echtshulp alleen is niet voldoende MALLE PIETJE: WÊm Ik ben een insluiper in het leven ÖB vrist, maatschappelijk werker en arts in één centrum ook grote mensen zijn kinderen ra NIEUWE ROMAN VAN KOOLHAAS ZATERDAG 22 JANUARI 1972 Ook wie weinig geld heeft, It het de laatste tijd steeds nder moeilijk juridisch ad- !S of zelfs juridische hulp te ijgen. Naast de advocaten- ntoren verrijzen links en ;hts eerste-hulpposten die, als het in deze krant is ge- emd, „rechtshulp met een line x" bieden. Die drempel- rlaging heeft de vraag doen zen of met louter deskun- bijstand volstaan kan irden. Kan de (al dan niet ikomstige) jurist de proble- in die hem worden voorge- jd, nog wel in z'n eentje n? rtr. H. W. V. Rouffaer, twee landen geleden afgestudeerd, t niet alleen de advocatuur, lar ook het modieuze alterna- f daarvan te kort schieten, idanks alle waardering die hij eft voor wetswinkels en juri- iche BHBO's. gelooft hij dat c de daargegeven hulp te een- dig is. Iemand die bijvoor- eld wil scheiden, zegt hij, zit ak ook met andere dan alleen idische problemen; misschien hij meer gebaat met de hulp m een maatschappelijk wer- r dan met die van een advo- at. Rouffaer deelt die mening it drs. A. P. Noyon, directeur n de Blankenbergstichting in nsterdam, en de Amsterdamse isarts dr. H. J. Dokter. Toen oktober de Blankenbergstich- door Leo Kleyn een instelling van de latschappelijke hulpver le- ïgsorganisatie en bijstand, nderd jaar bestond, hebben gedrieën het idee geopperd centrum voor medische, iaatschappelijke en juridische jlpverlening in het leven te Cn. dat centrum zullen de li- elijke en geestelijke ge- idheidszorg geïntegreerd innen worden, wat een logi- he consequentie is van de seds meer veld winnende ge- chte dat allerlei kwalen vaak t gevolg zijn van de sociale oblemen. Het werk van arts, aatschappelijk werker en ju- t grijpt steeds meer in elkaar, rwijl werkterreinen, ruimte- Ie gezien, vaak ver uit elkaar gen Eerste echelon Noyon, die in gezelschap van mffaer een toelichting geeft i het plan, hoopt dat in zo'n ntrum de maatschappelijk er'.:er en de jurist terecht zul- komen in het ..eerste eche- waar de huisarts zich al vindt. Een echelon is in de rspronkelijke betekenis een •epenafdeling die zelfstandig treedt en door andere ge- lund en geflankeerd kan wor- n. In de volksgezondheid >rdt de aan het militaire jar- n ontleende term gebruikt om n te geven of een hulpverle- r meer of minder gemakke- k bereikbaar is. De drempel van een huisarts niet hoog: niemand vindt het nant een beroep op de man te en. Bij een maatschappelijk irker loop je heel wat minder makkelijk naar binnen en tzelfde geldt voor een advo- at. Door bij die huisarts te Drs. A. P. Noyon (links) en mr. H. W. V. Rouffaer. gaan zitten, kunnen de hulpver leners uit het tweede echelon profiteren van diens lage drem pel. Veel mensen, zegt Noyon, mijden een maatschappelijk werker, omdat ze niet voor „asociaal" willen worden aange zien. Als die maatschappelijk werker in hetzelfde gebouw huist als de arts, verdwijnt die schroom. Datzelfde verschijnsel treedt op bij samenwerking tus sen een arts en een psychiater: de laatste wordt ten onrechte vaak beschouwd als iemand wiens patiënten„gek" zijn. De samenwerking, voegt Rouffaer eraan toe, biedt bo vendien nog het praktische voordegl dat degene die om hulp of raad bij het centrum komt, zijn problemen niet drie- of viermaal hoeft te vertellen. De hulpverleners stellen elkaar cp de hoogte; ze zullen er, door dat ze bij elkaar zitten, trou wens eerder aan denken ande ren in te schakelen dan wan neer