Geen horizon voor de vluchtelingen Grasduinen op hoog niveau Toekomstige ontwikkelingen bij bestrijden van plagen -f ivids it is, Rh ziji y ze Even buiten Calcutta, op een vlak- die tot de horizon reikt, beginnen e kampen. Grote open stukken met Handjes van vluchtelingen. Ze hui- en onder rieten matjes, een aantal is rioolbuizen getrokken om zich op ie manier te beschermen tegen de e sj. loesonregens en de drassige grond. - Ti de verte zien we een tentenkamp, •e tenten zijn een schenking van een 'ederlandse instantie. Igt l me ik 1. W en, e sens iken en AC zag. de We stoppen bij een geneeskundige ulppost, gehuisvest onder een tent- ak. Aan lage houten tafeltjes zitten wee artsen te schrijven, naast hen aan twee lange rijen patiënten. In et midden van de tent ligt een grote apel geneesmiddelen, in een hoek et h evindt zicl1 een stervende jongen op ;n brancard, infuus in de arm. Een •hamel geklede vrouw zit naast hem <p de grond en jaagt met haar hand vadf! ;oe trek door ?ek 3 dir ranbj ren a en leeft :tie' Naast de bestuurder van de taxi, die ons naar de vluchtelingenkampen buiten Calcutta brengt, hangt een fel gekleurd plaatje van een van de vele godendie het hin doeïsme kent. Er brandt een wierookstokje voor. We rijden door eindeloze volks wijken. Op vele huizen prijkt een keurig geschilderde sikkel en hamer. Op de trot toirs liggen gedaantes in vodden, moeders met kinderen die zich in Nederland nog in de kraamkliniek zouden bevinden. ne n e vliegen weg. ijk 1 Ik vraag aan de artsen of ik. als ze ontn'aar z'jn« een onderhoud met ze ag hebben. De oudste glimlacht •rmoeid en zegt: „Klaar komen we ooit". Ik schat hem midden zestig, ij is een gepensioneerd legerofficier, verbe ander is zelf een vluchteling uit ost-Pakistan. Met nog twee artsen ragen ze de verantwoording over i.000 mensen. Ze zien de situatie >mber in: de conditie van de vluch- mo dingen verslechtert geleidelijk door et voedseltekort, het drinkwater is chaars, goede sanitaire voorzienin- en t en ontbreken. De behuizing is mise- erke ibel, de moesonregens worden door nneee rieten dakjes niet tegengehouden. •erke ndere kleding dan ze aanhebben Tezitten de meeste mensen niet. De 'machtenden maken een gedemorali- ies ifeerde indruk. Deze anders zo ieuwgierige mensen kijken niet op fj^gjf om, hun gezichten zijn ingevallen, lechanisch schuifelen ze voetje voor oetje op. Naast de tent begint de itreiking van melk aan kinderen. Er izel ijebeuren kleine drama's tussen de achtch verdringende kinderen, zoals :n jongetje dat stiekem wat van de irtie van ,z'n broertje probeert te apen. Door het kamp lopen we naar een ekenhuis in opbouw. Het gebouw •as enige weken geleden nog een pslagplaats. Tot onze verrassing ntmoeten we hier Nederlandse art- ;n en verpleegsters. Sommigen van en kennen we uit Amsterdam. On er de druk der omstandigheden zijn al begonnen patiënten op te ne<- nen, al ontbreken nog eigenlijk alle wegioodzakelijke voorzieningen. Ze zijn ^plfs nog niet in staat eten te ver af—trekken, daarvoor moeten de fami- -"beleden van de zieken naar de voed- eluitreiking. De meeste patiënten en Ijden aan ernstige acute darmaan- igen ette met laar emir ervo doeningen, waaraan de slechte voe dingstoestand mede ten grondslag ligt. Er liggen negen kinderen op stretchers, zó uitgemergeld dat hun leeftijd niet meer te schatten is. Ze krijgen een liefderijke verzorging van hun naast hen hurkende moe ders. Het is in-triest en we kunnen ons soms bijna niet goed houden. Het gebouw, waarin het ziekenhuis is ge vestigd, is goedkoop verkregen. Sinds de vluchtelingen hier rondom zijn ondergebracht, zijn de prijzen gekel derd. In Calcutta zitten we de volgende morgen tegenover de directeur van de gezondheidsdienst van de Indiase