)rie generaties oorop in Leiden Zo bang twente fotografeert atomen Hernieuwde belangstelling voor JOB door Ger Kruis Mercurius laat zich even zien ZATERDAG 4 DECEMBER 1971 ,Een tentoonstelling van schilderijen van Jan Toorop, Charley j orop en Edgar Fernhout (Charley's zoon, red.) is bepaald geen ■uwe, laat staan een originele gedachte". Met dit „excuus" wordt expositie van dit drietal kunstenaars drie generaties die tot 16 ifiuari 1972 in het Stedelijk Museum „De Lakenhal" te Leiden gehou- n wordt, ingeleid. Eerst valt het je, getraind als je bent in de om- ung met begrippën als „nieuw" en „origineel" eigenlijk niet eens op. Maar als je dan op zo'n tentoonstelling rondloopt en je stuit op m groep middelbare scholieren, die daar niet alleen Fernhout voor eerst zien, maar ook Charley en zelfs Jan Toorop, of als je daar n zeer geïnteresseerde oude heer ontmoet, die je toevertrouwt, dat „helemaal niet te spreken is" over Fernhout, dan bemerk je, met itdekkers van doen te hebben. ïtdekkers van het (voor hen) uwe". Mensen, die persoonlijk eren op wat ze in de meeste llen voor het eerst zien. I is, elke dag weer, voor vele be- ers van het Rijksmuseum Rem- idt nieuw of, in al die andere ea, Vermeer, Da Vinci, Renoir of icelli. bedoel maar, een tentoonstelling echt niet altijd gegrondvest te op nieuwe of originele gedach- je hoeft er alleen maar te laten wat er aan de hand is of wat er de hand was. dat doe je dan in de eerste voor „het publiek", dat de istieken wijzen het uit toch in i groter getale naar het museum aar wordt al het gepraat over locratisering en communicatie ten op enkele uitzonderingen na, oon nog te weinig rekening mee ouden. Niet uit onwil, maar om men teveel in eigen omgeving is ekapseld. Daardoor verliest men ff en meer het begrip voor de litenstaander". 'buitenstaander, die in de krant dat er een tentoonstelling is, ook werken te zien zijn van l Toorop. Die kent hij, want thuis diéns „Mijnwerker". Zij kent sook, van de vele prentbriefkaar- jk,die in de tijden van weleer ge werden naar Toorop's teke- van etherische maagden, die i'ggerekte armen pathetisch ten iW 'hieven. :&i dan komen ze naar het museum Izien een heel andere Toorop, •irop de veelzijdige. Die van de ime in het wit", of „Brusselse fa- ie", die van „Alcoholisme", „De Sfinx" of „Drempelwachters der zee". Wonderlijke overgangen. Eerst die stoere, brede verfsporen Van het paletmes, dat hij niet alleen gebruik te voor de weidse landschappen, maar ook voor een elegante vrouwe japon. Dan, heel kort daarna, de pointilistische aanpak (stippeltech niek), dan („De vloed" b.v.) weer ruig als een Van Gogh, maar in diezelfde tijd ontstaan ook werken als „Les Rodeurs" of „De Sfinx", waarin me nige bezoeker dan „zijn" Toorop zal herkennen. Al het andere was, om even op het uitgangspunt terug te komen, nieuw.... In de loop der jaren zag ik op zeer uiteenlopende tentoonstellingen, schilderijen van Charley Toorop. 't Zijn werken, die je eigenlijk steeds weer opnieuw ontdekken moet, eigenzinnige, maar diep menselijke schilderijen. In haar oeuvre is er zel den sprake van een bewonderende, eerbiedige beschouwing van een toe stand. Deze kunstenares nam stel ling, stelde daden, en dat is. hoe a- part ze altijd gestaan heeft, toch haar binding met het expressionisme. Zij schilderde, met een kleine va riant op de woorden van Iwan Goll niet meer „om wille van de kunst alleen, maar om der mensen wille". Mensen, portretten, wanneer het niet gaat om het louter visuele, maar om de visie van een innerlijk beeld. „Heel anders", schreef prof; Ham- macher, „dan haar vader zijn kind in de „Kinderlijke Meditatiën" zeldzaam gaaf 'had gesublimeerd naar