Dialoog: niet om te bekeren maar om te leren samenleven Een al te impulsieve tovenaar V ZATERDAG 7 AUGUSTUS 1 Op een van de bergen, gelegen even buiten het winkelparadijs van Azië, Hongkong, op het vaste land van China ligt een gebouw dat er uitziet als een boeddhistisch klooster. Maar wie er binnen komt ontdekt dat er een christelijk conferentieoord en studiecentrum is gevestigd. Hebben de kerken dit gebouwencomplex van de boeddhisten overgenomen? Bij navraag blijkt dat de Noor Karl Ludwig Reichelt dit ge bouw heeft laten zetten met de hulp van een De plaats van het nieuwe centrum werd met grote zorg gekozen op de pelgrimsroute van boeddhistische monniken. Na de stichting in 1930 kwamen er zelfs meer dan duizend monniken genieten van de gastvrij heid geboden door dit centrum. Som mige monniken werden door dit con tact christen en versterkten Rei- chelt's handen in dit geloofswaag- stuk. Een aantal ex-monniken startte een pottenbakkerij. Het prachtige Chinese porcelein dat ze produceren ds nu nog een goede bron van in komsten voor het conferentieoord. Reichelt noemde zijn centrum op de top van een berg aan een fraaie •baai: Tao Fong Shen, de berg waar de logos-wind waait. De naam werd ontleend aan de Chinese tekst van 'het eerste hoofdstuk van het evange lie naar Johannes. Hij noemde zijn benadering de johanneïsche en was er van overtuigd dat Christus al in andere religies en in hun aanhangers aanwezig is voor de zendeling het gesprek begint. Reichelt die een groot kenner van het boeddhisme was kreeg evenwel moeilijkheden met zijn kerk in Noorwegen, die vreesde dat zijn experiment op syn cretisme zou uitlopen. Deze beschuldiging van vermengen van elementen uit verschillende reli gies afkomstig en zodoende het es sentiële van de eigen godsdienst ver doezelen horen zij, die aanmoedigen tot de dialoog met aanhangers van andere religies, nog steeds. In die mate zelfs dat de vroegere secretaris van de wereldraad van kerken dr. W. A. Visser 't Hooft het nodig vond een diepgaande studie te sohrijven over het verschijnsel van het syncretisme. Hij gaf zijn boekje een niet mis te verstane titel ont leend aan Handelingen 4:12: „Geen andere naam". Maar dit ter zijde. Door de Chinese revolutie stopte de stroom boeddhistische pelgrims naar de logos-berg. Het is interessant te zien hoe juist de Nederlander dr. Hendrik Kraemer dit oude initiatief van de Noor Reichelt weer nieuw le ven in blies. Dat is des te verbazing wekkender omdat tijdens de interna tionale zendingsconferentie in Tam- baram in India in 1938 Kraemer en de oudere Reichelt nogal kritisch te genover elkaat stonden. Kraemer stimuleerde de opening van een studiecentrum voor Chinese religies in de zelfde gebouwen. De eerste directeur was de Nederlandse sinoloog Dr. R. P. Kramers, zoon van de bekende Leidse islamoloog Dr. J. H. Kramers, die de bestaande Neder landse vertaling van de Koran ver zorgde. De jonge Kramers werd later zelfs de schoonzoon van Kraemer! In dit centrum In Hongkong vond onlangs een conferentie plaats onder auspiciën van de wereldraad van Deens architect in het begin van de dertiger jaren. Reichelt die door zijn kerken was uitge zonden om zendeling te zijn onder de boed dhisten in China had eerst in Nanking tussen 1922 en 1927 een vergeefse poging gedaan de boeddhisten in hun eigen stijl en levens wijze te ontmoeten. Hij had zijn hoofd kaal ge schoren en had zich ook in kleding aangepast. Politieke omstandigheden maakten verder wer ken echter onmogelijk. DR. M. M. THOMAS gekomen dat de kerk de middelen miste om op een dieper niveau in direct kontakt te komen met de ge- dachtenwereld van het land, in casu het hindoeisme, en de