fan paardebel tot speelklok Vragen rondom bijbel-in-afleveringen Geen klaaglied over Klaagliederen Een standaardwerk over torenmuziek ZATERDAG 31 JULI 1971 Var de paardebel tot speelklok" e al te bescheiden titel die de jpanoloog André Lehr zijn nieu- loek over de beiaard en het op de klokken gaf. Het is waar, tirel dekt volkomen de inhoud jhet boek met zijn 407 bladzij- in groot formaat. Maar die ti- jdekt tegelijk ook heel de stof 1de klok èn van de speelmuziek; |it wat hierin niet wordt verteld, moeite van het optekenen J niet waard. Met andere woor- we hebben hier en wel het eerst een uiterst volle- i boek over dat eigenaardige jfjerlandse verschijnsel dat „to- jnuziek" heet en dat in geen I ter wereld zo in het volksle- is ingevlochten als in de beide Herlanden. Sommige enthousias- doen we een plezier als we „Groot-Nederland". zijn niet veel steden in dit ;je Europa, waar niet, minstens uren en de half-uren, vaak op 'artieren, een min of meer uit- 'eid melodietje vanaf de toren :t en dat gevolgd wordt door de ilag. JEen publiekelijke medede- dus van de tijd. En dat duurt nu al een aantal eeuwen zo. Bij indere gelegenheden en op vast- ilde tijden per week of per w ind is er vanuit de klokkentoren 3 concert te horen, waarnaar het luisteren is. Vanaf de straat, op markt. Er moet aan enkele voor- Ovtrden zijn voldaan; het weer kan ver die- en tegenwerken, het luidruchti- opj verkeer kan spelbreker zijn. In 1 e moderne steden kan de omge- vi g van de beiaard zo volgebouwd k ni^i geraakt, dat er geen rustig plek- een pmeer te vinden is binnen het be ider van zijn klanken. gek< een. >at zijn allemaal zorgen voor hen rultu^ wie in de breedste zin- opzicht en de iflerhoud van het carillon en de •minj enmuziek zijn toevertrouwd. Hoe wat alles in de loop van veel meer a 1231 dertig eeuwen is gegroeid, heeft iek, idré Lehr in zijn statige boek uit- iat derig uit de doeken gedaan. Hij daü Jef Denijn omstreeks 1900 luchtig gekleed achter zijn stokkenklavier in de Mechelse St. Rombouttstoren. moet er wereldwijd een documenta tie voor bijeen hebben gebracht in drie dimensies: van over de opper vlakte van enkele werelddelen; van uit de breedte der geschiedenis en vanuit de diepte van de technologie. En dit alles is in het jaar 1971 tot ontstellende afmetingen gegroeid. Lehr heeft er heel veel voor moe ten reizen, voor moeten uitpluizen, voor moeten narekenen. Want onder weg is hij zoveel legendarisch mate riaal tegengekomen! Het vreemde van de legendes in de historie is al tijd en overal, dat die legendes nooit ofte nimmer zonder meer gepasseerd kunnen worden: altijd zit er een kern van waarheid, van sublieme waarheid soms, in. Het is maar zaak, juist die uit de vaak chaotische om vang van dikwijls fraai gekleurd materiaal te voorschijn te halen. Dit boek is er het bewijs van, dat de auteur hiervoor een bijzonder scher pe speurzin bezit, getraind als hij is in het verwerken van een niet min der omvangrijke berg archivalia en dat samen met een uitstekend inzicht in de nuchtere technologische gege vens. Het is boeiend, de gang te volgen vanaf de vroegste gegevens in oud China en Zuidwest-Azië waar hij de oudste vorm ontmoette in de gietpro- dukten van het dagelijkse leven. In China al plm. 1500 voor onze jaartel ling in klepelloze klokjes. De ontwik keling en de verspreiding daarvan zijn heel langzaamaan gegaan. Het is een interessant verhaal geworden, waaruit we dan tenslotte onze oude middeleeuwse klokjes en later de grote luidklokken te voorschijn zien komen. We