eigen wens, zag Charley haar eigen kinderen in de krampen van hun groei". Mensen; zelfportretten, de imbecie- Charley Toorop: „Drie Generaties" (19411950). De portretkop links op het schil derij is geschilderd naar een plastiek van John Raedeker. Ie vrouwen in een inrichting, boeren; schilderijen, beheerst door een waar achtig medeleven, geladen met een wezenlijke menselijkheid. Mensen met ogen, waarin alle zeg gingskracht van het schilderij als het ware is samengetrokken. Ogen, die vaak iets dwingends, iets hypnotisch hebben, waarvan je je blik moeilijk direct kunt losmaken. Edgar Fernhout's werk wordt in tegenstelling tot het wat meer geva rieerde beeld dat men vah de beide anderen biedt wel èrg eenzijdig belicht. Ik vind dat eigenlijk erg jammer, omdat dit oeuvre vooral voor hen dje maar zelden een museum bezoeken, een bijzonder interessante en zelfs leerzame ervaring zou kunnen bete kenen. Sinds 1958 werkt Fernhout ab stract. Nu overheerst nog steeds bij velen de gedachte dat die manier van schilderen een soort „uitvlucht" is voor mensen, die het Vak niet we zenlijk beheersen, 't Klinkt erg ach terhaald, maar 't is nog steeds zo. De organisatoren van deze ten toonstelling moeten daar ook even aan gedacht hebben, want men heeft in ieder geval een drietal werken uit Fernhout's beginperiode, het begin van de jaren dertig, neergehangen: uiterst minutieuze weergaven, nauw keurige registraties van de zichtbare werkelijkheid. Van die schilderijen, die door velen vol bewondering be keken zullen worden, de bewonde ring voor het ambachtelijke, dat iedere Nederlander tooh wel een beetje in het bloed zit. En daarna springt men zonder meer over op 1958, mét schilderijen, die door een wijds spel van kleine toetsen, die eerst nog (herkenbare) herinneringen van het landschap op- Het verhaal gaat, dat in de kring van de Tachtigers bij een bepaalde gelegenheid het boek Job hardop is gelezen. Deze dichters en schrij vers kwamen diep onder de indruk van de hier ontsloten gedachten- werpld en van de majestueuze bij beltaal in de Statenvertaling. Dat de figuur van Job en het gelijk namige bijbelboek opnieuw in de actualiteit zijn gekomen, behoeft niet te verwonderen. In onze open geworpen wereld wordt immers te veel geleden en we weten van dit lijden te veel af. En zo komt ook het handelen van God vanzelf ter sprake. Pius Drijvers en Pé Hawinkels hebben van het boek Job een diepgaande studie' gemaakt. Zij vonden het ook nodig met een nieuwe vertaling te komen. In de kringen van de deskundigen terzake le ven twee opvattingen: een dusdanig re spect voor het Hebreeuws dat het Ne derlands wel eens in een geforceerde positie komt en alleen voor een elite groep verstaanbaar wordt, en de poging een nauwgezette bestudering van het Hebreeuws te verbinden met een „omta- ling" In levend, hedendaags Nederlands. Drijvers en Hawinkels hebben gekozen voor het laatstgenoemde principe. De vertaling wordt gevolgd door commen taar, parallelteksten uit Egypte, Twee stromenland, alsook de Klacht van Jere- mla (20, 14-18), Verantwoording en Bi bliografie. Het aldus ontstane boekwerk heet uiteraard Job, het is een uitgave roepen, door de glooiing van een duin of de opgaande beweging van boomstammen in een bos. Maar dan rijgen zich de doeken aaneen, de kleur, de korte toets en de strakke ritmiek zijn gebleven, het is allemaal heel estetisch, ordelijk, helder, echter het lijkt zo sterk op elkaar, dat je er op den duur niet zo erg geboeid door kunt blijven. Daarom was het wellicht, juist in dit geval heel zinnig geweest, eens wat meer te laten zien van de perio de daartussen, hoe het groeide en zich ontwikkelde, via de stukken schors en de