafde
verluchter daarvan in de vorm van
geld en titels mogen afstralen. Alles
steunt op en wordt in stand gehou
den door de eerlijke toewijding en de
devotie van de niet-aanzienlijken. De
kunst staat in dienst van de combi
natie hof-en-kerk. De maatschappe
lijke rollen zijn duidelijk en duide
lijk uitgedeeld. Het leven is een
bloedig, boeiend en kleurrijk, collec
tief spe, opgevoerd voor de hemelse
tribune met de symbolisch afgebeel
de drieëenheid, met engelen en heili
gen.
Zo is althans de calvinistische re
formatie een reactie geweest op de
ver-esthetisering, de omzetting in
zintuigelijke pracht en op de verta
ling in wereldse aanzienlijkheid, van
het evangelie der armen van geest.
De kunst ontkwam aan de voogdij
van hof en kerk, om te vervallen aan
het maecenaat van de rijke burger of
aan de hachelijke vrijheid en de
honger van de bohème. Ten over
staan van overheid, museumbeleid en
kunsthandel is de verhouding nog
steeds niet tot rust gekomen. Van
daar misschien het heimwee dat het
bekijken van Fouquets miniaturen
oproept.
nst
he
n l
Zi OUIS PAUL BOON heeft,
lijkt het, een historische roman
u geschreven in de letterlyke he-
tekenis van het woord: 'al het
"e schrevene is naakte werkelijkheid
b weest', zegt hy zelf in zjjn voor
oord tot 'Pieter Daens'. De meeste
storische romans baseren zich wel-
Vaivaar op feitelijke gegevens, maar
;qu schouwen deze eerder als middel!
jch in als doel. Dat is ook begrijpelijk,
yaditioneel stelt alleen een histori-
zoveel belang in de feiten, in
e< at-er-echt-gebeurd-is, terwijl de ro-
ma ancier het feitenmateriaal naar
gen voorkeur en bedoeling ver-
aait of verschikt. Daarin schuilt
c i juist de reden waarom wij een
■vo' iman nooit kunnen lezen als ver-
e 1 ag van een in werkelijkheid plaats-
gil evonden hebbend gebeuren, maar
- tijd als fictie, verzonnen werke-
kheid. Boons zeer omvangrijke
1 ieter Daens' kan men zien als een
nd( historisch mogelijke roman. Een
/OO ap verder en deze roman was pure
}p ischiedschrijving geweest.
e 1 Boons nieuwste boek handelt vol-
1 qens de, ondertitel over „hoe in de
v^gehtiende eeuw de arbeiders van
/jalst vochten tegen armoede ën on-
cht". De tekst ervan wordt in de
tOond gelegd van Pieter Daens. die
1 b et zijn broer, de priester Adolf
en( lens, de grote strijder is geweest
u >or een christendemocratische
-tn|slkspartij. Het streven van die par-
I klopte nagenoeg met de wensen
t socialisten, met dit ene verschil
?ol< het uitgangspunt der Daensisten
"ristelijk was.
In zeker opzicht zaten zij dus tus-
in tussen twee vuren: de katholie-
in enerzijds en de liberalen en so-
alisten anderzijds. Meestal steun-
zij de laatstgenoemden, maar
ed
^Juys
Louis Paul Boon
:l te
I vai
ims, zoals in de schoolkwestie, na-
en zij een middenpositie in. Was
dolf Daens de weldoende geestelij
ks e, door het kerkvolk van Aalst op
itop inden gedragen, Pieter bleef lange
■jd de dagbladredacteur en. hij
,hreef in die hoedanigheid uiterst
3perVitische stukken in een voortreffe-
eredjke, vaak humoristische stijl.
Welnu, Boon heeft Pieter tot de
s irteller van zijn boek „Pieter
aens" gepromoveerd. Door dat feit
leen al is „Pieter Daens" een ro
an geworden. Een historicus zou
ïmers een neutrale vertelinstelling
kozen hebben. Weliswaar geeft
eter Daens een zo objectief moge-
k verslag van de gebeurtenissen
n 1840 tot 1914 vanaf 1885 is
n elk jaar een hoofdstuk gewijd
weliswaar verwerkt de bejaarde
ilksvertegenwoordiger (hij wordt
imelijk verondersteld dit boek te
rtellen niet lang voor zijn dood in
118) *zijn materiaal heel rustig
ch is er een partij aan het woord.
