A VIER WEKEN ADVENT
Geen takjes hulst als
"boeken der leken"
door
ds. E. Pijlman
VRIJDAG 24 DECEMBER 1971
Morgen is het eerste kerstdag en die vieren we niet zomaar, daar zijn vier adventsweken
on voorafgegaan. Waarom eigenlijk? De adventstijd heeft voor mijn herinnering altijd wat te
loken gehad met allerlei vragen. Toen ik nog niet zo lang predikant was, betekende de eer-
Ie odventszondag voor .mij een bezinning op de vraag: wat moet ik prediken? Het zal wel
en mij gelegen hebben, maar ik had wel eens de indruk dat de dominees vroeger op de ad-
entszondagen zo preekten dat je de gedachte kreeg: op 25 december gaat 't gebeuren, dan
omt het Kind van Bethlehem. En dat gebeurde dan niet. Soms regende het gewoon, die dag,
kwam je een beetje met een kater de kerk uit.
iommige predikanten zochten
uitweg in het prediken van
wederkomst van Christus,
was óns advent, zeiden ze.
r aar ook dat kon niet geheel
vredigen, want waarom moest
t dan in. de weken vóór
rstfeest gebeuren? Bovendien
k tdekte je wat later dat van
de tijden aan voor die predi-
ig de laatste zondagen van
kerkelijk jaar bestemd wa
lden kwamen de kerstbomen
de christelijke gezinnen.
ieds algemener werd een wat
mndiger viering aanvaard,
t kon ook beter, want de
kmensen werden welgestel-
Er kon een kerstboom af en
bescheiden diner. Dat liep
lanig uit de hand dat de pre-
anten vier weken lang gin-
waarschuwen tegen de we-
ai dgelijkvormigheid. Het Kind
de kribbe moest niet onder
kerstdrukte verdwijnen,
lis in dat Skandinavisch ver-
al het gedoopte kind stikte
_|rier de bontmantels van de
ppgasten. Prof. De Hartog is
legendarisch voorzover het
gaat dat hij eens in de
Kerk de kersttakken
m de preekstoel getrokken
iet hebben voordat hij ging
;ken. De kersttakken belem-
rden het uitzicht op dat wat
rkondigd werd en het geloof
teloor in de drukte.
lige en nooddruftige mensen op
te zoeken. Een verademing na
jaren van introverte kerstfeest-
viering. Daarover sprekende
haalde ik in dat jaar de ene dag
in een kerkdienst de toorn van
een verontruste vader en daar
over zwijgende de volgende dag
de toom van twee jonge men
sen op m'n hals.
fog later, nu een paar jaar
leden, ontstonden er weer an-
:e vragen. Was het kerstfeest
it een typisch commerciële
gelegenheid geworden? Er
dienen afschuwelijke en af-
ikwekkende foto's en ver
van New York met z'n
la Claus en met al die zaken
het van de decembermaand
jsten hebben om het jaar
id te kunnen komen. Het was
tijd van de Antikerstkapel
-1 van het Kerstmisbaksel.
'ongeren staken hun weerzin
„de kalkoenen-vreterij"
onder stoelen en banken en
hten acties op gang om
die dagen rond te gaan en
icussiëren en eenzame, zie-
Als ik het goed zie. liggen de
zaken dit jaar weer wat anders.
Zoals het altijd gaat, de
anti-kerststemming is ge
ïnstitutionaliseerd, de als pad
destoelen uit de grond rij
zende „kerst-inns" en „open
huizen" dragen de zegen van
alle ambten bij elkaar en het
ziet ernaar uit dat Vietnam dit
jaar wat minder aan bod zal
komen. Op de beeldbuis zal on
getwijfeld een overvloed van
Stille Nachten en Ere zij Gods
ten beste worden gegeven.-Ook
de broeders van de Amsterdam
se Dominicuskerk, gewoonlijk
nogal „geëngageerd", lijken van
plan om het dit jaar wat kal
mer aan te doen. De preek in
hun kerstnachtdienst vermeldt
een hernieuwde aandacht voor
het Kind. De politieke vragen
mogen er wel even buiten blij
ven.
