Dialoog: niet om te bekeren maar om te leren samenleven
Een al te impulsieve tovenaar
V
ZATERDAG 7 AUGUSTUS 1
Op een van de bergen, gelegen even buiten
het winkelparadijs van Azië, Hongkong, op het
vaste land van China ligt een gebouw dat er
uitziet als een boeddhistisch klooster. Maar wie
er binnen komt ontdekt dat er een christelijk
conferentieoord en studiecentrum is gevestigd.
Hebben de kerken dit gebouwencomplex van
de boeddhisten overgenomen? Bij navraag
blijkt dat de Noor Karl Ludwig Reichelt dit ge
bouw heeft laten zetten met de hulp van een
De plaats van het nieuwe centrum
werd met grote zorg gekozen op de
pelgrimsroute van boeddhistische
monniken. Na de stichting in 1930
kwamen er zelfs meer dan duizend
monniken genieten van de gastvrij
heid geboden door dit centrum. Som
mige monniken werden door dit con
tact christen en versterkten Rei-
chelt's handen in dit geloofswaag-
stuk. Een aantal ex-monniken startte
een pottenbakkerij. Het prachtige
Chinese porcelein dat ze produceren
ds nu nog een goede bron van in
komsten voor het conferentieoord.
Reichelt noemde zijn centrum op
de top van een berg aan een fraaie
•baai: Tao Fong Shen, de berg waar
de logos-wind waait. De naam werd
ontleend aan de Chinese tekst van
'het eerste hoofdstuk van het evange
lie naar Johannes. Hij noemde zijn
benadering de johanneïsche en was
er van overtuigd dat Christus al in
andere religies en in hun aanhangers
aanwezig is voor de zendeling het
gesprek begint. Reichelt die een
groot kenner van het boeddhisme
was kreeg evenwel moeilijkheden
met zijn kerk in Noorwegen, die
vreesde dat zijn experiment op syn
cretisme zou uitlopen.
Deze beschuldiging van vermengen
van elementen uit verschillende reli
gies afkomstig en zodoende het es
sentiële van de eigen godsdienst ver
doezelen horen zij, die aanmoedigen
tot de dialoog met aanhangers van
andere religies, nog steeds.
In die mate zelfs dat de vroegere
secretaris van de wereldraad van
kerken dr. W. A. Visser 't Hooft het
nodig vond een diepgaande studie te
sohrijven over het verschijnsel van
het syncretisme. Hij gaf zijn boekje
een niet mis te verstane titel ont
leend aan Handelingen 4:12: „Geen
andere naam". Maar dit ter zijde.
Door de Chinese revolutie stopte
de stroom boeddhistische pelgrims
naar de logos-berg. Het is interessant
te zien hoe juist de Nederlander dr.
Hendrik Kraemer dit oude initiatief
van de Noor Reichelt weer nieuw le
ven in blies. Dat is des te verbazing
wekkender omdat tijdens de interna
tionale zendingsconferentie in Tam-
baram in India in 1938 Kraemer en
de oudere Reichelt nogal kritisch te
genover elkaat stonden.
Kraemer stimuleerde de opening
van een studiecentrum voor Chinese
religies in de zelfde gebouwen. De
eerste directeur was de Nederlandse
sinoloog Dr. R. P. Kramers, zoon van
de bekende Leidse islamoloog Dr. J.
H. Kramers, die de bestaande Neder
landse vertaling van de Koran ver
zorgde. De jonge Kramers werd later
zelfs de schoonzoon van Kraemer!
In dit centrum In Hongkong vond
onlangs een conferentie plaats onder
auspiciën van de wereldraad van
Deens architect in het begin van de dertiger
jaren. Reichelt die door zijn kerken was uitge
zonden om zendeling te zijn onder de boed
dhisten in China had eerst in Nanking tussen
1922 en 1927 een vergeefse poging gedaan
de boeddhisten in hun eigen stijl en levens
wijze te ontmoeten. Hij had zijn hoofd kaal ge
schoren en had zich ook in kleding aangepast.
Politieke omstandigheden maakten verder wer
ken echter onmogelijk.
DR. M. M. THOMAS
gekomen dat de kerk de middelen
miste om op een dieper niveau in
direct kontakt te komen met de ge-
dachtenwereld van het land, in casu
het hindoeisme, en de gedachte van
de seculaire (wereldlijke) en neutrale
staat, door Nehru gepropageerd als
staatsfilosofie.
