GODFRIED ROMANS De verbluffende vindingrijkheid van Diter Rot „van horen zeggen" BIJNA EEN EEUW STIJN STREUVELS POEffiSffl 3-4 NR 2/7 L Met Godfried Bomans heb ik één keer een telefoontje gewisseld. Ik had me in een gezelschap de uitlating veroorloofd, dat ik wel eens met hem zou willen praten. Die wens werd hem overgebracht. Via deze bemiddeling nam ik kennis van het antwoord van Bomans, geschreven (hij had het niet op typen) in grote letters met forse halen, waarin hij zich graag bereid verklaarde. Hij kon me niet in Ede bezoeken, maar indien ik eens in zijn omgeving kwam, was een seintje voldoende: hij zou me dan van het opgegeven adres halen. Dit vriendelijke aanbod van een man met een volgeboekt agendum aan een hem onbekende nam me dadelijk voor hem in. Toen de kans zich bood, belde ik hem op. Hij stond juist op het punt naar België te vertrekken. Een latere gelegenheid deed zich helaas niet voor. Terecht is opgemerkt, dat ve len het heengaan van Bomans hebben ervaren als het verlies van een vriend. Men behoeft niet noodzakelijk een mede mens persoonlijk ontmoet te hebben om voor hem sympathie op te vatten, zelfs zich in som mige opzichten aan hem ver want te weten. Dit gevoel kan gewekt worden door „van ho ren zeggen"; ik bedoel niet, door wat anderen over hem be weren. maar door wat men uit zijn eigen mond gehoord, en van hem gelezen heeft. Bij mij is het ontsproten na de wending in Bomans leven. Juister gesteld: sinds hij ont sluierde wat altijd al latent in hem aanwezig was. Van zijn pu blicaties daarvoor heb ik weinig notitie kunnen nemen. Hij gold toen als een humorist. De schalksheid plooide zijn mond, en in zijn ogen vonkte de gui tigheid. Je moest erop bedacht zijn, dat hij je leukweg zo maar in het ootje kon nemen, zonder dat je-het direct in de gaten had; wat dan zijn binnenpretjes zal vergroot hebben. Kwijtge raakt is hij dit nooit. Zijn ge sprek met Johnny Kraaikamp (niet het fijnste, dat ik volgde) kruidde hij met jolige invallen. Hij was ook toen nog de grap jassen een grapjas. In zijn on derhoud met zijn zuster en broer in het klooster flitste in zijn ongeveinsd respect voor hun opofferingen en ontberin gen zo nu en dan de scherts op. Toch bespeelde hij op zijn veelsnarig instrument geleidelijk aan een andere snaar. Zijn ge zicht droeg ernstiger trekken, soms bij het sombere af. Het werd getekend door bezorgd heid, bekommernis. De zekerhe den. waarvan hem de onwan kelbaarheid was ingeprent, ver vaagden. Hij werd een twijfe- jaar. Maar; een zoekende twij felaar. Ik vermoed, dat zijn onge naakbare vader, „de man met de witte das", daartoe mee aanleiding heeft gegeven. Op verkiezingsvergaderingen van de R.K. Staatspartij, waarop iet voor de invoering van de even redige vertegenwoordiging heel wat bewogener toeging dan nu, heb ik hem enkele malen horen spreken en debatteren. Gebe den werd er niet. De voorzitter opende met een eerbetuiging: „geloofd zij Jezus Christus". De oude heer Bomans, van top tot teen aristocraat, was een welsprekend redenaar en handig debater. Hij overwoog niet alleen zijn woorden en ge baren, maar woog ze ook zorg vuldig af om op het meest ge schikte moment de juiste dose ring toe te dienen. De Domela Nieuwenhuis-aanhanger Lou de Visser behandelde hij als een vis, die hij vlijmscherp in moten sneed. Hij was een pure ultra- montanist, die als een Bonlfa- clus rediwvus de pauselijke stoel op steeds hogere poten wilde verheffen. Het roomse volksdeel moest zich niet alleen emanciperen, het was geroepen aan de spits te treden. Het had het recht en de plicht, de