Op zoek naar goudzoekers in Lapland
HET OOODeSBEDEN GEBED
3
ZATERDAG 16 OKTOBER 1971
door Dirk Ketting
Suriname. Ter herdenking
van het feit, dat driehonderd
jaar geleden de eerste op me
tingen gebaseerde kaart van
Suriname, vervaardigd door de
Nederlandse landmeter Wil
lem Mogge, werd uitgegeven,
zal op 27 oktober een zegel
van 30 c. (bruin op geel fond)
in omloop worden gebracht.
De zegel geeft een afbeelding
van deze kaart. De termijn
van verkoop eindigt op 26 ok
tober 1972, de geldigheidsduur
voor frankering is onbepaald.
Italië. Het zilveren jubileum
van de Italiaanse luchtvaart
maatschappij „Alitalia" werd
gevierd door de uitgifte van
een serie van drie zegels: 50,
90 en 150 L., op 16 september-
Alle zegels hebben als hoofd
motief het embleem van de
maatschappij, een gestileerde
letter „A" in de kleuren groen
en rood.
België. Ter herdenking van
het 2500-jarig bestaan van het
Perzische Keizerrijk, gesticht
door Cyrus de Grote, werd
een zegel van 7 fr- in circula
tie gebracht. Hierop wordt het
achaemenidische grafmonu
ment van Buzpar afgebeeld,
dat in 1961 door de archeoloog
Dr. L. Vanden Berghe, hoogle
raar aan de universiteit van
Gent. in het zuidv/esten van
Iran werd ontdekt.
Lang geleden had iemand uit de kring van
het vrome blaadje De Vriend van Oud en Jong
gewoonte links onderaan zijn bijdragen te
schrijven: „Uit mijn bidvertrek". Als jongen
»g ik al in, dat je bij ruime behuizing er best
aen bidvertrek op na mocht houden, maar dat
iet van siechte smaak getuigde daaraan zo'n
Achtbaarheid te* geven. In een veel latere
- periode boeide mij bijzonder het bidden van
ide heidenen. Boutens vertaalde in 1923 het
'Gebed aan Afrodita van de Oudgriekse dich
teres Sapfo, haar enig volledig bewaard ge-
|onj bleven gedicht. Als je dan las: Listen-
vlechtster, dochter van Zeus, u smeek ik: Laat
mijn hart, ontzagbre, door angst en pijnen niet
overweldgen!" en aan het eind: „Kom ook nu
rur' 'er hulpe, en uit zware zorgen/Maak mij
dan voelde je, afgezien van wat dezè
vrouw van haar godin verlangde, toch ver
wantschap in algemeen-godsdienstige zin.
Het bidden In de grote godsdiensten en in de pri
mitieve religies is aan het christelijk bidden ge
vaarlijk verwant. Dat blijkt zelfs uit ee-rt hedendaags
tractaat over het gebed, waarvan ik de lectuur zo-
uist beëindigd heb: HarVIe J. M. Nouweo, Met open
landen, notities over het gebed (Amboboeken, Bilt-
hoven56 blz., f 5,90). Nu hangt dat uiteraard samen
("set de klassiek-roomse constructie natuur-boverv
latuur", waardoor het principieel anders-zijn van het
christelijk bidden, zoals wij protestanten dat zien,
minder duidelijk uit de verf komt. Maar ook in refor
matorische kringen is, zeker in de praktijk, ten aan
dak 'ien van het gebed te veel algemene religie be
dreven.
Misschien zondigen wij wel het meest in deze
z°genaamd heiligste verrichting. Doordat we dit min
meer duister' beseffen, wordt er onder ons in
Jhet openbaar niet meer zo bij alle mogelijke gelegen-
"eden gebeden en gedankt, een reactie die ook weer
n|et zonder gevaar is. De algemene godsdienstige
crisis heeft natuurlijk ook het bidden aangetast. Te
cel» los
horti
6i
afoc
72.1
■new
I sch
pil
eb!
bruï
taar-
Lat'
lang hebben koninkrijken, kerken, instellingen en par
ticulieren tegen èlkaar in gebeden. Te vaak heeft het
gebed kwalijke praktijken gedekt. God werd de Grote
Broer, eigenlijk de grote knecht in de hemel, of de
wrijf- en praatpaal, of de stok achter de deur. Of
Hij werd, mystiek, de God in onszelf, de grond van
mijnen grond (Luyken).