deelstaat West-Bengalen. Hij is een gezette, joviale man. „Wat is uw grootste organisatorische probleem nu er 25.000 Oostpakistani's de grens over komen?" vragen we hem. Hij antwoordt, dat bij deze toevloed zijn geïmproviseerde maatregelen op alle fronten tekort schieten. Zijn grootste probleem is echter „de huisvesting". In het overbevolkte West-Bengalen benut men allang iedere centimeter grond. Bovendien is de bodem dras sig, mogelijkheden om voldoende grond op te spuiten ontbreken. Door het gebrek aan ruimte moet hij de vluchtelingen ook gespreid onder brengen, wat de organisatie (staf, transport) nog eens extra bemoei lijkt. Hij kampt met een tekort aan jeeps en ambulances. Door het ge brek aan tenten is hij gedwongen een deel van de vluchtelingen ondanks de moesonregens voorlopig in de open lucht te herbergen. Door de eenzijdige en minimale voeding ver wacht hij een toenemende ondervoe ding. Hij toont zich dankbaar voor de uit het buitenland gekomen hulp, al deelt hij de algemene opinie in het land dat men India in feite alleen voor de gevolgen van de cynische politiek van de Pakistaanse regering laat opdraaien. Ondanks de grote fi nanciële offers, die het ontwikke lingsland India brengt (men geeft een roepie per dag per vluchteling uit, terwijl een geschoolde arbeider hier drie roepies per dag verdient), ziet hij de toekomst somber in. Het onderhoud bevestigt, wat we eigenlijk allang weten en toch voelen we ons geschokt en lamlendig. De middag brengen we door in het nog geheel de koloniale sfeer ademende hotel Carlton in Calcutta, met de rit sen bedienden op blote voeten, klaar om te rennen voor een halve cent. Als het 's avonds begint te regenen, zegt de chef van de receptie grijn zend: „Die vluchtelingen van u zult u morgen met een bootje moeten redden". er B. tatterdi en i leer c tec zlf >g tw» van ie dot De Amsterdamse internist Frits Son- get maakt momenteel een studiereis door India. Op ons verzoek bracht hij een bezoek aan de vluchtelingen in Oost-Pakistan. Zijn verslag publice ren wij hierbij. De volgende morgen staan we om halfvijf op. Het is nog stil op straat. Onder de galerij liggen nog mensen te slapen. Twee jongetjes buigen zich over een derde, een uitgemergeld knaapje. Het heeft er veel van, dat ze kijken of hij nog leeft. Met een auto, die ons ter beschik king is gesteld door de Indiase over heid, gaan we naar de grens met Oost-Pakistan. Onze gids, een func tionaris van de regering van West- Bengalen, ontpopt zich als een opge wekte, praatgrage natuur. Hij is trots op zijn Bengaalse afkomst. Veel van zijn zinnen beginnen met „Wij, Ben gali's...", zoals: „Wij, Bengali's, zijn revolutionair en sentimenteel, we gooien bommen en huilen dan om het leed dat ze aangericht hebben." Na een kilometer of dertig buiten Calcutta begint de vluchtelingen stroom, die toeneemt naarmate we verder rijden. Het zijn veelal gezin nen, de mannen half naakt, de baga ge op het hoofd, een verbeten trek op het gezicht. Ze hebben vaak kleine kinderen aan de hand. De gezichten staan vermoeid, we vangen soms een ongeïnteresseerde blik op. Er zijn mismaakten, strompelenden en fier lopenden onder, en jonge mensen. Al les komt ons tegemoet. Alleen dikke mensen ontbreken. We stoppen en vragen aan een willekeurige familie waar ze van daan komen, wat er met hen is ge beurd. Het zijn boeren, gevlucht na dat. Pakistaanse soldaten een aantal dorpelingen hadden doodgeschoten en de huizen in brand hadden gesto ken. Onderweg beroofden regerings getrouwe moslims hen van hun mee genomen bezittingen. Ze vertellen het rustig, zonder heftige verwijten, zonder .zelfmedelijden ook, met af en toe een droevig lachje. Het zijn hin does en ze trachten het leven te ac cepteren zoals het komt. Later