gedachte van de seculaire (wereldlijke) en neutrale staat, door Nehru gepropageerd als staatsfilosofie. De behoefte werd gevoeld aan een - centrum waar mensen met voldoende specialistische training zich zou den kunnen wijden aan studie, on derzoek en bevordering van de dia loog met vertegenwoordigers van de levende bewegingen buiten de kerk. Die bewegingen kunnen zowel van seculair als van religieus karakter zijn. Hoewel dit punt dn de conferentie in Willinge niet op de agenda stond formuleerde dr. Glora M. Wysner bovengenoemde aanbeveling. Als re sultaat daarvan werd ze door de in ternationale zendingsraad op tournée gezonden naar het nabije Oosten en naar Azië. Het resultaat daarvan was dat de plannen werden gemaakt voor studiecentra in Jerusalem, Bangalore, Birma, Ceylon, enz. De huidige voorzitter van het uitvoerend orgaan van de wereldraad dr. M. M. Tho mas is de directeur van het instituut voor de studie van religie en maat schappij in Bangalore in Zuid India. Om de impuls tot stichting van studiecentra te begrijpen is het goed te zien waar in 1950 Kraemer zijn inspiratie vandaan kon halen. Hele maal origineel was n.l. de gedachte niet Behalve de bovengenoemde Rei chelt waren er reeds andere pioniers geweest op dit terrein. Het sedert 1930 bestaande „Henry Martyn Insti tuut" voor de bestudering van de Islam in India had reeds de nodige ervaringen opgedaan. Bekwame christelijke islamgeleerden zoals Sweetman, Donaldson en W. Cant- well Smith hadden via dit instituut en allerlei publlkaties reeds zeer veel •bijgedragen tot de verbetering van de verhouding tussen moslims en christenen. Ook de Rooms-katholieken hadden enkele initiatieven ontwikkeld. De Belgische pater Joseph Spae legde reeds dertig jaar geleden de basis voor wat nu „Oriens Instituut" heet in Tokyo. Dit centrum heeft belang rijke studies gepubliceerd over de religieuze situatie in Japan na de tweede wereldoorlog en is actief in het leggen van contacten en ontwik kelen van de dialoog met Japanse godsdienstige leiders. Ook moet zeker in dit verband genoemd worden het werk van de Dominicanen in Kairo. Daar werken sedert 1945 de Franse islamkenners Gardet en Jomier en de Egyptenaar Anawati. Hun werk res sorteert nu onder het secretariaat voor niet-christenen in Rome. Vooral met de Roomskatholieke islamologen hebben we veel contact omdat de verschillen tussen katholiek en pro testant in de dialoog met de islam nauwelijks of geen rol spelen. Maar dat zou een onderwerp apart zijn. De initiatiefnemers tot oprichting van studiecentra hadden niet alleen academisch werk op het oog. Zulk werk zou ook kunnen gebeuren door van westerse universiteiten afkom stige wetenschappelijke werkers. De studiecentra dienden evenzovele con centratiepunten en luisterposten te zijn van christelijke aandacht voor de buitenwereld. Daarom was dit niet alleen een zaak die de kerk in de derde wereld aangaat, maar ook in Amerika en Europa. In plaats van vrijblijvend diende het wetenschap pelijk onderzoek geëngageerd te zijn, ingaande op de locale problemen maar ook op vraagstukken die van meer algemeen belang zijn. Wat be tekent dat concreet? Tijdens de con ferentie in Hongkong kregen we een indruk van wat men in het daar aanwezige studiecentrum probeert te doen. Zo hoorden we lezingen van een neo-confucianist en van een Chi nees boeddhist. Maar we konden ons niet aan de indruk onttrekken dat zelfs in het vrije voor 99 procent Chi nese Hongkong het confucianisme een anachronisme is geworden. Het komt me voor dat het belangrijker is dat een aantal jonge Chinese sinolo gen zich intens bezig houdt met wat er in Mao's China gebeurt. Aange zien alle boeken die in rood