ze, vaak ver van elkaar, gescheiden optreden. Maatschappelijk werker Noyon vindt de directe relatie met een jurist erg belangrijk. Binnen het maatschappelijk werk zegt hij, zie je dat veel mensen maar moeilijk aan hun recht komen. „Een bureaucratie richt zich altijd op de midden moot. In het maatschappelijk werk heb je vaak met mensen te maken die tot de uitzonde ringen behoren. En het is juist die groep die bijzonder kwets baar is". Signaal De samenwerking tussen maatschappelijk werker en ju rist kan iemand die bijvoor beeld een beroep doet op de wet arbeidsongeschiktheid, de WAO, bijzonder goed van pas komen. ..Vaak zijn het ook psychische redenen", zegt Noyon, „die iemand in die WAO doen be landen. Zo iemand kan in con tact zijn gekomen met een maatschappelijk werker. Als onderdeel van het hele pro bleemveld van zo'n man is er aan ook nog eens die juridische procedure, waarbij het erom gaat welk percentage zal wor den uitgekeerd. Het is dan ge makkelijk als je er een jurist bij kunt betrekken." Omgekeerd is het beroep op de WAO vaak, zoals Noyon het formuleert, „een signaal voor andere problemen". Een jurist, cap. het toekomstige centrum verbonden, kan dan zonder om wegen even bij de maatschap pelijk werker binnenwippen om de cliënt ook van diens deskun digheid te laten profiteren. De aan het centrum verbon den jurist, meent Rouffaer, zou zich wel gesprekstechnieken moeten eigen maken. Zoals ook door de Jonge balie, het genoot schap van prille advocaten, wordt bepleit, zou hij graag een zogenaamde sociale advocaat zijn intrede zien doen. Anders dan de commerciële advocaat, voornamelijk werkzaam ten aienste van het bedrijfsleven, zou die oog moeten hebben voor de maatschappelijke aspecten van de advocatuur. Evenals wetswinkeliers en ju ridische EHBO'ers ziet Rouffaer op dit punt een duidelijke leem te in de rechtshulp. Advocaten zijn er wel om iedereen te hel pen. zegt hij, maar feitelijk is dat niet meer zo. Pro-deo-hulp biedt geen afdoende oplossing; veel mensen, weet Rouffaer, er varen de daarbij gevolgde pro cedure als vernederend. Met name advocaten die pro-deo-za- ken behandelen en daarbij soms met huilende mensen te maken krijgen, aldus Rouffaer, ver zuchten wel eens: Was er maar een maatschappelijk wekster aanwezig. Financiering De opzet van het hulpverle ningscentrum doet denken aan die van al bestaande instellin gen als Release en het Jonge renadviescentrum (JAC). Rouf faer beaamt dat. maar wijst er op dat de overeenkomst betrek kelijk zal zijn. Release en JAC, zegt hij, trekken bepaalde categorieën mensen; er komen dienstweige raars, buitenlanders en ze krij gen veel te maken met kinder beschermingszaken. Rouffaer: „Mensen die iets tegen langha- rigen hebben, komen daar niet". Het centrum van de Blanken- bergstichting wil ook voor die „gewone" mensen openstaan. Bovendien zal de hulp niet wor den verleend door vrijwilligers, zoals bij Release het geval is, maar door betaalde krachten. Tot die beroepskrachten zal ook een opbouwwerker beho ren; hij zal m het team zelfs een, zoals Noyon het noemt, scharnierfunctie gaan vervullen. Via die opbouwwerker zullen de buurtbewoners het centrum moeten „voeden"; het aantal centra als door Noyon c.s. beoogd, hoeft ook zeker niet tot één beperkt te bli\ven. De verwezenlijking van de binnen de Blankenbergstichting gerijpte plannen hangt in be langrijke mate af van de vraag of er geld voor beschikbaar wordt gesteld. De initiatiefne mers denken aan een subsidie van het rijk, of de gemeente maar beseffen dat de kans daarop niet erg groot is. Staats