echtshulp alleen
is niet voldoende
MALLE PIETJE:
WÊm
Ik ben een insluiper in het leven
ÖB
vrist, maatschappelijk werker en arts in één centrum
ook grote mensen zijn kinderen
ra
NIEUWE ROMAN VAN KOOLHAAS
ZATERDAG 22 JANUARI 1972
Ook wie weinig geld heeft,
It het de laatste tijd steeds
nder moeilijk juridisch ad-
!S of zelfs juridische hulp te
ijgen. Naast de advocaten-
ntoren verrijzen links en
;hts eerste-hulpposten die,
als het in deze krant is ge-
emd, „rechtshulp met een
line x" bieden. Die drempel-
rlaging heeft de vraag doen
zen of met louter deskun-
bijstand volstaan kan
irden. Kan de (al dan niet
ikomstige) jurist de proble-
in die hem worden voorge-
jd, nog wel in z'n eentje
n?
rtr. H. W. V. Rouffaer, twee
landen geleden afgestudeerd,
t niet alleen de advocatuur,
lar ook het modieuze alterna-
f daarvan te kort schieten,
idanks alle waardering die hij
eft voor wetswinkels en juri-
iche BHBO's. gelooft hij dat
c de daargegeven hulp te een-
dig is. Iemand die bijvoor-
eld wil scheiden, zegt hij, zit
ak ook met andere dan alleen
idische problemen; misschien
hij meer gebaat met de hulp
m een maatschappelijk wer-
r dan met die van een advo-
at.
Rouffaer deelt die mening
it drs. A. P. Noyon, directeur
n de Blankenbergstichting in
nsterdam, en de Amsterdamse
isarts dr. H. J. Dokter. Toen
oktober de Blankenbergstich-
door
Leo Kleyn
een instelling van de
latschappelijke hulpver le-
ïgsorganisatie en bijstand,
nderd jaar bestond, hebben
gedrieën het idee geopperd
centrum voor medische,
iaatschappelijke en juridische
jlpverlening in het leven te
Cn.
dat centrum zullen de li-
elijke en geestelijke ge-
idheidszorg geïntegreerd
innen worden, wat een logi-
he consequentie is van de
seds meer veld winnende ge-
chte dat allerlei kwalen vaak
t gevolg zijn van de sociale
oblemen. Het werk van arts,
aatschappelijk werker en ju-
t grijpt steeds meer in elkaar,
rwijl werkterreinen, ruimte-
Ie gezien, vaak ver uit elkaar
gen
Eerste echelon
Noyon, die in gezelschap van
mffaer een toelichting geeft
i het plan, hoopt dat in zo'n
ntrum de maatschappelijk
er'.:er en de jurist terecht zul-
komen in het ..eerste eche-
waar de huisarts zich al
vindt. Een echelon is in de
rspronkelijke betekenis een
•epenafdeling die zelfstandig
treedt en door andere ge-
lund en geflankeerd kan wor-
n. In de volksgezondheid
>rdt de aan het militaire jar-
n ontleende term gebruikt om
n te geven of een hulpverle-
r meer of minder gemakke-
k bereikbaar is.
De drempel van een huisarts
niet hoog: niemand vindt het
nant een beroep op de man te
en. Bij een maatschappelijk
irker loop je heel wat minder
makkelijk naar binnen en
tzelfde geldt voor een advo-
at. Door bij die huisarts te
Drs. A. P. Noyon (links) en mr. H. W. V. Rouffaer.
gaan zitten, kunnen de hulpver
leners uit het tweede echelon
profiteren van diens lage drem
pel.
Veel mensen, zegt Noyon,
mijden een maatschappelijk
werker, omdat ze niet voor
„asociaal" willen worden aange
zien. Als die maatschappelijk
werker in hetzelfde gebouw
huist als de arts, verdwijnt die
schroom. Datzelfde verschijnsel
treedt op bij samenwerking tus
sen een arts en een psychiater:
de laatste wordt ten onrechte
vaak beschouwd als iemand
wiens patiënten„gek" zijn.
De samenwerking, voegt
Rouffaer eraan toe, biedt bo
vendien nog het praktische
voordegl dat degene die om
hulp of raad bij het centrum
komt, zijn problemen niet drie-
of viermaal hoeft te vertellen.
