DE WERKELIJKHEID VAN SAL MEYER EENVOUD IS NIET ZO EENVOUDIG Een joodse op Met molentjes lopen Niet alleen bij ons lopen de kinderen graag met molentjes, maar ook in Japan, in China en zelfs bij de primitieve stammen op Nieuw-Guinea is het windmo lentje een geliefd en tijdloos speelgoed. Het heeft een lange geschiede nis achter de rug. In de middel eeuwen en de zestiende eeuw waren er in Europa reeds ver schillende vormen van bekend en sommige onderzoekers houden staande dat het waarschijnlijk is, dat de echte, de grote molen is ontstaan uit hefe kindermolentje. De eenvoudigste vorm bestaat uit een stokje met aan de uiteinden een verbreding: de vleugeltjes. Dit stokje zit op een latje zodat het kan draaien om zijn as wan neer men er hard mee tegen de wind in loopt. Het is onder ande- re te vinden op het bekende schilderij „Kinderspelen" van Pie- ter Brueghel de Oude. Iets verder ging degene die lang gelden twee stokjes lood recht op elkaar plaatste zodat het molentje vier wieken kreeg. Een nog later model toont een huisje waartegen de vier wieken zijn ge plaatst. Dit laatste model is hoogst waarschijnlijk afgekeken van de grote molen. Uit de zestiende eeuw ook da teert een molentje dat er heel anders uitziet en is gebaseerd op het principe van de jojo. Het is de „drilnoot" die in het begin van deze eeuw in Vlaanderen nog in zwang was. Men boorde een gat door en door in een noot en ook een gat aan de zijkant. Daarna werd de inhoud uit de noot ge peuterd. Een spil gaat door de twee gaten, met aan de spil een touwtje geknoopt, dat door het middelste gat wordt gehaald. Het touwtje wordt- dan om de spil gerold die aan de top vier wieken heeft. Houdt men het touwtje vast en laat men de noot vallen dan gaat het molentje draaien. Wanneer dit bijna bene den is en het touwtje afgerold, geeft men net als bij de jojo een klein rukje waardoor de noot met het molentje weer naar boven komt. In andere streken werd de noot vastgehouden, de spil stond dan vertikaal. Trok men aan het touwtje dan ging het molentje draaien. Dit molentje is te be schouwen als de voorvader van de plastic vliegende schotel en propellers die door de draaiende beweging van een spiraalvormige as langs de spiraal de lucht in gaan. Merkwaardig is dat op het schilderij van Pieter Brueghel de Oude ook al een dergelijk mo lentje als dat van de drilnoot voorkomt, maar dan zitten er op de vertikale as maar liefst drie maal vier wieken. Sal Meyer: „De ronde Lutherse kerk" toch allereerst duidelijk, dat het hem nu juist te doen was om een zo pre cies mogelijke weergave van het ge ziene. Dat zie je gewoon, alle gefilosofeer over de vele mogelijkheden van de vormgeving ten spijt. Net zo min overigens geloof ik. dat de „leegheid" van zijn stadsgezichten, later, ook maar iets met een verbeelding van eenzaamheid of verlatenheid van doen hebben. Hij schilderde Amsterdamse grachten en straten, beelden uit bui tenlandse steden, hij schilderde ze op zijn eigen wonderlijke manier, in een flonkerend emailleachtige coloriet, prachtig van toon meestal, gewoon omdat 'ie zo'n straat fijn vond, of mooi, en hij heeft kennelijk geen be hoefte gehad daar nu ook nog eens een wriemelende mensenmassa of zelfs maar een paar figuurtjes in te schilderen. En als hij toevallig daar wel zin in had, deed hij het wèL.kijk maar rond op deze expositie. Maar om nog eens even terug te komen op die. poezen: al mag er dan in detail aan deze diertjes anato misch wel het een en ander manke ren, dat allemaal blijkt