GODFRIED ROMANS
De verbluffende
vindingrijkheid
van Diter Rot
„van horen zeggen"
BIJNA EEN EEUW
STIJN STREUVELS
POEffiSffl
3-4
NR 2/7
L
Met Godfried Bomans heb ik één keer een telefoontje gewisseld.
Ik had me in een gezelschap de uitlating veroorloofd, dat ik wel
eens met hem zou willen praten. Die wens werd hem overgebracht.
Via deze bemiddeling nam ik kennis van het antwoord van Bomans,
geschreven (hij had het niet op typen) in grote letters met forse
halen, waarin hij zich graag bereid verklaarde. Hij kon me niet in
Ede bezoeken, maar indien ik eens in zijn omgeving kwam, was
een seintje voldoende: hij zou me dan van het opgegeven adres
halen. Dit vriendelijke aanbod van een man met een volgeboekt
agendum aan een hem onbekende nam me dadelijk voor hem in.
Toen de kans zich bood, belde ik hem op. Hij stond juist op het
punt naar België te vertrekken. Een latere gelegenheid deed zich
helaas niet voor.
Terecht is opgemerkt, dat ve
len het heengaan van Bomans
hebben ervaren als het verlies
van een vriend. Men behoeft
niet noodzakelijk een mede
mens persoonlijk ontmoet te
hebben om voor hem sympathie
op te vatten, zelfs zich in som
mige opzichten aan hem ver
want te weten. Dit gevoel kan
gewekt worden door „van ho
ren zeggen"; ik bedoel niet,
door wat anderen over hem be
weren. maar door wat men uit
zijn eigen mond gehoord, en
van hem gelezen heeft.
Bij mij is het ontsproten na
de wending in Bomans leven.
Juister gesteld: sinds hij ont
sluierde wat altijd al latent in
hem aanwezig was. Van zijn pu
blicaties daarvoor heb ik weinig
notitie kunnen nemen. Hij gold
toen als een humorist. De
schalksheid plooide zijn mond,
en in zijn ogen vonkte de gui
tigheid. Je moest erop bedacht
zijn, dat hij je leukweg zo maar
in het ootje kon nemen, zonder
dat je-het direct in de gaten
had; wat dan zijn binnenpretjes
zal vergroot hebben. Kwijtge
raakt is hij dit nooit. Zijn ge
sprek met Johnny Kraaikamp
(niet het fijnste, dat ik volgde)
kruidde hij met jolige invallen.
Hij was ook toen nog de grap
jassen een grapjas. In zijn on
derhoud met zijn zuster en
broer in het klooster flitste in
zijn ongeveinsd respect voor
hun opofferingen en ontberin
gen zo nu en dan de scherts
op.
Toch bespeelde hij op zijn
veelsnarig instrument geleidelijk
aan een andere snaar. Zijn ge
zicht droeg ernstiger trekken,
soms bij het sombere af. Het
werd getekend door bezorgd
heid, bekommernis. De zekerhe
den. waarvan hem de onwan
kelbaarheid was ingeprent, ver
vaagden. Hij werd een twijfe-
jaar. Maar; een zoekende twij
felaar.
Ik vermoed, dat zijn onge
naakbare vader, „de man met
de witte das", daartoe mee
aanleiding heeft gegeven. Op
verkiezingsvergaderingen van
de R.K. Staatspartij, waarop iet
voor de invoering van de even
redige vertegenwoordiging heel
wat bewogener toeging dan nu,
heb ik hem enkele malen horen
spreken en debatteren. Gebe
den werd er niet. De voorzitter
opende met een eerbetuiging:
„geloofd zij Jezus Christus".
De oude heer Bomans, van
top tot teen aristocraat, was
een welsprekend redenaar en
handig debater. Hij overwoog
niet alleen zijn woorden en ge
baren, maar woog ze ook zorg
vuldig af om op het meest ge
schikte moment de juiste dose
ring toe te dienen. De Domela
Nieuwenhuis-aanhanger Lou de
Visser behandelde hij als een
vis, die hij vlijmscherp in moten
sneed. Hij was een pure ultra-
montanist, die als een Bonlfa-
clus rediwvus de pauselijke
stoel op steeds hogere poten
wilde verheffen. Het roomse
volksdeel moest zich niet alleen
emanciperen, het was geroepen
aan de spits te treden. Het had
het recht en de plicht, de
hoogste maatschappelijke pos
ten te claimen. Dringend werd
het vormen van kinderlijke ge
zinnen op het hart gebonden.