secretaris Van Veenendaa.l, die het maatschappelijk werk onder haar hoede heeft, maakt ten slotte deel uit van een kabinet dat liever kapt dan aanplant. Dat beleid, dat plannenma kers als Rouffaer weinig per spectieven lijkt te bieden, is volgens Noyon niet te verdedi gen met het argument dat be zuinigingen nu eenmaal noodza kelijk zijn. „Er wordt", zegt hij, „veel geld gegooid in dc be staande structuren, terwijl het nieuwe geen levenskans wordt gegeven. Maar de huidige struc tuur in het maatschappelijk werk is hoogst inefficiënt. Ieder jaar dat die structuren langer worden gesubsidieerd, kosten ze meer miljoenen. Dat geld kan beter worden besteed aan exne- rimenten waarmee dan ervaring kan worden opgedaan." Gespreksgroepen Voorlopig is de kwestie van de financiering nog niet aan de orde. Eerst moeten de plannen nader worden uitgewerkt. Dat gebeurt in gespreksgroepen, waaraan vertegenwoordigers van verschillende disciplines deelnemen. „De mensen", zegt Noyon, ..moeten geïnvolveerd raken. Misschien zijn er ook wel die zeggen: Wat dwaas, dat kan he lemaal niet op bepaalde punten. Maar het is ook mogelijk dat er een grotere groep ontstaat die er iets in gaat zien." Tot nog toe zijn Noyon. Rouf faer en Dokter niet van hun plan afgebracht Ze zijn ervan overtuigd dat zo'n buurtcen trum een belangrijke leemte in de huloverlenin^ zou kunnen onvullen. Hun gelijk zullen ze alleen in de praktijk kunnen bewijzen, want. zoals al eerder is eebleken. onder meer bij ju ridische EHBO's: de nood wordt pas manifest, als er een vorm van hulp bestaat. In Koolhaas' werk wordt altijd een re- ie gelegd tussen menselijk en dierlijk 'en. Niet altijd hoeven er mensen in te treden om toch voelbaar te laten dat het beschreven dierenbestaan in zen vergelijkbaar is met dat van een ns. Heel vroeger bracht Koolhaas die "espondentie nog wel eens wat ge- 'kkelijk aan door dieren op al te men- wijze te laten converseren of nken. In de loop der tijd heeft hij enwel zijn visie op de eenheid van leven verfijnd en verscherpt. Subtie- en tegelijkertijd indringender werden diergeschiedenissen. Als variaties één thema gebruikte Koolhaas dan er eens dieren, dan weer eens mensen de hoofdrol. n de novelle „Mijn vader inspecteer- de iedere avond de Nijl" (1970) vindt op spectaculaire wijze zelfs een verdubbe ling plaats. Daarin is de reiger Aardje v d. Voor tegelijk vogel en mens. In dit verhaal heeft Koolhaas naar ik meen het meest indrukwekkend en poëtisch zijn problematiek geformuleerd. In z'n be knoptheid en bijzondere stijl is het door hem nog niet geëvenaard. Weliswaar ligt in deze lijn ook het kort daarop versche nen ..Corsetten voor een libel", maar dat bereikt toch niet de intensiteit van het reigerverhaal. De nieuwe roman „De nagel achter het behang" gooit het over een geheel andere boeg. Het is een mensenverhaal, en dieren spelen er slechts zijdelings, zo lijkt het, een rol in. Hieraan kan mooi gedemonstreerd worden dat het Kool haas om het even is wie of wat de handeling verricht mens of dier maar dat het hem allereerst en voorna melijk om een thema gaat, dat op allerlei wijzen, met behulp van veelsoortige rol- lenspelers. verpakt kan worden tot een verhaal. Ik wil hiermee natuurlijk niet zeggen dat het zonder enig belang zou zijn dat In het ene verhaal een reiger en in het andere een arts de handeling verricht, vanzelfsprekend maakt die oppervlakte situatie in zekere zin het verhaal, maar thematisch gezien ligt aan elk verhaal van Koolhaas eenzelfde gedachte ten grondslag. Dat Koolhaas' werken beschouwd mo gen worden als verbijzonderde