zien ze dan op de perka menten bladen van de miniaturen, waar een monnik met twee hamer tjes een aantal klokjes, kennelijk van verschillende toonhoogten, bespeelt. Geeft hij er de toon mee aan voor de antifonen en de psalmen in de koor klas van de klooster- of kapittel- - school? Onze oudste Nederlandse klok wordt in 754 in Utrecht vermeld, en omstreeks 800 had elke parochiekerk in Nederland een klok, die het begin van de kerkdienst of de tijd van net gebed aangaf. Ttond het midden van de negende eeuw was de luidklok in onze streken een vanzelfsprekend heid geworden. Maar dan zijn er nog vele en grote stappen te doen naar de verzameling klokken, waarop een sot uyt Aalst.." zomaar hoog van de toren en goed hoorbaar een liedje ging spelen. En dat was dan pas in de buurt van 1480. Het was, concludeert Lehr uit de kroniek die dit meedeelt, dat „voor het eerst genoteerde mu ziek vanuit een soort klavier op klokken gespeeld werd", (blz. 158). Er was toen heel wat water naar de zee en ook heel wat klokspijs uit de gietovens gevloeid. De techniek van het gieten was nog primitief, moest vaak op goed geluk af gebeu ren. Toch bleef de grondvorm van de klok op merkwaardige wijze nage noeg dezelfde die wij ook nu nog kennen bij grote en kleine klokken. De verhoudingen in de vorm, afme ting hoeveelheid en soort metaal zijn de neerslag van eindeloze proefne mingen en mislukkingen en bekro ningen en welslagen. Men leze er Schillers romantische „Lied von der Glocke" maar op na. Dan verschijnen in het zeventiende eeuwse Amsterdam de gebroeders Hemony, „Wandergesellen" uit Lo tharingen, die hun gietersambacht langs 's heren wegen profijtelijk pro beerden te maken. Mannen met ge zond verstand en inzicht, Frangois en Pierre, die de klok als een muziekin strument aanpakten en met een door hen gevonden procédé een zuiverder klank wisten te geven. Een klank die .zij beheersten door middel van re sonerende staven die op het kritieke punt van het uitslijpen der klok plotseling klank gaven. Het was in de jaren van een op bloei van de muziek als wetenschap, de jaren dat Joan Ban uit Haarlem, Marin Mersenne, Consta-ntijn Huy- gens uit Den Haag, de blinde jonk heer Jacob van Eyck uit Utrecht en nog zoveel anderen correspondeerden over de trillingsgetallen in de tonen der toonladder en de zuiverheid van stemming der muziekinstrumenten. En als gevolg een opleving van de praktijk waarvan Vondel bewonde rend schreef over de „hemelse klock- muzijck" van de Hemonv's. Dan worden er oude, onzuivere beiaarden hergoten, nieuwe gemaakt in elke stad die zich respecteert en er geld voor heeft. En ook op goed- Hollandse wijze wetenschappelijke ruzie gemaakt over de voorkeur voor oud of nieuw. Het was toen niet voor niets de Gouden Eeuw Maar als de Hemony's dood zijn, gaat hun kunst langzamerhand ver loren. De ene buitenlandse toerist -#■ Vanuit de toren van de hervormde kerk In Hattum legde de heer J. M. Weiss dit oer-vaderlandse beeld vast. dier dagen jubelt over onze zingende torens, de andere schimpt erop en zegt dat het klokkengeluid precies lijkt op het rammelen met de rijks daalders in de broekzakken. Dat was Charles Burney, de Engelse muziek historicus. Rousseau vindt het maar „une sote musique". In de Franse tijd worden de klok ken geroofd. Voor een deel. De Ne derlanders mogen, zegt een procla matie van 1795 van het Comité du Salut publique, trots zijn op hun bij dragen aan de nieuwe vrijheid waar voor hun klokken het materiaal mo gen leveren. De Duitsers in 1943 de den het al niet