uiteindelijk aan hun wezenlijke karakterisering niet af te doen. Dat is waarschijnlijk het belang rijkste facet van Sal Meijers kuns tenaarschap. Hij heeft deze dieren telkens weer weten te pakken, juist op die geheimzinnige momenten, die je bijvoorbeeld graag eens zou foto graferen, wat door de snelle veran derlijkheid van hun uitdrukking maar zelden lukt. Voeg daarbij nog eens die fijnzin nige en zeer aparte schilderstechniek, een soort micro-pointilisme, de op vallende kleuren van de omgeving, van het trijp van een stoel, het pa troon van een tafelkleed, een prach tig weergegeven stuk houten wand...- en je hebt Sal Meijer. Zo zijn ook de stadsgezichten, soms met fraaie oude huizen aan een gracht, soms met heel gewone negen- tiende-eeuwse etagewoninkjes, zo maakte 'nij zijn stillevens, zomaar een vaasje bloemen, een pot met abrikozen, een meloen met een paar perziken, eenvoudig en onopgesmukt gerangschikte voorwerpen, zo gaf hij met een intens gevoel voor stemming dat is het, geloof ik, vooral een nadrukkelijke afspiegeling van wat hij zag en zélf bewonderde. In de uitermate persoonlijke, vol komen onbelaste visie, die Sal Meijer op het hem omringende leven had en vooral in zijn oprechtheid, daarin ligt de oorspronkelijkheid van deze klei ne grote kunst. Deze expositie, die georganiseerd werd door de Galerie Mokum te Am sterdam, zal na Laren nog te zien zijn i n Antwerpen, Apeldoorn en Breda. In de dubbele betekenis is het inet molentjes lopen" al een lel oud verschijnsel. Dankzij de er v^sterfelijke roman Don Quichot- 'ia,| de La Mancha kennen wij ook e Ht ten strijde trekken tegen fndmolens. Wist u overigens dat lag schrijver van Don Quichotte, kiel Spanjaard Cervantes, jaren- ïoer9 cen trouw belastingophaler rbod 9eweest van Philips II? Ja In- Welrdaad, dezelfde uit onze vader- 3 hijidse geschiedenis. Cervantes ■""^[hijnt op een zo beminnelijke jze de belastingen te hebben lehaald, dat hij de geschiede- is ingegaan als een van de lige belastinginners aan wie slachtoffers geen hekel had- eft imrr altrede wilden het over molentjes ebben en dat is een heel wat Uker onderwerp dan de belas sen. tekenschool in de Da Cos'tastraat. de tekenschool voor kunstambachten Hendrick de Keyser bezocht, die pri- vé-lessen kreeg van Marie de Roode- Heyermans en die, in 1904, ook nog eens een keer de Akte Tekenen L.O. behaalde. Zo kun je er een vervelend wellus- nietus gedoe van maken, want an derzijds moet je dan ook weer ver melden, dat Sal en al vanaf zijn dertiende jaar in het diamantslij persvak zat. Hij was zelfs patroon. Maar dat vak beoefende hij al door Ger Kruis spoedig alleen nog maar 's winters want in de zomermaanden trok hij er op uit om te schilderen. In 1914 legde hij zich helemaal op zijn kunst toe. Vele kunsthandels, in Amster dam, New York en Kaapstad hadden etsjes van hem in consignatie en, heel slim, hij had er ook voor ge zorgd, dat enkele grote Amsterdamse hotels zijn werk voor de gasten in voorraad hadden. Na zijn huwelijk, in 1930, bracht dat kennelijk toch niet genoeg op en voorzag hij vooral in zijn levenson derhoud als vertegenwoordiger in al coholvrije appelwijn en bijenhoning. Allemaal bijkomstigheden, die zo'n rubricering: wèl of niet zondags kunstenaar een beetje ingewikkeld maken. Het doet er ook eigenlijk allemaal niet toe. Ik haal dit alles alleen maar even aan om vast te stellen, dat Sal Meijer van niemand afhankelijk was, nergens bijhoorde, niemand nadeed en helemaal zichzelf was. Hij schil derde, tekende, etste