stop pen we nog enkele keren en we ho ren vrijwel identieke verhalen. Het moreel van deze mensen lijkt ons veel hoger dan van de vluchtelingen, die ik in de kampen bij Calcutta zag. Zij hebben ook nog een doel. Nu hebben zij het „gehaald" en moeten ze een plaats zien te vinden in een van de overvolle kampen. Bij een kamp ergens langs de weg wordt gestopt. Glibberend in de modder wagen we ons een stukje tussen de aaneengesloten hutjes, die feitelijk alleen maar bestaan uit een dak van tentdoek en een rieten tus- senschotje. En toch zijn deze vluch telingen er niet het allerslechtst af. Er zijn twee waterpompen in het kamp en aan de overzijde van de weg staat een rij toiletten. Onder een van de pompen wast een vrouw de sari, die ze aan heeft. Steeds maakt ze een stukje schoon en dan schuift ze de doek, die een paar keer om haar lichaam is gedraaid, weer een stukje verder. In de Rodekruis-tent ,zit één arts, naast hem staan zeker vijftig patiën ten op hun beurt te wachten. Voor hem staat een aantal potten; tablet ten voor diarree, hoesttabletten etc. Hij bedrijft er een eenvoudige vorm van geneeskunde mee, maar het is heel wat meer dan niets. De meeste vluchtelingen in het kamp komen van het platteland, maar er zijn ook mensen van de uni versiteit van Dacca onder. Door met de boeren mee te trekken zijn zij ontkomen aan de slachting, die onder de intellectuelen van Oost-Pakistan is aangericht. Iedere volwassene krijgt dagelijks 400 gram rijst en 250 gram groente en ongeveer een dubbeltje in contanten. Een charitatieve vereni ging leidt het kamp, bijgestaan door allerlei vrijwilligers. In de kleine grensplaats Bangoan, waar we daarna aankomen, heerst een kolossale drukte. Stapvoets rijden we door de dorpsstraat, die gevuld is met de oorspronkelijke bewoners (moslims), met vluchtelingen die hier zijn neergestreken en met vluchte lingen, die op doortocht zijn. Er zijn geen spanningen tussen deze groe pen. „Nog niet", zegt onze gids, „we zijn bang voor politieke agitators, die de hindoes en de moslims weer tegen elkaar zullen opzetten". Het grote verschil in loon een vluchteling werkt voor een kwart van het ge bruikelijke salaris kan in de toe komst eveneens tot ernstige moeilijk heden leiden. In het ruime bestuursgebouw is het stil en schoon. Het ligt een meter of dertig van de weg. In de verte schuifelen de mensen voorbij. Bij een kopje thee en een banaantje Zonder haar man en zonder enig bezit arriveerde deze Oostpakistaan- se vrouw in India. krijgen we informatie van de plaat selijke autoriteit, een gedistingeerde man met een smetteloos overhemd aan. Dan staat onze begeleider op en zegt tot ons gezelschap „Me vrouw, mijne heren, we zullen nu eerst het ziekenhuis gaan bezoeken, vervolgens nog een vluchtelingen kamp en dan zullen we hier de lunch gebruiken". Het lijkt alsof we zo maar een excursie maken. Het ziekenhuis is klein. In de twee smalle vleugels zijn ongeveer zestig patiënten ondergebracht. Ongeveer een derde van de verpleegden heeft schotwonden. Tussen de patiënten die op matrassen in het gangpad lig gen, ontwaren we een hond. Als de rondleidende doktoren mer ken dat zich een Nederlandse arts bij het gezelschap bevindt, krijgen we een echte demonstratie, waarbij de zieken zo stevig in hun aangedane ledematen worden geknepen, dat ze kermen van de pijn. Een paar lopen de patiënten wordt gevraagd hun stomp te laten zien. De amputatie littekens van sommigen zijn ontsto ken en de meeste bezoekers kijken de andere kant uit. In een hoek ligt onder een laken een dode, de familie is nog niet komen opdagen. In de behandelkamer is een arts met een ingreep bezig. De ruimte is vol be langstellenden. Achter het ziekenhuis bevindt zich de infectie-afdeling. Centraal