anders. En dan verrijst na al die oorlogsel lende van de Franse tijd, heel, heel langzaamaan ook weer de klokgie terskunst en het beiaardspel Hand in hand als altijd. Het eerst in het zuiden, waar tenslotte Jef Denijn de belangrijke stoot geeft en er met hulp van buitenaf zijn plannen kan verwezenlijken op de Mechelse Sint- Romboutstoren: de opstelling van de klokken in een klokkenkamer en de bespeling ervan door middel van een goed uitgebalanceerd stokkenklavier. Denijn had niet voor niets voor inge nieur gestudeerd eer hij zijn vader op de toren opvolgde! Denijn is de man die het beiaard spel opgetrokken heeft uit de sfeer van folklore en amateurisme, en er de waardering voor gevonden heeft zonder welke geen enkele muziek vorm kan gedijen. Door zijn toedoen zijn ook het beiaardspel en de compo sitie van klokkenmuziek opgevoerd. Verder was hij het die de interesse voor het toreninstrument heeft weten te wekken in Engeland en Amerika. Een strenge wetenschappelijke beoefening op en via de Mechelse school heeft deze kunst volwassen gemaakt. En wat er aan de technolo gie ontbrak heeft men in Nederland met de nieuwste methoden na de oorlog bijgeleerd, en de carillons, sinds de oorlog bijna verdubbeld in aantal, tot zuiver gestemde, practisch bespeelbare muziekinstrumenten ge maakt. De beiaardiers vinden sedert 1953 ook aan de Amersfoortse beiaardschool hun opleiding. De hele moeilijke gang van zaken, de lastige klim omhoog, de afdalin gen in slechter tijden en de nieuwe stijgingen langs deze lange en vaak zware weg vol obstakels heeft André Lehr in dit boek minutieus beschre ven in een prettig leesbare stijl. Met grote kennis van zaken; bovenal, van de eerste tot de laatste bladzijde, met grote mensenkennis en artistieke ge voeligheid, want beiaardmuziek doet voor geen enkele andere muziekvorm onder in schoonheidsontroering. De campanoloog André Lehr is adjunct-directeur van de N.V. Eys- bouts Klokkengieterij te Asten (NBr), voorzitter van de Historische Com missie van de Nederlandse Klokken spel Vereniging, conservator van het Beiaard-museum te Asten en gast docent aan de Beiaardschool van Mechelen. Het boek is in kloek formaat uitge geven, bevat 132 duidelijke en ver helderende foto-illustraties benevens 28 werktekeningen en besluit met een volledige lijst van Nederlandse beiaarden met de torens, gieters, gietjaren. aantal klokken, tonen, een uitgebreide literatuurlijst en een al fabetisch register met tegen de 2000 trefwoorden. Het is een uitgave van de Europese Bibliotheek, Zaltbommel Cultuurgeschiedenis der Lage Lan den. deel VII. ƒ95. door prof. drs. B. P. M. Hemelsoet AN de bijbel in 96 afleveringen ziin op het moment dat ik dit schrijf een kleine afleveringen verschenen, uitgave is gevorderd tot in rafet eerste boek van de Konin- aienïn' 'aa,ste afleveringen je tbben derhalve een dank- ,'ing lar gedeelte van de Schriften l°°r t onderwerp: de regeringen in David en Salomo met heel ^niun entourage. Dit bijbelge- ïelte zelf geeft alle gelegen- eid deze geschiedenissen met lur en verve te illustreren; jk d ™r historische reconstructie off n/of informatie verstek laten aan, hebben kunstenaars en ijbelverluchters van alle eeu- en, in de regeringen van Da- d en Salomo hun inspiratie evonden. Deze bi|beluitqave is zo een ^nusée imaginaire" geworden, een useum van bijbelse oudheden, irlucht met kunstwerken, voorzien an de benodigde onderschriften, en museum dat onmogelijk is ten- binnen de mogelijkheden van dit oek. En hier begint voor de recensent Ie