Dit zelotisme "overschaduwde
een ander facet van „het rijke
Roomse leven". Het verzet te
gen het besluit van twee zijner
kinderen, zich kloosterlijk terug
te trekken, moge een logisch
gevolg zijn van de eenmaal in
genomen stelling tot uitbreiding
van de politieke macht, het be
vreemdt toch, dat de keus van
zijn enige dochter en van een
van zijn zonen voor hun vader
onverteerbaar was Heeft God
fried beseft, dat hier iets scheef
zat?
De jonge Bomans ontving het
traditum als een massief pak
ket; hem werd geleerd, dat de
lagen papier, waarin het gewik
keld, en de stevige koorden,
waarmee het omsnoerd was, er
wezenlijk bijbehoorden. Hij nam
de vrijheid, de knopen los te
door
ds. J. D. Boerkoel
emeritus-predikant van de
Gereformeerde Kerken
peuteren en het omhulsel eraf
te wikkelen. Hij begon te ver
moeden, dat het cadeaupapier
met wel aardige figuurtjes was,
en dus ballast. Wat hij over
hield was bitter weinig. Werd
hij een apostaat? Hij is met
rooms ceremonieel in gewijde
aarde begraven.
Zijn kerk vertoonde voor hem
gelijkenis met een nog impone
rende kathedraal, waar windvla
gen de gebrandschilderde ra
men hebben uitgeslagen; de
devoot stemmende wierook
wolkte door de gaten weg. Met
zijn vriend Michel van der Plas
stond hij „in de kou". De kaar
sen verspreidden geen warmte
meer, slechts rook. Het werd
hol en kaal, waarlijk niet alleen
doordat de geverfde, dikwijls
smakeloze heiligenbeelden mee
weggezogen waren en de ver
gulde pronk was verdwenen; dit
heeft hij niet als een gemis ge
voeld. Er ging méér verloren.
Het dak werd opgelicht: het
contrast tussen kerk en wereld
veranderde in contact. De mu
ren scheurden.
Het is déze Bomans, die we
door Rome hebben zien dwalen,
speurend of de fonteinen nog
water gaven. Hèm hebben we
op de voet gevolgd, toen hij
door het Heilige Land schreed
(inderdaad: schrééd), de blik
naar de bodem gericht en toch
alles intens opnemende; als in
zichzelf pratende, hoewel hij
wist, dat duizenden naar hem
luisterden; vol diepe eerbied en
toch causerend; en.... met de
Evangeliën in zijn handen.
Nogmaals; heeft hij alles
overboord geworpen? Wel wat
hij als franje, opschik, had on
derkend. Het is moeilijk uit te
maken, wat en hóéveel hij in de
structuur van zijn kerk, in haar
casuïstiek, haar ceremoniën,
haar dogma's nog waardevol
achtte Maar ook daar stond hij
kritisch tegenover. De curie
was voor hem een versteend
lichaam. Hij, die knopen ont
bond, zat zelf deerlijk in de
knoop. Hij wist het niet meer
en werd er moe van.
Ook kinderen van de Refor
matie hebben dit beeld van hun
kerk. Ze kunnen de tocht niet
verdragen. Ze gaan er vandoor,
Bomans vluchtte niet. Hoe meer
hij verloor, des te aandachtiger
concentreerde hij zich op het
fundamentele.
In Canterbury, waar in de
zesde eeuw de oudste christe
lijke kerk van ons werelddeel
Godfried Bomans met zijn broer tijdens de opnamen voor het
tv-programma Bomans in triplo.
verrees, hebben opgravingen
de fundamenten van het sinds
lang verwoeste gebouw ont
bloot In Engeland vindt men
meer restanten van ridderlijke
en kerkelijke vergane glorie.
Als men op het grondvlak staat
tussen verbrokkelde muren,
denkt men onwillekeurig: de
opbouw is er niet meer, maór:
de segmenten zijn er nog; zij
hebben de tijden verduurd, is
deze tastbare realiteit symbool
van de Kerk van Christus door
de geschiedenis heen?