staat een stenen gebouw met de acute cho- lera-patiënten, een pleister op het voorhoofd met hun naam er op. Ten ten er omheen met hen, die aan de beterende hand zijn, maar ook met zomaar vluchtelingen, die hier hun kamp hebben opgeslagen. We bezoeken een tent met jonge kinderen, lijdend aan difterie en te tanus. Ze zijn niet zo ziek meer en we krijgen de indruk de aanwezige moeders te storen bij een gezellige conversatie. Als we het ziekenhuis verlaten, horen we een vrouw luid haar leed uitschreeuwen. In haar armen klemt ze een dood kind. Een jongetje van een jaar of twee, bedekt met brand wonden. De mensen kijken meewarig toe. We rijden nu tot vlak bij de grens en bezoeken een zeer groot vluchte lingenkamp. In een stenen gebouwtje staat een jongen achter een loket ge neesmiddelen uit te delen. Voor het loket drommen dertig tot veertig mensen. De jongen is een student uit Dacca. In tegenstelling tot de andere vluchtelingen, die we ontmoet heb ben, is hij - nerveus en opgewonden. Hij laat het loket in de steek en roept: „Vraag maar, vraag maar....". De aderen in zijn gezicht zwellen op. Hij vertaalt als de vrouw, die vooraan voor het loket staat, haar geschiedenis vertelt. Moord, brand stichting, tocht te voet van honder den kilometers, onderweg beroofd, berooid aangekomen in India. Het is de klassieke lijdensweg van de men sen uit Oost-Pakistan. Jonge vrouwen en meisjes ziet men hier weinig onder de vluchtelingen. Hun lot is niet moeilijk te raden. Als we het gebouw verlaten, wijst een oude man op de student en zegt zachtjes: „Hij verloor zijn beide ouders." Hpt is tijd voor de lunch en we rijden terug, naar Bangoan. In het bestuursgebouw is de tafel gedekt en we eten kip uit de lunchpaketten die we uit Calcutta hebben meegekregen. Men heeft zelfs voor bier gezorgd. In de verte horen we het geschuifel weer. De leden van ons gezelschap discussiëren over taalproblemen in Europa. Een Fransman ver telt een aardige anecdote. Over de vluchtelingen wordt bijna niet meer gesproken. Er glipt een mager hondje binnen, dat schuw begint te bedelen. Dan aanvaarden we de terug weg. Nu gaat het met de men senstroom mee. En gedurende de eerste kilometers heeft de chauffeur zijn hand nauwelijks van de claxon. Jitgaai slagel e^n vUMet de schilderkunst en in het uitgaalgemeen de beeldende zaken had t in mijn lagere schooljaren meer sr-boe^tact. Dat lag aan mijn vader. Hij ers nt&dernam letterlijk van alles; bouw- fgeziefe gitaren, sneed fluitjes, restaureer- konf gebr°ken porselein en beschil- enkieifrde kabinetten met landschappen is zo<0 engelen. Nu spreek ik nog niet tns over zijn vak; hij was eigenlijk putsnijder en het aantal druiven- Inken, klauwpoten, leeuwekoppen, femeerminnen en heiligen, dat uit nn handen kwam was zeer groot." ■■■Wittiam D. Kuik, in zijn UTRECHTSE f^^OTJTIES, schetst op bl. 43/4 zo even in IÈ^^et vfiorbijgaan zijn vader, die een zeer man was. Hij vertelt erbij dat ':uik Sr. „naast alle genoemde bedrijvig- eden ook nog in antiek en pseudo-antiek iandelde, om het hoofd boven water te p uden." De appel blijkt niet ver van de stam zijn gevallen. Het gaat in het onder- avige boek (uitg. Meulenhoff Nederland J.V., 83 blz., 14,50) namelijk over de :n|ad Utrecht. Een historicus zou de ge- miedenis van de stad beschrijven of hl periode daaruit, in bijzonderheden .Ji precies, met uitvoerige documentatie. Jen literator zou als dichter of roman- ^hrijver een eigen soort Utrecht creëren, vals Vestdijk, die van Harlingen Lah- Vigen maakte. Een schilder of tekenaar, U ogenmens, zou vooral optische in- an°eyukken geven. Een architect of stede- puwkundige zou weer een heel ander krhaal moeten kunnen opdissen. Een hecdotisch aangelegd journalist zou jbouvr£er Utrechtse mensen en typen schrij den. Kuik voelt zich niet verplicht Wrechts historie te beschrijven en toch wlji de Ier dreke iamel 47. 