De behoefte werd gevoeld aan een
- centrum waar mensen met voldoende
specialistische training zich zou
den kunnen wijden aan studie, on
derzoek en bevordering van de dia
loog met vertegenwoordigers van de
levende bewegingen buiten de kerk.
Die bewegingen kunnen zowel van
seculair als van religieus karakter
zijn.
Hoewel dit punt dn de conferentie
in Willinge niet op de agenda stond
formuleerde dr. Glora M. Wysner
bovengenoemde aanbeveling. Als re
sultaat daarvan werd ze door de in
ternationale zendingsraad op tournée
gezonden naar het nabije Oosten en
naar Azië. Het resultaat daarvan was
dat de plannen werden gemaakt voor
studiecentra in Jerusalem, Bangalore,
Birma, Ceylon, enz. De huidige
voorzitter van het uitvoerend orgaan
van de wereldraad dr. M. M. Tho
mas is de directeur van het instituut
voor de studie van religie en maat
schappij in Bangalore in Zuid India.
Om de impuls tot stichting van
studiecentra te begrijpen is het goed
te zien waar in 1950 Kraemer zijn
inspiratie vandaan kon halen. Hele
maal origineel was n.l. de gedachte
niet Behalve de bovengenoemde Rei
chelt waren er reeds andere pioniers
geweest op dit terrein. Het sedert
1930 bestaande „Henry Martyn Insti
tuut" voor de bestudering van de
Islam in India had reeds de nodige
ervaringen opgedaan. Bekwame
christelijke islamgeleerden zoals
Sweetman, Donaldson en W. Cant-
well Smith hadden via dit instituut
en allerlei publlkaties reeds zeer veel
•bijgedragen tot de verbetering van
de verhouding tussen moslims en
christenen.
Ook de Rooms-katholieken hadden
enkele initiatieven ontwikkeld. De
Belgische pater Joseph Spae legde
reeds dertig jaar geleden de basis
voor wat nu „Oriens Instituut" heet
in Tokyo. Dit centrum heeft belang
rijke studies gepubliceerd over de
religieuze situatie in Japan na de
tweede wereldoorlog en is actief in
het leggen van contacten en ontwik
kelen van de dialoog met Japanse
godsdienstige leiders. Ook moet zeker
in dit verband genoemd worden het
werk van de Dominicanen in Kairo.
Daar werken sedert 1945 de Franse
islamkenners Gardet en Jomier en de
Egyptenaar Anawati. Hun werk res
sorteert nu onder het secretariaat
voor niet-christenen in Rome. Vooral
met de Roomskatholieke islamologen
hebben we veel contact omdat de
verschillen tussen katholiek en pro
testant in de dialoog met de islam
nauwelijks of geen rol spelen. Maar
dat zou een onderwerp apart zijn.
De initiatiefnemers tot oprichting
van studiecentra hadden niet alleen
academisch werk op het oog. Zulk
werk zou ook kunnen gebeuren door
van westerse universiteiten afkom
stige wetenschappelijke werkers. De
studiecentra dienden evenzovele con
centratiepunten en luisterposten te
zijn van christelijke aandacht voor
de buitenwereld. Daarom was dit
niet alleen een zaak die de kerk in
de derde wereld aangaat, maar ook
in Amerika en Europa. In plaats van
vrijblijvend diende het wetenschap
pelijk onderzoek geëngageerd te zijn,
ingaande op de locale problemen
maar ook op vraagstukken die van
meer algemeen belang zijn. Wat be
tekent dat concreet? Tijdens de con
ferentie in Hongkong kregen we een
indruk van wat men in het daar
aanwezige studiecentrum probeert te
doen. Zo hoorden we lezingen van
een neo-confucianist en van een Chi
nees boeddhist. Maar we konden ons
niet aan de indruk onttrekken dat
zelfs in het vrije voor 99 procent Chi
nese Hongkong het confucianisme
een anachronisme is geworden. Het
komt me voor dat het belangrijker is
dat een aantal jonge Chinese sinolo
gen zich intens bezig houdt met wat
er in Mao's China gebeurt. Aange
zien alle boeken die in rood China
worden gedrukt in Hongkong te ver
krijgen zijn hebben ze materiaal in
overvloed.