en lithografeer de alles wat hem onder ogen kwam. Hij moet dat allemaal gedaan hebben met de tong tussen de lippen, met enorme gespannenheid. Met zijn kleine penseeltje bouwde hij, puntje voor puntje, zijn schilde rijen op, laag na laag, vechtend met de vorm, worstelend met het per spectief. ♦Hij die zo graag en zo snel poezen schilderde, lag enorm over hoop met de anatomie van zo'n poe- zelijf, de pootjes zitten vaak op een uitermate vreemde manier aan de schouders geplakt en zelfs een poes ziet geen kans zich zo op te rollen als Sal het haar deed. Je bent eigenlijk geneigd in dat gebrek aan virtuosi teit een stuk dramatiek te zien, want uit Sal Meijer's gehele oeuvre wordt ti R et le U sclii p. Het is werkelijk een bijzondere n belevenis in een periode, waarin beeldende kunst via velerlei in- pnieuze en vooral opzienbarende weer ergens houvast te vinden bij de zichtbare celijkheid door hoe dan ook interpretatie te geven van de Jd zoals zij die ziet en beleeft, tentoonstelling te bezoeken als van het werk van Sal Meijer 29 november in het Singer iseum te Laren). Sal Meijer was „de" werke- Ikheid namelijk helemaal geen pro- jfeem, de werkelijkheid was voor Ym precies zoals het woorden- bek aangeeft „wat er is" en larom behoefde hij geen slinkse :gen te bewandelen om haar te be ideren. jDat is wellicht een van de redenen fcarom men met zijn oeuvre nooit elemaal goed raad heeft geweten. Zo schreef prof. Hammacher eens, dat Sal Meijer zeker in de vergetel heid was gebleven als zovele onont dekte zondagsschilders als Rousseau niet de belangstelling voor deze kunst had opgewekt. Maar die belangstelling was er wel degelijk en zo gaf Sandberg in 1958 al een grote overzichtstentoonstelling van Meijers werk in 'het Amsterdams Stedelijk. En dat ging zeker niet on der het mom dat een zondagsschilder ook eens een kans moest krijgen. Waarom overigens een zondags schilder? Een zondagsschilder, meer officieel gerubriceerd: een „peintre naïf" is iemand, die uiteraard op artistieke gebied „geen enkel onderricht heeft ontvangen en die zich zuiver en alleen aan zijn roeping overgeeft". Zo stond het enkele jaren geleden te lezen in de catalogus van de grote tentoonstelling „Lusthof der Naïeven", die toen in het Rotterdams Museum Boymans-Van Beuningen werd ge houden. En daar was ook werk van Sal Meijer bij. Sal Meijer, die in zijn jeugd de Sal Meijer: „Poes op kleed" ZATERDAG 13 NOVEMBER 1971 In de actuele discussies over geloof en kerk valt nogal eens het woord 'eenvoud'. Maar met die eenvoud zit het niet zo eenvoudig. Er zijn namelijk verschillende soorten van eenvoud. In dit artikel wil ik het in het kort hebben over drie soorten: de eenvoud binnen een kleine horizon, de eenvoud als geniale visie en in de derde plaats de moeizaam bereikte eenvoud van hem of haar die naar een rechtvaar dig oordeel tracht. Laat ik met het middelste beginnen. In de menselijke samenleving doet zich het verschijnsel voor, dat enkele weinigen genieën genoemd kunnen worden. Genie is iets anders dan talent. Het is heel moeilijk precies te omschrijven waarin het verschil bestaat tussen een genie en een rijk begiftigd, veelzijdig talent. Maar binnen het kader van dit stukje gaat het mij om één bepaald aspect. Genie kenmerkt zich o.a. hierdoor, dat het ingewikkelde zaken als eenvoudig kan zien. Waar het talent blijft steken in de veelheid en de verscheidenheid van de verschijnselen, kijkt het genie er doorheen. Hij doorziet en over ziet de stand van zaken, zoals cen