Boon zegt vooraf dat het boek
genlijk een collage van teksten is.
ijn bronnen staan achterin vermeld
een literatuurlijst: „uit zijn bladen
uit allerlei boeken over hem en
jn broer pastoor Adolf Daens, werd
eleiveel mogelijk door hemzelf ge
dreven tekst gelicht, dit om zijn
a ird en wezen zo zuiver als maar
logelijk te benaderen." Niet alleen
E«aens' eigen bladen, maar ook uit
(loze andere, van verschillende sig-
tuur, lichtte Boon, of liever gezegd
'ieter Daens, sprekende citaten.
Als reden voor de keus van Pieter
emd i nje-t Adolf bijvoorbeeld, als ver-
k lier geeft Boon het volgende: „om-
wate it hij, zowel als dagbladschrijver en
n met nimmer verflauwende lief-
- voor de kleine man, als mens met
id jvoel voor humor en met tevens in-
3f cht van al het betrekkelijke in deze
t ereld, best door mij te% benaderen
1 te begrijpen viel". Men kan niet
iders zeggen dan dat het een ge-
s"n als staking, oproer en crisis, ook
kleine zoals het „afdraaien" van de
hand van een jong meisje in de fa
briek, of de ruzie tussen wijnhande
laar Van den Hcnde en politicman
Meert
Wie het de moeite vindt zulke on
belangrijke voorvallen te vermelden,
heeft een conceptie van „hoe ge
schiedenis gemaakt wordt". Het is
duidelijk dat Pieter Daens en Louis
Paul Boon het grote kunnen onder
scheiden in het kleine. Elke gebeur
tenis speelt zich af in een kader en
dat kader is de geschiedenis. Zo
krijgt alles, vooral achteraf, zin.
Daarom is de geschiedenis van Aalst
zoiets als de geschiedenis van België
njbe^kkige keus is geweest.
Pieter zegt ergens: „Niet steeds
ote feiten maar vrij dikwijls kleine
ijzonderheden zijn typisch voor de
:schiedenis". Daarom treft men
aa last de belangrijke gebeurtenis-
:ZEL!
en zelfs zoiets als de geschiedenis
van de strijd tussen recht en onrecht.
E*aens zegt het zelf: „Wat in ons
stadje gebeurde werd op grotere
schaal geprojecteerd in het land". En
Boon zelf in zijn woord vooraf: „Mis
schien dat het (boek) een weinig nut
kan hebben, voor wie een vergelij
king wil maken met de sociale en
politieke strijd van vandaag... of van
morgen". De geschiedenis van de so
ciale strijd in Aalst is exemplarisch
gemaakt.
Hij is in al zijn vervlochtenheid
door Daens te goed behandeld dan
dat ik hem kort zou kunnen weerge
ven Eén thema wil ik er echter uit
lichten. Dat is de strijd tussen katho
lieken en (katholieke) christendemo
craten, Daensisten dus. Het is angst
wekkend in „Pieter Daens" te lezen
hoe zeer de kerk sociale hervormin
gen heeft tegengewerkt, wat een
diepten de gelovigen Adolf en Pieter
Eaens. en met hen vele anderen,
hebben moeten doorgaan vanwege de
tegenwerking van hun medechriste
nen.
Pas veel later, in 1912, geven de
katholieken er blijk van anders te
zijn gaan denken, maar ondertussen
heeft die machtige kerk een, veel
vroeger, binnen haar eigen muren
ontstaan sociaal besef fel en met de
grofste middelen bestreden. Is het
verwonderlijk dat menig arbeider de
kerk de rug toekeerde? Is het ver
wonderlijk d£t de Daensen hun eigen
kerk hard aanpakten?