Deze oriëntatie ten aanzien van re
ligieuze en politieke of maatschappe
lijke vraagstukken is typerend voor
het werk van de studiecentra. Som
mige, zoals ons centrum in West-Pa
kistan, houden zich vooral met reli
gieuze vragen bezig. Maar dit neemt
niet weg dat we aan het begin van
dit jaar een publicatie verzorgden
over seculariserende tendenties in
West-Pakistan.
Het is echter kenmerkend voor de
situatie in Latijns Amerika en India
dat men zich daar vooral bezig houdt
met de problemen voortvloeiend uit
de secularisatie van de maatschappij.
De schrijver van dit artikel in een christengemeente in Pakistan
Let wel, men houdt zich daar als
christenen mee bezig. Telkens komt
dan de uiterst praktische vraag op
tafel: hoe verhoudt zich het christe
lijke tot het humane. Bij onderzoek
bijv. op sociaal of ethisch terrein. In
sommige landen moet men dan ook
het vraagstuk van een verantwoorde
revolutie onder ogen zien.
In genoemde landen staan de reli
gieuze confrontatie en dialoog in het
kader van deze problematiek. De
vooronderstelling bij het ondernemen
van allerlei studies is: hoe dragen de
christenen constructief iets bij tot de
opbouw van de natie en tot de groei
van een geestelijk gezonde maat
schappij. Vandaar dat Luis Villal-
pando in een studie over de migra
tie-problemen de ethnisch gesloten
emigranten kerken in Argentinië on
der de loep nam. Hij toonde me de
vijf bladzijden in zijn boek over de
kerken in Argentinië van gerefor
meerde Nederlandse origine die de
uitzondering vormden op de regel.
Hij vertelde me dat sedert die ker
ken missionair waren geworden het
ethnisch isolement was doorbroken.
Natuurlijk maakt deze doorbraak
ook krachten vrij voor een eigen bij
drage aan de opbouw van het land.
In landen waar christenen als zo
danig niet christelijk georganiseerd
(kunnen) zijn, zoals India is het zeer
belangrijk dat christenen over poli
tieke vraagstukken schrijven om zo
de publieke opinie te beïnvloeden.
Dit schrijven geschiedt uiteraard te
gen de achtergrond van het Indisch
gedachtenpatroon en maatschappij
beeld. Daarbij bleek dat de vraag of
anderen met christenen politiek of
sociaal wilden samenwerken vaak
afhing van hun bewuste of onbewus
te houding tegenover Christus. Daar
om nam dr. M. M. Thomas tot onder
werp van zijn laatste studie de
vraag: hoe hebben gedurende de
laatste honderd jaar vooraanstaande
hindoes gedacht en geschreven over
Christus. Het resultaat werd een
boeiende studie, een soort sociologi
sche christologie getiteld: De erkende
Christus van de indische renaissance.
Toen in 1961 in New Delhi de inte
gratie van de internationale zen
dingsraad in de wereldraad van ker
ken plaats vond, kreeg de nieuwe af
deling voor wereldzending en evange
lisatie ook tot taak het stimuleren en
wijlen DR. H. KRAEMER
coördineren van het werk van de
studiecentra. De secretaris van de
onderafdeling „Dialoog" is de indi
sche theoloog dr. Stanley Samartha.
Onder deze afdeling ressorteren mo
menteel drie centra in Latijns Ame
rika, drie in Afrika en een dozijn in
Azië. Al deze centra zijn bestuurlijk
en zoveel mogelijk ook financiëel on
afhankelijk.
Onderling verschillen ze zozeer dat
het moeilijk is een algemene type
ring te geven van hun werk. De stu
diecentra zijn in het leven geroepen
om de kerk slagvaardiger te maken
in de confrontatie met de haar om
ringende wereld. Vandaar de aan
dacht zowel voor de versterking van
het kerkelijk leven als voor de we
reld waarmee men in dialoog wil
treden. Zonder dialoog loopt de kerk
in een muslims of boeddhistisch land,
als minderheid groot gevaar in een
ghetto-situatie te raken.