hoogste maatschappelijke pos ten te claimen. Dringend werd het vormen van kinderlijke ge zinnen op het hart gebonden. Dit zelotisme "overschaduwde een ander facet van „het rijke Roomse leven". Het verzet te gen het besluit van twee zijner kinderen, zich kloosterlijk terug te trekken, moge een logisch gevolg zijn van de eenmaal in genomen stelling tot uitbreiding van de politieke macht, het be vreemdt toch, dat de keus van zijn enige dochter en van een van zijn zonen voor hun vader onverteerbaar was Heeft God fried beseft, dat hier iets scheef zat? De jonge Bomans ontving het traditum als een massief pak ket; hem werd geleerd, dat de lagen papier, waarin het gewik keld, en de stevige koorden, waarmee het omsnoerd was, er wezenlijk bijbehoorden. Hij nam de vrijheid, de knopen los te door ds. J. D. Boerkoel emeritus-predikant van de Gereformeerde Kerken peuteren en het omhulsel eraf te wikkelen. Hij begon te ver moeden, dat het cadeaupapier met wel aardige figuurtjes was, en dus ballast. Wat hij over hield was bitter weinig. Werd hij een apostaat? Hij is met rooms ceremonieel in gewijde aarde begraven. Zijn kerk vertoonde voor hem gelijkenis met een nog impone rende kathedraal, waar windvla gen de gebrandschilderde ra men hebben uitgeslagen; de devoot stemmende wierook wolkte door de gaten weg. Met zijn vriend Michel van der Plas stond hij „in de kou". De kaar sen verspreidden geen warmte meer, slechts rook. Het werd hol en kaal, waarlijk niet alleen doordat de geverfde, dikwijls smakeloze heiligenbeelden mee weggezogen waren en de ver gulde pronk was verdwenen; dit heeft hij niet als een gemis ge voeld. Er ging méér verloren. Het dak werd opgelicht: het contrast tussen kerk en wereld veranderde in contact. De mu ren scheurden. Het is déze Bomans, die we door Rome hebben zien dwalen, speurend of de fonteinen nog water gaven. Hèm hebben we op de voet gevolgd, toen hij door het Heilige Land schreed (inderdaad: schrééd), de blik naar de bodem gericht en toch alles intens opnemende; als in zichzelf pratende, hoewel hij wist, dat duizenden naar hem luisterden; vol diepe eerbied en toch causerend; en.... met de Evangeliën in zijn handen. Nogmaals; heeft hij alles overboord geworpen? Wel wat hij als franje, opschik, had on derkend. Het is moeilijk uit te maken, wat en hóéveel hij in de structuur van zijn kerk, in haar casuïstiek, haar ceremoniën, haar dogma's nog waardevol achtte Maar ook daar stond hij kritisch tegenover. De curie was voor hem een versteend lichaam. Hij, die knopen ont bond, zat zelf deerlijk in de knoop. Hij wist het niet meer en werd er moe van. Ook kinderen van de Refor matie hebben dit beeld van hun kerk. Ze kunnen de tocht niet verdragen. Ze gaan er vandoor, Bomans vluchtte niet. Hoe meer hij verloor, des te aandachtiger concentreerde hij zich op het fundamentele. In Canterbury, waar in de zesde eeuw de oudste christe lijke kerk van ons werelddeel Godfried Bomans met zijn broer tijdens de opnamen voor het tv-programma Bomans in triplo. verrees, hebben opgravingen de fundamenten van het sinds lang verwoeste gebouw ont bloot In Engeland vindt men meer restanten van ridderlijke en kerkelijke vergane glorie. Als men op het grondvlak staat tussen verbrokkelde muren, denkt men onwillekeurig: de opbouw is er niet meer, maór: de segmenten zijn er nog; zij hebben de tijden verduurd, is deze tastbare realiteit symbool van de Kerk van Christus door de geschiedenis heen? Voor Bomans zeker. Zijn zwerftochten door Rome voer den hem ook in de catacomben en in de San Clemente. Wat zocht hij daar