formule ringen van telkens dezelfde basisge dachten kan als een handvat voor de lezer van dat oeuvre dienen. Literatuur valt trouwens in het algemeen op te vatten als een steeds anders zeggen van Piet Ekel glimlacht even, als hij geconfronteerd wordt met een uitspraak van Rien van Nunen, waarin deze zegt, dat Piet Ekel een minderwaardigheidscomplex heeft van hier tot Tokio. Ja, toevallig heb ik dat ook gelezen, maar volgens mij berust dat op een of andere vluchtige indruk. Ik wil ook niet zeggen, dat ik het niet heb, maar van hier tot Tokio is zwaar overdreven. Dat voorzichtig relativeren is een van de eerste dingen, die opvallen, als je praat met Piet Ekel (50) en vergoelijkend zegt hij dan ook: Rien zit ten opzichte van Swiebertje en het hele werk in een andere positie dan ik. We kennen elkaar amper wat dat betreft. Hij komt uit het volkstoneel en is via hard werken vaak ingezet door de NCRV. Ik kan dat erg waarderen, maar hij hoort natuur lijk uit mijn mond veel nieuwe dingen. Als ik praat over het na> Ekel, die op Soest geboren en getogen is (je woont „in" Baarn, maar „op" Soest), is de laatste jaren bij wat dan wel het grote publiek wordt genoemd vooral bekend ge worden als Malle Pietje uit Swiebertje. Sa men met Joop Doderer voert hij hier een constante slapstick op, daarbij struikelend over alle blikjes en emmers, die er in zijn rommehvinkeltje maar te vinden zijn. In in terviews vkomt hij altijd naar voren als Piet, de stemmentemmer vanwege zijn gave om mensen als Willy Walden, Piet Muyselaar en prins Bernhard perfect te imiteren, maar dat zijn eigenlijk twee facetten van wat Piet Ekel in werkelijkhejd allemaal doet. Als free-lancer zit hij al 25 jaar in het radiowerk. Ik ben er nooit weggeweest, zegt hij zelf. Ik héb op de discotheek gezeten, bij Radio Nederland in de overgangstijd, maar ook bij de hoorspelkern. Je bent in creatieve beroepen nooit in vaste dienst. Per jaar word je op de helling gezet en dan wordt gekeken of ze je willen handhaven. Ekel: zeven jaar ben ik voor de VPRO op toernee geweest met Kitty Knappert en Benny Vreeden. Tien jaar lang was ik Bietenbou wer bij het orkest van Ger de Roos. Negen jaar zat ik in Negen heit de klok met Jan de Cler en zeker een jaar of vijf in het ge zelschap van Chiel de Boer. Met Vrij en Blij en Wessel Dekker en Mandolinate ben ik het land ingetrokken. Ik heb met Lou Bandy net zo goed toernees gemaakt als met ja, noem maar op, de hele variétéwereld. Als je in de telefoongids onder Soest Piet Ekel opzoekt, staat er achter zijn naam: radio-acteur. Op de vraag, hoe hij zichzelf zou willen omschrijven, antwoordt hij: ik kan er toch moeilijk achter zetten: kame leon. Het is inderdaad acteren voor de radio. Ik ben geen toneelspeler. Dat is bijvoorbeeld al het verschil met Van Nunen. En op dat gebied doe ik eigenlijk- alles. Hoorspelen, amusement, features (dat is de Engelse ziek te van na de oorlog) en live-uitzendingen. Ik :et mij per object in. Of dat nu het acteren in hoorspelen of het becommentariëren van bepaalde dingen is. Ik heb zelf zang gehad, letterkunde, kunstgeschiedenis, avondgym nastiek en declamatie. Oorspronkelijk kom ik van de Handelsschool. Daar zit die ge spletenheid al in. Het willen organiseren, het zakelijke ik kan makkelijk aan de kant van de omroepen gaan zitten enerzijds en aan de andere kant een enorme affiniteit met de mensen, die het doen. In mijn vrije tijd doe ik hetzelfde voor de sportvereniging hier. Ja, die bekendheid, die ik heb gekregen door Malle Pietje. Dat is nu duidelijk een voorbeeld van: je kunt honderd jaar