De hulpverleners stellen elkaar
cp de hoogte; ze zullen er, door
dat ze bij elkaar zitten, trou
wens eerder aan denken ande
ren in te schakelen dan wan
neer ze, vaak ver van elkaar,
gescheiden optreden.
Maatschappelijk werker
Noyon vindt de directe relatie
met een jurist erg belangrijk.
Binnen het maatschappelijk
werk zegt hij, zie je dat veel
mensen maar moeilijk aan hun
recht komen. „Een bureaucratie
richt zich altijd op de midden
moot. In het maatschappelijk
werk heb je vaak met mensen
te maken die tot de uitzonde
ringen behoren. En het is juist
die groep die bijzonder kwets
baar is".
Signaal
De samenwerking tussen
maatschappelijk werker en ju
rist kan iemand die bijvoor
beeld een beroep doet op de wet
arbeidsongeschiktheid, de WAO,
bijzonder goed van pas komen.
..Vaak zijn het ook psychische
redenen", zegt Noyon, „die
iemand in die WAO doen be
landen. Zo iemand kan in con
tact zijn gekomen met een
maatschappelijk werker. Als
onderdeel van het hele pro
bleemveld van zo'n man is er
aan ook nog eens die juridische
procedure, waarbij het erom
gaat welk percentage zal wor
den uitgekeerd. Het is dan ge
makkelijk als je er een jurist
bij kunt betrekken."
Omgekeerd is het beroep op
de WAO vaak, zoals Noyon het
formuleert, „een signaal voor
andere problemen". Een jurist,
cap. het toekomstige centrum
verbonden, kan dan zonder om
wegen even bij de maatschap
pelijk werker binnenwippen om
de cliënt ook van diens deskun
digheid te laten profiteren.
De aan het centrum verbon
den jurist, meent Rouffaer, zou
zich wel gesprekstechnieken
moeten eigen maken. Zoals ook
door de Jonge balie, het genoot
schap van prille advocaten,
wordt bepleit, zou hij graag een
zogenaamde sociale advocaat
zijn intrede zien doen. Anders
dan de commerciële advocaat,
voornamelijk werkzaam ten
aienste van het bedrijfsleven,
zou die oog moeten hebben voor
de maatschappelijke aspecten
van de advocatuur.
Evenals wetswinkeliers en ju
ridische EHBO'ers ziet Rouffaer
op dit punt een duidelijke leem
te in de rechtshulp. Advocaten
zijn er wel om iedereen te hel
pen. zegt hij, maar feitelijk is
dat niet meer zo. Pro-deo-hulp
biedt geen afdoende oplossing;
veel mensen, weet Rouffaer, er
varen de daarbij gevolgde pro
cedure als vernederend. Met
name advocaten die pro-deo-za-
ken behandelen en daarbij soms
met huilende mensen te maken
krijgen, aldus Rouffaer, ver
zuchten wel eens: Was er maar
een maatschappelijk wekster
aanwezig.
Financiering
De opzet van het hulpverle
ningscentrum doet denken aan
die van al bestaande instellin
gen als Release en het Jonge
renadviescentrum (JAC). Rouf
faer beaamt dat. maar wijst er
op dat de overeenkomst betrek
kelijk zal zijn.
Release en JAC, zegt hij,
trekken bepaalde categorieën
mensen; er komen dienstweige
raars, buitenlanders en ze krij
gen veel te maken met kinder
beschermingszaken. Rouffaer:
„Mensen die iets tegen langha-
rigen hebben, komen daar niet".
Het centrum van de Blanken-
bergstichting wil ook voor die
„gewone" mensen openstaan.
Bovendien zal de hulp niet wor
den verleend door vrijwilligers,
zoals bij Release het geval is,
maar door betaalde krachten.
Tot die beroepskrachten zal
ook een opbouwwerker beho
ren; hij zal m het team zelfs
een, zoals Noyon het noemt,
scharnierfunctie gaan vervullen.
Via die opbouwwerker zullen de
buurtbewoners het centrum
moeten „voeden"; het aantal
centra als door Noyon c.s.
beoogd, hoeft ook zeker niet tot
één beperkt te bli\ven.
De verwezenlijking van de
binnen de Blankenbergstichting
gerijpte plannen hangt in be
langrijke mate af van de vraag
of er geld voor beschikbaar
wordt gesteld. De initiatiefne
mers denken aan een subsidie
van het rijk, of de gemeente
maar beseffen dat de kans
daarop niet erg groot is. Staats
secretaris Van Veenendaa.l, die
het maatschappelijk werk onder
haar hoede heeft, maakt ten
slotte deel uit van een kabinet
dat liever kapt dan aanplant.
