DS. GROENENBERGS GEZAG
EN DE „KINDERCOMMUNIE
pekten vliegen over de wereld
rr
door
Paul v. Langstraat
ZATERDAG 23 OKTOdER 1971
Er is een actualiteit van de
secondewijzer: het dagelijks
nieuws. Dan is er de actuali
teit van de minutenwijzer: de
onderwerpen waarmee zich
de week-(opinie-)bladen be
zighouden. Maar er is ook een
actualiteit van de uurwijzer.
Dat zijn de vraagstukken die
de gemoederen langer dan
een dag, een week of een
maand in spanning houden.
Tot deze problematiek behoort
de vraag naar de zekerheid
van het geloof. Die vraag is
binnen de christelijke kerk al
tijd actueel geweest en zal dat
tot het einde toe blijven. Bin
nen de traditionele rooms-
katholieke theologie is (was)
er voor zulk een persoonlijke
verzekerdheid niet of nauwe
lijks plaats. De leek bleef af
hankelijk van clerus en kerk-
instituut. De reformatie her
stelde het persoönlijk contact
tussen de gelovige en zijn
God. Hier was niet een kerk
die het genadekapitaal be
heerde en om zo te zeggen
mondjesmaat uitdeelde. Ook
de ongeleerde en eenvoudige
mens kon delen in de zeker
heid van het geloof.
Was die zekerheid nu maar het
resultaat vah een redenering, dan
was er niets aan de hand. Het ver
standelijk beamen van de verlos
sing in Christus zou dan voldoende
zijn. Hier dreigt al het gevaar van
een dode zekerheid. Het accent
valt dan op het strikt nakomen van
bepaalde, uitwendige gedragsre
gels: trouwe kerkgang, Schriftle
zing thuis, gebed, kortom een zich
conformeren aan een bepaald ker-
kelljk-godsdienstlg gedragspatroon.
Maar ons verstand raakt de kern
van ons wezen niet. De kern van
ons zijn is relatie, een betrokken
zijn op de ander en op God. Bij de
evangelist Johannes vinden wij het
kernwoord „liefde" In passage op
passage terug. Het denken kan het
zo op het oog zonder liefde stellen
en de liefde kan het in haar su-
bliemste momenten zonder denken
stellen. Maar het leven bestaat nu
eenmaal niet uit een keten van al
leen maar sublieme momenten.
Bovendien is de twijfel een vast
gegeven in het menselijk gedachten-
leven. De een is lichtgeloviger dan
de ander; dat hangt samen met
iemands geestelijke structuur. De
moeilijkheid met die zekerheid is,
dat ze buiten ons, in Christus ver
ankerd ligt, zodat wij nooit zo ze
ker van onze zaak kunnen zijn,
zoals Hij het is van zijn zaak. Ver
standelijk geredeneerd zou ge
loofszekerheid buiten het bereik
van de mens liggen. Ik heb het nu
over levende zekerheid, want,
zoals we hierboven al zagen, langs
de weg van het pure verstand is er
wel een dode zekerheid te berei
ken.
Op een of andere manier moet
de zekerheid ook in ons aanwezig
door
dr. C. Rijnsdorp
kunnen zijn. En nu wordt het moei
lijk. De situatie van de mens in het
leven wordt juist door onzekerheid
gekenmerkt. We weten niet wat
morgen gaat gebeuren. Ons zelfbe
wustzijn is sterk gebonden aan on
ze lichamelijk-geestelijke toestand
van het ogenblik. En deze is sterk
aan wisselingen onderhevig. Een
gezond mens is optimistischer dan
iemand die vaag of duidelijk voelt
dat er in zijn lichaam of in zijn
geest iets mis is. We zijn er 's
morgens half elf doorgaans beter
dan toe dan 's middags om half
vier, dat bekende dieptepunt op de
dag en in de nacht (de meeste
zelfmoorden schijnen tegen de
morgen plaats te vinden).