groot schaakspeler het spel. Met dit verschil dat het leven oneindig ingewikkelder is dan welk spel ook. Het recreatief element van het spel bestaat immers juist hierin, dat het cen grote rijkdom aan mogelijkheden biedt binnen het kader van de spel. regels. Maar het leven volgt geen vaste spelregels, het lijkt een on ontwarbaar kluwen. By het genie is de eenvoud dus gelegen in het zeldzame vermogen cen gecompliceerd geheel van verschijnselen onder een bepaald schema te ordenen. Hierbij blijft het niet. Want het zal dikwijls nodig zijn een aanvankelijk gekozen schema te verwerpen en een ander te kiezen. De geniale visie is ook lenig en soepel. Genoeg over de eenvoud van het genie. Die is immers zeldzaam. Maar de eenvoud binnen een kleine horizon komt veelvuldig voor. Men kan het niet helpen als men uit eenvoudige ouders geboren is en niet veel meer dan lagere schoolopleiding heeft genoten. Als mens is men daar niets minder om. Echte trouw vindt men het meest by eenvoudige mensen. Zy weten heel goed dat de wereld groter is dan hun kleine gezichtskring. Daarom hebben zij vertrouwensmannen nodig. De een voudige van geest is in veel dingen afhankelijk. Zij hebben een enorme behoefte aan duidelijkheid. Maar hier schuilt nu juist het gevaar. De levensvraagstukken liggen nu eenmaal niet altijd zo duidelijk. Goed en kwaad ligt vaak op een moeilijk te doorgronden manier dooreengcstrengcld. De eenvoudige wil zich dan maar liefst vastklemmen aan een voorganger, die dit ontkent, die knopen doorhakt, die schapen van bokken scheidt, licht van duister nis. God van Satan en zwart van wit. Dan krijg je de neiging om alles wat buiten de eigen gezichtskring en buiten de sfeer van het vanouds vertrouwde valt, op zijn minst te wantrouwen en op zijn ergst voor door dr. C. Rijnsdorp satanswerk te verklaren. En voor de leiders: predikanten, leraars, voor gangers, bestuurders of hoe zy heten mogen, is er dan de levensgrote verzoeking de weg van de minste weerstand te kiezen en hun men sen in het gevlij 'e komen. Soms doen ze dit onbewust, maar soms ook uit berekening en dan staat de deu* open naar de demagogie, het volks bedrog. Want de wereld wil ook wel bedrogen zjjn. Zo heb ik groot respect voor ds. Hegger, een integer man. In Worms zei hij voor de televisie o.a. ongeveer dit: „Luther sprak: Hier sta ik, ik kan niet anders. Velen zeggen tegenwoordig: ik kan alle kanten uit." Natuurlijk is dat, op zichzelf genomen, waar. Maar deze scheiding tussen hen die niet anders kunnen en de velen die alle kanten uit kunnen is de hele werkelijkheid niet. Ds. Hegger zal dat zo niet bedoeld hebben, maar de indruk by velen wordt gewekt alsof hiermee alles is gezegd. Met een vreemd woord noemt men dit simplificeren, de zaken eenvoudiger voorstellen dan ze zyn. Men kan. als men dat wil, in zo'n uitlating lezen: „Wie niet precies van dit geloofstype is. van ons type, kan (en wil natuurlijk) alle kanten uit." Hier loopt de eenvoud gevaar de grens naar het onrechtvaardig oor deel te overschrijden. En zo kom ik op de eenvoud als eindresultaat van een lange, moeizame worsteling om het rechtvaardige oordeel. Wy be schikken niet over de blik van een engel of van een menselijk genie. Vragen van geloof, kerk, bijbeluitlegging en wat op dit gebied ook maar aan de orde is, kunnen niet worden opgelost door onze eigen, persoon lijke situatie als maatstaf te nemen. Men moet het risico durven nemen onpopulair te zyn terwille van de eerlijkheid en rechtvaardigheid. Een rechter moet ook