moeilijkheid. Als hij spreekt van en „musée imaginaire" dan heeft lil niet goed voor ogen om welke imagination", om welke verbeel- linq het de uitqevers van deze blj- 'el Is begonnen. Hebben zij meer villen doen dan de Schriften in historisch begin grijpen en be- "enp)rijpen? Het is een bekend geqeven. Tus- len de lezer van de bijbel in 1971 en het moment van het ontstaan van de bijbel liggen eeuwen. De afstand tussen nu en toen Is zo root dat alle kans aanwezig is dat he afstand slechts van onbegrip vervuld Is. De alom bespeurbare neiging bestaat dan ook hierin om tie factor „tijdsafstand", het ver schil tussen toen en nu. zo gering moqelijk te maken, zo niet te ver doezelen. De lezer wordt door de illustra ties qeholpen zich de illusie te ver werven datgene te zien wat konin- Qen en profeten hebben gezien. De lezer krijgt dan de indruk dat hij od één lijn staat met degene die lang geleden geschreven heeft. De lezer is daarmee in een be paalde hoek gedreven, n.l. de hoek van de qeschiedenis De redenen daarvan zijn alleszins beqrijpelijk. de historische belangstelling kan het best door historische informa tie worden bevredigd. Op die wijze kan de lezer „oordelen" over de tekst. Hij kan tot een moment van herkennen komen als hij leest dat Salomo 10.000 kribben had voor de paarden van zijn wagenpark en hij daarbij een foto ziet van Meqiddo (p.782). De tekst bij de foto zegt: Karmelietessen In Afrika bid den in dezelfde houding als Salomo bij de inwijding van de tempel. „De strijdwaqens van Salomo wa ren misschien ondergebracht in Hasor of in Meqiddo". Deze opmerking zou kunnen dui den op de nauwgezetheid waarmee de uitgevers te werk zijn gegaan. Het woordje „misschien" wordt neergeschreven. Het zou dus an ders kunnen zijn? Maar waarom dan niet geschreven dat de opgra vingen in Hasor bij sommigen al thans de twijfel hebben doen rijzen of de zogenaamde stallen van Sa lomo in Meqiddo wel de stallen van Salomo zijn, of zij niet uit een later tijdperk stammen? De stallen van Salomo zijn toch niet zo'n dierbaar gegeven? Dit kleine detail roept de vraag op: in hoeverre kan de tekst geïl lustreerd worden, zodat men niet bij een verbeelde bijbeltekst uit komt? Voert het zien van de foto's naar het verstaan van de tekst, of wordt materiaal verschaft waarmee de lezer kijkend zou kunnen her schrijven/opnieuw vertellen? De moeilijkheid is deze: de bij bel is niet slechts een boek dat als product van een gedateerd verle den is te beschri|ven. maar tevens het boek dat een bepaald stuk ge schiedenis heeft meegesleept. De bllbel Is niet slechts maaksel van een verre historie, maar de historie waarin wij staan is ook maaksel van de bijbel. Het eerste lid van deze zin Is voor onze huidige lezers niet moei lijk te vatten. We zijn geïnteres seerd In de verre dagen van toen, en de Informatie die deze bi|bel geeft, beantwoordt denk ik wel aan de behoefte die deze inte resse heeft. Maar het tweede gedeelte: dat de historie ook maaksel is van de bijbel, komt in deze bijbel niet tot uiting. De inleidinqswetenschap heeft het duidelijk gewonnen van de exegese. De archeolooq van de lezer. Dit is niet af te doen met een gemakkelijk of moeilijk dat men niet overal rekeninq mee kan houden. Bij de presentatie van deze uit- qave waren toch meisjes in „bijbel se" kledij de gastvrouwen, en van de andere kant: elke efleverinq eindigt met een bladzijde: „een rabbijn vertelt voor kinderen". Is er niemand bij de uitgevers op de ge dachte gekomen van noq zo'n bladzijde maar dan oetiteld: „een rabbijn