We zijn, de een meer. de ander
minder, onderhevig aan stemmin
gen. In mijn puberteitsjaren hield ik
een dagboek bij, dat van dag tot
dag de „stemming" noteerde. Die
was voor mij het wezenlijke van
een bepaalde dag. En aan hoeveel
zijn we niet blootgesteld dat van
buiten af op ons aankomt: onheuse
bejegeningen, slechte berichten, al
les wat op een z.g. ongeluksdag
gebeuren kan, ondervonden on
dankbaarheid, vertwijfeling over de
gang van zaken in gezin, familie,
samenleving. „Als het mij welgaat
éénen stond, kan 'k da§en lang
weer honger lijden", zo ongeveer
zei het de dichter Gezelle. We wor
den als gras, als bladeren, in win
den en stormen bewogen.
Maar nu de kern van dit artikel.
De twijfel van vandaag betreft niet
alleen wat mijn relatie tot het heil
betreft, maar betrekt in zijn wer
king het heil zelf. De twijfel werkt
nu aan twee kanten, soms zelfs
aan twee kanten tegelijk. Vandaar
dat alle zekerheden vandaag in het
geding zijn. Is er ergens wel, über
haupt zeggen de Duitsers, zeker
heid te krijgen? En dan zekerheid
in de goede, de positieve zin van
het woord. Ben ik in principe ge
red, kan ik In leven en dood aan
op Gods genade?
„Twijfelt u nooit?", vraagt dan
een interviewer aan die of gene.
„Nooit", is dan een enkele maal
het antwoord. Wat is hier nu aan
het woord: dode of levende zeker
heid? Velen trekken zich aan zo'n
ondubbelzinnig en positief ant
woord op. Maar anderen raken er
door in verwarring. Als zekerheid
van het geloof dan zo'n statische,
onveranderlijke en onwankelbare
zekerheid is, hoe is dat te rijmen
met de onrustige, van dag tot dag,
van ogenblik tot ogenblik veran
derlijke situatie van de mens in de
wereld?
De dode zekerheid is onveran
derlijk en onaanvechtbaar, omdat
ze dood is. Zo'n gelovige zou geen
psalmen kunnen dichten zoals Da
vid en de andere psalmisten. Wil
men ergens documenten vinden
van levend geloof, dan in de psal
men. Hierin bestaat hun onvergan
kelijke waarde en betekenis voor
het leven van de gemeente. In de
psalmen vindt men alle gemoeds
bewegingen terug: twijfel, bestrij
ding, angst, vertwijfeling, woede,
triomf, stormachtige vreugde, zie-
lestilte, twist met God.
En waarin zit dan de zekerheid?
In het woordje „maar". Dat is de
spil, waaromheen de zekerheid
draait. „Maar ik zal...." enzovoort.
De levende zekerheid is de zeker
heid van het „maar". De levende
zekerheid is als een deur, die men
wel wijd open kan zwaaien, maar
die zichzelf weer sluit. Ze is als
een schip, dat voor anker ligt of
ergens ligt vastgemeerd en dat in
de storm dreigt los te slaan en op
drift dreigt te geraken. Maar dat
gebeurt niet. Ze is als het blad van
de populier, de bewegelijkste van
alle bladeren, maar dat stevig vast
zit aan de twijg. „Niemand zal ze
rukken uit de hand van mijn Va
der", zegt Jezus.