toch? Zo al niet de bronnen (die liggen in Chris tus en in het Woord), dan de wortels van het Christendom, die door de bronnen worden gevoed. De Clemente is opge trokken boven een andere, die weer rust op een derde. Bo mans daalde af, dieper, al die per, „in de schacht van de tijd", tot hij niet verder kon. Dieper dan dertig meter onder de grond. En daar, daar hoorde hij ge ruis. Kijk, daar onder een roos ter in de hoek. „Kan de lamp wat dichterbij? Tussen de tra lies zie je beneden het donkere water. Ik geloof, dat we werke lijk aan de wortel zijn van de reusachtige mystieke boom, die daarboven zijn takken heeft uit gebreid... Dit is het diepste fun dament. waarop heel die pyra- mide van bidden en smeken rust". („Van dichtbij gezien", bl. 30) De lamp dichterbij dit woord kenmerkt Bomans wor steling in zijn verlangen na3r meer licht, om (eindelijk) het water des levens te ontdekken Pater Baptista zei in de uit vaartdienst. dat zijn broer steeds geconfronteerd werd met de vragen van dood en hiernamaals. In zijn conversatie met Van Kilsdonk en Kultert liet Godfried ze niet rusten; niet uitsluitend om de luisteraars te informeren, maar om zelf hel derder inzicht te krijgen, bracht hij ze te berde. Het bleef wat In het vage hangen. Doch met de granieten overtuigingen van Jongeling kon hij ook niet uit de voeten; ze waren hem te gepo lijst. Hij „balanceerde op de rand van de afgrond", zoals hij zelf het eens uitdrukte. Met hem had ik nu zo graag van gedachten willen wisselen, niet om te conserveren wat niet langer handhaafbaar Is, maar om te converseren over wat we tot geen prijs uit de vingers mogen laten glippen. Een onvoorstelbare verras sing moet het wezen, wanneer we „over de grens" de onein dig wijde ruimte mogen binnen treden. die door de immense koepel van de Sint Pieter niet omvat kan worden; waar alle benauwende vragen verslonden zijn in bevrijdende antwoorden en alle ingewikkelde problemen opgelost in klare doorzichtig heid, en waar de vorm de in houd niet verstikt, maar de in houd zich een met zich identie ke vorm schept. Bomans' schouwen was altijd een be-schouwen. Het kan een weg zijn tot aan-schouwen. Op het doodsprentje van Anton van Duinkerken stond een door hemzelf gemaakt gedicht: Er leeft een God die alles schiep wat zichtbaar en onzichtbaar is. Die mij TOT ZIJN AANSCHOUWING riep uit ondoorgrondbre duisternis. „Geloofd zij Jezus Christus!" In 1871, het jaar waarin Bismarck het Duitse Ryk stichtte, veertien jaar voordat Victor Hugo stierf en nóg meer jaren voordat De Maupassant, P. Verlaine, Brahms en Zola stierven, werd er in Heule (België) iemand geboren, die in 1969 gestor ven is: Frank Lateur, die onder de naam Stijn Streuvcls in West-Europa grote bekendheid zou verwerven als auteur. De bjjna-eeuw die hy geleefd heeft, wordt gekenmerkt door een stormachtige ontwikkeling. Gebeurtenissen die ons volledig his torisch aandoen, zoals de uitvinding van de electrische lamp, de Boerenoorlog, de bouw van de Eiffeltoren en de zaak-Dreyfus (ik noem er enkele), vonden plaats in de eerste dertig jaren van Streuvels leven. Zijn werk is niet modern in de normale zin van het woord. Toch moet het tot verwondering wekken. dat zijn werk nog altyd behoort tot de nieuwe Nederlandse literatuur en dat het nog altijd gelezen wordt. Zijn moeder, Ludovica Gezelle, was een zuster van Guido Gezelle; zijn vader, Camille Lateur, was een kleermaker. Na met niet al te veel succes middelbaar onderwijs te hebben ge noten, wordt Frank bakkersleerling, eerst in Kortrjjk, later in Heule en Avclgem. Na ook nog in