Voor Bomans zeker. Zijn
zwerftochten door Rome voer
den hem ook in de catacomben
en in de San Clemente. Wat
zocht hij daar toch? Zo al niet
de bronnen (die liggen in Chris
tus en in het Woord), dan de
wortels van het Christendom,
die door de bronnen worden
gevoed. De Clemente is opge
trokken boven een andere, die
weer rust op een derde. Bo
mans daalde af, dieper, al die
per, „in de schacht van de
tijd", tot hij niet verder kon.
Dieper dan dertig meter onder
de grond.
En daar, daar hoorde hij ge
ruis. Kijk, daar onder een roos
ter in de hoek. „Kan de lamp
wat dichterbij? Tussen de tra
lies zie je beneden het donkere
water. Ik geloof, dat we werke
lijk aan de wortel zijn van de
reusachtige mystieke boom, die
daarboven zijn takken heeft uit
gebreid... Dit is het diepste fun
dament. waarop heel die pyra-
mide van bidden en smeken
rust". („Van dichtbij gezien", bl.
30)
De lamp dichterbij dit
woord kenmerkt Bomans wor
steling in zijn verlangen na3r
meer licht, om (eindelijk) het
water des levens te ontdekken
Pater Baptista zei in de uit
vaartdienst. dat zijn broer
steeds geconfronteerd werd
met de vragen van dood en
hiernamaals. In zijn conversatie
met Van Kilsdonk en Kultert liet
Godfried ze niet rusten; niet
uitsluitend om de luisteraars te
informeren, maar om zelf hel
derder inzicht te krijgen, bracht
hij ze te berde. Het bleef wat In
het vage hangen. Doch met de
granieten overtuigingen van
Jongeling kon hij ook niet uit de
voeten; ze waren hem te gepo
lijst. Hij „balanceerde op de
rand van de afgrond", zoals hij
zelf het eens uitdrukte.
Met hem had ik nu zo graag
van gedachten willen wisselen,
niet om te conserveren wat niet
langer handhaafbaar Is, maar
om te converseren over wat we
tot geen prijs uit de vingers
mogen laten glippen.
Een onvoorstelbare verras
sing moet het wezen, wanneer
we „over de grens" de onein
dig wijde ruimte mogen binnen
treden. die door de immense
koepel van de Sint Pieter niet
omvat kan worden; waar alle
benauwende vragen verslonden
zijn in bevrijdende antwoorden
en alle ingewikkelde problemen
opgelost in klare doorzichtig
heid, en waar de vorm de in
houd niet verstikt, maar de in
houd zich een met zich identie
ke vorm schept.
Bomans' schouwen was altijd
een be-schouwen. Het kan een
weg zijn tot aan-schouwen. Op
het doodsprentje van Anton van
Duinkerken stond een door
hemzelf gemaakt gedicht:
Er leeft een God
die alles schiep
wat zichtbaar en
onzichtbaar is.
Die mij TOT ZIJN
AANSCHOUWING riep
uit ondoorgrondbre
duisternis.
„Geloofd zij Jezus Christus!"
In 1871, het jaar waarin Bismarck het Duitse Ryk stichtte,
veertien jaar voordat Victor Hugo stierf en nóg meer jaren
voordat De Maupassant, P. Verlaine, Brahms en Zola stierven,
werd er in Heule (België) iemand geboren, die in 1969 gestor
ven is: Frank Lateur, die onder de naam Stijn Streuvcls in
West-Europa grote bekendheid zou verwerven als auteur. De
bjjna-eeuw die hy geleefd heeft, wordt gekenmerkt door een
stormachtige ontwikkeling. Gebeurtenissen die ons volledig his
torisch aandoen, zoals de uitvinding van de electrische lamp, de
Boerenoorlog, de bouw van de Eiffeltoren en de zaak-Dreyfus
(ik noem er enkele), vonden plaats in de eerste dertig jaren
van Streuvels leven. Zijn werk is niet modern in de normale
zin van het woord. Toch moet het tot verwondering wekken.
dat zijn werk nog altyd behoort tot de nieuwe Nederlandse
literatuur en dat het nog altijd gelezen wordt.