Adolf moet nog in 1906 schrijven:
„Alles is toegelaten en heimelijk
aangemoedigd door de priesters zelf:
liegen, lasteren, broodroven, bedrog
plegen. Men kan het niet genoeg her
halen op zulke wijze wordt de religie
hatelijk en verachtelijk in de ogen
van het volk. De kerk wordt aange
zien als een winkel van uitbuiting en
onrecht. Ja, zij leuren met het
schrikbarende drogma der hel en der
eeuwige verdoemenis. Zij verdoemen
naar hun grillen en belangen en ma
ken hierdoor de religie verachtelijk
en belachelijk. Er zijn geen vrijmet
selaars of geuzen of vrijdenkers
meer nodig om de godsdienst te be-,
strijden :de pastoors zelf breken met
eigen handen de kerk af. De gods
dienst wordt, te Aalst en elders, uit
gebuit door een bende opslokkers en
huichelaars".
En Pieter zelf had al eens geschre
ven: „Die werkt en strijdt voor het
algemeen stemrecht doet meer goed,
dan iemand die van de morgen tot de
avond in de kerk zou zitten en alle
dagen zou vasten op water en
brood".
Deze overtuiging maakt de gebroe
ders Daens tot indrukwekkende na
volgers van Christus. Hun strijd te
gen onrecht, uitbuiting, geweldple
ging en onderdrukking is een voor
beeld van christelijke levenswandeL
Boon suggereert dat zijn boek wel
licht ook voor het heden van nut kan
zijn, of voor de toekomst en het lijkt
me dat uit „Pieter Daens" de christe
lijke kerken en de christenen, ont
zaglijk veel kunnen leren.
Natuurlijk is alles anders gewor
den, maar de centrale problemen
In de zeventiende eeuw gingen
coccejaanse dames 's zondags met
opzet voor het open raam zitten
handwerken. Uit de stelling van de
Leidse hoogleraar Coccejus dat het
vierde gebod als zodanig joods en
ceremonieel is, trokken zij de con
clusie dat de zondag ook maar
een gewone dag was, en dat
wilden zij weten, al was 't alleen
maar om anderen te plagen. De
anderen op hun beurt gingen het
zoeken in een rigoureuze zondags
rust: Van Lodenstein verbood zelfs
het zitten op de stoep voor het
huis.
Toen ik dit las in het pas verschenen
derde deel van „Ook dat was Amster
dam" van dr. R. B. Evenhuis, bepeinsde
ik dat tegenwoordig de kwestie van wat
op zondag wel en niet mag "weinig men
sen op de been brengt. Goed. de een
klimt wat makkelijker in een zondagse
trein dan een ander, maar als er al over
gepraat wordt, een punt waarop de een
de ander veroordeelt is het niet meer.
Voor de oorlog was dit anders. Ik herin
ner me nog een zekere opwinding in ons
dorp. omdat de echtgenote van de gere
formeerde dominee op zondag breiend
was gezien. De gemoederen werden
enigszins bedaard, toen iemand wist te
vertellen dat mevrouw van lutherse
komaf was. Zo iemand wist dus niet
beter...
Overigens was de vooroorlogse dis
cussie maar kinderspel bij de geestdrift,
waarmee men zich In de tweede helft
van de zeventiende eeuw op de kwestie
van de zondagsheiliging stortte. Dr.
Evenhuis citeert een aantal vragen uit
catechisatieboekjes yan die tijd:
„Soudemen op Sondagen wel mogen
reisen? Magh een jager op dien dagh
wel gaan jagen? Magh een student op
dien dagh syn werk maken van in wee-
reldsche kunsten en wetenschappen te
studeeren? Magh een dansmeester op
dien dagh wel dansschool houden?
Magh een Advocaat syne stukken op
dien dagh wel instellen, schrijven. Maqh
men op dien dagh met de pennen wel
omgaan. Soudemen alle syne brieven
aangaande den koophandel niet mogen
uitstellen tot den Sondagh? Soudemen
des Sondaghs syne schulden rondom
waar het in dit boek om gaat, spelen
nu nog. Pieter Daens zelf is aan het
eind van zijn relaas een wat ontgoo
cheld man. Hij ziet wel dat er veel
veranderd is, maar ook dat er mins
tens zoveel is gelijk gebleven. Hij
ziet de socialistische partij een nieuw
bolwerk van macht worden, met alle
gevaren van dien. De menselijkheid
waar hij zo op gehoopt en naar ge
streefd had. is nog lang geen ge
meengoed. Er zit in Daens' verhaal
dan ook veel melancholie, het onver
bitterde inzicht dat mensen veel
goeds kunnen willen, maar weinig
goeds kunnen doen.