Brugge gewerkt te hebben, vestigt hy zich in 1893 als bakker. HU zal dat blgven totdat zÜn buitenhuis „Het Lüsternest" voltooid is. Hy heeft dan al heel wat schrüvers-activiteiten achter zich, heeft grote bekend heid en staat in contact met de grote Vlaamse auteurs van zÜn tyd. Streuvels is vooral bekend geworden door zyn romans en verhalen. De twee beroemdste zUn wel „De Vlaschaard" en „De teleurgang van den waterhoek". dart Streuvels was allerminst een be- <%heiden dorpsbakkertje, dat ook er|an schrijven deed. Als jongeman I hield hij ervan, de dandy uit te langen. Niettegenstaande zijn ge brekkige schoolopleiding had hij en uitgebreide talenkennis, was, 'oorzover na te gaan is, beslist niet lefrustreerd door zijn eenvoudige fkomst. Hij nam dan ook van harte |aarne deel aan het dorpsleven 'an Ingooigem, het dorp waar „Het ijsternest" gebouwd was. Hij was en gezelligheidsmens die er ech- er streng voor zorgde, dat slechts ie mensen in zijn nabijheid wer- len gelaten die hij er wenste. „Het 3lj ijsternest" was niet een gemak- 31 elijk inneembare veste. Heel wat 41 nekdotes bevestigen dit. iet 33j Aar. eerbewijzen heeft het hem be- 5- aald niet ontbroken. Hij werd met te' erscheidene literaire prijzen ver in! erd, was drager van enkele ridder- 7' rden. Er is zelfs sprake van ge- 'eest, dat hij in de adelstand verhe en zou wordefi. Maar daar heeft hij n! elf haastig een stokje voor gestoken. /oi Streuvels heeft zeer veel geschre- l,9 en. ook in tijdschriften. Hij was al :k. roeg tijdens zijn leven beroemd en ier en nationale figuur. Niettegenstaan- 5 e de vele bewaard gebleven brieven aflfn zijn vele verhalen en romans, zet -ei 'j wie over hem schrijven wil, voor i aadsels. Er is dan ook meer dan ens beweerd, dat men onderscheid loet maken tussen Frank Lateur en tiin Streuvels. Want wat is het ge- ral? aa Stijn Streuvels was rooms-katho- El liek en hij is dat tot aan zijn dood gebleven. Maar in zijn werk komt dat niet altezeer uit. In zijn verhalen zijn geloof en kerk fenomenen die hij opneemt in zijn wereld. Meer niet. Hij is in zijn boeken een natu ralist. in elk geval een realist, wie niets te rauw of te woest was. behal ve dan dat hij zich een terqghou- dendheid oplegt als het gaat om de eigenlijke geslachtsdaad. Dit houdt ongetwijfeld verband met zijn op voeding en milieu. Een rooms-katho- liek schrijver kan men hem niet noe men. Er is ontegenzeggelijk een te genstelling te zien tussen de burger in gegoede doen en de schrijver van menigmaal ruwe volksverhalen. Te midden van het tumult van natuur en mensen zet hij zijn soms buiten gewoon tedere meisjesgestalten. In zijn boeken gebeurt alles als een on stuitbaar natuurgebeuren. Hij tekent de nood en de armoede van zijn fi guren. de grote macht van de rijke boeren. Aan al zijn figuren voltrekt zich een noodlot, dat door de eenvou- digen van geest ook wel wil van God of Maria genoemd wordt. Maar van een zich betrokken voelen bij de so ciale strijd merkt men niets in zijn boeken. Streuvels was, kort en goed. niet geëngageerd, behalve dan ten opzichte van de taalstrijd. Zijn maatschappelijke afzijdigheid komt ook uit in zijn houding tijdens de beide wereldoorlogen. Niet dat hij ook maar iets had van de collabora teur. verre van dat. Maar fel natio nalisme was hem vreemd. Ik geloof dat dit voor een Belg minder verwonderlijk is dan voor een Nederlander. De hele situatie ligt in België anders dan bij ons. Het is maar een kleine streek van België, waar de verhalen van Streu vels zich afspelen: een rechthoekig stuk land, dicht bij de Franse grens tussen