De crisis in het bidden is minstens zo belangrijk
als de crisis in de kerken. Har'rie Nouwen heeft dat
duidelijk beseft. Zijn boekje is slechts langzaam tot
stand gekomen. Vrienden hebben hem geholpen on
derscheid te maken tussen oppervlakkige sensaties
en diep menselijke ervaringen. Met hem hebben 25
studenten in de theologie tijdens zeven bijeenkom
sten gebedservaringen uitgewisseld. Zo is het boekje
het resultaat van teamwork. De zesentwintig hebben
het gebed als het ware tussen haakjes geplaatst en
geprobeerd het wezen van dit verschijnsel, zoals het
zich in bewustzijn en ervaring voordeed, te benade
ren. Het accent viel hierbij meer op het prakticale en
stichtelijke, dan op het wetenschappelijke van. het
onderzoek.
door dr: C. Rijnsdorp
De grondgedachte van het boekje is, dat het bid
den met dichtgeknepen handen moet plaatsmaken
voor een bidden met open handen. Een oud vrouw
tje werd naar een psychiatrische inrichting gebracht.
„Omdat ze zo wild om zich heen sloeg en iedereen
bang voor haar was, moesten de artsen haar alles
afnemen. Maar een klein muntstuk dat zij in haar
vuist geklemd hield wilde zij niet afgeven. Twee
mannen waren er nodig om haar dichtgeknepen han
den te openen. Het was alsof zij met de munt ook
zichzelf zou verliezen. Als dit laatste bezit haar ont
nomen zou worden zou zij niets meer hebbenen
niets meer zijn. Dat was haar angst" (bl. 8).
En dan is er de stilte, die voor velen van ons een
storende faktor is geworden. De stilte moet voor
ons van een angstige tot een vredige stilte worden.
Het komen tot een innerlijke stilte is het moeilijkst.
Bidden is In de eerste plaats ontvangen, zegt de
schrijver vervolgens. Onder mensen wordt meer ge
ruild dan ontvangen, „en veel mensen zijn vaak ver
legen met een geschenk, omdat ze niet weten hoe ze
iets terug kunnen doen. Het schept verplichtingen,
zeggen ze" (23). fjet Evangelie wil dat we een gift
aanvaarden, waar we niets voor terug kunnên geven.
Uit deze ontvankelijkheid wordt hoop geboren. En
toch lijkt het woord „vragen" dichterbij te liggen dan
het woord „hopen". „Want wij mensen spreke-,i
meestal over bidden, als de concrete omstandighe-'
den van het ogenblik er aanleiding toe geven" (28).
Belangrijk evenwel is niet of een gebed een vraag-,
dank- of lofgebed is, maar of het een uiting is van
hoop of van kleingelovigheid (29). Want we mogen
gerust concrete dingen in het gebed vragen. „Deze
concreetheid is zelfs een teken van echtheid" (32).
Bij bidden gaat het om alles of niets, zo wordt
in een weer volgend hoofdstukje betoogd. Helaas
is het gebed zozeer naar het randgebied van het
leven verschoven, dat het er eigenlijk niet meer bij
hoort. Vele mensen zeggen: „Doe iets voor je mede
mens in plaats van voor hem te bidden", alsof dit
niet zou kunnen, ja moeten, samengaan. En dan* stuit
de lezer op bl. 44 op de belangrijkste passage, op
de harde kern van dit soms wat week en zweverig
aandoende geschrift. „Het schijnt alsof de enorme
krachten die zich baan breken in een verharde we
reld en schreeuwen om een nieuwe tijd, een nieuwe
wereld, een nieuwe heerschappij, In het christendom
geen voedingsbodem kunnen vinden.