Op de vorige conferentie van stu
diecentra in Kandy op Ceylon in 1966
is een intussen beroemd geworden
document met spelregels over de dia
loog opgesteld. De moeilijkheid is
echter dat tot nu toe praktisch alleen
de ene helft van de spelers, de chris
tenen, deze regels hebben geaccep
teerd. De dialoog komt echter maar
moeizaam op gang omdat vele gods
dienstige leiders in andere religies
achterdochtig zijn ten aanzien van
dit nieuwe christelijke initiatief. Vol
gens Th. Ohm in zijn boek: „Azie
kijkt naar de Westerse christenheid",
is men in Azië nu nog kritischer ten
aanzien van het christendom dan in
het koloniale tijdperk. Ik zie geen
reden om aan de juistheid van deze
uitspraak te twijfelen. Integendeel!
Des te meer reden is er te proberen
om de communicatie open te houden.
De noodzaak om in een steeds klei
ner wordende pluriforme weri
hard te werken aan betere relati
met aanhangers van andere relig] ?e
en wereldbeschouwingen schijnt
nog maar nauwelijks
te zijn tot de kerken.
Onder de vele theologen zijn er
maar heel weinig die zich specialls 'e
ren in een van de andere religies. $er
ervaring van de studiecentra wi m
uit dat het in het algemeen makk (je
lijker is om aan geld te komen vo
programma's en bibliotheken d
aan specialisten.
Toch zijn er hier en daar teken
van een veranderende mentaliü
aan beide zijden. Zo hebben we hl o
in Rawalpindi met een aantal ru an
slimse geleerden afgesproken dat !r
publicaties over de religie van de a i
der eerst aan elkaar voorleggen o gs
kritisch bekeken te worden voor |gt
naar de drukker gaan. Een enon „1
stap vooruit! og
Men zou het werk van de christ i1
lijke studiecentra kunnen noeme en
de volgende stap in de oecumenisd oh
beweging. Niet om één wereldrelig D
te maken of een oecumene van vi er
reld religies. Wie daar naar stre< oei
jaagt een hersenschim na. Het in liet
bijbel op enkele plaatsen in lekt
Grieks gebruikte woord: oekoemeyW
(Lukas 2,1; Handelingen 17, 31; Ma
theus 24,14) heeft in eerste instant
niets te maken met eenheid maar b n
tekent: bewoonde wereld. Om i
wereld bewoonbaar te maken en
houden zijn dialoog, gesprek en c<xrD
municatie essentiëel. Dat moet e
tuurlijk beginnen tussen christen
van verschillende confessies. D«
interconfessionale dialoog is echt
de eerste stap ter voorbereiding vi j
de werkelijk oecumenische dialo
waarbij alle mensen op de bewoon
wereld betrokken zijn althans wo
den meegeteld. Boerwinkel heeft d a[
genoemd: inclusief denken. Vanda
dat de dialoog niet een nieuwe bek
ringstaktiek is. Veranderen er ma_
sen van mening of zelfs van relig V
door de dialoog, dan moet niemai
daarom de dialoog verboden verkil
ren. Hij zou de menselijke vrijhei
met name de godsdienstvrijheid aai
tasten. De ohrist'en kan zonder vre
de arena van de dialoog binnen tri
den omdat Christus verklaard heef
Mij is gegeven alle macht in hem
en op aarde. Hij hoeft ook nl
krampachtig er voor op te passen d
de dialoog zal uitlopen in een getï
genis. In Kandy werd nadrukkel
uitgesproken dat de dialoog op
1 vH
moet zijn ook voor de leiding en \#l Fe
•pa
het werk van de Heilige Geest.
Van land tot land verschilt ook mi
situatie. Tijdens mijn bezoek a: -
Djakarta na de conferentie in Hoigj vai
kong kreeg ik de indruk in gesp»
ken met Indonesische kerkelijke k
ders die daar de laatste hand legf de
aan de oprichting voor een studi kif
centrum dat daar de situatie gunsT*"
ger is voor de dialoog met mushi
dan bijvoorbeeld sommige landen
Noord Afrika. Immers, zowel 1
rooms-katholieke centrum in Marol
ko als het protestantse in Algen
werden in opdracht van de regerii
gesloten. Het is daarom zaak
daar waar de deuren nog open zij
het gesprek gaande te houden.
Drs. J. Slomp, missionair predikai
van de gereformeerde kerken,
staflid van het christelijk studiecel
trum in Rawalpindi, West-Pakistan.