vertelt voor qrote men sen?" Zij willen toch niet suggere ren dat de rabbiln alleen vertelt voor kinderen? Maar ook hierin gaat meer schuil dan aan de oppervlakte komt. Afle- verinq 21 (15 mei) beqint moeite loos: „In onze volqorde van de bij belboeken komt Ruth na Richteren. Daarop volgt Samuel. Het boek Ruth ligt mooi tussen Richteren en Samuel in. want in de daqen dat de richteren richtten gebeurde het Er volgt geen enkele verklaring van „onze volgorde". De uitgevers en auteurs weten zeer wel dat de rabbijn zich bij dat „onze volgor de" niet zou aansluiten. De reden in deze uitgave zo Ruth te presen teren is duideliik gegeven: het ligt mooi tussen Richteren en Samuel in. Dat geeft de doorslag. Daar is het boek Ruth zijn plaats qewezen. op de lijn van de historische ont- Behalve de theologie, heeft ook de letterkunde zich van ouds op de bijbelse stof geworpen. Er zou een uitvoerige ge schiedenis te schrijven zijn. Natuurlijk zou men de verhoudingen uit het oog verliezen, als men in een kranteartikel een lange historische aanloop zou nemen, om dan te komen tot de bespreking van een boekje van twintig bladzijden met veertien pagina's eigenlijke dichttekst. Het gaat vandaag namelijk over Murk A. J. Popma (De Beuk, Amsterdam, f4,90). Tooh heeft het zin om even globaal na te gaan hoe die geschiedenis van de literaire ver van bijbelse (en mythologische) kennis plaats voor het etaleren van gevoeligheden en stichte lijkheden. zoals bij Da Costa, Beets, Ten Kate enz. Tegen het einde van de eeuw komt het estheticisme op. Het ware en goede moet zich vooral als schoon manifesteren. De bijbelse mo tieven worden veresthetiseerd. Zelfs het lijden van Christus wordt (denk aan Verwey en Leo pold) als diepere en hogere schoonheid onder gaan. Ook de jong-protestantse letterkundige beweging staat aanvankelijk helemaal onder de ban van de schoonheidscultus. Dr. B. Wielenga publiceert zijn boek „De bijbel als boek van schoonheid" (1925), dat in 1960 nog een zesde druk haalt. De tweede helft van onze eeuw geeft een ingrijpende verandering te zien. Sinds 1950 gaat het duidelijk niet meer om schoonheid, maar om waarachtigheid. Men heeft behoefte zaakt door menselijke schuld, daarbij betrek ken, zo b.v. ook wat In Vietnam gebeurt. Ik neem aan dat de dichter dit bedoelt als hij spreekt over het doorbreken van de joodse cul tuur. Hiermee is hij modern en in het herinne ren aan Vietnam zelfs modieus. Maar en nu zien we hoe goed het was even ln de geschiedenis terug te kijken Pop ma's eigentijdsheid strekt zich wonderlijker wijs niet uit tot zijn taalgebruik. Dat is van ver voor 1950, ja zelfs van voor 1910. Natuur lijk mag hij zich niet te ver van de bijbeltekst, de „Grundlage". verwijderen. Maar hij wil. blijkens de ondertitel van zijn boekje, toch vertolken! Dat wil zeggen dat een vertaling zonder meer voor hem niet voldoende is, want dan blijven we binnen het kader van typisch- joodse letterkunde. Nu ligt het voor de hand dat iemand die dat De dichtbevolkte stad zit terneer; priesters zuchten en jonkvrouweh zijn droef. De vijand heft fier het hoofd omhoog. Jeruzalem gedenkt in ballingschap de kostelijke dagen van weleer. Zij werd door haar vijanden begroet met bul- drend hoongelach. Zij wendt wenend het ge laat. De vijand werpt het hoofd trots in de nek. Jeruzalem Is onder de voet gelopen door bar baars oorlogsgeweld. Zie haar, badend in tra nen en gehuld in rouw. Schrik slaat mij om het hart. Jahwe vernietigde meedogenloos Jakobs landouwen. Aan geen profeet opent Hij nog