Achter de dode zekerheid van de natuur in herfsttooi gaat de zekerheid van leven
schuil.
i. M. Groenenberg
Ds. P. Rlemersma
Ds. B. J. Aalbers
3 Utrechtse ds. M. G roe
ier g is praeses van het col
van visitatoren-generaal
de hervormde kerkmaar
heeft ook in de gerefor-
rde kerken gezag. Want
ter gereformeerde synode
lotterdamse ds. P. Rie-
sma met luider stemme
rlas wat ds. Groenenberg
schreef contra het zo-
invoeren van de kin-
communie (het lijkt wel of
in een con gr egat ion alisti-
sche kerk leven, ivaar iedere
gemeente helemaal z'n eigen
gang kan gaan), vervolgens te
kennen gaf het daarmee volle
dig eens te zijn en tenslotte
voorstelde het praktiseren van
de kindercommunie compleet
te verbieden totdat op syno
daal niveau zou zijn uitge
maakt of dit kan en mag,
toen kreeg hij een synodale
meerderheid achter zichGroe
nenberg had toch wel gelijk.
Overigens is de gereformeerde sy
node nog niet uitgedacht en uitge
praat over deze zaak (de hervorm
den zijn dat trouwens evenmin). Wel
kan men zeggen dat iedereen het er
over eens is dat de kwestie van de
kindercommunie sommigen heb
ben het liever over gezinscommunie
grondige studie waard is. Maar
daarnaast kon je in de gereformeer
de synode drie „stromingen" onder
scheiden.
Er waren er die alleen wilden be
sluiten tot een studiedeputaatschap,
en dan moesten we het feit dat hier
en daar de kinder communie al ge
praktiseerd wordt, tégen de kerkor-
delijke regels in, maar blauw blauw
laten.
Néé, vonden anderen, we moeten
dergelijke experimenten juist bege
leiden. Kritisch begeleiden, goed,
maar in elk geval dien je er naar
om te kijken. Geen sprake van,
meenden ds. Riemersma en de zij
nen, geen experimenten of wat ook,
totdat het resultaat van de studie tot
een beslissing geleid zal hebben.
Men moet vrezen dat gereformeer
den in dit opzicht geen haar beter
zijn dan hervormden en dat die ker
ken die overgegaan zijn tot de kin
dercommunie, de klok niet terug
zullen draaien bij het eerste het bes
te synodale bevel: stop ermee. Ten
slotte hebben ze niet op een achter
namiddag bedacht dat het wel eens
aardig zou zijn, ook de kinderen toe
te laten tot de (Avondmaalstafel; we
mogen veilig aannemen dat er de
nodige overwegingen, aarzelingen
wellicht ook, aan vooraf zijn gegaan.
Een vraag die mij wel eens bezig
houdt is deze: willen die kinderen
zélf zo graag het avondmaal meevie
ren of zijn het de ouders die deze
wens naar voren brengen? Als kind
vond ik de avondmaalsviering altijd
een wat duistere, sombere aangele
genheid. Eerst kreeg je een zoge
naamde voorbereidingszondag met
een speciale preek, dan was er de
avondmaalsdienst zelf, de éne tafel
na de andere... en tegen het eind
vroeg de dominee: zijn er nog meer
broeders en zusters die de dood des
Heren wensen te verkondigen? Erg
opgewekt keken de avondmaalsgan-
gers niet, eerder staarden ze onwen
nig van hun plaats aan tafel dé kerk
in en ze stommelden enigszins
schuw naar hun bank terug. Je
kreeg ook nog een „nabetrachting"
en ik herinner me goed, dat daarbij,
heel vaak psalm 63, vers 3 werd ge
zongen: verzadigd, als met vet er
smeer". Ook geen lied om kinderen
te animeren.
Toegegeven, het gaat tegenwoordig
wat minfler gespannen toe, de ellen
lange formulieren zijn verdwenen,
ook de volle beurten, het duurt dus
miet meer zo lang... en een kind zal
best eens vragen waarom dit alleen
voor grote mensen is. Nu, er zijn
mijns inziens wel vragen waarop het
moeilijker valt een zinnig antwoord
goed
ofesj
te geven. Ja maar, vertelde mij een
collega, die ouderling in Friesland is,
wij vieren het avondmaal niet meer
aan tafel, we gaan rond langs de
banken en als dan een jochie een
stukje brood pakt, gil ik niet zenuw
achtig: afblijven!, maar dan knik ik
hem geruststellend toe.