DR. W. A. VISSER 'T HOOFT
kerken waarvoor directeuren waren
uitgenodigd van christelijke studie
centra in Azië, Afrika en Latijns
Amerika, die zich met andere religies
en wereldbeschouwingen bezighou
den. Een van die directeuren was S
Selvaretnam, de leider van een in
ternaat annex studiecentrum op Cey
lon. Hij ging nog steeds barrevoets in
een oranje pij gekleed. De kleur
oranje zal wel niets te maken hebben
met het feit dat hij enige tijd heeft
gecorrespondeerd met wijlen Konin-
ging Wilhelmina. Bij een ontmoeting
op paleis het Loo in november 1960
was zijn verschijning net zo als toen
we hem weer ontmoetten in Hong
kong.
Intussen zal de lezer zich hebben
afgevraagd: wat zijn dat voor centra
en wat heeft de wereldraad er mee
te maken? We horen voor het eerst
over christelijke studiecentra in het
verslag van de conferentie van de
Internationale Zendingsraad in 1952
in Willinge in Duitsland. In het
rapport over de herstructurering van
de missionaire aktiviteit lezen we de
volgende aanbeveling: De internatio
nale zendingsraad overwege het op
richten van regionale centra voor
studie en onderzoek over kwesties
verband houdend met het werk van
de christelijke zending en de groei
mogelijkheden te verschaffen aan in
dividuen en groepen voor studie,
schrijven van boeken, training en
van de kerk. Zulke centra dienen
conferenties. Het zij ook hun taak
studies te publiceren die belangrijk
zijn voor de kerk of het land waarin
ze gesitueerd zijn.
In het tweede deel van de geschie
denis van de oecumenische beweging
lezen we dat het opnieuw dr. Hen
drik Kraemer was die het initiatief
tot deze aanbeveling had genomen.
Dr. Kraemer had in 1951 India be
zocht en was daar tot de ontdekking
„Men
Scheler
dat
vertelt,
tijdens zijn
voordrachten in restau
rants zijn gehoor wist te
betoveren met zijn en
thousiasme voor filoso
fie, voor het zoeken
naar waarheid, voor over
gave aan het heilige, aan
God, maar dan gaat
plotseling de deur open
en de dienster vraagt of
men nog meer wil be
stellen. De magische
wijsgeer is meteen wèg
van dit charmante meisje
dat nu heel zijn persoon
captiveert. Dit was Sche-
ler's persoonlijk pro
bleem."
Ik citeer uit Kerngedachten
van Max Scheler, door prof. dr.
J. H. Nota (Romen, Roermond,
220 blz15.90) en wel van blz.
29. Op blz. 12 leest men: „Om
alle filosofie in me tot uitdruk
king te brengen zou ik eigenlijk
zeven vrouwen nodig hebben,
heeft hij eens gezegd". En op
blz. 22: „In zijn rusteloosheid en
eenzaamheid „begraven in ijs",
is hij nog steeds op zoek naar
de volmaakte vrouw, die vol
gens hem vier typen moet com
bineren: moeder, minnares, reli
gieuze, prostituée".
Max Scheler (1874-1928), de
oorspronkelijke en veelzijdige
geleerde, was superieur in zijn
denken en hulpeloos als een
kind in het praktische leven
(24). Zo'n fel levend mens kon
geen abstracte kamergeleerde
zijn. En als het waar is dat filo
sofieën (Nietzscthe heeft er in
zijn tijd al op gewezen) tot op
zekere hoogte autobiografieën
en zelfportretten zijn, dan is dat
bij hem zeer zeker het geval.
„Vanuit zijn leven denkt hij.
Zijn methode, d.i. zijn weg tot
de waartieid, zal dan ook zijn:
het beleven. Al op de eerste
bladzijde van zijn dissertatit
staat het: „Erleben", en het
blijft in verschillende nuance
ringen doorklinken tot in 1928,
tot zijn dood. Door het leven
kom je tot de waarheid" (24).
De vrijgezel Kant was met
zijn uurwerk getrouwd en liet
zich leiden door de plicht. Zijn
persoonlijke bewogenheid blijft
in zijn geschriften op de achter
grond. Soheler daarentegen gaat
ervan uit. Begaafd als hij was
met 'n veelvormige en levens
echte intuïtie van de realiteit,
stond zijn geest wijd open voor
het hele spectrum van de wer
kelijkheid (vgl. 26). In de tek
sten die prof. Nota heeft uitge
kozen en voor een deel vertaald
de rest is vertaald door me
vrouw Lieske van den Eeden-
Visser gaat het dan ook over
de vraag wie en wat de mens is.