Zijn moeder, Ludovica Gezelle, was een zuster van Guido
Gezelle; zijn vader, Camille Lateur, was een kleermaker. Na
met niet al te veel succes middelbaar onderwijs te hebben ge
noten, wordt Frank bakkersleerling, eerst in Kortrjjk, later in
Heule en Avclgem. Na ook nog in Brugge gewerkt te hebben,
vestigt hy zich in 1893 als bakker. HU zal dat blgven totdat
zÜn buitenhuis „Het Lüsternest" voltooid is. Hy heeft dan al
heel wat schrüvers-activiteiten achter zich, heeft grote bekend
heid en staat in contact met de grote Vlaamse auteurs van
zÜn tyd. Streuvels is vooral bekend geworden door zyn romans
en verhalen. De twee beroemdste zUn wel „De Vlaschaard" en
„De teleurgang van den waterhoek".
dart Streuvels was allerminst een be-
<%heiden dorpsbakkertje, dat ook
er|an schrijven deed. Als jongeman
I hield hij ervan, de dandy uit te
langen. Niettegenstaande zijn ge
brekkige schoolopleiding had hij
en uitgebreide talenkennis, was,
'oorzover na te gaan is, beslist niet
lefrustreerd door zijn eenvoudige
fkomst. Hij nam dan ook van harte
|aarne deel aan het dorpsleven
'an Ingooigem, het dorp waar „Het
ijsternest" gebouwd was. Hij was
en gezelligheidsmens die er ech-
er streng voor zorgde, dat slechts
ie mensen in zijn nabijheid wer-
len gelaten die hij er wenste. „Het
3lj ijsternest" was niet een gemak-
31 elijk inneembare veste. Heel wat
41 nekdotes bevestigen dit.
iet
33j Aar. eerbewijzen heeft het hem be-
5- aald niet ontbroken. Hij werd met
te' erscheidene literaire prijzen ver
in! erd, was drager van enkele ridder-
7' rden. Er is zelfs sprake van ge-
'eest, dat hij in de adelstand verhe
en zou wordefi. Maar daar heeft hij
n! elf haastig een stokje voor gestoken.
/oi Streuvels heeft zeer veel geschre-
l,9 en. ook in tijdschriften. Hij was al
:k. roeg tijdens zijn leven beroemd en
ier en nationale figuur. Niettegenstaan-
5 e de vele bewaard gebleven brieven
aflfn zijn vele verhalen en romans, zet
-ei 'j wie over hem schrijven wil, voor
i aadsels. Er is dan ook meer dan
ens beweerd, dat men onderscheid
loet maken tussen Frank Lateur en
tiin Streuvels. Want wat is het ge-
ral?
aa Stijn Streuvels was rooms-katho-
El
liek en hij is dat tot aan zijn dood
gebleven. Maar in zijn werk komt
dat niet altezeer uit. In zijn verhalen
zijn geloof en kerk fenomenen die
hij opneemt in zijn wereld. Meer
niet. Hij is in zijn boeken een natu
ralist. in elk geval een realist, wie
niets te rauw of te woest was. behal
ve dan dat hij zich een terqghou-
dendheid oplegt als het gaat om de
eigenlijke geslachtsdaad. Dit houdt
ongetwijfeld verband met zijn op
voeding en milieu. Een rooms-katho-
liek schrijver kan men hem niet noe
men. Er is ontegenzeggelijk een te
genstelling te zien tussen de burger
in gegoede doen en de schrijver van
menigmaal ruwe volksverhalen. Te
midden van het tumult van natuur
en mensen zet hij zijn soms buiten
gewoon tedere meisjesgestalten. In
zijn boeken gebeurt alles als een on
stuitbaar natuurgebeuren. Hij tekent
de nood en de armoede van zijn fi
guren. de grote macht van de rijke
boeren. Aan al zijn figuren voltrekt
zich een noodlot, dat door de eenvou-
digen van geest ook wel wil van God
of Maria genoemd wordt. Maar van
een zich betrokken voelen bij de so
ciale strijd merkt men niets in zijn
boeken. Streuvels was, kort en goed.
niet geëngageerd, behalve dan ten
opzichte van de taalstrijd.
Zijn maatschappelijke afzijdigheid
komt ook uit in zijn houding tijdens
de beide wereldoorlogen. Niet dat hij
ook maar iets had van de collabora
teur. verre van dat. Maar fel natio
nalisme was hem vreemd.
Ik geloof dat dit voor een Belg
minder verwonderlijk is dan voor
een Nederlander. De hele situatie ligt
in België anders dan bij ons.