Een prima reactie, daar zullen we
het over eens kunnen zijn, en dit
levert misschien eén stevige aanloop
tot een discussie over de kindercom
munie op. Maar alweer: zou dat jon
getje nu echt zo graag willen Aan
gaan? Moet je eigenlijk niet hopen
dat zo'n wens niet bij een kind op-
komt, zolang wij nog zo problema
tisch met het avondmaal omgaan?
Ik denk wel eens dat een, wat
men noemt, agapèviering of liefde
maal een veel onbevangener en
daardoor ook rechtstreekser reactie
is op Christus' woorden: doe dit tot
Mijn gedachtenis. Geen wonder, dat
een dergelijke viering aardig op weg
is een zelfstandig leven te gaan lei
den als een soort van avondmaal-
tweede-keus!
EK
h tl
laar
|rote delen van de wereld hebben de in-
|eziekten hun dreigende uitwerking, nl.
^sale sterfte, verloren. In het bijzonder
it dit voor de geïndustrialiseerde westers
riënteerde landen. Vacciifatie en hygië-
ie maatregelen hebben deze ziekten vry-
nitgeroeid. Voor de ontwikkelingslanden
'acht de Wereldgezondheidsorganisatie
nog in dit decennium infectieziekten tot
verleden zullen behoren.
G" bestrijdingsmaatregelen worden echter
kruist door een nieuw maatschappelijk
chjjnsel: de voortdurende en massale ver-
tsing van mensen. De bevolking van de
;re landen is niet meer tevreden met
ffltie in eigen land en zoekt het verder-
Met straalvliegtuigen is dit al gauw een
duizend kilometer. Daarnaast behoren
inreizen naar het buitenland tot de ge-
e dingen 'van het leven. In 1962 reisden
,||in, 6 miljoen passagiers met de internatio-
luchtvaartmaatschappijen. In 1970 waren
er al 350 miljoen en aan het eind van dit
nnium zal dit cijfer waarschijnlijk meer
verdubbeld zijn. De kans dat men in het
enland wordt geïnfecteerd met een be-
ttelijke ziekte en deze na terugkomst in
eigen land verder verspreid, neemt sterk
Gezondheidsautoriteiten zijn bevreesd dat
internationale personenverkeer de strijd
de infectieziekten zal verlengen. Te-
ir. omdat het aantal gevallen toeneemt.
Joci incubatietijd, de periode waarin men reeds
net is maar de ziekte zich nog niet heeft
lanifesteerd, duurt vaak zo lang dat men
Is terug is van vakantie of zakenreis als
tfekte uitbreekt. Tijdens de eerste koorts
en denkt men dan ook niet direct aan een
leemse besmettelijke ziekte. Dat is de go
elijke periode. De patiënt heeft contact
►ri
met familie, collega's maar ook met vreem
den in bus, tram of trein en in openbare ge
bouwen. Dat was bijvoorbeeld het geval toen
vorig jaar december een jeugdige reiziger uit
Pakistan terug keerde in West-Duitsland. Elf
dagen later kreeg hij koorts en in een zieken
huis werd pokken geconstateerd. In de weken
die daarop volgden werden nog twintig ge
vallen geconstateerd; vier patiënten overleden.
Pokken, tuberculose, lepra, malaria zijn wel
de meest bekende ziekten die op deze ma
nier gemakkelijk worden verspreid. Maar ook
andere minder bekende tropische ziekten, zijn
in West-Europa en Noord-Amerika gecon
stateerd. De recente uitbreiding van cholera
tot in Zuid-Frankrijk toe is een direct gevolg
van vakantiegangers die afkomstig van be
smette gebieden, op doorreis naar huis deze
ziekte verder verspreidden.
In de westerse landen denkt men bij koorts
niet direct aan een tropische ziekte. Daarom
duurt het vaak enkele dagen voordat de juiste
diagnose is gesteld.