Terwijl de christenen bezig zijn met hun huiselijke
interne problemen en zich zozeer met zichzelf bezig
houden dat zij het oog op de wereld verliezen, heeft
zich een buitenchristelijke verlossingsnood zichtbaar
gemaakt, die vaak door de christenen zelf slechts als
naief, anarchistisch en onrijp wordt gekenmerkt. „Zo
wordt het contact gelegd tussen gebed en wat de
auteur revolutie noemt. „Bidden is een revolutionaire
aangelegenheid omdat je, als je eraan begint, je hele
leven in de waagschaal stelt" (51).
Als werkstuk bevredigt dit boekje mij niet. Er is
een duidelijke poging gedaan tot ordening van de
gespreksstof met een climax aan het eind, maar de
totaalindruk is min of meer diffuus. Er is niet scherp
en diep genoeg gedacht, en het gedachte is niet
helder en compact genoeg geformuleerd. Het blijft,
met uitzondering van die revolutionaire uitschieter
tegen het einde, zich bewegen in een sympathieke,
vriendelijke middensfeer. Het is of het gespreksteam
zich heeft willen afzetten aan de ene kant tegen het
geestloze routinebidden uit de kerkelijke en huiselijke
praktijk, en aan de andere kant tegen de gevaarlijke
hoogten en diepten van de gebedservaringen der
kerkelijk-gelegaliseerde mystieken. Geen diepe zwaar
moedigheden worden gepeild, geen extatische ver
rukkingen meegedeeld. Nergens roept de afgrond
tegen de afgrond, geen baren en golven slaan over
ons heen. De auteur spreekt van „diep menselijke
ervaringen", die in het zicht gekomen zijn tegenover
„oppervlakkige sensaties". Men zou duidelijker ge
sproken willen zien over Godservaring.
Het gebed is doodgebeden. Oceanen van woorden
hebben het verstikt. Mateloos gebabbel heeft het
van zijn kracht beroofd. In poëzie en muziek is het
al sinds eeuwen veresthetiseerd. In de opera doet
het de lieftalligheid, onschuld en edelaardigheid van
de bidster, de manhaftigheid en ernst van de bidder
uitkomen. Voorgangers hebben zich op mooi bidden
toegelegd. Stichtelijke schrijvers en uitgevers hebben
eraan verdiend. Het spreken over gebedsverhoring
wordt vaak door wishful thinking bepaald. Wij troos
ten een doodzieke met de woorden: „Ik zal voor je
bidden", maar moeten oppassen het dan niet te ver
geten.
Het boekje van Nouwen beseft waar de schoen
wringt, maar is, ondanks die revolutionaire uitschie
ter, te kloosterlijk besloten om een reformatie van
het gebed tot stand te brengen. In de reformatorische
kerken heeft het vrije gebed te zeer en te uitvoerig
gewoekerd om niet dankbaar te zijn voor goede for
muliergebeden, waar althans verbale kritiek overheen
is gegaan. En waar zouden we blijven zonder de ge
beden in de bijbel?
Er wordt overal druk gesleuteld aan de organisatie
van het kerkelijk samenleven. Er is strijd over de
leer: invriezen of vloeibaar maken? Maar als het ge
bed in zijn bijbelse en evangelische oerkracht niet
wordt her-ontdekt, is het hart onder de riem wegge
nomen. Het boekje van Nouwen en zijn vrienden kan
die reformatie niet bewerken, want daarin staat het
bidden als handeling te zeer in het centrum. Natuur
lijke religie en christelijk geloof zijn niet scherp en
helder genoeg onderscheiden. Niet de open handen
van de bidder zijn het belangrijkste, maar de ge
nadige en gevende God, die zich in Christus heeft
geopenbaard.
Rusland. Zee-zoogdieren die
in de wateren rondom de
Sowjet-Unie voorkomen, wor
den voorgesteld op een serie
van vijf zegels, ontworpen
door W. Kolganov: 4 k. Dolfijn
(Delphinus delphis), 6 k. Zee-
otter (Enhydra lutris), 10 k.
Narwal (Monodon monoceros),
12 k. Walrus (Odobenus Ros-
marus) en 14 k. Bandrob
(Histriophoca fasciata).
Hongarije. Ter gelegenheid
van het 25-jarig jubileum van
de „Organisation Internationa
le des Journalistes", de inter
nationale organisatie van
journalisten, werd een zegel
van 1 Ft. verkrijgbaar gesteld.