Het is maar een kleine streek van
België, waar de verhalen van Streu
vels zich afspelen: een rechthoekig
stuk land, dicht bij de Franse grens
tussen Kortrijk, Avelgem, Kerkhoven
en Waregem. Het wordt mede be
grensd door de Leie en de Schelde.
Streuvels heeft er een wereld van
gemaakt.
Ik geloof dat de vraag of er onder
scheid moet worden gemaakt tussen
Frank Lateur en Stijn Streuvels ont
kennend moet worden beantwoord.
Trouwens, al zou het „ja" zijn, wat
hebben we daaraan?
Geen enkele auteur openbaart
zichzelf volledig in zijn werk.
Bij Streuvels is het zo, dat hij
allereerst beschouwer en verbeelder
is van wat hij om zich heen heeft
zien gebeuren. iHij ls niet een pro
feet. Ongetwijfeld gaat zijn deernis
uit naar de onderdrukte mens, maar
hij weet de onderdrukkers eveneens
te tekenen in zijn smart en teleur
stelling. In zijn werk lijdt heel de
mensheid en geniet zij tevens. Toch,
een beperktheid blijft het. Wat dat
betreft, is hij gelijk aan alle grote
auteurs.
Er is heel veel over Streuvels ge
schreven, ook over die beperktheid.
Vorig jaar is zijn honderdste ge
boortedag in Vlaanderen gevierd. Ter
gelegenheid daarvan zijn verscheide
ne boeken verschenen. Ik vestig op
vier ervan de aandacht.
Daar is allereerst „Kroniek van
Stijn Streuvels" geschreven in op
dracht van de Bestendige Deputatie
van West-Vlaanderen door Luc
Schepens. Het boek (168 pagina's) is
hoofdzakelijk kroniek.
Van jaar tot jaar en menigmaal
van maand tot maand, wordt Streu
vels gevolgd. Een bibliografie is op
genomen. een index op het werk van
Streuvels en op persoonsnamen, een
aantal foto's en een synoptische ta
bel. waarin Streuve's leven geplaatst
wordt naast de ontwikkeling der Ne
derlandse letterkunde in wijde zin,
naast de ontwikkeling van de Euro
pese letteren en kunsten en naast de
wereldgeschiedenis.
Ik heb er in het begin van dit arti
kel iets uit overgenomen. Het twee
de boek dat hier naar voren wordt
gebracht is „Stijn Streuvels" door
Andre Demedts. Het is een lijvig
werk van bijna vierhonderd pagina's,
boeiend geschreven en bijzonder
goed geïllustreerd met vele geteken
de of geschilderde portretten, elk als
kunstwerk van grote kwaliteit, die
de enigszins stuurse en toch weer zo
vriendelijke aristocratenkop van
Stijn Streuvels tonen in het proces
van verandering dat de tijd ook in
ons gezicht bewerkstelligt.
Een heel mooi en rijk boek. dat de
beroemde auteur ten volle recht doet.
Demedts maakt zich niet schuldig
aan verheerlijking, ook al valt er nu
eenmaal weinig lelijks van Streuvels
te zeggen.
Een derde boekje is „Mijn Streu-
vclsboek" van Joos Florquin, een
boekje dat zonder enige pretentie
herinneringen bevat aan de vriend
die Streuvels voor Florquin was. Ook
dit boekje is rijk en gevarieerd
geïllustreerd. Er staan vele proeven
van Streuvels' handschrift in, foto's
van vrienden en familieleden, proe
ven van illustraties uit zijn (Streu
vels') werken. Een niet liivig, prettig
geschreven boekje. Heel het werkje-
getuigt ervan dat Streuvels een zeer
aimabele figuur was. Op- een enkele
in facsimile opgenomen brief wil ik
de aandacht vestigen. Hij is te vin
den op de pagina's 34 en 35 van het
boek. Streuvels heeft het in deze
„Verantwoording" over de vraag wat
goed is: Vlaschaard of Vlasgaard.
Streuvels houdt het op Vlaschaard,
gelijk het woord in het Westvlaams
uitgesproken wordt: Vlaskaard. Op
een gaard, aldus Streuvels. een om
heinde tuin, heeft men nog nooit vlas
gezaaid, maar wel op een blote ak
ker, een veld, een „aard".
Dan is er een vierde werkje, „Af
scheid van Streuvels" samengesteld
door Hedwig Spellers met medewer
king van Georges Adé, Georges Wil-
dcmeersch en Albert Godfroid. Ook
dit werk is geïllustreerd.