De Heer schijnt dit jaar te
zeggen: Rust een weinig.
Dat is, dacht ik, zo'n beetje de
stand van zaken, ruw geschetst
dan. De vraag rijst: \yat nu?
Ik herinner mij een artikel
van Gerhard Ebeling over de
verhouding van Woord en Pre
diking en datgene wat we de
laatste decennia ontdekt hebben
in allerlei disciplines van de
wetenschap, ook in de theologie.
Hij komt dan tot de opsomming
van een aantal zaken die niet
terug te schroeven zijn. Facet
ten van Woord en Prediking die
wij hebben mogen leren inzien
en waarachter wij niet terug
kunnen.
Zoiets zie ik ook nu we in en
buiten de kerk ons voorbereiden
op het een en ander met kerst
feest. Met ds. Spijkerboer ben
ik het eerts als hij de boodschap
van de Reformatie, de recht
vaardiging van de goddeloze,
ziet als een vrolijk evangelie.
Een evangelie waarbij vrolijk
heid. ontlating en stille verruk
king passen. De Here God is
geen slavendrijver, maar een
slavenbevrijder. Paulus mag
zich voor ons allen voorbeeldig
een slaaf van Christus noemen,
dat impliceert niet dat het de
bedoeling is dat wij in deze
dienst snel en efficiënt ons zelf
verteren.
Sommige sociologen spreken
van een moratorium (verlof tot
rust) ten aanzien van de hippies
laat ze, net als dat vroeger
gebeurde en zoals het toch ook
in de kloosters het geval was,
een aantal jaren hebben van
niet alles te moeten en van
rondtrekken en gun ze hun zor
geloosheid! Er zou van ouderen
wel eens een stuk jaloezie in
hun verzet tegen de Vondel
parkslapers kunnen zitten. Zo.
op blote voeten te kunnen lopen
en onder de open hemel te kun
nen slapen!
gene wat op onze gezamenlijke
rekening aan mensen wordt
aangedaan.
Wij mogen vergeving zoeken,
om het in de taal van kerstfeest
te zeggen, bij Hem die in de
kribbe ligt „om onze zonden",
maar het blijft waar wat dr.
Buskes naar aanleiding van de
gedachten van Dorothée Sölle
schreef: „Een prediking van de
vergeving der zonden achter de
ruggen der mensen om, voor
wier lot wij mede verantwoor
delijk zijn. is opium voor het
volk".
Er kan alle reden voor zijn,
hieraan denkende, het dit jaar
anders te doen. Er is een vraag
naar „de inwendige mens".
Naar zijn hart, naar de uitgan
gen van wat hij doet en zegt. Er
is alle aanleiding om te luiste
ren naar stemmen die zeggen
dat we onszelf niet mogen vër-
geten, en dan in dat ene op
zicht, nl. dat we ons hart niet
vergeten. Dat we ons opnieuw
te binnen brengen dat het
kerstfeest al die drukte hele
maal niet waard is als het geen
feest van binnen is. We kunnen
klagen over de donkere wereld,
maar iemand zei eens: de nacht
is niet om u heen, maar in u.
En toch kom ik terug op die
dingen die niet terug te schroe
ven -zijn. Wij zijn andere men
sen geworden. Wij zijn mensen
geworden die allen, een ieder op
zijn eigen wijze, met de Gods
vraag worstelen. Wie is Hij?
Wat is zijn relatie tot ons le
ven? Waar ontmoet ik Hem?
Die vragen zullen in een her
nieuwde aandacht niet door
herhalende stichtelijkheden
weggedrongen kunnen worden.
Evenmin de kritische vraag ten
aanzien van het feit, dat er nu
eenmaal ligt, dat de kerk door
haar kerstfeestviering blijkbaar
aanleiding gegeven heeft tot een
vvildgro'ei die menigeen ver
bijstert en sommigen ertoe
brengt om te wensen dat deze
dagen van kerst zo spoedig mo
gelijk weer voorbij zijn.
zielzorg nimmer sec zal kunnen
geschieden. Met sec bedoel ik:
zonder onmiddellijk te denken
aan de nabij en verre naaste.