China worden gedrukt in Hongkong te ver krijgen zijn hebben ze materiaal in overvloed. Deze oriëntatie ten aanzien van re ligieuze en politieke of maatschappe lijke vraagstukken is typerend voor het werk van de studiecentra. Som mige, zoals ons centrum in West-Pa kistan, houden zich vooral met reli gieuze vragen bezig. Maar dit neemt niet weg dat we aan het begin van dit jaar een publicatie verzorgden over seculariserende tendenties in West-Pakistan. Het is echter kenmerkend voor de situatie in Latijns Amerika en India dat men zich daar vooral bezig houdt met de problemen voortvloeiend uit de secularisatie van de maatschappij. De schrijver van dit artikel in een christengemeente in Pakistan Let wel, men houdt zich daar als christenen mee bezig. Telkens komt dan de uiterst praktische vraag op tafel: hoe verhoudt zich het christe lijke tot het humane. Bij onderzoek bijv. op sociaal of ethisch terrein. In sommige landen moet men dan ook het vraagstuk van een verantwoorde revolutie onder ogen zien. In genoemde landen staan de reli gieuze confrontatie en dialoog in het kader van deze problematiek. De vooronderstelling bij het ondernemen van allerlei studies is: hoe dragen de christenen constructief iets bij tot de opbouw van de natie en tot de groei van een geestelijk gezonde maat schappij. Vandaar dat Luis Villal- pando in een studie over de migra tie-problemen de ethnisch gesloten emigranten kerken in Argentinië on der de loep nam. Hij toonde me de vijf bladzijden in zijn boek over de kerken in Argentinië van gerefor meerde Nederlandse origine die de uitzondering vormden op de regel. Hij vertelde me dat sedert die ker ken missionair waren geworden het ethnisch isolement was doorbroken. Natuurlijk maakt deze doorbraak ook krachten vrij voor een eigen bij drage aan de opbouw van het land. In landen waar christenen als zo danig niet christelijk georganiseerd (kunnen) zijn, zoals India is het zeer belangrijk dat christenen over poli tieke vraagstukken schrijven om zo de publieke opinie te beïnvloeden. Dit schrijven geschiedt uiteraard te gen de achtergrond van het Indisch gedachtenpatroon en maatschappij beeld. Daarbij bleek dat de vraag of anderen met christenen politiek of sociaal wilden samenwerken vaak afhing van hun bewuste of onbewus te houding tegenover Christus. Daar om nam dr. M. M. Thomas tot onder werp van zijn laatste studie de vraag: hoe hebben gedurende de laatste honderd jaar vooraanstaande hindoes gedacht en geschreven over Christus. Het resultaat werd een boeiende studie, een soort sociologi sche christologie getiteld: De erkende Christus van de indische renaissance. Toen in 1961 in New Delhi de inte gratie van de internationale zen dingsraad in de wereldraad van ker ken plaats vond, kreeg de nieuwe af deling voor wereldzending en evange lisatie ook tot taak het stimuleren en wijlen DR. H. KRAEMER coördineren van het werk van de studiecentra. De secretaris van de onderafdeling „Dialoog" is de indi sche theoloog dr. Stanley Samartha. Onder deze afdeling ressorteren mo menteel drie centra in Latijns Ame rika, drie in Afrika en een dozijn in Azië. Al deze centra zijn bestuurlijk en zoveel mogelijk ook financiëel on afhankelijk. Onderling verschillen ze zozeer dat het moeilijk is een algemene type ring te geven van hun werk. De stu diecentra zijn in het leven geroepen om de kerk slagvaardiger te maken in de confrontatie met de haar om ringende wereld. Vandaar de aan dacht zowel voor de versterking van het kerkelijk leven als voor de we reld waarmee men in dialoog wil treden. Zonder dialoog loopt de kerk in een muslims of boeddhistisch land, als minderheid groot gevaar in een ghetto-situatie