Van al de genoemde auteurs neemt
Speliers de meeste afstand van
Streuvels. Hij staat zeker niet
kritiekloos tegenover de toch ook wel
bewonderde meester. De tweespalt
tussen Frank Lateur en Stijn Streu
vels wordt grondig bezien. Hij toont
aan, dat er wel degelijk een groei in
Streuvels' werk te vinden is die naar
een bevrijding van de doem leidt.
Het boek is een fijn werk, hier en
daar bevrijdend wild, althans open
hartig geschreven. Het kan als te
gengif dienen tegen al te grote ado
ratie.
Luc Schepens: „Kroniek van Stijn
Streuvels". Bij Orion" en Desclée de
Brouwer. Voor Nederland in Utrecht.
N'let gebonden: 168 blz.. ƒ12,90,
geïllustreerd.
André Demedts: „Stijn Streuvels". Bij
Orion" en Desclée de Brouwer. Utrecht.
Paperback; 386 blr.. 25, geïllustreerd.
Joos Florquin: „Mijn Streuvelsboek".
Bij Orion" en Desclée de Brouwer.
Utrecht. Paperback: 189 blz., 13.90,
geïllustreerd.
Hedwig Speliers e.a.: „Afscheid van
Streuvels". Bij Nljgh Sc Van Dltmar. Den
Haag. Paperback, 280 blz., 17.50.
geïllustreerd.
ZATERDAG 22 JANUARI 1972
In het januari-vouwblad van het Haags Gemeentemuseum wordt de ten
toonstelling „Diter Rot, grafiek en boeken" tot 13 maart eigenlijk al
een beetje waarschuwend ingeleid. Het werk van deze Zwitserse kunste
naar, die overigens óf in IJsland óf in Duitsland woont, is, zo staat het er
„zeer moeilijk toegankelijk, omdat hij zich met talloze technieken bezig
houdt en voortdurend aan het experimenteren is". Zeer moeilijk toegan
kelijk, dat is, zou je wel eens even stiekem kunnen denken, toch niet zo
best als het om kunst gaat Daarom haast ik me het citaat te vervolgen:
„Door een groot aantal kenners en liefhebbers wordt zijn werk evenwel
(dat's erg mooi, dat „evenwel") zeer gewaardeerd; hij wordt door hen in
feite beschouwd als één van de zeer grote kunstenaars van dit moment".
door Ger Kruis
Laat ik deze toch wel wat tegendraadse manier van bezoekerswerving
zeer moeilijk toegankelijk, alleen voor kenners nu verder maar buiten be
schouwing laten en me direct bepalen tot wat dan eigenlijk precies zo moeilijk
tooegankelijk is.
Het overzicht van Diter Rots grafiek begint met een paar zuinig bewaarde
lino's uit zijn tienerjaren, een landschapje uit 1947, een ex-libris, zo het ge
wone goedje, 'n paar droge naalden dieren dan wat litho's uit het begin
van de vijftiger jaren, plezierige speelse vormen, nog voor de hand liggende
experimentjes met de techniek, negatief en positief drukken en, in 1964, de
op-art. in zeefdruk (veel stadsgezichten, grote reprodukties van ansichten), al
lemaal zaken die door iedereen, die enigszins geïnteresseerd is, gemakkelijk te
volgen zijn. Temeer omdat Rot de beschouwer zeker in die eerste jaren
niet lastig valt met ingebouwde filosofietjes of een fel engagement met het een
of ander.
Kleur en vorm. Daar ging het hem kennelijk om. Kijk maar naar zijn sim
pele spel met de gekleurde kartonnetjes met gleuven en andere openingen, die
hij over elkaar liet schuiven. Leuk, net als de fotogrammen, blinddrukken,
bewerkte matrijzen of de fotomechanische reprodukties en kleurrijke zeef
drukken.
Maar 't wordt pas echt interessant als Diter Rot zij het een tijdje na
Spoerri met zijn „eat-art"-toestanden op de proppen komt. Hij gaat b.v.
met zijn etsen bonbons of chocolade-eitjes mee "drukken". Dat wordt uiteraard
De luxe editie van het halfjaarlijkse tijdschrift „Poeterei" met 38 bladzijden
boekdruk op zakjes van aluminiumfolie, die gevuld zijn met schaapskoteletten, zuur
kool, worstjes en kaas.
wel een beetje vieze troep maar je verpakt zo'n prent in een plastic zak en
dan is ook dat weer opgelost. En chocoladebruin is werkelijk mooi bruin.