Het is moeilijk maatregelen te nemen die de
import van tropische ziekten beperkt. Eerst
wanneer ook in de ontwikkelingslanden de
besmettelijke ziekten zyn uitgeroeid, komt
hieraan pas goed een eind. De maatregelen
die men thans neemt zijn van preventieve
aard. Op de grote internationale luchthavens
krijgen de reizigers een kaart met daarop
aanwijzingen wat men moet doen als men
ziek wordt. Het belangrijkste is een arts waar
schuwen en hem te zeggen in welk land men
zojuist is geweest. Daarnaast wordt aanbe
volen, vóór men op reis gaat, zich te laten
inenten tegen een aantal besmettelijke ziek
ten. Dit voorkomt eigen besmetting en moge
lijke uitbreiding van de ziekte later in het
eigen land.
S.
Dit waren wat losse overwegingen
naar aanleiding van synodale op
merkingen en vooral naar aanleiding
van de lectuur van het boekje,
waaruit ds. Riemersma zijn citaat
van ds. Groenenberg haalde: „Kin
deren aan het avondmaal?" van ds.
B. J. Aalbers (uitg. Kok, Kampen, 95
pag., prijs f6,95). Ds. Aalbers is ge
reformeerd predikant in Geldrop,
waar de gereformeerde kerk en de
herfvormde gemeente samenwerken
in een evangelische kerkengemeen-
schap (en waar. zoveel jaren na
Tienhoven, de hervormde emeritus
hoogleraar dr. E. L. Smelik regelma
tig voor de gereformeerden preekt!)
Om het maar meteen te zeggen:
ds. Aalbers komt in zijn boekje tot
een andere conclusie dan ds. Groe
nenberg, wiens gedachten hij royaal
doorgeeft: ds. Aalbers wil zéker
ruimte voor het experiment.
Maar met alle eerbied voor dit
standpunt, de waarde van „Kinderen
aan het avondmaal?" ligt niet zozeer
in wat ds. Aalbers er van vindt als
■wel in het feit dat hier op een ge
makkelijke, overzichtelijke en le
vendige manier materiaal is gerang
schikt, dat ieder die zich met deze
zaak serieus bezighoudt, voorhanden
moet hebben. We vinden hier afge
drukt wat de hervormde kerkorde
bepaalt omtrent de toelating tot het
avondmaal. Voor- en tegenstanders
van (het experimenteren met) de
kindercommunie worden aan het
woord gelaten en meningen over en
pogingen tot vormgeving van een
nieuwe praktijk gereleveerd.
De bijlagen zijn ook de moeite
waard: een orde van dienst voor
openlijke opneming van kinderen in
de gemeente, van prof. dr. R. Bijl-
sma; een „goed voorbeeld uit Gro
ningen", dat laat zien hoe je op een
zinvolle manier „in de kerkelijte
weg" een vraagstuk aan de orde
kunt stellen; en het antwoord dat ds.
Aalbers kreeg op zijn vragen aan
het hoger katechetisch instituut van
de roomskatholieke kerk. Het
boekje sluit met een literatuuropga
ve.
Het prettige is (en nu kom ik een
beetje terug op wat ik zojuist zei
over de waarde van het eigen stand
punt van de schrijver) dat ds. Aal
bers niet volstaat met vlijtig doorge
ven van wat mensen als Groenen
berg, Lekkerkerk, Deurlo, Hartvelt.
Pel, Van Ruler enz. over het punt in
kwestie gezegd of geschreven heb
ben, maar tegelijk de manier aan
reikt waarop je deze stof zou kun
nen verwerken: daarom komt hij tot
een standpuntbepaling, waarmee hij
overigens de lezer echt niet voor de
voeten loopt.
't Zal duidelijk zijn„Kinderen
aan het avondmaal?" wordt harte-
lijk danbevolen.