een hoopvol vergezicht. De oudsten van de stad buigen het moede hoofd somber ter aarde. Vrouwen eten haar teergekoesterd kroost. Aan schouw de vijand in zijn zoete wraak, die sno de plannen tegen mij beraamt! Het is een complete uitverkoop van versleten clichés. Men vindt geen spoor van een persoon- werking van bijbels materiaal er uitziet. Gedu rende de eerste eeuw van de Reformatie was het voornaamste doel de inhoud van de bijbel tot geestelijk 'volksbezit te maken: popularisa- tie in de nobelste zin ,van het woord. Dit ge beurde in de toen gangbare, westeuropese vor men. Zo koos men, om de psalmen te kunnen zingen, de strofische liedvorm. In de zeventiende eeuw gingen nationale ge voelens (Valerius) een monumentaal theologisch wereldbeeld (Revius) en kunstgeleerdheid (Vondel) zich van bijbelse gegevens meester maken. In de achttiende eeuw, op een lager letterkundig peil en onder invloed van de zucht tot uitstallen die de barok eigen was. vloeide alles uit in de breedte. En zo kon Arnold Hoog vliet aan het eind van zijn heldendicht „Abra ham de Aartsvader" zeggen: „De dichttaak is volbracht, de dichtwebbe afgeweven, 'k Heb twalef boekjes van helt Abraham geschreven." Gelukkig dat de psalmberijmers aan de melo dieën gebonden waren en voorbeelden voor ogen hadden! In de negentiende eeuw maakt de uitstalling aan actualisering van de bijbel, ook in de kunst. Het gaat om de blijvende, boventijdelij ke betekenis; het historisch costuum doet er, zowel in figuurlijke als in letterlijke zin, min der toe. Antieke Griekse drama's en ook dra ma's van Shakespeare worden gemoderniseerd. De bijbelse boodschap moet op het leven van vandaag worden afgestemd. Dat de ruim dertigjarige Popma hierbij aan sluit, spreekt welhaast vanzelf. Zijn uitgangs punt is eigentijds. De laatste zin van het na schrift luidt: „De klacht om Jeruzalem, de klacht om de uitroeiing van de joden in de tweede wereld oorlog, de klacht om Vietnam de beelden uit deze klaagliederen doorbreken de joodse cul tuur; onvergankelijke oerbeelden, boven tijd en plaats verheven." Achter het joods-menselijke staat het oer- menselijke. Dan behoeft men bij het lezen van de Klaagliederen niet alleen te denken aan wat de Joden door alle eeuwen heen is overkomen, maar kan men alle menselijke ellende, veroor- wil ook het kader van de Nederlandse poëti sche traditie zal gaan doorbreken. Dit te meer, omdat de dichters van de Pietersberg, in psalmberijmingen en in bewerkte of oorspron kelijke liederen, al vele honderden voorbeelden van (voorzichtige) vernieuwing van het Neder lands taalgebruik bij bijbelse stof te zien en te zingen hebben gegeven. Bovendien was er in door dr. C. Rijnsdorp Engeland T. S. Eliot en is er in Nederland Coert Poort, wier reacties op bijbelse gegevens even zovele voorbeelden zijn van oprechtheid, dichterlijkheid en oorspronkelijkheid. Zelfs ministers laten vandaag hun jacquet thuis als ze naar de koningin gaan. De poëzie draagt al lang geen jacquet meer, laat staan de geklede jas van de eeuwwende. Maar het Nederlands van Popma in dit boekje is van het begin tot het eind geklede jas-Nederlands! lijke, dichterlijke visie die, als ze sterk genoeg is en met scheppend taalvermogen gepaard gaat, tot een verrassend nieuw taalgebruik lei den kan. Want dat is de pretentie, die waarge maakt had moeten worden. Er behoort vandaag moed toe, zich te plaat sen in de traditie van de protestantse letter- kunde-beoefening. Wie dat doet heeft recht op belangstelling en. als het even kan, op steun van de