Kortrijk, Avelgem, Kerkhoven en Waregem. Het wordt mede be grensd door de Leie en de Schelde. Streuvels heeft er een wereld van gemaakt. Ik geloof dat de vraag of er onder scheid moet worden gemaakt tussen Frank Lateur en Stijn Streuvels ont kennend moet worden beantwoord. Trouwens, al zou het „ja" zijn, wat hebben we daaraan? Geen enkele auteur openbaart zichzelf volledig in zijn werk. Bij Streuvels is het zo, dat hij allereerst beschouwer en verbeelder is van wat hij om zich heen heeft zien gebeuren. iHij ls niet een pro feet. Ongetwijfeld gaat zijn deernis uit naar de onderdrukte mens, maar hij weet de onderdrukkers eveneens te tekenen in zijn smart en teleur stelling. In zijn werk lijdt heel de mensheid en geniet zij tevens. Toch, een beperktheid blijft het. Wat dat betreft, is hij gelijk aan alle grote auteurs. Er is heel veel over Streuvels ge schreven, ook over die beperktheid. Vorig jaar is zijn honderdste ge boortedag in Vlaanderen gevierd. Ter gelegenheid daarvan zijn verscheide ne boeken verschenen. Ik vestig op vier ervan de aandacht. Daar is allereerst „Kroniek van Stijn Streuvels" geschreven in op dracht van de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen door Luc Schepens. Het boek (168 pagina's) is hoofdzakelijk kroniek. Van jaar tot jaar en menigmaal van maand tot maand, wordt Streu vels gevolgd. Een bibliografie is op genomen. een index op het werk van Streuvels en op persoonsnamen, een aantal foto's en een synoptische ta bel. waarin Streuve's leven geplaatst wordt naast de ontwikkeling der Ne derlandse letterkunde in wijde zin, naast de ontwikkeling van de Euro pese letteren en kunsten en naast de wereldgeschiedenis. Ik heb er in het begin van dit arti kel iets uit overgenomen. Het twee de boek dat hier naar voren wordt gebracht is „Stijn Streuvels" door Andre Demedts. Het is een lijvig werk van bijna vierhonderd pagina's, boeiend geschreven en bijzonder goed geïllustreerd met vele geteken de of geschilderde portretten, elk als kunstwerk van grote kwaliteit, die de enigszins stuurse en toch weer zo vriendelijke aristocratenkop van Stijn Streuvels tonen in het proces van verandering dat de tijd ook in ons gezicht bewerkstelligt. Een heel mooi en rijk boek. dat de beroemde auteur ten volle recht doet. Demedts maakt zich niet schuldig aan verheerlijking, ook al valt er nu eenmaal weinig lelijks van Streuvels te zeggen. Een derde boekje is „Mijn Streu- vclsboek" van Joos Florquin, een boekje dat zonder enige pretentie herinneringen bevat aan de vriend die Streuvels voor Florquin was. Ook dit boekje is rijk en gevarieerd geïllustreerd. Er staan vele proeven van Streuvels' handschrift in, foto's van vrienden en familieleden, proe ven van illustraties uit zijn (Streu vels') werken. Een niet liivig, prettig geschreven boekje. Heel het werkje- getuigt ervan dat Streuvels een zeer aimabele figuur was. Op- een enkele in facsimile opgenomen brief wil ik de aandacht vestigen. Hij is te vin den op de pagina's 34 en 35 van het boek. Streuvels heeft het in deze „Verantwoording" over de vraag wat goed is: Vlaschaard of Vlasgaard. Streuvels houdt het op Vlaschaard, gelijk het woord in het Westvlaams uitgesproken wordt: Vlaskaard. Op een gaard, aldus Streuvels. een om heinde tuin, heeft men nog nooit vlas gezaaid, maar wel op een blote ak ker, een veld, een „aard". Dan is er een vierde werkje, „Af scheid van Streuvels" samengesteld door Hedwig Spellers met medewer king van Georges Adé, Georges Wil- dcmeersch en Albert Godfroid. Ook dit werk is geïllustreerd. Van al de genoemde auteurs