53. geen Treucht, wat Vestdijk er misschien van zou hebben gemaakt. Kuik tekent verdienstelijk en met sfeer; hij houdt trouwens veel van de negentiende eeuw, maar zijn romantiek is veeleer duister dan zoet, zoals dit laatste bij de kinder schrijver Van de Hulst en bij illustrators vaak het geval is, of was. Het anecdoti- sche is in het boek van Kuik duidelijk aanwezig, maar onopzettelijk. Het werk eindigt zelfs met de tragische geschie denis van de merkwaardige man, ge naamd de Kolos, en ook andere Utrecht se typen komen ter sprake. Men kan bij Kuik spreken van grasduinen, maar dan op een behoorlijk hoog peil, getuige de bonte, uitvoerige lijst van gebruikte lite ratuur achter in het boek. Zo zien wij de veelzijdigheid van de vader in zekere zin voortgezet bij de zoon. K. L. Poll schreef in het Algemeen Handelsblad: „Zoals Kuik schrijft, zo schrijft op het ogenblik niemand" en dat klopt wel ongeveer. Het heeft zin hier even bij stil te staan, want men heeft hier te doen met een bepaald genre lite ratuur, dat men het rliapsodische genre zou kunnen noemen. De auteur springt van de hak op de tak; aan systeem en door dr. C. Rijnsdorp ■eet hij er veel van af. Maar 't is hem doen om ZIJN Utrecht, de stad van 10. noot, 28. n.er' 3 in jeugd en van het wereldje waarin (atk.) j ieefde (zijn milieu) en droomde (zijn ï.sjesi leIen en zijn lectuur). Hij schetst zo ,en en Passant Hiëronymus van Alphen. iet sympathie, maar van Nicolaas Beets n van Abraham Kuyper is in dit boek een spoor te vinden. Een eigen Utrecht 'hept hij niet, maar wel schrijft hij, om te zeggen, van zijn eigen Utrecht UIT dat is óók een vorm van creëren. ftar het blijft Utrecht en het wordt b.v. aan volledigheid is hem niets gelegen. Hij geeft blijk van een grote, veelzijdige belezenheid (en bereisdheid), maar stalt niets uit, want uitstallen doe je opzette lijk, maar spuien gaat vanzelf. Je bent als het ware in een antiekwinkel, vol echte en minder echte oude kunst, de meest uiteenlopende voorwerpen en voor al veel rariteiten. Dit boek is een rari teitenkabinet met een menselijke ziel.. Deze Utrechtse notities zijn het tegen deel van een essay, dat toch altijd meer verhandeling dan fantasie is. Natuurlijk is de schrijver, typologisch gesproken, verwant aan de z.g. lettré, de verfijnde, belezen boekenliefhebber, begaafd min der met oorspronkelijkheid en krachtige eigen creativiteit dan met smaak, ge vormd in een leven van lezen, keuren en kijken. Hier dringt zich de naam op b.v. van G. H. M. van Huet, de man van LEZEN EN LATEN LEZEN, en van ds. S. J. Popma. Laat ik eindigen met een kleine keur van citaten, om een idee te geven van dit met de uiterste zorg geschreven boek. „Het negentiende-eeuw se Utrechtse stadsgezicht. Daar is veel over geschre ven en wie wil weten hoe de stad er in die dagen uitzag kan terecht bij de goede schilders en tekenaars uit het begin van de vorige eeuw. Utrecht heeft namelijk een niet onbelangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het romantische stadsgezicht. Het moet een wonderlijk mooie stad geweest zijn, dat leren deze schilders, met grote tuinen, in verval zijnde vestingwerken en oude stads poorten, een Piranesi waardig. Het gras groeide er tussen de stenen en hat stikte er van de kerken. Geertekerk, Maria- kerk, Janskerk, Klaaskerk. Kerken op pleinen waar hier en daar een ver dwaasd mannetje loopthet accentueert de stilte en de verlatenheid. Zo leren het ons ook de platenboeken, de uitga ven met de okerkleurige, groen opgedofte litho's. Want naast de staalgravure en de houtgravure was het de lithografie die als reproductietechniek het uiterlijk