te raken. Op de vorige conferentie van stu diecentra in Kandy op Ceylon in 1966 is een intussen beroemd geworden document met spelregels over de dia loog opgesteld. De moeilijkheid is echter dat tot nu toe praktisch alleen de ene helft van de spelers, de chris tenen, deze regels hebben geaccep teerd. De dialoog komt echter maar moeizaam op gang omdat vele gods dienstige leiders in andere religies achterdochtig zijn ten aanzien van dit nieuwe christelijke initiatief. Vol gens Th. Ohm in zijn boek: „Azie kijkt naar de Westerse christenheid", is men in Azië nu nog kritischer ten aanzien van het christendom dan in het koloniale tijdperk. Ik zie geen reden om aan de juistheid van deze uitspraak te twijfelen. Integendeel! Des te meer reden is er te proberen om de communicatie open te houden. De noodzaak om in een steeds klei ner wordende pluriforme weri hard te werken aan betere relati met aanhangers van andere relig] ?e en wereldbeschouwingen schijnt nog maar nauwelijks te zijn tot de kerken. Onder de vele theologen zijn er maar heel weinig die zich specialls 'e ren in een van de andere religies. $er ervaring van de studiecentra wi m uit dat het in het algemeen makk (je lijker is om aan geld te komen vo programma's en bibliotheken d aan specialisten. Toch zijn er hier en daar teken van een veranderende mentaliü aan beide zijden. Zo hebben we hl o in Rawalpindi met een aantal ru an slimse geleerden afgesproken dat !r publicaties over de religie van de a i der eerst aan elkaar voorleggen o gs kritisch bekeken te worden voor |gt naar de drukker gaan. Een enon „1 stap vooruit! og Men zou het werk van de christ i1 lijke studiecentra kunnen noeme en de volgende stap in de oecumenisd oh beweging. Niet om één wereldrelig D te maken of een oecumene van vi er reld religies. Wie daar naar stre< oei jaagt een hersenschim na. Het in liet bijbel op enkele plaatsen in lekt Grieks gebruikte woord: oekoemeyW (Lukas 2,1; Handelingen 17, 31; Ma theus 24,14) heeft in eerste instant niets te maken met eenheid maar b n tekent: bewoonde wereld. Om i wereld bewoonbaar te maken en houden zijn dialoog, gesprek en c<xrD municatie essentiëel. Dat moet e tuurlijk beginnen tussen christen van verschillende confessies. D« interconfessionale dialoog is echt de eerste stap ter voorbereiding vi j de werkelijk oecumenische dialo waarbij alle mensen op de bewoon wereld betrokken zijn althans wo den meegeteld. Boerwinkel heeft d a[ genoemd: inclusief denken. Vanda dat de dialoog niet een nieuwe bek ringstaktiek is. Veranderen er ma_ sen van mening of zelfs van relig V door de dialoog, dan moet niemai daarom de dialoog verboden verkil ren. Hij zou de menselijke vrijhei met name de godsdienstvrijheid aai tasten. De ohrist'en kan zonder vre de arena van de dialoog binnen tri den omdat Christus verklaard heef Mij is gegeven alle macht in hem en op aarde. Hij hoeft ook nl krampachtig er voor op te passen d de dialoog zal uitlopen in een getï genis. In Kandy werd nadrukkel uitgesproken dat de dialoog op 1 vH moet zijn ook voor de leiding en \#l Fe •pa het werk van de Heilige Geest. Van land tot land verschilt ook mi situatie. Tijdens mijn bezoek a: - Djakarta na de conferentie in Hoigj vai kong kreeg ik de indruk in gesp» ken met Indonesische kerkelijke k ders die daar de laatste hand legf de aan de oprichting voor een studi kif centrum dat daar de situatie gunsT*" ger is voor de dialoog met mushi dan bijvoorbeeld sommige landen Noord Afrika. Immers, zowel 1 rooms-katholieke centrum in Marol ko als het protestantse in Algen werden in opdracht van de regerii gesloten. Het is daarom zaak daar waar de deuren nog open zij het gesprek gaande te