in het vak zitten, maar als er niets spectaculairs gebeurt, ben je niet bekend. Het woord „be kend" houdt ook niet in „goed". In dit werk is het vaak een kwestie van toeval. Geluk noemen carrièrebouwers dat in interviews, maar daar heb ik nooit naar gestreefd. Ik heb het werk altijd als een ambacht gezien. Dat komt misschien ook wel door mijn vader. Die was beroepsmilitair en had het altijd over de topofficieren, die moesten blij ven stunten. En Jan Soldaat, die ook niet veel was. maar de middenmoot, de sergeant- majoor, die was constant aanwezig. Bij mij is dat ook. Ik stunt niet, hoor ook niet bij de onderste laag, maar sta wel altijd garant voor een constante, stevige inbreng. Daardoor heb je een langere adem. Hoor je bij de lange-afstandslopers en niet bij de sprinters. Het zit erin. Als je gestunt hebt of wilt blijven stunten, moet je dat steeds op je tenen doen en dat leidt tot allerlei frus traties, als er teleurstellingen komen. Swiebertje is overigens niet mijn eerste televisiewerk. Daarvoor heb ik voor de isr* m jj Samen met Swiebertje ben ik een van de grootste taalbedervers NCRV een hele tijd opgetrokken met de Damrakkertjes, waarbij ik de enige grote was. Als er een liedje werd gezongen over Holle Bolle Gijs, dan was ik dat. Dat heb ik twee jaar gedaan en wat dat aanging wist ik wel. wat televisie zou eisen. Ik heb ook wel incidenteel in tv-stukken gespeeld. Als ze dan helemaal uitgekeken waren en niet meer wisten, wie ze moesten nemen, dach ten ze: o ja, Ekel. Kijk, die hele televisie interesseerde me weinig, omdat ik zoveel series had bij de radio. Mijn agenda zit elke dag vol met een vaste rubriek. En wanneer ik dan een aanbieding kreeg voor de teevee, moest ik ruzie maken met al die mensen met wie ik afspraken had. Daar voelde ik niets voor en ik dacht: als ze me nu leuk vinden, vin den ze me dat straks ook nog. Wat Joop (Doderer) en ik in Swiebertje doen, is eigenlijk een slapstick naar twee kanten. Geboren uit de wil om te amuseren, ook als soms de tekst het niet toelaat. Dan zoeken we naar momenten om het omhoog te brengen. Spelen in Swiebertje is anders dan acteren in een echt toneelstuk. Daar moet je je aan de tekst houden, bijvoorbeeld bij Shakespeare, want die is muziek. Hier echter zijn de situaties gecreëerd en op een bepaalde manier gericht. Men zegt: op kin deren, maar ik roep steeds, het is geen kin derprogramma, maar een familieprogramma. Dat gaat veel verder, vooral omdat het zich rond 1920 afspeelt. Daardoor heeft het een prachtige kans om zoveel mogelijk mensen boeiend te benaderen. DOOR KEES DE LEEUW Als ik zo'n Malle Pietje moet doen, heb ik daar niet alleen plezier in vanwege de con frontatie met Doderer, maar ook omdat dat figuurtje affiniteit heeft met jé eigen leven. Wat mij betreft is het een kruising tussen mijn' oudste oom en mijn grootvader. Mijn grootvader was altijd bezig en betrekkelijk onhandig en mijn oudste oom een hele ge zellige Amsterdammer, die altijd aankon digde, wat hij deed. Ekel (met Malle Pietje- stem): nou ga ik effe m'n pantoffels aan trekken. Nou ga ik 'ns effetjes lekker dit of dat. Hy maakte dus een sfeer van jongens, wat heeft die man het gezellig. Dat kneu terige, hè. En dat heeft weer verbindingen met je eigen leven. Je hoeft het niet te zijn, maar moet het wel gekend hebben. Ik heb die man bewonderd om zijn levenskunst en dat alles komt dan terug in zo'n figuur. Zo wordt het een deel van jezelf. synchroniseren van platen en over het radiowerk, is dat voor hem helemaal nieuw. Ook als ik iemand imiteer, wat ik op toer nee door het