Maar er zijn belangrijker
dingen. Wij zullen in die ver
nieuwde belangstelling voor de
zielzorg aan eigen ziel, niet
meer kunnen vergeten dat die
Zonder met heel dit mensenge
slacht gebogen te gaan onder de
lasten van een zich steeds ster
ker in de richting van een abso
lute technocratie bewegende sa
menleving. Zonder de bereid
heid om mee te dragen de moei
ten van hen voor wie deze da
gen dagen van rouw en ver
driet, van bedreiging en honger
zijn. Zonder ons te binnen
brengen dat onze „zonden" niet
beperkt blijven tot onze per
soonlijke tekortkomingen en
werkelijk overtredingen,
maar dat we bij zonden even
zeer dienen te denken aan dat-
gereformeerd predikant
in Amsterdam en redac- 4:
teur van De Open Deur.
4c
4*
4*
4*
4*
4*
4c
4c
4c
4c
4c
4c
4c
4c
Het „rust een weinig" van de
kerstnacht is legitiem. Niemand
kan ook buiten dit contact met
„de laatste dingen" van zijn
eigen leven. Maar het betekent
niets wanneer wij daarmee de
„voorlaatste dingen" vanv het
„brood geven", zoals Bonhoeffer
dat typeerde, trachten te verge
ten of „te boven te komen".
Niemand kan zinnig bezig
zijn met de voorlaatste dingen
zonder het contact met Hem,
die de voorlaatste dingen tot de
zijne maakte. Niemand kan
brood geven, tenzij Hij zegt:
geeft gij hun te eten. Maaf nie
mand mag ook in de verrukking
over die genade blijven zitten.
Als dat de bedoeling zou moe
ten zijn van de rust, dan is het
een alibi voor het opstaan.
BIJLAGE VAN
HET KWARTET
De Rotterdammer
Nieuwe Haagse Courant
Nieuwe Leidse Courant
Dordts Dagblad
Nu de wereld een duister gegeven is
nu wij de horizonnen niet meer kunnen
zien glimlachen omdat er zoveel
geleden wordt dat de sterren als het
ware een symbool van zinloosheid zjjn
in het harteloze universum
Nu onze gebeden weerkaatst worden
door een antwoordloze ruimte
waar geen plaats is voor het
geringste erbarmen, waar de fluisteringen
van liefde vergruisd worden tót
sintels van wanhoop en haat
Nu wij overal muren zien oprezen
en bloed en honger en meedogenloze
riten de dromen van geluk doen
verwilderen tot een chaos tot een
leegte waarin onze woorden en daden
met een handgebaar worden afgedaan
Nu wij dagen en nachten als
dode schimmen voorbij zien trekken
op weg naar een schuwe vergetelheid:
overal wordt de warmte van onze lichamen
verkild tot een moegestreden
pionier van de levende dood
Nu is het onherroepelijk een axioma
een onweerlegbaar lied van louter licht:
God, die eens het leed van de wereld zal
wegvagen met zijn eindeloze liefde
heeft ons zijn Zoon gezonden:
het weerloze Kind in de kribbe
En nu, nu wij dit gegeven in handen
hebben, nu kunnen de horden ons
in hinderlagen overvallen en duizend
methoden van vernietiging uitdenken:
wij hebben de zekerheid dat het Licht
ons opnieuw de glimlach van het leven,
de onmetelijke rijkdom van de dagen
4c en nachten, alles in
Gods liefdespatroon laat zien,
zodat wij, in onaantastbaar vertrouwen
op de bevrijdende overwinning
onze dromen verpuren tot een
tedere werkelijkheid
RUDI RÖMER
Toen ik in Breda's cultureel centrum De Beyerd tussen afgedankte neo
gotische kerkbeelden rondliep, moest ik opeens denken aan een kerst
morgen, jéren geleden. Ik ging wat vroeger dan de anderen naar de kerk,
ik mocht op het orgel zitten, en er waren maar een paar kerkgangers
vóór me. Een van hen was onze groenteboer, die echter nadat hij even
zijn neus om de hoek van de kerkdeur had gestoken, op een drafje terug
liep. ,/t Lijkt daarbinnen wel een kermistent!", snoof hij nijdig in mijn
richting. Enorm nieuwsgierig stapte ik de kerk binnen. Het bleek dat de
koster overal op de rand van de lambrizering takjes huist had neergelegd.