houden. Drs. J. Slomp, missionair predikai van de gereformeerde kerken, staflid van het christelijk studiecel trum in Rawalpindi, West-Pakistan. DR. W. A. VISSER 'T HOOFT kerken waarvoor directeuren waren uitgenodigd van christelijke studie centra in Azië, Afrika en Latijns Amerika, die zich met andere religies en wereldbeschouwingen bezighou den. Een van die directeuren was S Selvaretnam, de leider van een in ternaat annex studiecentrum op Cey lon. Hij ging nog steeds barrevoets in een oranje pij gekleed. De kleur oranje zal wel niets te maken hebben met het feit dat hij enige tijd heeft gecorrespondeerd met wijlen Konin- ging Wilhelmina. Bij een ontmoeting op paleis het Loo in november 1960 was zijn verschijning net zo als toen we hem weer ontmoetten in Hong kong. Intussen zal de lezer zich hebben afgevraagd: wat zijn dat voor centra en wat heeft de wereldraad er mee te maken? We horen voor het eerst over christelijke studiecentra in het verslag van de conferentie van de Internationale Zendingsraad in 1952 in Willinge in Duitsland. In het rapport over de herstructurering van de missionaire aktiviteit lezen we de volgende aanbeveling: De internatio nale zendingsraad overwege het op richten van regionale centra voor studie en onderzoek over kwesties verband houdend met het werk van de christelijke zending en de groei mogelijkheden te verschaffen aan in dividuen en groepen voor studie, schrijven van boeken, training en van de kerk. Zulke centra dienen conferenties. Het zij ook hun taak studies te publiceren die belangrijk zijn voor de kerk of het land waarin ze gesitueerd zijn. In het tweede deel van de geschie denis van de oecumenische beweging lezen we dat het opnieuw dr. Hen drik Kraemer was die het initiatief tot deze aanbeveling had genomen. Dr. Kraemer had in 1951 India be zocht en was daar tot de ontdekking „Men Scheler dat vertelt, tijdens zijn voordrachten in restau rants zijn gehoor wist te betoveren met zijn en thousiasme voor filoso fie, voor het zoeken naar waarheid, voor over gave aan het heilige, aan God, maar dan gaat plotseling de deur open en de dienster vraagt of men nog meer wil be stellen. De magische wijsgeer is meteen wèg van dit charmante meisje dat nu heel zijn persoon captiveert. Dit was Sche- ler's persoonlijk pro bleem." Ik citeer uit Kerngedachten van Max Scheler, door prof. dr. J. H. Nota (Romen, Roermond, 220 blz15.90) en wel van blz. 29. Op blz. 12 leest men: „Om alle filosofie in me tot uitdruk king te brengen zou ik eigenlijk zeven vrouwen nodig hebben, heeft hij eens gezegd". En op blz. 22: „In zijn rusteloosheid en eenzaamheid „begraven in ijs", is hij nog steeds op zoek naar de volmaakte vrouw, die vol gens hem vier typen moet com bineren: moeder, minnares, reli gieuze, prostituée". Max Scheler (1874-1928), de oorspronkelijke en veelzijdige geleerde, was superieur in zijn denken en hulpeloos als een kind in het praktische leven (24). Zo'n fel levend mens kon geen abstracte kamergeleerde zijn. En als het waar is dat filo sofieën (Nietzscthe heeft er in zijn tijd al op gewezen) tot op zekere hoogte autobiografieën en zelfportretten zijn, dan is dat bij hem zeer zeker het geval. „Vanuit zijn leven denkt hij. Zijn methode, d.i. zijn weg tot de waartieid, zal dan ook zijn: het beleven. Al op de eerste bladzijde van zijn dissertatit staat het: „Erleben", en het blijft in verschillende nuance ringen doorklinken tot in 1928, tot zijn dood. Door het leven kom je tot de waarheid" (24). De vrijgezel Kant was met zijn uurwerk getrouwd en liet zich leiden door de plicht. Zijn persoonlijke bewogenheid blijft in zijn geschriften op de achter grond. Soheler daarentegen gaat