bepaalde van verluchte uitgaven. Het wonder van Senefelder heeft in Utrecht meest uiteenlopende voorwerpen en voor- ook gebloeid" (26/7). „De contacten met de literatuur, op de leeftijd dat ik met open knieën en een korte broek rond- stommelde, zijn aan me voorbijgegaan; de literatuur in levenden lijve dan. Ge lezen, rot gelezen heb ik me genoeg, maar hoe aardig zou het niet zijn ge weest als ik door Marsman op het perenstelen was betrapt of van Slauer- hoff een injectie tegen straatvuil had gekregen. Misschien is het zelfs gebeurd, het grote ogenblik is dan echter aan me voorbijgegaan, want aangereden door een driewieler met hulpmotor, geheel vervuld van mezelfging ik tekeer als een mager varken" (41). De moeder van de Kolos ..was een oude vervuilde sier- duif (61). Je ontmoet eigenlijk maar zelden men sen van echte smaak. William D. Kuik bezit die en weet dat in zijn geschriften niet zozeer te bewijzen, als wel (wat meer is) op de lezer over te dragen. Het zal niet lang meer duren of de mensheid komt voor het fatale di lemma te staan: pestici den te blijven gebruiken en doodgaan aan de gif tige stoffen die zich in onverantwoord hoge concentraties in het mi lieu hebben opgehoopt of er volledig mee stop pen, maar dan de on overzienbare consequen ties aanvaarden van la gere opbrengsten in land- en tuinbouw en een verhoogde kans op ziekten. Dat is het tries te resultaat van een ont wikkeling die de mens uit de hand is gelopen. Elke dag kan men in de krant lezen aan welke gevaren men gisteren weer is ontsnapt (of net niet). Dr. Bruno Versino, we tenschappelijk medewerker van het Gemeenschappe lijk Centrum voor Onder zoek te Ispra (Italië), schrijft in „Eurospectra", ,het wetenschappelijk en technisch tijdschrift van de Europese Gemeenschappen, dat maar al te vaak het stopzetten van pesticiden- gebruik op een bepaalde plaats een vals gevoel van veiligheid geeft. Dat is het grote gevaar van deze an- tiparasitaire stoffen, die naar gelang de aard van de werking worden onderver deeld in insekticiden, fingi- ciden, herbiciden, acarici- den enz. (verzamelnaam is pesticiden). Zij blijven niet op de plaats waar zij wor den gebruikt, maar worden door de wind meegevoerd of in water opgelost. Pesti ciden worden nauwelijks in de natuur afgebroken. Algemeen is men van me ning dat de besmetting zich thans over de gehele wereld uitstrekt. Zelfs in de poolstreken is het aan getoond. Ongetwijfeld zijn de pes ticiden vooralsnog, aldus dr. Versino, de meest effi ciënte en goedkoopste wa penen in de strijd tegen parasieten, onkruid enz. De taktiek is thans, ervan uit gaande dat de toepassing ook in de komende jaren nog wel zal doorgaan, pro- dukten te ontwikkelen die slechts een specifieke wer king hebben en gemakke- insekten kunnen worden aangevallen met hun eigen hormonen. Dit heeft geleid tot het ontstaan van de zo genaamde „derde genera tie" van pesticiden (waar bij de eerste bestond uit bijv. loodarsenaat en de tweede uit ddt) die is ge baseerd op groeihormonen zoals bijvoorbeeld het jeugdhormoon dat alle in- sekten gedurende een be paalde periode van hun le ven afscheiden. De periode waarin het hormoon afwe niet behoeft over te gaan tot toepassing van pestici den op grote en moeilijk controleerbare schaal. Tenslotte is van zeer re cente datum het onderzoek naar de mogelijkheid in een insekt genetische af wijkingen teweeg te bren gen teneinde de normale ontwikkeling te verhinde ren. Het komt erop neer dat in het milieu insekten worden losgelaten die door middel van bestraling zijn „beschadigd". Hun levens- door Paul van Langstraat lijker biologisch afbreek baar zijn en gelijktijdig met andere bestrijdings middelen kunnen worden toegepast. De tot op heden ontwikkelde pesticiden