Later zijn er over de groenteboer (die nooit meer een voet in onze kerk
heeft gezet en elders geestelijk onderdak vond) de nodige grappen ge
maakt, zoals deze: dat hij ook takjes hulst als boeken der leken niet
duldde En daar heb je de verbinding met wat er tot de tiende januari
in Breda onder het motto „Beelden zonder wierook" voor een paar kwart
jes te zien is: beelden, waarvan wij op catechisatie leerden dat wij ze in de
kerk als boeken der leken niet mogen dulden, want (zo dreunden we vlot
op): „Want wij moeten niet wijzer zijn dan God, dewelke zijn christenen
niet door stomme beelden, maar door de levende verkóndiging zijns
Woords wil onderwezen hebben".
Pfeï
4
X -4
l
r~-'Vv. ':'X
pi!
Gedeelte van de ten.oonstelüng „Beelden zonder wierook" in De Beyerd te Breda
„Beelden zonder wierook", een col
lectie beelden, vaandels, schilderijen,
panelen en andere requisieten uit het
rijke neo-gotische roomse leven. De
stukken zijn afkomstig uit verbouwde,
verhuurde of gesloopte kerken In het
bisdom Breda, en op de openingsdag
van de tentoonstelling heeft Frans
Oudejans, de perschef van dit bisdom
tegen de belangstellenden gezegd: „Be
minde gelovigen, ik ben de neo-gotiek
zeer dankbaar"
Nu, dat is om stil van te worden. Des
te droever dat Frans Oudejans. zijn
jeugdsentiment voedend en zijn gehoor
meenemend naar de jaarlijkse pontifica
le mis in de Krijtberg te Amsterdam ter
opening van de nieuwe cursus van het
Ignatius-college, welks leerling hij was.
des te droever dat hij in zijn speech
deze kerk bestempelde als een lange
pijpela van Cuypers. terwijl het hier
gaat om een meesterwerk van Guypers'
collega Alfred Tepe.
Maar goed. de kleine Frans dan ging
achterin zitten. HIJ vertelde ook waarom:
„Want de dienst zelf was lang en saai
en vervelend, zich afspelend In een
vreemde taal, voorzover je die nog kon
verstaan, en onderbroken door een ein
deloze preek van iemand die hoog bo
ven je hoofd woorden uitstrooide. De
neo-gotiek redde het geloof. Er was in
die kerk zoveel te zien aan beelden en
wandversiering en kruiswegstaties, dat
het totale gebeuren wel meeviel en er
misschien zelfs een zekere wijding en
bevestiging van uitging. Geen kwaad
woord dus over de neo-gotiek".
Geen omzien in wrok" dus bij Fran9
Oudejans en als we samen over de
tentoonstelling lopen, raakt hij met een
paar bezoeksters in een geestdriftig ge-
Frans Oudejans
sprek over de vele maten en afmetin
gen, waarin je de heilige Teresia, inclu
sief de rozen, kon krijgen. En als de
dames bij een bepaald beeld staan te
dubben of dit nu Sint Zu9 of Sint Zo is.
helpt hij ze prompt terecht. Helemaal
vertederd zijn we allemaal door een
speelgoedaltaartje, dat parmantig in een
vitrine staat en dat ik tot dusver alleen
kende van „Uit het rijke roomsche le
ven" van Michel van der Plas. De beide
dames zijn opeens druk doende met:
weet je nog wel? en ik verneem dat hun
broertje bij het misje-spelen suikerpe
permuntjes als ouwels uitdeelde. Nou
meneer, u begrijpt, we gingen natuurlijk
zo vaak mogelijk ter communie... en
moet je nagaan, nu Is die jongen al
weer jarenlang missionaris... Hij heeft er
dus het geloof bij behouden, stelt Oude
jans opgewekt vast.