ervan uit. Begaafd als hij was met 'n veelvormige en levens echte intuïtie van de realiteit, stond zijn geest wijd open voor het hele spectrum van de wer kelijkheid (vgl. 26). In de tek sten die prof. Nota heeft uitge kozen en voor een deel vertaald de rest is vertaald door me vrouw Lieske van den Eeden- Visser gaat het dan ook over de vraag wie en wat de mens is. En aan die mens zijn het twee zaken die Scheler bijzonder in teresseren: het berouw en het ressentiment. Het zegt de gemiddelde kran tenlezer natuurlijk niets, dat Scheler deed aan toegepaste fe nomenologie, dat hij veel leerde van Husserl en ook dat hij in zekere zin voortbouwde op Schopenhauer. Maar wel is ons duidelijk dat Scheler, met zijn opvallend zwak voor vrouwen, zo uitvoerig en deskundig over het berouw kon sohrijven. Meer geboeid ben ik evenwel door zijn geniale analyse van het ressentiment. Natuurlijk is het ondoenlijk om wat hij hiervan zegt in enkele woorden samen te vatten. Een uittreksel is al tijd een vertekening. Liever ci teer ik enkele uitspraken. „We hebben hier... te maken met re- actieve gemoedsbewegingen" (79). „De wraakimpuls (is) 'het meest geëigende uitgangspunt voor de ontwikkeling van res sentiment" (80). „Het ressenti ment doet zich.... per definitie hoofdzakelijk daar voor waar mensen zich in dienende, onder worpen positie bevinden, waar mensen vergeefs zich verzetten tegen een autoriteit" (82). „Een bijzonder grote „kwetsbaarheid" is vaak ook reeds het symptoom van een wraakzuchtig karak ter.... In werkelijkheid bedrijft men agressie, waar men meent slechts wraak te nemen" (83). „Afgezien... van individuele door dr. C. Rijnsdorp aard en individuele ervaring kan alleen reeds de maatschap pelijke structuur aansprakelijk worden gesteld voor een aan zienlijke hoeveelheid ressenti ment in de samenleving" (85). „Hoe machtelozer de afgunst, hoe vreselijker zij is... Alles kan ik je vergeven behoudens dat ene, dat ik niet ben wat jij bent; dat ik niet jij ben" (87). „Geen wonder dan ook, dat al tijd weer opnieuw de jongere generatie een harde dobber heeft aan het ressentiment van de oudere" (91). „De „gepensio neerde ambtenaar" met zijn aanhang is een uitgesproken ressentimentstype" (91). Hoe verhelderend zou het zijn als iemand op Schelers voet spoor en begaafd met een even oorspronkelijke visie een uit eenzetting zou geven van het ressentiment In de kerkelijke samenleving! En ook: hoe inte ressant zou het geweest zijn als Scheler een fenomenologie had gegeven van de domheid en van de kinderachtigheid, machten in de samenleving die meer te duchten zijn, naarmate men er minder mee rekent. In dit ver band herinner ik aan het to neelstuk Domheidsmacht van Marcellus Emants (1907). Een onderwerp is dan goed behandeld, als het binnen af zienbare tijd niet meer kan worden overgedaan. Die indruk krijgt men zeker van Schelers beschouwingen, zoals over het berouw en het ressentiment. Hij was ook heel knap in het teke nen van de verschillende mens beschouwingen die hij bij zijn studie en in het leven ontmoet had. In zijn Philosophischc Weltanschauung van 1929 (her drukt 1954) tekent hij er vijf: 1. het joods-christelijke mensbeeld met zijn leer van de erfschuld, 2. het Griekse mensbeeld van de homo sapiens, waarbij voor het eerst het menselijk zelfbe wustzijn zich verheft boven heel de overige natuur, 3. de mens als homo faber, als maker, waarbij de geest slechts een deel is van de psyche, de bin nenkant van de levensprocessen en waarbij men definitief afre kenen wil met het zogenaamde dualisme van lichaam en ziel, 4. het mensbeeld van het zieke dier. de roofaap, die door zijn zogenaamde „geest" langzaam tot grootheidswaan