grillige boomstronken tot deze koele samenvatting van de gehele natuur. Toch een boeiende tentoonstelling, die na Leiden, van 28 januari tot 5 maart in Dordrecht* Museum en van 11 maart tot 9 april in het Groninger Museum te zien zal zijn. van Amfjoboeken, Bilthoven, telt 127 bladzijden en kost tien gulden. Evenals het boek door een samenwer kend tweetal is geschreven, zou het door een soortgelijk duo moeten worden beoordeeld: door een hebraicus en een neerlandicus. Op weg van uw recensent ligt alleen het navertellen van een deel van het oommentaar, het maken van enkele opmerkingen in verband met de wijze van vertalen en het daaruit resul terende Nederlands en een kort citaat uit de vertalhg, om van dat Nederlands een idee te geven. Het boek Job, zeggen de schrijvers, vertoont een tamelijk duidelijk schema. Beginnend met een proloog in proza, sluit het af met een epiloog, die even eens in proza geschreven is. Proloog en epiloog vormen samen het z.g. kaderver haal. De rest van het boek is poëzie: de grote klacht van Job in hfdst. 3, gevolgd door een drievoudige cyclu6 gesprekken van Job met zijn drie vrienden. Hoofd- Om de kaart te richten moet men ze boven het hoofd houden en het noorden (N) laten samenvallen met de noordelijke horizon. De stand van de hemel Is die op 15 december, 20 uur. Voor vroegere tijdstippen de kaart draalen in de richting van de wijzers van de klok, voor latere tijdstippen in tegenovergestelde richting. De plaats van de maan Is voor enkele tijdstippen aangegeven. De getallen duiden de dag van de maand aan. Ook de posities van Mars (M) en van Saturnus (S) zijn aangeduid. De stippellijn die' door de Zwaan gaat, duldt de hartlijn van de melkweg aan. De andere gestippelde lijn is de ekllptlka (dierenriem) of Zodiak. De Zon, de Maan en de be langrijkste planeten bevinden zich steeds In de nabijheid van deze lijn. Mercurius is een planeet die slechts zelden goed te zien Is. Op 1 januari 1972 bevindt Mercurius zich op haar maximale westelijke elongatle, wat betekent dat zij dan op haar grootste schijnbare afstand van de Zon staat. Daar het juist de Zon is, die door haar helder schijnsel steeds het waarnemen van Mer curius zo moeilijk maakt, ligt het voor de hand, dat er zich op het einde van deze maand een gunstige gelegenheid voordoet Mercurius waar te nemen. Toch bevindt de planeet zich ook nu nog te dicht in de nabijheid van de Zon en men dient te kijken juist voor zonsopkomst boven de zuidoostelijk^ horizon. Mercurius is daar te zien als een fel lichtpuntje Iri de schemering. Ver.u3 schittert met weergaloze helderheid aan de avondhemel; en het zal geen moeite kosten haar te onderscheiden. Venus verwijdert zich thans van de Zon en wint hierdoor aan helderheid. Venus is de helderste „ster" aan het firmament en dat alleen al maakt het mogelijk haar zonder gevaar voor vergis sing te herkennen. Men moet kijken na zonsonder gang in het zuidwesten. De planeet Mars is 's avonds zichtbaar in het zuld-zuid-westen. Zij verschuift deze maand langzaam in het sterrenbeeld Vissen. De planeet is gemakke lijk te herkennen door haar rustig en felrood licht. De zichtbaarheid van Mars neemt langzamerhand af. Jupiter is deze maand niet waarneembaar. Op 10 december staat deze planeet In conjunctie (samen- stand) met de Zon. Saturnus daarentegen is goed waar te nemen ge durende een groot deel van de nacht, Deze planeet is te zien in het sterrenbeeld Stier, tussen de ster Aldebaran en de Pleïaden. Saturnus is helderder dan Aldebaran en straalt een rustig geel licht. Op 1 december om 24 uur stond de volle Maan in conjunctie met Saturnus. Op 29 december om 6 uur zal dit verschijnsel zich herhalen. Op 