„Pieter Daens", het mag nu wel
gezegd, is Boons meesterwerk naast
„E-e Kapellekensbaan", waarmee het
overigens, evenals met veel van zijn
ander werk, het een en ander ge
meen heeft. Het boek is geconci
pieerd door een groot schrijver met
een groot hart voor mensenbedoenin
gen. hoe onvolkomen ze uitpakken.
De meer dan zeshonderd pagina's er
van beschrijven de werkelijkheid
van toen, maar tegelijkertijd ook
meer: ze geven een beeld van de veel
algemenere strijd tussen recht en on
recht.
Louis Paul Boon. Pieter Daens, of
hoe in de negentiende eeuw de ar
beiders van Aalst vochten tegen ar
moede en ondcht, geïllustreerd met
32 reprodukties naar tekeningen, fo
to's cn documenten. Amsterdam (Ar-
beiderspers/Querido), f 37£0.
mogen gaan inmanen? Soudemen des
Sondaghs uit het kladboek in 't ander
boek alles niet mogen oversetten? Sou
demen des Sondaghs wel1 mogen syn
werk maken van geldtellen, etc Soude
men des Sondaghs de huisen wel mogen
schoonmaken, en ander kleuterwerk
doen? Soudemen des Sondaghs wel mo
gen de Vischmerkten, Vleeschmerkten
en alle andere merkten houden?"
Al deze vragen werden ontkennend
beantwoord. Eigenlijk nog erger maakten
het de classes bij het examineren van
proponenten. Dezen werden dan name
lijk niet alleen onderzocht op hun leer
en leven, maar ook op hun opvattingen
omtrent het vierde gebod. Uit de classi
cal acta zijn de volgende vragen opge
diept: of men des zondags voor een
zieke het bed op mocht maken, of een
dokter dan zijn visites mocht doen en
een apotheker zijn geneesmiddelen
mocht bereiden, of men vuur mocht aan
maken. en zelfs of men een omgevallen
asbak weer recht mocht zetten.
Dr. Evenhuis is mèt professor Haitje-
ma van mening dat de hervormde kerk
in de tweede helft van de zeventiende
eeuw de weelde van haar aanzien hoe
langer hoe slechter heeft kunnen verdra
gen Zijn boek kan dan ook geen „ere
zuil" zijn.
De kerk. wil men: het gereformeerd
protestantisme, stond nogal weerloos te
genover nieuwe stromingen, of deze nu
mystiek of rationalistisch getint waren.
Beide richtingen, zo zegt dr. Evenhuis.
stelden niet God, maar de mens in het
middelpunt: de mystiek het gevoel en
het rationalisme de rede.
Heeft de kerk zich soms te weinig -
tegen de nieuwe geest verzet? Dr. Even
huis: „Dat heeft zij wel gedaan en de
Amsterdamse kerk heeft zelfs niets an
ders gedaan. Het grootste deel van dit
boek zal dit aantonen. Maar haar fout is
geweest, dat zij niets anders heeft ge
daan. De nieuwe stromingen hebben
haar niet gebracht tot zelfkritiek, waar
door zij ook het goede in beide bewe
gingen niet heeft kunnen waarderen,
noch ze in de rechte banen heeft kunnen
leiden".
Boeiend relaas
Hiervandaan komt dus ook de ijver
waarmee men zich wierp op de vraag
In de lente vin 1664 „wee de rechtvaerdige teem Gode weer loegebrand". Overzicht van
Het aantal overledenen aan de peatziekte In de week ven 3 tot 10 auguetua 1664. (Illuetratle uit
„Ook dat waa Amsterdam", deal III).
van wat zondag mocht en wat niet. Een
ijver, een betere zaak waardig, merkt dr.
Evenhuis op. Intussen levert zoiets wel
een boeiend relaas op, want 't is droef
maar waar: een hooggestemde lofzang
houd je geen vierhonderd pagina's vol,
maar je kunt -wel de aandacht gaande
houden als je allerlei eigenaardigheden
('t woord is misschien te vriendelijk)
kunt uitstallen.