Op de zegel is een pagina
weergegeven uit het maand
blad „Magyar Sajto" (.Hon
gaarse Pers") en het embleem
van de O.I J., naar ontwerp
van Ferenc Bokros.
Angola. Van 22 augustus tot
5 september werd in Luanda
de vijfde regionale Afrikaanse
conferentie voor bodemmecha-
nisatie en ingenieurswezen ge
houden. Naar aanleiding hier
van werd een zegel van 2.50 E.
uitgegeven met voorstelling
van de kaart van Afrika-
De plaatselijke vreemdelin
genspecialist ziet al was het
al aan mijn paarse 2cv-bestel
dat hij geen rinkelende toerist
voor heeft. Toch laat hij, 'zo
daar al sprake van is, niets van
teleurstelling merken. Goudzoe
kers? Dat is Ivalo, verderop
langs het meer, waar de plaat
selijke VVV toeristisch goud
maakt uit zorgvuldig geculti
veerde, zeer opvallende aange
duide vindplaatsen van nooit te
exploiteren stofgoud. Elke toe
rist kan er zich met de goudpan
in de hand aan de waterkant in
alle standen laten fotograferen.
Dat wel.
O, o, échte vindplaatsen? Ja
zeker. Dan moet u naar Lem-
menjoki, zo'n 60 kilometer naar
het westen. Een bosweg... (wan
trouwend de Eend beogend).
Aan de oever van de Lemmen-
joki, vraag daar maar waar je
goudzoekers moet zoeken. Olka
huwé, oftewel: tot uw dienst.
En denk aan stevige schoenen
en muggensmeersel....
Plaats en rivier Lemmenjok
staan, op mijn kaart, nog duide
lijk ook, want er staat verder
weinig op. Aan het eind van de
bosweg is inderdaad een rivier,
maar geen stad of dorp. Wel
twee woningen, van hout. Aan
de overkant, op honderd meter,
nog twee. Ik steven op de linkse
af. Eigenaar Juhani Jomppanen.
Hij is, als vrijwel elke Lap,
rendierhouder. Maar ook een
groot man in tal van coöpera
tieve ondernemingen, kampioen
lassowerper van Lapland en
eigenaar van de twee (denk aan
het rechtse huis) ranke open
bootjes met buitenboordmotor.
Dat laatste is Juhani's voor
naamste bron van inkomsten in
de zomermaanden: het vervoe
ren van mensen naar willekeu
rige plaatsen stroomopwaarts-
en afwaarts. Verste punt op 25
kilometer, het bronnengebied
van Lemmenjoki en Vaskojoki.
Brengen en ophalen kost zo'n
100 Finse Marken, rond ƒ90,-.
Maar gaat er iemand de hele of
een deel van de reis mee, dan
drukt dat de hoofdelijke kosten.
De Eend blijft bij de twee
huizen achter. Voor een week
sinaasappels, eieren, knackebrod
en thee gaan mee. Verder wat
spullen zoals een kompas,
slaapzak, tandenborstel.
Op de heenreis varen goed
deels drie Fonse sportvissers
mee,waardoor de enkele reis
mij nog maar 12 FM kost. On
derweg hoor ik wat verhalen
over goud en zoekers. Niet zo
nauwkeurig. Juhani de Lap
zegt: 't zijn allemaal Finnen. En
daarmee bedoelt een Lap een
zekere vorm van buitenlander
schap. Vagelijk duidt men wat
plaatsen aan waar ze te vinden
zijn. De kaart geeft nu nog
minder houvast.
Een paar uur later verbrok
kelt de rivier. Zelfs een Hol
lands stadsmens voelt hier het
einde, of liever: het begin nade
ren. Af en toe moet ik uitstap
pen en een eindje langs de
oever lopen. Juhani manoe-
vreert de lege boot door stroom-
versnellinkjes, sleept hem over
ondiepten. We varen nog even
door. Dan een steiger in de ver
te. Hij knikt. We spreken niets
af hij komt hier een enkele
keer per week. Vlakbij is een
eenvoudige logeerhut om te
wachten. We zien wel.
Gelegenheid om goeiendag te
zeggen is er niet. Waar ik in
mijn argeloosheid nog steiger
mag vermoeden, pruttelt gluipe
rig de blubber om mijn enkels.