Dat beleid, dat plannenma
kers als Rouffaer weinig per
spectieven lijkt te bieden, is
volgens Noyon niet te verdedi
gen met het argument dat be
zuinigingen nu eenmaal noodza
kelijk zijn. „Er wordt", zegt hij,
„veel geld gegooid in dc be
staande structuren, terwijl het
nieuwe geen levenskans wordt
gegeven. Maar de huidige struc
tuur in het maatschappelijk
werk is hoogst inefficiënt. Ieder
jaar dat die structuren langer
worden gesubsidieerd, kosten ze
meer miljoenen. Dat geld kan
beter worden besteed aan exne-
rimenten waarmee dan ervaring
kan worden opgedaan."
Gespreksgroepen
Voorlopig is de kwestie van
de financiering nog niet aan de
orde. Eerst moeten de plannen
nader worden uitgewerkt. Dat
gebeurt in gespreksgroepen,
waaraan vertegenwoordigers
van verschillende disciplines
deelnemen.
„De mensen", zegt Noyon,
..moeten geïnvolveerd raken.
Misschien zijn er ook wel die
zeggen: Wat dwaas, dat kan he
lemaal niet op bepaalde punten.
Maar het is ook mogelijk dat er
een grotere groep ontstaat die
er iets in gaat zien."
Tot nog toe zijn Noyon. Rouf
faer en Dokter niet van hun
plan afgebracht Ze zijn ervan
overtuigd dat zo'n buurtcen
trum een belangrijke leemte in
de huloverlenin^ zou kunnen
onvullen. Hun gelijk zullen ze
alleen in de praktijk kunnen
bewijzen, want. zoals al eerder
is eebleken. onder meer bij ju
ridische EHBO's: de nood wordt
pas manifest, als er een vorm
van hulp bestaat.
In Koolhaas' werk wordt altijd een re-
ie gelegd tussen menselijk en dierlijk
'en. Niet altijd hoeven er mensen in
te treden om toch voelbaar te laten
dat het beschreven dierenbestaan in
zen vergelijkbaar is met dat van een
ns. Heel vroeger bracht Koolhaas die
"espondentie nog wel eens wat ge-
'kkelijk aan door dieren op al te men-
wijze te laten converseren of
nken. In de loop der tijd heeft hij
enwel zijn visie op de eenheid van
leven verfijnd en verscherpt. Subtie-
en tegelijkertijd indringender werden
diergeschiedenissen. Als variaties
één thema gebruikte Koolhaas dan
er eens dieren, dan weer eens mensen
de hoofdrol.
n de novelle „Mijn vader inspecteer-
de iedere avond de Nijl" (1970) vindt op
spectaculaire wijze zelfs een verdubbe
ling plaats. Daarin is de reiger Aardje
v d. Voor tegelijk vogel en mens. In dit
verhaal heeft Koolhaas naar ik meen het
meest indrukwekkend en poëtisch zijn
problematiek geformuleerd. In z'n be
knoptheid en bijzondere stijl is het door
hem nog niet geëvenaard. Weliswaar ligt
in deze lijn ook het kort daarop versche
nen ..Corsetten voor een libel", maar dat
bereikt toch niet de intensiteit van het
reigerverhaal.
De nieuwe roman „De nagel achter
het behang" gooit het over een geheel
andere boeg. Het is een mensenverhaal,
en dieren spelen er slechts zijdelings, zo
lijkt het, een rol in. Hieraan kan mooi
gedemonstreerd worden dat het Kool
haas om het even is wie of wat de
handeling verricht mens of dier
maar dat het hem allereerst en voorna
melijk om een thema gaat, dat op allerlei
wijzen, met behulp van veelsoortige rol-
lenspelers. verpakt kan worden tot een
verhaal.
Ik wil hiermee natuurlijk niet zeggen
dat het zonder enig belang zou zijn dat
In het ene verhaal een reiger en in het
andere een arts de handeling verricht,
vanzelfsprekend maakt die oppervlakte
situatie in zekere zin het verhaal, maar
thematisch gezien ligt aan elk verhaal
van Koolhaas eenzelfde gedachte ten
grondslag.