vervallen is (Theodor Lessing); de mens als infantiele aap met een gestoor de interne secretie (L. Bolk) en 5. het mensbeeld van „de mens zonder God", waarbij de mense lijke soevereiniteit en verant woordelijkheid zo hoog mogelijk worden opgevoerd. Arthur Huebscher zegt van Scheler: „Een hartstochtelijke, dubbelzinnige natuur. Nu eens leefde hij als een monnik in het klooster van zijn gedachten, dan weer kon hij zich niet beteuge len in roken en drinken. Hij was een keiharde werker, maar hij hongerde, mededeelzaam en sociaal ingesteld als hij was, al tijd weer naar nieuwe mensen. Hij leefde met eenzelfde inten siteit in de vragen rondom eeuwigheid, metafysica en reli gie, als dat hij zich interesseer de voor de gebeurtenissen van de dag en van het uur. Denken en schrijven moest hij van het ogenblik uit en voor het ogen blik. Hij was altijd in staat zijn meningen te herzien, ja zelfs van het ene ogenblik op het an dere ze te herroepen. Hij was een vijand van het systemati sche denken. Gemeten aan zijn mogelijkheden en de reikwijdte van zijn gedachten, is Scheler's oeuvre stukweric gebleven. Hij was rijk aan gedachten, maar hij werkte ongedisciplineerd en onsystematisch, vanuit heel de onrust van zijn vragen, zoeken en strijden." Scheler moet een geweldig spreker geweest zijn. Een van zijn studenten, Ernst Kamnit- zer, zei van Scheler's colleges: „Geen van ons zal, zolang wij leven, nog ooit op deze aarde die tover der filosofie nog te rugzien." Van zichzelf heeft Scheler gezegd: „Ik kan wel spreken, maar niet schrijven." En zo is er bij hem niet alleen een spanningsverhouding ge weest tussen spreken en schrij ven. maar ook tussen geest en drift, rooms-katholicisme en pantheïsme. Wetenschappelijk denkwerk vraagt om afstand, om distantie, maar hoe kan die onthechting worden volgehouden als je im pulsen op de meest onverwachte momenten met je op de loop gaan? Men moet het dan heb ben van het flitsend improvise ren en van het fragmentarische. En hoe zal zulk een exuberante geest zich blijvend kunnen con formeren aan een zelfgenoegza me, met gezag opgelegde kerk leer als van het rooms-katholi cisme van zijn dagen? Moest de romanticus in hem, het driftwezen dat hij was, zich niet keren tegen de mythologi sche „moeders" als in het twee de deel van Goethes Faust, tot de oerbronnen van het leven, tot een vitalisme van „leven, oneindig diep leven, eeuwig werkzame kracht" (Herman Ba- vinck)? Zo balanceerde zijn geest tussen een sinds eeuwen gevormde en een vormloze reli gie, werd hij geslingerd tussen geestelijk schouwen en zintui- gelijke genietingen en zo leefde hij zich uit deels in de briljante, gesproken improvisatie, deels in schriftelijk geduldwerk. Zijn invloed heeft zich, van Duitsland en de met de Duitse cultuur verbonden landen uit, verbreid over het Spaanse cul tuurgebied, later over Frankrijk en in de laatste jaren ook over de Angelsaksische wereld. Ook de marxistische landen bleken nog in 1968 bijzonder geïnte resseerd te zijn in deze denker die al vroeg voor Marx waarde ring had getoond. Prof. Nota, die ons dit vertelt, en die in 1947 op Max Scheler gepromo veerd is, heeft met zijn boek een goedgeplaveide weg tot Scheler ontsloten. De vertaling is natuurlijk een moeilijk karwei geweest, want juist door de verwantschap van de beide talen is het haast niet mogelijk het zware, gecompli ceerde Duits in nuchter en puur, helder Nederlands over te brengen. Het Duitse substraat schemert op menige plaats door de Hollandse tekst heen. Maar enfin, ik heb van het boek veel opgestoken en de belangstellen de lezer zal hier zeker niet wor den teleurgesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 12