Tuf-tuf-tuf van de Mercury-
buitenboordmotor en weg is de
civilisatie. Ik ben in het natio
naal park Lemmenjoki. Een
naam die de enige verbinding
met de werkelijkheid vormt in
dit wilde, onbeheerste natuur
gebied, de woeste aarde. Moe
derziel alleen.
Het is nog licht. Maar dat
was het al weken. En zal het
nog vele weken zijn. Er is een
pad te onderscheiden, het best
nog als je de beboste heuvel
over bent en de toendra voor je
ziet. Boomloos, arctisch gebied.
Op de ruwe bodem van het
vrije vlakke land de korst- en
bladmossen. Enkele berken als
enige herkenning. Een vage
herinnering aan de hei in Ne
derland maar veel meer ge
drongen, gewrongen, duidelijk
tonend dat ze zo'n maand1 of ne
gen per jaar gegeseld worden
door sneeuwstormen, gesneden
door poolwinden, en dat zij
maar tien of twaalf weken heb
ben om hun gram te halen..
Keien, naaldbomen hier en
daar, riviertjes of beekjes met
plotselinge bronnen. Ik laat het
pad, dat uiteindelijk het plaats
je Kultala (goudstad) belooft te
bereiken, voor wat het is. En
dat is eigenlijk niet zo veel. Ik
kies voor het westen, waar de
bronnen van betekenis zitten,
dié het goud. mee naar boven
brengen voor zover daarvan
sprake is.
Het kompas brengt mij in de
juiste richting, enige uren lo
pen. Af en toe is er een vos te
pen. En daar staat, zo blijkt
even later, een goudzoeker. Het
doel is bereikt. In een soort
Duits zijn we al gauw over het
voorstellen heen: Pentti Riippa,
39 jaar, bebaard, donker blond
onder de geruite pet, bruine
rustige ogen. Onderwijl zet hij
zonder plichtplegingen koffie.
Wat later serveert hij kaakjes
bij de in haastig maar volko
men vruchteloos omgespoelde
mokken geschonken goede, ster
ke koffie.
Pentti is onderwijzer. Nota
bene in Inari. Dik drie maanden
vakantie. O ja. Drie maanden
zomer, dus onvermijdelijk zo
lang vakantie. Ik denk aan de
berken en de muggen. Drie
maanden.
Het is een vochtige, hoofdza
kelijk uit balken, planken,
stammetjes en vele plaggen mos
bestaande hut. Een fornuis, wat
eet- en drinkgerei, een houten
brits met wat dekens, dozen
met proviand. Goede amateuris
tische tekeningen aan de wan
den, allemaal vrouwen. Eén
zeer weelderig gevormde met
een naam: Petronella. Wat is
dat?
Hij lacht voor het eerst een
beetje. Neen, nooit gezien. Maar
alle goudzoekers kennen Petro
nella nog. Door een raampje,
het enige, wijst hij naar de ver
te: kijk, de Petronellaheuvel.
Daar stond haar hut. Het was
een Hollandse journaliste die
hier voor de goudzoekers kook
te. Drie maanden, want de paar
goudzoekers die hier overwinte
ren zijn mensenschuw en heb
ben ook geen kookster nodig. Ze
is hier geweest... dat zal kort na
de oorlog geweest zijn. Een paar
zomers. Ze was heel populair.
Geen informatie verder. Een
misschien nog levende legende.
Een van die merkwaardige
vrouwen die voor een tiental
even merkwaardige goudzoekers
in dat wijde bronnengebied ko
ken en wassen. Deze zomer is er
geen kookster. Volgend jaar
misschien.
Waarop stort een vrijgezellen
onderwijzer nu al vele jaren de
hele zomer zich in zo'n gebrek
kig heremietenbestaan? Goud?
Ontwijkende geluiden. „Als ik
hier in die tijd een kilo goud
vind ben ik tevreden. Rust en
stilte, daar gaat het om. En je
kan hier twintig uur werken.
Af en toe neem je een langere
rustperiode om andere goudzoe
kers langs te gaan. Er komt een
doodenkele bezoeker."