land vijftien jaar heb gedaan, weet hij daar niets van en is verbijsterd, dat ik dat ook nog kan. We kennen elkaar eigenlijk niet goed genoeg, omdat we zelden lange tijd samen zijn opgetreden. Twee imitators kennen elkaar ook niet, omdat ze nooit in hetzelfde programma zitten. Je moet het zo zien, dat we allemaal in een ei zitten. Het is een Soort bewustzijnsvernau wing van de groep. De hoorspelkern weet haast niets van variété en het variété niets van film, maar ze doen allemaal weieens mee aan die dingen. En nu ben ik toevallig zo'n man, die eigenlijk alles doet. Dat komt door mijn achtergrond. Als ik een bepaalde figuur moet neer zetten voor een wat langere periode, vraag ik ook altijd: hoe oud is-ie. Wat doet hij Is hij getrouwd Dan komt er een man te voorschijn en anders is het alleen maar een stem. Swiebertje is dan wel bedoeld voor kinderen, maar ook grote mensen zijn kin deren. Joop Doderer en Lou Geels geven ook voorstellingen in het land, maar daar doe ik om gezondheidsredenen niet aan mee. Ik ga mezelf niet ver-reizen, omdat ik niet over spannen wil raken. Alleen in de herfst vakantie en in grote theaters doe ik weieens mee. Dat hele leven van reizen en trekken ken. ik wel. Daar heb ik genoeg van mee gemaakt. Vlak na de bevrijding had je hoorspelen, geregisseerd door S. de Vries, waarin oor logsgeschiedenissen werden behandeld. Daarin kwam ook een stuk tekst voor, dat door Hitier moest worden gezegd. Toen heb ik Hitier gedaan. Bij die gelegenheid werd Enny Mols een beetje beroerd en liep weg. Dat is ook begrijpelijk door de hele associa tie. Voor mij echter was het ook een teken, dat het goed was. Daarnaast heb ik Hitier, Seyss Inquart, Goebbels en Göring geïmi teerd voor een film van de landelijke knok ploegen. Ze hadden namelijk wel de beel den. maar niet de stemmen om die beelden te begeleiden. De komst van Malle Pietje in Swiebertje bracht echt een versterking. De schrijver zag weer nieuwe mogelijkheden. Het brak iets open. Je moet het eigenlijk zo zien: Swie bertje is het kind. Hij doet alles, wat een kind wil. Hij mag ook alles: spugen, kletsen, krom en scheef praten. De burgemeester zou de vader moeten zijn en Saartje de moeder. Bromsnor is de maatschappij, die de zaak corrigeert en ik ben dan zijn tweede ik, zeg ik altijd. Bij mij gaat hij te rade, waarbij hij steun krijgt als het goed is en gewaarschuwd wordt, als het mis is. Ik ga zelfs nog met hem mee, als het moet, want zo'n zwak ka rakter heb ik wel. Alleen als het te link wordt, niet meer. Dat is de constructie van Swiebertje. Voor Malle Pietje heb ik een eigen taal tje gemaakt. Het begon al in de eerste uit zending met een „golden", toen er wat moest worden afgerekend. Later dacht ik, het is misschien wel aardig, als die man een niet- bestaanbaar dialect heeft. Met Klukkluk (Herbert Joeks) en Joop Doderer behoor ik tot de grootste taalbedervers, die er zijn. Kinderen zouden er echter een bron van humor in kunnen zien. Het sluit ook aan op hun eigen onvolkomenheden. Ten aanzien van mijn rol krijg ik veel brieven. Vooral van bejaarden, want die zien al die rommel in dat winkeltje. Ik krijg ontroerende brieven van oude damétjes, die zitbadjes zien van staal en die graag willen kopen, omdat ze omvallen in zitbadjes van plastic. En van de dokter toch in zo'n zitbad moeten. Of een brief van een gekke vent, die een doodshoofd heeft gezien en dat persé wil hebben. Ik beb hem teruggeschreven, dat hij zich met zijn huisarts in verbinding moet stellen en het voorlopig maar met mijn kop moet doen. Ik heb dan ook een foto opgestuurd. En