Dat Koolhaas' werken beschouwd mo
gen worden als verbijzonderde formule
ringen van telkens dezelfde basisge
dachten kan als een handvat voor de
lezer van dat oeuvre dienen. Literatuur
valt trouwens in het algemeen op te
vatten als een steeds anders zeggen van
Piet Ekel glimlacht even, als hij geconfronteerd wordt met een
uitspraak van Rien van Nunen, waarin deze zegt, dat Piet Ekel
een minderwaardigheidscomplex heeft van hier tot Tokio. Ja,
toevallig heb ik dat ook gelezen, maar volgens mij berust dat op
een of andere vluchtige indruk. Ik wil ook niet zeggen, dat ik
het niet heb, maar van hier tot Tokio is zwaar overdreven. Dat
voorzichtig relativeren is een van de eerste dingen, die opvallen,
als je praat met Piet Ekel (50) en vergoelijkend zegt hij dan ook:
Rien zit ten opzichte van Swiebertje en het hele werk in een
andere positie dan ik. We kennen elkaar amper wat dat betreft.
Hij komt uit het volkstoneel en is via hard werken vaak ingezet
door de NCRV. Ik kan dat erg waarderen, maar hij hoort natuur
lijk uit mijn mond veel nieuwe dingen. Als ik praat over het na>
Ekel, die op Soest geboren en getogen is
(je woont „in" Baarn, maar „op" Soest), is
de laatste jaren bij wat dan wel het grote
publiek wordt genoemd vooral bekend ge
worden als Malle Pietje uit Swiebertje. Sa
men met Joop Doderer voert hij hier een
constante slapstick op, daarbij struikelend
over alle blikjes en emmers, die er in zijn
rommehvinkeltje maar te vinden zijn. In in
terviews vkomt hij altijd naar voren als Piet,
de stemmentemmer vanwege zijn gave om
mensen als Willy Walden, Piet Muyselaar en
prins Bernhard perfect te imiteren, maar
dat zijn eigenlijk twee facetten van wat Piet
Ekel in werkelijkhejd allemaal doet.
Als free-lancer zit hij al 25 jaar in het
radiowerk. Ik ben er nooit weggeweest, zegt
hij zelf. Ik héb op de discotheek gezeten, bij
Radio Nederland in de overgangstijd, maar
ook bij de hoorspelkern. Je bent in creatieve
beroepen nooit in vaste dienst. Per jaar
word je op de helling gezet en dan wordt
gekeken of ze je willen handhaven. Ekel:
zeven jaar ben ik voor de VPRO op toernee
geweest met Kitty Knappert en Benny
Vreeden. Tien jaar lang was ik Bietenbou
wer bij het orkest van Ger de Roos. Negen
jaar zat ik in Negen heit de klok met Jan
de Cler en zeker een jaar of vijf in het ge
zelschap van Chiel de Boer. Met Vrij en Blij
en Wessel Dekker en Mandolinate ben ik het
land ingetrokken. Ik heb met Lou Bandy
net zo goed toernees gemaakt als met ja,
noem maar op, de hele variétéwereld.
Als je in de telefoongids onder Soest Piet
Ekel opzoekt, staat er achter zijn naam:
radio-acteur. Op de vraag, hoe hij zichzelf
zou willen omschrijven, antwoordt hij: ik
kan er toch moeilijk achter zetten: kame
leon. Het is inderdaad acteren voor de radio.
Ik ben geen toneelspeler. Dat is bijvoorbeeld
al het verschil met Van Nunen. En op dat
gebied doe ik eigenlijk- alles. Hoorspelen,
amusement, features (dat is de Engelse ziek
te van na de oorlog) en live-uitzendingen. Ik
:et mij per object in. Of dat nu het acteren
in hoorspelen of het becommentariëren van
bepaalde dingen is. Ik heb zelf zang gehad,
letterkunde, kunstgeschiedenis, avondgym
nastiek en declamatie. Oorspronkelijk kom
ik van de Handelsschool. Daar zit die ge
spletenheid al in. Het willen organiseren, het
zakelijke ik kan makkelijk aan de kant
van de omroepen gaan zitten enerzijds
en aan de andere kant een enorme affiniteit
met de mensen, die het doen. In mijn vrije
tijd doe ik hetzelfde voor de sportvereniging
hier.