Hij staat op, maakt duidelijk
aanstalten om weer aan het
werk te gaan. „Ja, maak maar
wat plaatjes." En dan wordt de
toch al gematigd enthousiaste
Pentti Riippa de verbeten door
douwer aan de beek. Hij heeft
een soort trog gemaakt, waar
het water doorheen stroomt. In
die trog werpt hij met de spade
verzamelde grond van de oever.
Het fijne zand spoelt weg, de
zwaardere delen blijven achter,
dat gaat in de goudpan. Nu
schept hij wat water op met de
goudpan en vist de rommel er
uit met de hand. Met zorg zoekt
hij de steentjes af op half
edelstenen. De voorraad in de
pan raakt op. Geen vondst. Pan
op de grond spade pakken, op
nieuw beginnen. Twintig uur
per dag. Drie maanden lang, de
hele zomer.
Enkele uren na aankomst ga
ik verder. Op zoek naar Isoli,
een van de twee oude rotten,
beroeps-goudzoekers, overwinte
raars. Het is weer vele uren lo
pen, aantekeningen maken,
'kompas op de buik of in de
hand. De hut vind ik wel, Isoli
niet. Ook niet na lang zoeken.
Misschien wel zijn vrije dag of
zo. Zo vergaat het mij nog eens.
Ik geef het op en begin aan
de terugweg.
Als ik na twee dagen voor de
tweede keer bij onderwijzer
Riippa kom, blijf ik maar even.
We vinden het allebei voldoen
de zo. Hij gaat aan het werk, ik
ga terug. Als goede bekenden
zwaaien wij elkaar na. De een
zaamheid tegemoetlopend, hoor
ik hem roepen. Ik ga terug, hij
komt er aan. „Wat voor dag is
het vandaag?", roept hij vra
gend. „Zondag", zeg ik. „Hoei,
roept hij, een vinger in de
lucht. En we zijn beiden alleen.
In zijn toch al moeizaam bestaan heeft de Laplandse
goudzoeker ook de aanvallen van duizenden muggen te
verduren (let op zijn hand).
Als goudzoekers al zonderlingen zijnwat moet een goudzoekerszoeker dan wel we
zen? Toch ben ik het vrij plotseling geworden. Tijdens een reis van drie maanden
door Scandinavië en dan opeens ergens in dat hoge noorden een flard herinnering aan
een eens gelezen opmerking in een ATSWB-gid over vindplaatsen van goud. Het
werd een avontuur van een kleine week. De bewustwording heeft plaats te Inari, een
dorp met een paar duizend inwoners, aan het gelijknamige meer in de noordpunt
van Finland, op een flinke steenworp afstand van de Russische grens. Je hebt er wel
de hoogte: ruim 68 graden noorderbreedte, dc hoogte van Moermansk, de hoogte
waar het szomers nooit meer nacht wil ivorden.
Pentti Riippa. ondèrwijzer eh goudzoekef
zien. Een kip met een rooie kop.
En miljarden muggen, die het
in dit verlaten land per slot van
rekening met z'n allen ook
«naar in drie maanden moeten
waarmaken. Af en toe herken
ningstekens markeren, aanstre
pen op mijn schertskaart. De
weg terug vinden is naast de
muggen mijn grootste zorg. De
slaapzak uitrollen bij een beek
je en wat naaldbomen. Een
vuurtje leggen, wat eten, drin
ken uit een beekje, betreuren
dat er geen muskietennet is en
toch ruim zes uur heerlijk sla
pen.
Weer uren lopen. Met jezelf
en de muggen. Aan alles en
niets denken. Dan eèn pad en
een eind verderop ineens een
hut. Een trekkershut, waarvan
er in -dit nationale park enige
moeten staan. Neen, er komt
rook uit de schoorsteen. Een ge
voel van opwinding: je hebt ie
mand gevonden met een oriën
tatievermogen dat tot nu toe al
leen leek te reageren op het
verschil tussen straatstenen en
asfalt, hoogbouw of eengezins
huizen, een brug en een winkel.
Het loopt tegen de avond. Ik
klop op de deur, na eerst in on
vervalst Nederlands „Oehoe, is
daar iemand?" te hebben geroe-