verder de reacties van de kinderen, die zijn enorm. De grote mensen, dié op de ach tergrond blijven, benader ik wel vriendelijk natuurlijk, maar de mensen, die hier aan de deur komen met flauwekul, sta ik één keer te woord en dan schmink ik ze al Zondags als het regent, wordt er ook veel opgebeld. Dan vervelen de mensen zich en roepen door de telefoon allemaal rare stem metjes. Dan willen ze rottigheid. Je zou eigenlijk ook nog een soort diplomaat moe ten zijn, als je met zo iets te maken krijgt. steeds hetzelfde. Thematisch gezien zijn er voor romans immers betrekkelijk wei nig mogelijkheden; het komt aan op de presentatie, de „verkunstiglng" van the ma's, die in hun banale vorm bij elk mens leven. Literatuur formuleert op een bijzondere wijze heel algemene inzichten in ons bestaan. In „De nagel achter het behang" krijgt de plattelandsdokter Pulder een plotse ling inzicht in zijn eigen teleurstellend bestaan door het onverwachte bezoek van een jeugdvriend, de chirurg Van In ge Liedaerd. Weliswaar komt Van Inge Liedaerd om Pulders morfinevoorraad te roven hij is verslaafde maar dat neemt niet weg dat hij Pulder een avond lang het gevoel geeft méér waard te zijn dan deze alfijd gedacht heeft. Als Van Inge Liedaerd diezelfde nacht Pulder nog bedriegt door er met diens morfine vandoor te gaan, ja zelfs nog een steen door de ruit werpt, negeeit Pulder deze vernederingen en trekt hij zich op aan de illusie die de chirurg hem voor maar een ogenblik geschonken heeft. Uit een gevoel van verbondenheid en verplichting wijdt hij al zijn aandacht aan het lot van Van Inge Liedaerds fami lie. als de chirurg gestorven is. Een muls speelt in deze relatie een bijzondere rol. De avond namelijk dat Van Inge Liedaerd bij Pulder logeerde, hoorden zij beiden een muis achter het behang. Beiden gooiden zij een schoen naar het dier, waaruit Pulder, liggend in de bovenkamer, opmaakte: „Hij had het zelfde gevoeld als hij". Pulder had in de muis ander leven begroet en in vrolijke dronkenschap („vandaag Is de dag ven het leven") naar het dier gegooid. Later gaat de muis meer de functie vervullen van doodssymbool. Het inzicht dat Pulder tenslotte heeft is te beschou wen als een inzicht in de dood in zijn leven. In die zin speelt de muis ook een rol in het volgende geslacht. De zoon van Pulder en de dochter van Van Inge Lie daerd hebben een kortstondige liefdes verhouding waaraan de muis in zekere zin een einde maakt. Volgens de tekst is „de nagel achter het behang" het „leven in het donker, de dood". Ergens anders staat dat de muis ons „vatbaar maakt voor het verborgen leven in een huis maar ook in ons zelf'. Het is duidelijk dat de muis iets heel essentieels teweeg brengt In het leven van deze vier personen. Als Pulder een jaar na Van Inge Liedaerds dood diei s graf bezoekt, is de vraag: „Komt hij trouwens voor Hans (Van Inge Liedaerd) of komt hij voor zichzelf"? Tussen alle leven hier beschreven legt de muis dus een verband. door Ton van Deel „Ik ben een Insluiper in het leven", heeft Van Inge Liedaerd eens gezegd. Dat besef brengt de muis een ieder ge voelig bij. Pulder en zijn zoon, Van, Inge Liedaerd en zijn dochter het zijn alle maal mensen die zich bezwaard voelen met het leven, omdat ze weten dat or een eind aan komt. Koolhaas heeft deze problematiek, al leen veel subtieler dan hierboven is uit een gezet, voor de zoveelste keer uniek behandeld in een voortreffelijk leesbare roman. A. Koolhaas: De nagel achter het be hang. G. A. van Oorschot, Amsterdam, 1971. ƒ9,90.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 13