19 en 20 december staat de Maan in de na bijheid van Venus en op 24 december om 24 uur staat de halve Maan In conjunctie met Mars. Op 22 december te 13.45 begint de astronomische winter. Van 30 november tot 22 december korten de da gen met 24 minuten; van 22 tot 31 december lengen zp met 5 minuten. Ik kan zo bang, zo bang zijn Heer. het doorgemaakte van weleer kan mij zo achtervolgen. Het maakt me zo verbolgen én 't lied verstomd. Waarom die angst, waarom die zorg We weten Gij zijt onze Borg de God van ons vertrouwen of? leert Gij soms zó handen vouwen? Moeten we als kind? ren leven gaan Echt geloven, niet alleen te staan Geef Vader ons de kracht, over muren heen te springen Dan kunnen we weer zingen. J. B. Ze venhuizen-Van Dijk De technische Hogeschool in Twente heeft sinds vorig jaar de.be schikking over een veldionenmicro- scoop. Dit instrument kan metalen en metaallegeringen enkele miljoenen keren vergroten, waarbij de atomen op een beeldscherm zijn waar te nemen als liohtvlekjes. In het weten schapsnummer van „Nieuws in en om de tht" is 'beschreven hoe zo'n ver- Fig. 1 groting tot stand komt en wat men zich hierbij moet voorstellen. De microscoop omvat een holle ruimte, die luohtledig wordt gezogen tot een ultra-hoog vacuüm van een- honderdmiljardste atmosfeer om ver ontreinigingen van het preparaat te gen te gaan. In deze ruimte steekt een koelreservoir dat gevuld kan worden met bijvoorbeeld vloeibare Fig. 2 stikstof. Aan het eind van deze „kou de vinger" loopt een koeldraad een eind de microscoopruimte in, lood recht op het beeldscherm. Het punt vormig aangeëtste preparaat, in feite een dun rond draadje van 0,1 mm •doorsnede, is bevestigd aan het uit einde van de koeldraad. De punt van de draad is door het etsproces zo dun geworden dat de doorsnede ongeveer eenduizendste millimeter bedraagt. Er wordt een electrisch veld aange legd in de microscoopruimte varië rend van 5 tot 25 kV, waardoor ieder punt van het preparaat als het ware door een krachtlijn met het beeld scherm is verbonden. De vergroting komt tot stand doordat de metaalio nen langs deze krachtlijnen lopen. Dit is zeer geschematiseerd de verklaring voor het waarnemen van atomen. Een veldionenmicroscopische opna me toont wolfraam in een vergroting van 2 miljoen keer. De lichtstippen die men ziet zijn in feite de meest uitstekende metaalatomen van de preparaatpunt. Men kijkt als het wa re loodrecht tegen deze punt aan. Dit is als volgt voor te stellen. Een groot aantal ping-pong ballen worden op- stuk 28 is een tussenzang, waarna Job in de hfdst. 29-31 als In een dodenlied zijn laatste grote zelfverdediging uitspreekt. In de hfdst. 38-40 antwoordt God zelf, waarop Job nog maar heel kort reageert. Dan sluit de epiloog alles af. Drijvers en Hawinkels zien de zes hfdst. 32-37, waarin Ellhoe aan het woord Is, als een latere toevoeging, die de bedoeling zou hebben de strekking van het boek om te buigen naar een verbeterde formulering van de zienswijze dér drie vrienden. In de hfdst. 40 en 41 zien de schrijvers nog een andere toe voeging, die de bedoeling zou hebben Job „min of meer te verpletteren". Van de hfdst. 