alle stukken bestuderen die op het rechts geding betrekking hebben. En hij heeft het daarbij nog in zover ge makkelijk, dat hy moet oordelen met de wet in de hand en de juris prudentie achter de hand. Maar in de zaken van geloof en kerk ligt het moeilyker. Nu kan men weigeren die ingewikkeldheid te erkennen. „Het is toch zo eenvoudig", zegt men dan. Ja, zeker, als men niet gehinderd wordt door kennis van vele zaken. Wie wil argumenteren met het begrip „eenvoud", moet goed weten wat hy doet. We hoeven geen heilige eenvoud, geen sancta simplicitas te eisen: ons oordeel en ons positiekiezen zal altijd te lijden hebben van onze zondige dispositie. Wat we wèl kunnen is dit: maak van uw eenvoud geen weg van de minste weerstand. Je bent dan wel het gauwste klaar; je bent dan zelf de vrome Piet en de trouwe wachter op Sions muren, terwijl de ander de zondaar en ketter is. Maar als de zonen des donders het hemelvuur willen doen neerdalen op mensen die buiten hun vroomheidstype vallen, keert Jezus Zich om en bestraft hen. Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oor deel. an Schalom Ben-Chorin, vriend van de in 'erleden Martin Buber, is al vele jaren an flnteresseerd en practisch werkzaam in 35 !t „gesprek" tussen joden en christenen. ®mv atuurlijk is het hoofdthema in dat ge- 3l''lrek altijd weer: „de figuur van Jezus" 59 zo bevestigt de schrijver op de laatste adzijde van zijn boek „Broeder Jezus". 4 In dit boek tekent Ben-Chorin zijn „visie ir, 8 Jezus", en hij doet dat volkomen eerlijk, snij "dat de positie van de beide gesprekspart- ,wjjStrs geen moment wordt verdoezeld. 28 Voor hem is Jezus (beter: wés Jezus) geen I7. °d, geen Messias, zelfs geen profeet in de buri ,^estamentische zin van het woord, maar n grote belangrijke joodse rabbi. Een groot l0tl< ens, maar niet meer dan mens. 4 0 Vandaar zijn stelling: „Het geloof van ezus verenigt ons, het geloof in Jezus :heidt ons." Voor ons, die altijd geneigd zyn de na- PU2 te leS§en °P fle ..Godheid van Chris- te'' en gemakkelijk van Jezus een soort 1 topermens" maken, kan het heilzaam zijn f* ti een beter verstaan van de Evangeliën dienen, wanneer we eens met onze neus ge drukt worden op Zijn mensheid en Hem zien als een jood in het midden van Zijn volk. Ben-Chorin noemt Jezus een derde auto riteit, naast de grote wetsleraars Hillel en Sjammai, die, hoe vreemd het ons ook in de oren moge klinken, behoorden tot de farizeeën. En waarin Jezus naast die beide anderen groot was, is voor Ben-Chorin dui delijk: de verinnerlijking van de wet. en het oproepen tot de liefde. Geen wonder dat zulk een leven een tragische mislukking wordt en eindigt op een gewelddadige dood. Natuurlijk aanvaardt hij de opstanding van Christus niet., „Hier eindigt de geschiedenis van Jezus. Hier begint de geschiedenis van Christus"- Maar dat is een zaak van „geloof" waarin hy niet mee kan gaan. Ik ben geen nieuwtestamenticus en kan de wetenschappelijke waarde daarvan niet be oordelen, maar ik verbaas me wel vaak over het gemak, waarmee men (heus niet allleen Ben-Chorin) diverse woorden uit de Evangeliën „buitenspel" zet, door ze te ver wijzen naar later tijd en te brandmerken als „gemeente-theologie", als „kerugma". En waarmee men ook de vervulling profetische woorden eenvoudig opruimt door ze te ver klaren als een verdraaiing van de feiten, die op rekening komt van deze „gemeente- theologie". Ook bij Ben-Chorin heb ik soms de nei ging om te zeggen: ja, dat schuif je nu als „kerugma" van de tafel, maar