kritiek. Ik draag Murk Popma al tien jaar een goed hart toe en kreeg juist dezer dagen oude brieven van hem in handen. Let terkundig werk kraken vind ik een afschuwe lijke bezigheid, goed voor rancuneuzen en pu bers. Maar dit kan niet, dit lijkt nergens op! Dit zijn voze knollen voor citroenen. We moe ten dit onbezonnen uitgaafje maar gauw verge ten en aan de dichter de raad geven nauwkeu rig na te gaan wat hij wel en wat hij niet kan. Laten we hopen op een spoedige rehabilitatie; ik zal de eerste zijn mij daarin te verheugen. Want het heeft geen zin, klaagliederen over klaagliederen te schrijven. wikkeling. Met geen woord wordt qerept over het boek Ruth als een van de vijf feestrollen van de syna goge. Het wordt gelezen op pink steren. Dan ontrolt het boek Ruth zich van hongersnood (Ruth 1 vers 1) tot de naam van Koning David (Ruth 4 vers 22), waarvan het qraf onder ons Is tot op de huidige dag (Hand. 2 vers 29 op de eerste pinksterdag). Als met de lezing in de svnagoqe rekenina wordt ge houden, met de vertellingen van de rabbijnen, gebeurt er méér dan slechts in fotografieën kan worden belicht en overbelicht. Als in de vertaling van Ruth 3 vers 11 van Ruth geschreven staat dat zi| een „deugdzame vrouw is", dan is Ruth hier met dezelfde woorden aangeduid als de „sterke vrouw" uit Spreuken 12 vers 4 en 31 vers 10. De deugdzaamheid van Ruth lijkt in het verband van het derde hoofdstuk wel voor de hand te liggen, maar de rabbijnen lezen verder strekkende perspectieven Want zij maken in Aramese verta ling van de deugdzame vrouw een rechtvaardige vrouw. Wie zich af vraagt wat de winst is die zo ver kregen wordt, krijgt noq antwoord ook, want ais verklaring wordt aan die vertaling toegevoegd: „en qi| bezit de kracht om het iuk van de goddelilke geboden te dragen." Welke uitgangspunten dan geqe ven zijn, kan een ieder bevroeden die weet dat de jood van dag tot dag het juk der qeboden op zich neemt, omdat het het juk is van Gods heerschappij. Maar (helaas?) zulke verklaringen zal men (tot nu toe) tevergeefs in deze bijbel zoe ken, en toch is zij ook uitqegeven te Amsterdam. De vertaling van deze bijbel is dia van het Nederlands bijbelgenoot schap maar Ineens duikt (p.644) een stukje „idiolekte" vertaling op. Idlolekt wordt omschreven als een weergave die de eigen taal van het origineel in de vertaling wil laten doorklinken. Wie de vertalers zijn wordt er niet bij vermeld, maar evenmin waarom deze verzen genomen zijn (nl. Ruth 1 vers 1-6 en 1 vers 22). Een onschuldig voorbeeld wordt aenomen. In dit stuk Ruth heet het is de naam Moab een mo tiefwoord. Daarom maq de naam „Moab" In een vertaling niet weg vallen. Het boek Ruth zou zich ver zetten teqen de discriminatie van Moabitische vrouwen. Dit voorbeeld Is nauwelijks on- schuldiq Moab is Moab. maar bij een „idiolekte" ''ertaling gaat het om veel meer Wellicht is deze bij beluitgave de plaats waar een of andere vertaling zou kunnen wor den gewaagd. Dan zou deze Bi|bel kunnen zijn de plaats waar meer aan het woord komt dan de prent ter illustratie, waar de rabbgn ook voor qrote mensen praat, en waar mooelljkheden van vertalina wor den beproefd, ten bate van Mokum en Mediene. Prof. drs. B. P. M. Hemelsoet, hoogleraar aan de r.k. theologische hogeschool te Amsterdam, be spreekt: De bijbel, geïllustreerd verzamelwerk in 96 weekafleverin- qen. Gezamenlijke uitg. van Geïl lustreerde Pers. Spaarnestad en Rotogravure. Prijs: losse afleverin gen 1,90; bij abonnement 1.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 13