Nu gaat het dr. Evenhuis er beslist
niet om, laat-zeventiende-eeuwse mallig
heden uitgebreid te etaleren: zijn uitvoe
righeid is gegrond op de opzet van deze
•reeks (er zijn vijf delen gepland en dr.
Evenhuis hoopt er in 1978, als hervormd
Amsterdam vier eeuwen telt. mee klaar
te zijn) en die opzet is weer gebaseerd
op zijn zorgvuldigheid als historicus.
Het zou weinig uithalen om halverwe
ge dit levenswerk (want zo mag je „Ook
dat was Amsterdam" toch wel noemen)
nadrukkelijk te gaan vragen naar meer
beknoptheid. Toch wil ik eerlijkheidshal
ve vertellen dat ik, lezend in dit derde
deel. af en toe het onlanga uitgekomen
boekje „Geloof en geweten in de 17de
eeuw" van dr. S B. Zilverberg (uitg.
Fibula/Van Dishoeck, Bussum) oppakte,
om eventjes weer wegwijs te raken in
de al dan niet bizarre stromingen buiten
de officiële kerk: ik was dan door de
bomen het bos kwijtgeraakt. Hiermee wil
overigens gelijk gezegd zijn, dat de ver
halen, zoals dr. Evenhuis die vertelt, me
mee hadden gesleept. Kerkhistorie Is in
elk geval geen saaie aangelegenheidl
Rijnse wijn
Tenslotte wil ik hier nog een paar van
de vele boeiende zaken die we In dit
boek tegenkomen, opnoemen. Om te be
ginnen de feestelijke ingebruikneming
van het Amsterdams stadhuis op 29 Juli
1655, waarbij wel afgevaardigden van de
„publique, Walsche, Engelsche en
Hoochduytse kereken" vertegenwoordigd
waren, maar waaraan de doopsgezinden,
lutheranen en rooms-katholieken niet te
pas kwamen. En van de publieke her
vormde kerk en haar zustergemeenten
verschenen alleen de dominees en de
ouderlingen, géén diakenen. Van hen
kregen weer alleer de predikanten een
vat Rijnse wijn thuis bezorgd.
Jan Klaassen en zijn Catrijn hebben
echt bestaan, dat weten we, en dr. Even
huis geeft door, hoe de kerkeraad bei
den oproept als ze uit elkaar gegaan
zijn „Catrijn Pieters, haer in droncken-
schap verloopende, en in separate huis
houding leevende. sal ontbooden wer
den Jan Claasen... over separate huijs-
houdinge. sal ontbooden werden". Na de
nodige vi|ven en zessen besluit de ker
keraad dat „beijde de censure zal aen
gezeght worden"
Badkamer
Verder, de beroering die in 1666 het
optreden van de messias Sabbatai Tse-
bie verwekte; het dansen van de laba-
disten bij de avondmaalsviering; de alle
gorische preken van Johannes d'Outreln
(zoals deze „Salomons bedkamer be
waakt door zestig helden"); de prulken
der coccejanen die meer „verdiepingen"
hadden dan d:e der voetianen het nare
proces tegen Balthasar Bekker de 167
ketterijen die Owen Felltham In Amster
dam telde; de preek van Carel Catz
over „Jezus kwam 's morgens vroeq we
derom in de tempel", gehouden op de
zondag nadat hem zijn preekb°voeod-
held was ontnomen; de kwaker Syvaert
Pieters, die bezwaar had tegen het ge
bruik van gesteven linnengoed omdat
stiifsel werd bereid uit fijn tarwemeel en
dat had God niet geschapen voor ijdele
pronkzucht
Een willekeurige opsomming, die enige
indruk kan geven van het vele dat dit
boek biedt.
„Ook dat waa Amsterdam III" door dr. R. B.
E venhui» Ultg. Ten have, Bearn; 400 pag.,
Illuetratle; prije f 32,50. Dit deel ia opgedra
gen aan de nagedachtenis van de (kerklhlslorlcl
prol. dr. W. J. Koolman en prol. dr. M. Smite-