Of. gewoon in een lijstje, met een keurig passepartout: een koekje, (oplage
100, Emma Wömer in Stuttgart vervaardigde ze en de prent werd uitgegeven
door Hansjörg Mayer).
Er is ook een serie zonsondergangen, een kleine, één daartussenin, en een
grote. Traditioneel van uitbeelding, gewoon een zon, die in de zee zakt, alleen
is déze zon een plakje worst, uiteraard ook in plastic. Prenten deze bladen
ontstonden in 1968 die een eigen leven leiden
„Thomkinspatent" is een zeefdruk en als zodanig zeker geen gekke in
zes kleuren en groentesap; „Brot" een stuk plat brood, weer in plastic, de
schimmelkleur is werkelijk mooi; „Klein Landschap", smeerkaas op schuur
papier en ga maar door. materiaal te over, kaas. gloeilampen, die (kennelijk
brandend) platgedrukt zijn na een behandeling met lijm, viltstift met mayo
naise. En dan heb ik het nog niet eens over de boeken gehad.
Er is bij voorbeeld een luxe editie van het halfjaarlijkse tijdschrift „Poete
rei" met o.a. 38 bladzijden boekdruk op zakjes van aluminiumfolie. Die zakjes
zijn gevuld met schaapskoteletten, zuurkool, worstjes, kaas en nóg veel meer
lekkers.
Nummer 4 van datzelfde tijdschrift is in een oplage van dertig genummerde
en gesigneerde exemplaren bij de Uitgeverij Art Intermedia te Keulen ver
schenen. Uiteraard alleen voor kenners en liefhebbers: het werk is samenge
steld uit 9 doorzichtige en aan twee kanten bedrukte plastic zakjes gevuld
met vanillepudding en urine. Verbluffende vindingrijkheid.
En dan Diter Rot's gedichtenbundels, die geestige titels: „Scheisse". „Noch
mehr Scheisse" en „Die gesammte Scheisse". Of de boeken, die hij samenstelt
uit zomaar stukken krantenpapier doet er niet toe waar vandaan.
Hier en daar zit er ook nog wel een fijn stukje grafiek tussen, maar 't is
toch wel de vraag of dat zou opvallen op een tentoonstelling van de een of
andere jongen, die pas begonnen is.
Diter Rot is niet pas begonnen. Die is al vanaf zijn zeventiende bezig en is
nu eenenveertig en al een hele tijd helemaal „in". Hij heeft „het gemaakt".
Toch had hij, niettegenstaande alle succes, nog nooit een eenmanstentoon-
stelling in een echt museum gehad. Zo'n museum heeft ook wel eens een
stunt je nodig, vooral als je daar een internationaal tintje aan kunt geven: do
expositie die in Den Haag werd samengesteld, gaat een paar jaar op reis, tot
1975, naar een hele reeks musea in Duitsland, Zwitserland. Engeland, Canada
en de Verenigde Staten. Want in al die landen wonen talloze „kenners en
liefhebbers" voor wie bedorven worst, viltstift met mayonnaise en vanille
pudding met urine het einde is.
Het moderne kunstwerk, de beroemde Engelse kunstgeleerde zei het in een
onbewaakt, ondemocratisch ogenblik zo, is een symbool en (daarom) alleen
begrijpelijk voor ingewijden.
Daar kun je een eind mee komen. Vooral in deze tijd, die niet meer zo royaal
is met zekerheden. Daarom kunnen tentoonstellingen als de hier beschrevene
gelukkig plaatsvinden, zonder dat je er, afgezien in de kunstrubrieken,
iets over leest.
't Gebeurt vandaag en er wordt dus aandacht aan besteed. Maar je moet
zo'n presentatie ook voor jezelf (een beetje) eerlijk trachten te benaderen. En
als ze dan van alle kanten op je af komen met die kreet „één van de zeer
grote kunstenaars van dit moment" kun je altijd een beetje voorzichtig naar
voren brengen: „Tja, kijk es hier, ik zie dat nu eenmaal een beetje anders."
En waarom zou je niet 'es een keertje volmondig „nee!" zeggen?
Hiermede zeg ik „nee".