24 t/m 27 geven de samenstel lers een gedetailleerd verantwoorde re constructie. Geen „probleem" wordt in het boek Job behandeld, zeggen de auteurs; er wordt geen theorie in uiteengezet, maar het gaat over een levend mens, die uit de traditie bekend Is en die het boek maakt tot iets wat „gebeurd" is, iets wat ieder van ons ook overkomen kan. Er tekenen zich twee lijnen af de gesprek ken met de vrienden, en de .rechtsqtrijd met God. Willen wij westerlingen elkaar met logische argumenten overtuigen, de oosterling probeert het met emotionele argumenten, met kracht van woorden. Wie het mooist spreekt, wint het debat. Het boek Job is gegroeid binnen het leef- en denkklimaat van Israël en veron derstelt het geloof in Israels levende God. Er was in Israël een „wijsheidsden- ken", dat op den duur kon ontaarden In een gesystematiseerde kijk op mens en wereld (97). Het verloor dan zijn kosnl- sche dimensie en versmalde tot de con clusie: „Wat een mens overkomt is zijn verdiende loon". De drie vrienden kennen slechts de theorie: alle lijden is gevolg van morele schuld. Job houdt vol: er is onverdiend lijden. Uit het antwoord van God (hfdst. 38-40, 2) put Job hoop en nieuwe le vensmoed. „De vraag naar het onschul dig lijden mag gesteld worden" (101). Job krijgt van God geen rationeel inzicht in de betekenis en de bedoeling van het lijden. Hij mag niet binnendringen in ge heimen die hij niet begrijpen kan. God mag niet ter verantwoording worden ge roepen. „In de ellendige situatie waarin hij verkeert, wordt hij niet geholpen met antwoorden uit boekjes en bestaande theologie. Hij moet zelf Iets van Gods grootheid ervaren en dan pas kunnen de raadselen van zijn levenslot zich verdie pen tot mysterie" (102). Wat het Nederlands betreft: de barok ke taalpracht van de Statenvertaling hangt samen met de situatie waarin onze taal zich in de zeventiende eeuw bevond én met de algemene cultuur van die tijd. In het beste dichtwerk van Bllderdijk vindt men er hier en daar een echo van: ik denk b.v. aan bepaalde strofen uit „Hlskia's Gebed" (Dichtw. V, Haarlem 1857, blz. 297). De nieuwe vertaling van het Ned. Bij belgenootschap probeert hij die traditie aan te sluiten, waarbij ze niet altijd aan studeerkamer-Nederlands ontkomt. Aller wegen wordt deze archaïserende opvat ting evenwel verlaten. De verhevenheid van de bijbeltaal en van de bijbelse poë zie zit in de tekst en heeft de hulpmid delen van een versleten retoriek niet no dig. Het geschreven Nederlands moet zich verjongen aan het gesproken Ne derlands, en dichters moeten ons leren hoe dit kan zonder banaal te worden. Tot slot een kort citaat uit Job 39. „Heb Jij het paard zijn élan gegeven, zijn hals met manen bekleed? Doe JIJ het sidderen en beven als een sprinkhaan, angstaanjagend hlnnekend en snuivend? Zoals het vurig staat te trappelen, ver heugd om zijn kracht, en het wapenge weld tegemoettrekt, lacht het om ge vaar, aarzelt geen moment en deinst voor het zwaard niet terug. Om hem heen rinkelt de pijlenkoker, flikkeren lans en speer; dreunend en onstuimig verslindt het terrein, en als het de hoorn hoort, kan het zijn oren niet geloyep; als de.hoom klinkt dan roep het „Hal", het ruikt het gevecht el op grote afstand, de donderende bevelen van de aanvoerders en de oorlogskreten." De lezer mist natuurlijk het afbreken van de regels, maar deze passage geeft ook zo een goed idee van het niveau der vertaling. ■#- De drie vrienden van Job. Te kening van Mart Kempers (uit de zgn. Mart. Kempers-bijbel, ultg. Ned. Bijbelgenootschap, Amsterdam). gestapeld waarbij elke bal een atoom voorstelt, (zie fig. 1) Wanneer men met een verfroller over deze stapel heengaat, zullen alleen de uitstekende ballen worden beschilderd. In het donker gefotografeerd geven zij dan een beeld dat sterk overeenkomt met de veldionenmicroscopische opname van wolfraam, (zie fig. 2). In Twente wordt deze microscoop gebruikt voor 'het onderzoek naar hardbaarheid in staal door het toe voegen van legeringselementen. Mo- lybdeen bezit bijvoorbeeld de sterkste hardbaarheidsvergrotende invloed. Maar waarom dit zo is, weet men thans nog niet zeker. PAUL VAN LANGSTRAAT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 13