En aan die mens zijn het twee
zaken die Scheler bijzonder in
teresseren: het berouw en het
ressentiment.
Het zegt de gemiddelde kran
tenlezer natuurlijk niets, dat
Scheler deed aan toegepaste fe
nomenologie, dat hij veel leerde
van Husserl en ook dat hij in
zekere zin voortbouwde op
Schopenhauer. Maar wel is ons
duidelijk dat Scheler, met zijn
opvallend zwak voor vrouwen,
zo uitvoerig en deskundig over
het berouw kon sohrijven. Meer
geboeid ben ik evenwel door
zijn geniale analyse van het
ressentiment. Natuurlijk is het
ondoenlijk om wat hij hiervan
zegt in enkele woorden samen
te vatten. Een uittreksel is al
tijd een vertekening. Liever ci
teer ik enkele uitspraken. „We
hebben hier... te maken met re-
actieve gemoedsbewegingen"
(79). „De wraakimpuls (is) 'het
meest geëigende uitgangspunt
voor de ontwikkeling van res
sentiment" (80). „Het ressenti
ment doet zich.... per definitie
hoofdzakelijk daar voor waar
mensen zich in dienende, onder
worpen positie bevinden, waar
mensen vergeefs zich verzetten
tegen een autoriteit" (82). „Een
bijzonder grote „kwetsbaarheid"
is vaak ook reeds het symptoom
van een wraakzuchtig karak
ter.... In werkelijkheid bedrijft
men agressie, waar men meent
slechts wraak te nemen" (83).
„Afgezien... van individuele
door
dr. C. Rijnsdorp
aard en individuele ervaring
kan alleen reeds de maatschap
pelijke structuur aansprakelijk
worden gesteld voor een aan
zienlijke hoeveelheid ressenti
ment in de samenleving" (85).
„Hoe machtelozer de afgunst,
hoe vreselijker zij is... Alles kan
ik je vergeven behoudens dat
ene, dat ik niet ben wat jij
bent; dat ik niet jij ben" (87).
„Geen wonder dan ook, dat al
tijd weer opnieuw de jongere
generatie een harde dobber
heeft aan het ressentiment van
de oudere" (91). „De „gepensio
neerde ambtenaar" met zijn
aanhang is een uitgesproken
ressentimentstype" (91).
Hoe verhelderend zou het zijn
als iemand op Schelers voet
spoor en begaafd met een even
oorspronkelijke visie een uit
eenzetting zou geven van het
ressentiment In de kerkelijke
samenleving! En ook: hoe inte
ressant zou het geweest zijn als
Scheler een fenomenologie had
gegeven van de domheid en van
de kinderachtigheid, machten in
de samenleving die meer te
duchten zijn, naarmate men er
minder mee rekent. In dit ver
band herinner ik aan het to
neelstuk Domheidsmacht van
Marcellus Emants (1907).
Een onderwerp is dan goed
behandeld, als het binnen af
zienbare tijd niet meer kan
worden overgedaan. Die indruk
krijgt men zeker van Schelers
beschouwingen, zoals over het
berouw en het ressentiment. Hij
was ook heel knap in het teke
nen van de verschillende mens
beschouwingen die hij bij zijn
studie en in het leven ontmoet
had. In zijn Philosophischc
Weltanschauung van 1929 (her
drukt 1954) tekent hij er vijf: 1.
het joods-christelijke mensbeeld
met zijn leer van de erfschuld,
2. het Griekse mensbeeld van
de homo sapiens, waarbij voor
het eerst het menselijk zelfbe
wustzijn zich verheft boven
heel de overige natuur, 3. de
mens als homo faber, als maker,
waarbij de geest slechts een
deel is van de psyche, de bin
nenkant van de levensprocessen
en waarbij men definitief afre
kenen wil met het zogenaamde
dualisme van lichaam en ziel, 4.
het mensbeeld van het zieke
dier. de roofaap, die door zijn
zogenaamde „geest" langzaam
tot grootheidswaan vervallen is
(Theodor Lessing); de mens als
infantiele aap met een gestoor
de interne secretie (L. Bolk) en
5. het mensbeeld van „de mens
zonder God", waarbij de mense
lijke soevereiniteit en verant
woordelijkheid zo hoog mogelijk
worden opgevoerd.