Ja, die bekendheid, die ik heb gekregen
door Malle Pietje. Dat is nu duidelijk een
voorbeeld van: je kunt honderd jaar in het
vak zitten, maar als er niets spectaculairs
gebeurt, ben je niet bekend. Het woord „be
kend" houdt ook niet in „goed". In dit werk
is het vaak een kwestie van toeval. Geluk
noemen carrièrebouwers dat in interviews,
maar daar heb ik nooit naar gestreefd. Ik
heb het werk altijd als een ambacht gezien.
Dat komt misschien ook wel door mijn
vader. Die was beroepsmilitair en had het
altijd over de topofficieren, die moesten blij
ven stunten. En Jan Soldaat, die ook niet
veel was. maar de middenmoot, de sergeant-
majoor, die was constant aanwezig.
Bij mij is dat ook. Ik stunt niet, hoor ook
niet bij de onderste laag, maar sta wel altijd
garant voor een constante, stevige inbreng.
Daardoor heb je een langere adem. Hoor je
bij de lange-afstandslopers en niet bij de
sprinters. Het zit erin. Als je gestunt hebt
of wilt blijven stunten, moet je dat steeds op
je tenen doen en dat leidt tot allerlei frus
traties, als er teleurstellingen komen.
Swiebertje is overigens niet mijn eerste
televisiewerk. Daarvoor heb ik voor de
isr* m
jj
Samen met Swiebertje
ben ik een van de
grootste taalbedervers
NCRV een hele tijd opgetrokken met de
Damrakkertjes, waarbij ik de enige grote
was. Als er een liedje werd gezongen over
Holle Bolle Gijs, dan was ik dat. Dat heb ik
twee jaar gedaan en wat dat aanging wist ik
wel. wat televisie zou eisen. Ik heb ook wel
incidenteel in tv-stukken gespeeld. Als ze
dan helemaal uitgekeken waren en niet
meer wisten, wie ze moesten nemen, dach
ten ze: o ja, Ekel.
Kijk, die hele televisie interesseerde me
weinig, omdat ik zoveel series had bij de
radio. Mijn agenda zit elke dag vol met
een vaste rubriek. En wanneer ik dan een
aanbieding kreeg voor de teevee, moest ik
ruzie maken met al die mensen met wie ik
afspraken had. Daar voelde ik niets voor
en ik dacht: als ze me nu leuk vinden, vin
den ze me dat straks ook nog.
Wat Joop (Doderer) en ik in Swiebertje
doen, is eigenlijk een slapstick naar twee
kanten. Geboren uit de wil om te amuseren,
ook als soms de tekst het niet toelaat. Dan
zoeken we naar momenten om het omhoog
te brengen. Spelen in Swiebertje is anders
dan acteren in een echt toneelstuk. Daar
moet je je aan de tekst houden, bijvoorbeeld
bij Shakespeare, want die is muziek. Hier
echter zijn de situaties gecreëerd en op een
bepaalde manier gericht. Men zegt: op kin
deren, maar ik roep steeds, het is geen kin
derprogramma, maar een familieprogramma.
Dat gaat veel verder, vooral omdat het zich
rond 1920 afspeelt. Daardoor heeft het een
prachtige kans om zoveel mogelijk mensen
boeiend te benaderen.
DOOR KEES DE LEEUW
Als ik zo'n Malle Pietje moet doen, heb ik
daar niet alleen plezier in vanwege de con
frontatie met Doderer, maar ook omdat dat
figuurtje affiniteit heeft met jé eigen leven.
Wat mij betreft is het een kruising tussen
mijn' oudste oom en mijn grootvader. Mijn
grootvader was altijd bezig en betrekkelijk
onhandig en mijn oudste oom een hele ge
zellige Amsterdammer, die altijd aankon
digde, wat hij deed. Ekel (met Malle Pietje-
stem): nou ga ik effe m'n pantoffels aan
trekken. Nou ga ik 'ns effetjes lekker dit of
dat. Hy maakte dus een sfeer van jongens,
wat heeft die man het gezellig. Dat kneu
terige, hè. En dat heeft weer verbindingen
met je eigen leven. Je hoeft het niet te zijn,
maar moet het wel gekend hebben. Ik heb
die man bewonderd om zijn levenskunst
en dat alles komt dan terug in zo'n figuur.