hebben namelijk twee on overkomelijke bezwaren. In de eerste plaats werken zij zo algemeen dat ook nuttige insekten of gewas sen die men bepaald niet wilde vernietigen, er toch aan ter gronde gaan, ter wijl in de tweede plaats zij in het milieu aehterblijven waardoor gevaarlijke con centraties worden bereikt. Bovendien hebben insekten bewezen wel degelijk in staat te zijn tot afweerre- akties. Uit de jongste resultaten is gebleken dat het streven naar deze nieuwe taktiek minder utopisch is dan men nog enkele jaren gele den dacht. Een van de ideeën die hieraan ten grondslag liggen is, dat de zig moet zijn, vormt de achilleshiel van het insekt. Indien zij dan in kontakt komen met een kunstmatig toegediend hormoon ziet men onmiddellijk een do delijke afloop van de le venscyclus. Het hormoon doodt niet rechtstreeks, maar wijzigt de normale ontwikkelingsgang waar door het insekt tot zelfver nietiging wordt gebracht. Een andere richting waarin het onderzoek in de jongste tijd werd geleid heeft betrekking op de zo genaamde ..scx-attractan- tia". Opgemerkt is dat spe ciale stoffen, zelfs in mini male hoeveelheden. als sexuele lokstoffen kunnen werken voor bepaalde in sekten. Op deze wijze kun nen de insekten worden bijeengedreven in bepaalde afgebakende zones of. val len. die van' te voren "met pesticiden zijn behandeld. Het voordeel is dat men kansen worden ongunstig beïnvloed. Op den duur ontstaat een steeds grotere beschadigde ïnscktenpopu- latie die minder aktief is. Ofschoon deze insekten- verdelgingsmethoden reeds met 'succes zijn toegepast, zijn er nog een groot aan tal problemen die toepas sing op grote schaal in de weg staan. Dit is niet het geval met de sterilisatiemethoden. Hierbij worden grote hoe veelheden insekten ge kweekt, met gammastralen gesteriliseerd en vervol gens in het milieu losgela ten, waarbij zij de natuur lijke populatie op grond van de dan plaatshebbende steriele paringen, geleide lijk uitdunnen. Deze tech niek heeft vooral zijn nut bewezen bij een niet al te grote omvang van de te verdelgen insektenpopula- tie of beter nog wan neer de gesteriliseerde insekted in aantal opwegen tegen de aanwezige vruchtbare exemplaren. Dit laatste kan overigens door een beperkte toepas sing van pesticiden worden geregeld. Het probleem van de pesticiden kan uiteindelijk alleen met behulp van compromissen worden op gelost, zo meent dr. Bruno Versino. De huidige maat schappij kan het zich niet veroorloven minder tegen de parasieten te doen en evenmin de prijs blijven betalen die tot op heden door deze ontwikkeling wordt geëist. Het gaat er om meer rationele toepas singsmethoden te vinden. Een daarvan is de „geïntegreerde bestrij- dingsmethodc" die thans sterk wordt gepropageerd zolang de in onderzoek zijnde veiligere en meer efficiënte verdelgingsmid delen nog niet in de prak tijk toepasbaar zijn. Bij deze techniek wordt in een vooraf vastgestelde volgor de en met de nodige inter vallen gebruik gemaakt van alle tot op heden ont wikkelde methodes (bijv. gebruik van zaaigoed en kweken van planten die beter bestand zijn tegen parasieten, toepassing van pesticiden, loslaten van ge steriliseerde insekten en het in het milieu brengen van natuurlijke vijanden). Mens en milieu lopen op deze wijze het minst ge vaar met de insekten te worden verdelgd. De kos ten hiervoor kunnen echter aanzienlijk oplopen, zodat de industrie met het oog op de geringe winstkansen tot op heden weinig belang stelling heeft getoond voor de verdere ontwikkeling van een geïntegreerde be- strijdingsmethode. Per fectionering van deze tech niek zal daarom voor het grootste deel rusten op de schouders van nationale en internationale organisaties.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 15