neemt Speliers de meeste afstand van Streuvels. Hij staat zeker niet kritiekloos tegenover de toch ook wel bewonderde meester. De tweespalt tussen Frank Lateur en Stijn Streu vels wordt grondig bezien. Hij toont aan, dat er wel degelijk een groei in Streuvels' werk te vinden is die naar een bevrijding van de doem leidt. Het boek is een fijn werk, hier en daar bevrijdend wild, althans open hartig geschreven. Het kan als te gengif dienen tegen al te grote ado ratie. Luc Schepens: „Kroniek van Stijn Streuvels". Bij Orion" en Desclée de Brouwer. Voor Nederland in Utrecht. N'let gebonden: 168 blz.. ƒ12,90, geïllustreerd. André Demedts: „Stijn Streuvels". Bij Orion" en Desclée de Brouwer. Utrecht. Paperback; 386 blr.. 25, geïllustreerd. Joos Florquin: „Mijn Streuvelsboek". Bij Orion" en Desclée de Brouwer. Utrecht. Paperback: 189 blz., 13.90, geïllustreerd. Hedwig Speliers e.a.: „Afscheid van Streuvels". Bij Nljgh Sc Van Dltmar. Den Haag. Paperback, 280 blz., 17.50. geïllustreerd. ZATERDAG 22 JANUARI 1972 In het januari-vouwblad van het Haags Gemeentemuseum wordt de ten toonstelling „Diter Rot, grafiek en boeken" tot 13 maart eigenlijk al een beetje waarschuwend ingeleid. Het werk van deze Zwitserse kunste naar, die overigens óf in IJsland óf in Duitsland woont, is, zo staat het er „zeer moeilijk toegankelijk, omdat hij zich met talloze technieken bezig houdt en voortdurend aan het experimenteren is". Zeer moeilijk toegan kelijk, dat is, zou je wel eens even stiekem kunnen denken, toch niet zo best als het om kunst gaat Daarom haast ik me het citaat te vervolgen: „Door een groot aantal kenners en liefhebbers wordt zijn werk evenwel (dat's erg mooi, dat „evenwel") zeer gewaardeerd; hij wordt door hen in feite beschouwd als één van de zeer grote kunstenaars van dit moment". door Ger Kruis Laat ik deze toch wel wat tegendraadse manier van bezoekerswerving zeer moeilijk toegankelijk, alleen voor kenners nu verder maar buiten be schouwing laten en me direct bepalen tot wat dan eigenlijk precies zo moeilijk tooegankelijk is. Het overzicht van Diter Rots grafiek begint met een paar zuinig bewaarde lino's uit zijn tienerjaren, een landschapje uit 1947, een ex-libris, zo het ge wone goedje, 'n paar droge naalden dieren dan wat litho's uit het begin van de vijftiger jaren, plezierige speelse vormen, nog voor de hand liggende experimentjes met de techniek, negatief en positief drukken en, in 1964, de op-art. in zeefdruk (veel stadsgezichten, grote reprodukties van ansichten), al lemaal zaken die door iedereen, die enigszins geïnteresseerd is, gemakkelijk te volgen zijn. Temeer omdat Rot de beschouwer zeker in die eerste jaren niet lastig valt met ingebouwde filosofietjes of een fel engagement met het een of ander. Kleur en vorm. Daar ging het hem kennelijk om. Kijk maar naar zijn sim pele spel met de gekleurde kartonnetjes met gleuven en andere openingen, die hij over elkaar liet schuiven. Leuk, net als de fotogrammen, blinddrukken, bewerkte matrijzen of de fotomechanische reprodukties en kleurrijke zeef drukken. Maar 't wordt pas echt interessant als Diter Rot zij het een tijdje na Spoerri met zijn „eat-art"-toestanden op de proppen komt. Hij gaat b.v. met zijn etsen bonbons of chocolade-eitjes mee "drukken". Dat wordt uiteraard De luxe editie van het halfjaarlijkse tijdschrift „Poeterei" met 38 bladzijden boekdruk op zakjes van aluminiumfolie, die gevuld zijn met schaapskoteletten, zuur kool, worstjes en kaas. wel een beetje vieze troep maar je verpakt zo'n prent in een plastic zak en dan is ook dat weer opgelost. En