Van der Plas vertelt in zijn boek hoe
In weekbladen voor de katholieke jeugd
wérvende verhaaltjes stonden, die zich
afspeelden bij zo'n kinderaltaar. Dat
ging bijvoorbeeld over Jan. die „in het
schemerdonker van de ruime serre" aan
het kerkje spelen was: „Dat was eiken
dag de nieuwe vreugde voor hem als
hij, na zijn schooltaak, zich in de be
haaglijk verwarmde serre, achter de
groote huiskamer mocht overgeven aan
zijn fantasie. Met zijn altaartje, zijn kelk
en zijn monstrans, en de misgewaden
die moeder met zooveel liefde voor hem
had geborduurd, waande hij zich dan al
priester: het verlangen dat hij al kende
als klein jongetje en dat. naarmate hij
grooter werd ook sterker In hem groei
de".
Die roomse moeders borduurden nog
meer, en als je in De Beyerd de
weelderig bewerkte vaandels ziet han
gen, bedenk Je hoeveel uren, hoeveel
toewijding, hoeveel liefde ook hirein Is
gaan zitten. De geloofsbeleving waarvan
al dit gepriegel uiting is, maken we niet
meer mee, wij kunnen best met slordige
spandoeken toe.
Je loopt als iemand die het rijke
roomse leven alleen van horen-zeggen
en uit boeken kent, wat vreemd tussen
deze beelden door. Je bewondert de op
stelling en de inrichting (door Wim
Smits) van deze curieuze expositie,
vooral omdat een voortreffelijk midden
is gevonden tussen een schampere lach
en een kwijnende piëteit (Frans Oude
jans: „Als ze op een lachertje uit waren v
geweest, had Ik niet meegedaan!"). Je
kijkt enigszins onwennig naar deze kleu-
rig-stijve beelden die alleen iets moois
krijgen door de functie die zij vervulden.
Daarom ziet een buitenstaander dat
mooie er niet direct aan' af: hij moet in
gedachten deze beelden weer op hun
voetstuk zetten, midden in de wierook
lucht... Zo zagen dus die onduldbare
boeken der leken, die stomme beelden
uit onze catechismus, er van dichtbij uit.
De takjes hulst uit mijn kerkelijk verle
den steken er schamel bij af
Maar Frans Oudejans ziet deze ten
toonstelling niet als een rooms onder
onsje. Hij laat me weer een stukje van
zijn openingsverhaal lezen: „Als ik bij
mensen kom die zo gelukkig zijn over
een piano te beschikken, dan tref ik
zelden nog een buste van Beethoven
aan. Bij ouwe socialisten is de fraaie
pentekening van Troelstra van de muur
verdwenen en wanneer Ik protestanten
bezoek, wat sinds de neergang der neo-
gotiek geoorloofd Is, dan zie ik daar
nooit meer een plaquette van Kuyper of
Colljn In het trappenhuis. Waarmee Ik
gesterkt word in mijn mening dat het
gebeuren in de katholieke kerk niet los
staat van wat daarbuiten gebeurt. Je ziet
trouwens zelden nog vrachtauto's met
een pin-up op de motorkap..."
Dat is mooi bedacht, vooral van die
motorkap, maar hoe moet ik dan de
levensgrote Laurel en Hardy in de ka
mer van mijn zoontje duiden? In elk
geval is het aardig dat Frans Oudejans
ons niet om de oren sloeg met de zee
helden die wij amper een eeuw na onze
beeldenstorm in de kerk gingen vereren
via pompeuze praalgraven.
Overigens had ik daarop kunnen rea
geren (dank zij de lectuur van het pas
verschenen derde deel van „Ook dat
was Amsterdam van dr. R. B. Evenhuis)
met een fraaie historie uit het zeventien
de-eeuwse Maastricht. Daar vroeg een
zekere Cabeljau of hij In de^Janskerk
een marmeren graftombe mocht plaat
sen op het graf van zijn vrouw. Daarin
zou dan het portret van zijn vrouw uit
gehouwen worden, met ruimte ernaast
voor dat van hemzelf als hij gestorven
zou zijn. De kerkeraad vond het niet
goed en had daarvoor dit argument: pa
pisten, de kerk binnenkomende, zouden
wel eens voor die portretten kunnen
knielen m de menig dat zij „santen en
santinnen" voorstelden!