welke grond is daar voor, of doe je dat alleen omdat je het niet gebruiken kunt? Ben-Chorin schrijft, volkomen eerlijk, dat hij „aan vele christelijke en joodse taboe's heeft geraakt". Inderdaad, en soms heb ik me wel eens in mijn christelijke ziel ge raakt gevoeld, bijv. wanneer hij schrijft over Jezus' houding ten opzichte van zyn moeder of op pag. 64 wanneer hij schrijft dat Jezus niet altijd heeft gehandeld overeenkomstig zijn woord: „doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe", en dan alleen wjjst op Johannes 18 vers 23. Verder is m.i. de grond voor de stelling „dat Jezus van Nazareth evenals elke andere rabbi in Israël, getrouwd was", wel zeer zwak. Met dit alles wil ik zeker niet loochenen dat de schrijver een diepe eerbied voor Jezus heeft; „broeder Jezus", zoals hij Hem samen met Buber, noemt. Merkwaardig dat er in joodse kringen in de laatste tijd zo veel, en zo anders over Jezus geschreven wordt. Dat we in ons land in twee jaar al twee boekjes van joodse geleerden over dit onderwerp op onze tafel kregen, zegt toch wel iets. Ik geloof dat daarbij het wonen in het land een rol speelt. In het ghetto kon de jood Jezus volkomen negeren. In dat land, waar zo veel van Hem spreekt, wordt hij wel gedwongen over Jezus na te denken. En in vrijheid van het eigen land is er in het contact met chris tenen ook de mogelijkheid om eerlijk voor eigenpunt uit te komen. In dit boek staan opvallende dingen, waar we onze winst mee kunnen doen. Die eerste woorden uit Joh. 2: „en op den derden dag" waarop de bruiloft te Kana plaats vond. Of wat hij schrijft over de aloude strijd over de paasdatum. Is het avondmaal inge steld aan de sedermaaltijd of niet? Mooi vind ik ook wat hij schrijft over de „vierde beker". Maar af en toe gaat de schrijver toch te ver bijv. als hij het heeft over de kus van Judas en over de drie klederen, die Jezus te dra- Schalom Ben-Chorin gen kreeg tijdens zijn proces: het blinkende kleed door HerodeS- hem aangedaan, de scharlaken mantel, door de soldaten hem door ds. C. B. Bavinck Ds. C. B. Bavinck. actuarius van het de- putaatschap der gereformeerde kerken voor de evangelieverkondiging onder Israël, be spreekt: „Broeder Jezus" van Schalom Ben- Chorin. Uitg. Ten Have, Baam; prys 16,90. omgehangen, en zijn eigen kleding. Hierin ziet de auteur een parellel met de drie cultus-gewaden van de hogepriester ln de dienst op de Grote Verzoendag. Overigens wel merkwaardig deze vergelijking door iemand, die Jezus allerminst als hogepries ter erkent. De vraag kan gesteld, of dit boek werke lijk een bijdrage is in het gesprek. Ik geloof van wel. Hier spreekt een jood, en wel een die prijs stelt op de dialoog, open en in volle vrijheid zijn visie uit Natuurlijk, Schalom Ben-Chorin is maar een enkele jood en zeker niet een man, die zeggen zal dat hij de massa achter zich heeft. Maar van betekenis is zijn „visie op Jezus" zeker. Al was het alleen al daarom, dat we eikaars standpunt duidelijk leren zien. en daardoor ook gaan verstaan, wat ons scheidt. Aan mensen als Schalom Ben-Chorin (en zo zijn er velen) die het Nieuwe Testament grondig gelezen hebben, behoeven we waar lijk het „Evangelie" niet te gaan „prediken". Er blijven ons slechts drie dingen over: altijd openstaan voor het gesprek, waarin ook wij eerlijk voor onze overtuiging uitko men; leven, met name tegenover de joden, als eerlijke christenen; en: wachten tot de Geest ogen opent en laat zien wie Jezus is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 15