chocoladebruin is werkelijk mooi bruin. Of. gewoon in een lijstje, met een keurig passepartout: een koekje, (oplage 100, Emma Wömer in Stuttgart vervaardigde ze en de prent werd uitgegeven door Hansjörg Mayer). Er is ook een serie zonsondergangen, een kleine, één daartussenin, en een grote. Traditioneel van uitbeelding, gewoon een zon, die in de zee zakt, alleen is déze zon een plakje worst, uiteraard ook in plastic. Prenten deze bladen ontstonden in 1968 die een eigen leven leiden „Thomkinspatent" is een zeefdruk en als zodanig zeker geen gekke in zes kleuren en groentesap; „Brot" een stuk plat brood, weer in plastic, de schimmelkleur is werkelijk mooi; „Klein Landschap", smeerkaas op schuur papier en ga maar door. materiaal te over, kaas. gloeilampen, die (kennelijk brandend) platgedrukt zijn na een behandeling met lijm, viltstift met mayo naise. En dan heb ik het nog niet eens over de boeken gehad. Er is bij voorbeeld een luxe editie van het halfjaarlijkse tijdschrift „Poete rei" met o.a. 38 bladzijden boekdruk op zakjes van aluminiumfolie. Die zakjes zijn gevuld met schaapskoteletten, zuurkool, worstjes, kaas en nóg veel meer lekkers. Nummer 4 van datzelfde tijdschrift is in een oplage van dertig genummerde en gesigneerde exemplaren bij de Uitgeverij Art Intermedia te Keulen ver schenen. Uiteraard alleen voor kenners en liefhebbers: het werk is samenge steld uit 9 doorzichtige en aan twee kanten bedrukte plastic zakjes gevuld met vanillepudding en urine. Verbluffende vindingrijkheid. En dan Diter Rot's gedichtenbundels, die geestige titels: „Scheisse". „Noch mehr Scheisse" en „Die gesammte Scheisse". Of de boeken, die hij samenstelt uit zomaar stukken krantenpapier doet er niet toe waar vandaan. Hier en daar zit er ook nog wel een fijn stukje grafiek tussen, maar 't is toch wel de vraag of dat zou opvallen op een tentoonstelling van de een of andere jongen, die pas begonnen is. Diter Rot is niet pas begonnen. Die is al vanaf zijn zeventiende bezig en is nu eenenveertig en al een hele tijd helemaal „in". Hij heeft „het gemaakt". Toch had hij, niettegenstaande alle succes, nog nooit een eenmanstentoon- stelling in een echt museum gehad. Zo'n museum heeft ook wel eens een stunt je nodig, vooral als je daar een internationaal tintje aan kunt geven: do expositie die in Den Haag werd samengesteld, gaat een paar jaar op reis, tot 1975, naar een hele reeks musea in Duitsland, Zwitserland. Engeland, Canada en de Verenigde Staten. Want in al die landen wonen talloze „kenners en liefhebbers" voor wie bedorven worst, viltstift met mayonnaise en vanille pudding met urine het einde is. Het moderne kunstwerk, de beroemde Engelse kunstgeleerde zei het in een onbewaakt, ondemocratisch ogenblik zo, is een symbool en (daarom) alleen begrijpelijk voor ingewijden. Daar kun je een eind mee komen. Vooral in deze tijd, die niet meer zo royaal is met zekerheden. Daarom kunnen tentoonstellingen als de hier beschrevene gelukkig plaatsvinden, zonder dat je er, afgezien in de kunstrubrieken, iets over leest. 't Gebeurt vandaag en er wordt dus aandacht aan besteed. Maar je moet zo'n presentatie ook voor jezelf (een beetje) eerlijk trachten te benaderen. En als ze dan van alle kanten op je af komen met die kreet „één van de zeer grote kunstenaars van dit moment" kun je altijd een beetje voorzichtig naar voren brengen: „Tja, kijk es hier, ik zie dat nu eenmaal een beetje anders." En waarom zou je niet 'es een keertje volmondig „nee!" zeggen? Hiermede zeg ik „nee".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 15