Arthur Huebscher zegt van
Scheler: „Een hartstochtelijke,
dubbelzinnige natuur. Nu eens
leefde hij als een monnik in het
klooster van zijn gedachten, dan
weer kon hij zich niet beteuge
len in roken en drinken. Hij
was een keiharde werker, maar
hij hongerde, mededeelzaam en
sociaal ingesteld als hij was, al
tijd weer naar nieuwe mensen.
Hij leefde met eenzelfde inten
siteit in de vragen rondom
eeuwigheid, metafysica en reli
gie, als dat hij zich interesseer
de voor de gebeurtenissen van
de dag en van het uur. Denken
en schrijven moest hij van het
ogenblik uit en voor het ogen
blik. Hij was altijd in staat zijn
meningen te herzien, ja zelfs
van het ene ogenblik op het an
dere ze te herroepen. Hij was
een vijand van het systemati
sche denken. Gemeten aan zijn
mogelijkheden en de reikwijdte
van zijn gedachten, is Scheler's
oeuvre stukweric gebleven. Hij
was rijk aan gedachten, maar
hij werkte ongedisciplineerd en
onsystematisch, vanuit heel de
onrust van zijn vragen, zoeken
en strijden."
Scheler moet een geweldig
spreker geweest zijn. Een van
zijn studenten, Ernst Kamnit-
zer, zei van Scheler's colleges:
„Geen van ons zal, zolang wij
leven, nog ooit op deze aarde
die tover der filosofie nog te
rugzien." Van zichzelf heeft
Scheler gezegd: „Ik kan wel
spreken, maar niet schrijven."
En zo is er bij hem niet alleen
een spanningsverhouding ge
weest tussen spreken en schrij
ven. maar ook tussen geest en
drift, rooms-katholicisme en
pantheïsme.
Wetenschappelijk denkwerk
vraagt om afstand, om distantie,
maar hoe kan die onthechting
worden volgehouden als je im
pulsen op de meest onverwachte
momenten met je op de loop
gaan? Men moet het dan heb
ben van het flitsend improvise
ren en van het fragmentarische.
En hoe zal zulk een exuberante
geest zich blijvend kunnen con
formeren aan een zelfgenoegza
me, met gezag opgelegde kerk
leer als van het rooms-katholi
cisme van zijn dagen?
Moest de romanticus in hem,
het driftwezen dat hij was, zich
niet keren tegen de mythologi
sche „moeders" als in het twee
de deel van Goethes Faust, tot
de oerbronnen van het leven,
tot een vitalisme van „leven,
oneindig diep leven, eeuwig
werkzame kracht" (Herman Ba-
vinck)? Zo balanceerde zijn
geest tussen een sinds eeuwen
gevormde en een vormloze reli
gie, werd hij geslingerd tussen
geestelijk schouwen en zintui-
gelijke genietingen en zo leefde
hij zich uit deels in de briljante,
gesproken improvisatie, deels in
schriftelijk geduldwerk.
Zijn invloed heeft zich, van
Duitsland en de met de Duitse
cultuur verbonden landen uit,
verbreid over het Spaanse cul
tuurgebied, later over Frankrijk
en in de laatste jaren ook over
de Angelsaksische wereld. Ook
de marxistische landen bleken
nog in 1968 bijzonder geïnte
resseerd te zijn in deze denker
die al vroeg voor Marx waarde
ring had getoond. Prof. Nota,
die ons dit vertelt, en die in
1947 op Max Scheler gepromo
veerd is, heeft met zijn boek
een goedgeplaveide weg tot
Scheler ontsloten.
De vertaling is natuurlijk een
moeilijk karwei geweest, want
juist door de verwantschap van
de beide talen is het haast niet
mogelijk het zware, gecompli
ceerde Duits in nuchter en
puur, helder Nederlands over te
brengen. Het Duitse substraat
schemert op menige plaats door
de Hollandse tekst heen. Maar
enfin, ik heb van het boek veel
opgestoken en de belangstellen
de lezer zal hier zeker niet wor
den teleurgesteld.