Zo wordt het een deel van jezelf.
synchroniseren van platen en over het radiowerk, is dat voor
hem helemaal nieuw. Ook als ik iemand imiteer, wat ik op toer
nee door het land vijftien jaar heb gedaan, weet hij daar niets
van en is verbijsterd, dat ik dat ook nog kan. We kennen elkaar
eigenlijk niet goed genoeg, omdat we zelden lange tijd samen
zijn opgetreden. Twee imitators kennen elkaar ook niet, omdat
ze nooit in hetzelfde programma zitten. Je moet het zo zien, dat
we allemaal in een ei zitten. Het is een Soort bewustzijnsvernau
wing van de groep. De hoorspelkern weet haast niets van variété
en het variété niets van film, maar ze doen allemaal weieens mee
aan die dingen. En nu ben ik toevallig zo'n man, die eigenlijk
alles doet. Dat komt door mijn achtergrond.
Als ik een bepaalde figuur moet neer
zetten voor een wat langere periode, vraag
ik ook altijd: hoe oud is-ie. Wat doet hij
Is hij getrouwd Dan komt er een man te
voorschijn en anders is het alleen maar een
stem. Swiebertje is dan wel bedoeld voor
kinderen, maar ook grote mensen zijn kin
deren. Joop Doderer en Lou Geels geven ook
voorstellingen in het land, maar daar doe ik
om gezondheidsredenen niet aan mee. Ik ga
mezelf niet ver-reizen, omdat ik niet over
spannen wil raken. Alleen in de herfst
vakantie en in grote theaters doe ik weieens
mee. Dat hele leven van reizen en trekken
ken. ik wel. Daar heb ik genoeg van mee
gemaakt.
Vlak na de bevrijding had je hoorspelen,
geregisseerd door S. de Vries, waarin oor
logsgeschiedenissen werden behandeld.
Daarin kwam ook een stuk tekst voor, dat
door Hitier moest worden gezegd. Toen heb
ik Hitier gedaan. Bij die gelegenheid werd
Enny Mols een beetje beroerd en liep weg.
Dat is ook begrijpelijk door de hele associa
tie. Voor mij echter was het ook een teken,
dat het goed was. Daarnaast heb ik Hitier,
Seyss Inquart, Goebbels en Göring geïmi
teerd voor een film van de landelijke knok
ploegen. Ze hadden namelijk wel de beel
den. maar niet de stemmen om die beelden
te begeleiden.
De komst van Malle Pietje in Swiebertje
bracht echt een versterking. De schrijver zag
weer nieuwe mogelijkheden. Het brak iets
open. Je moet het eigenlijk zo zien: Swie
bertje is het kind. Hij doet alles, wat een
kind wil. Hij mag ook alles: spugen, kletsen,
krom en scheef praten. De burgemeester zou
de vader moeten zijn en Saartje de moeder.
Bromsnor is de maatschappij, die de zaak
corrigeert en ik ben dan zijn tweede ik, zeg
ik altijd. Bij mij gaat hij te rade, waarbij hij
steun krijgt als het goed is en gewaarschuwd
wordt, als het mis is. Ik ga zelfs nog met
hem mee, als het moet, want zo'n zwak ka
rakter heb ik wel. Alleen als het te link
wordt, niet meer. Dat is de constructie van
Swiebertje.
Voor Malle Pietje heb ik een eigen taal
tje gemaakt. Het begon al in de eerste uit
zending met een „golden", toen er wat moest
worden afgerekend. Later dacht ik, het is
misschien wel aardig, als die man een niet-
bestaanbaar dialect heeft. Met Klukkluk
(Herbert Joeks) en Joop Doderer behoor ik
tot de grootste taalbedervers, die er zijn.
Kinderen zouden er echter een bron van
humor in kunnen zien. Het sluit ook aan
op hun eigen onvolkomenheden.
Ten aanzien van mijn rol krijg ik veel
brieven. Vooral van bejaarden, want die
zien al die rommel in dat winkeltje. Ik krijg
ontroerende brieven van oude damétjes, die
zitbadjes zien van staal en die graag willen
kopen, omdat ze omvallen in zitbadjes van
plastic. En van de dokter toch in zo'n zitbad
moeten. Of een brief van een gekke vent,
die een doodshoofd heeft gezien en dat persé
wil hebben. Ik beb hem teruggeschreven,
dat hij zich met zijn huisarts in verbinding
moet stellen en het voorlopig maar met mijn
kop moet doen. Ik heb dan ook een foto
opgestuurd.
En verder de reacties van de kinderen, die
zijn enorm. De grote mensen, dié op de ach
tergrond blijven, benader ik wel vriendelijk
natuurlijk, maar de mensen, die hier aan de
deur komen met flauwekul, sta ik één keer
te woord en dan schmink ik ze al
Zondags als het regent, wordt er ook veel
opgebeld. Dan vervelen de mensen zich en
roepen door de telefoon allemaal rare stem
metjes. Dan willen ze rottigheid. Je zou
eigenlijk ook nog een soort diplomaat moe
ten zijn, als je met zo iets te maken krijgt.
steeds hetzelfde. Thematisch gezien zijn
er voor romans immers betrekkelijk wei
nig mogelijkheden; het komt aan op de
presentatie, de „verkunstiglng" van the
ma's, die in hun banale vorm bij elk
mens leven. Literatuur formuleert op een
bijzondere wijze heel algemene inzichten
in ons bestaan.
In „De nagel achter het behang" krijgt
de plattelandsdokter Pulder een plotse
ling inzicht in zijn eigen teleurstellend
bestaan door het onverwachte bezoek
van een jeugdvriend, de chirurg Van In
ge Liedaerd. Weliswaar komt Van Inge
Liedaerd om Pulders morfinevoorraad te
roven hij is verslaafde maar dat
neemt niet weg dat hij Pulder een avond
lang het gevoel geeft méér waard te zijn
dan deze alfijd gedacht heeft.
Als Van Inge Liedaerd diezelfde nacht
Pulder nog bedriegt door er met diens
morfine vandoor te gaan, ja zelfs nog
een steen door de ruit werpt, negeeit
Pulder deze vernederingen en trekt hij
zich op aan de illusie die de chirurg hem
voor maar een ogenblik geschonken
heeft. Uit een gevoel van verbondenheid
en verplichting wijdt hij al zijn aandacht
aan het lot van Van Inge Liedaerds fami
lie. als de chirurg gestorven is.
Een muls speelt in deze relatie een
bijzondere rol. De avond namelijk dat
Van Inge Liedaerd bij Pulder logeerde,
hoorden zij beiden een muis achter het
behang. Beiden gooiden zij een schoen
naar het dier, waaruit Pulder, liggend in
de bovenkamer, opmaakte: „Hij had het
zelfde gevoeld als hij". Pulder had in de
muis ander leven begroet en in vrolijke
dronkenschap („vandaag Is de dag ven
het leven") naar het dier gegooid.
Later gaat de muis meer de functie
vervullen van doodssymbool. Het inzicht
dat Pulder tenslotte heeft is te beschou
wen als een inzicht in de dood in zijn
leven.
In die zin speelt de muis ook een rol
in het volgende geslacht. De zoon van
Pulder en de dochter van Van Inge Lie
daerd hebben een kortstondige liefdes
verhouding waaraan de muis in zekere
zin een einde maakt. Volgens de tekst is
„de nagel achter het behang" het „leven
in het donker, de dood". Ergens anders
staat dat de muis ons „vatbaar maakt
voor het verborgen leven in een huis
maar ook in ons zelf'.
Het is duidelijk dat de muis iets heel
essentieels teweeg brengt In het leven
van deze vier personen. Als Pulder een
jaar na Van Inge Liedaerds dood diei s
graf bezoekt, is de vraag: „Komt hij
trouwens voor Hans (Van Inge Liedaerd)
of komt hij voor zichzelf"? Tussen alle
leven hier beschreven legt de muis dus
een verband.
door Ton van Deel
„Ik ben een Insluiper in het leven",
heeft Van Inge Liedaerd eens gezegd.
Dat besef brengt de muis een ieder ge
voelig bij. Pulder en zijn zoon, Van, Inge
Liedaerd en zijn dochter het zijn alle
maal mensen die zich bezwaard voelen
met het leven, omdat ze weten dat or
een eind aan komt.
Koolhaas heeft deze problematiek, al
leen veel subtieler dan hierboven is uit
een gezet, voor de zoveelste keer uniek
behandeld in een voortreffelijk leesbare
roman.
A. Koolhaas: De nagel achter het be
hang. G. A. van Oorschot, Amsterdam,
1971. ƒ9,90.