1 H. MULISCH EN DE
CUBAANSE MYTHE
GASTARBEIDER: ONS ALLER ZORGENKIND
ik in mijn huis
spion ontdekte
ZATERDAG 17 JULI 1971
5254
es
VEND
uis
guiten
!nnn»elen'
•ww» ui Ra.
Harry Mulisch heeft een driftig nawoord geschreven bij „Het
adoord bij de daad", zijn in 1968 gepubliceerde ode aan de
enLbaanse revolutie. Het heet: „Over de affaire Padilla" en is
Onjuist verschenen bij de Bezige Bij. Heberto Padilla is de be-
'mde Cubaanse dichter-schrijver, die zich kritiek veroorloof-
gre op de gang van zaken in zijn land, daarom eind maart in de
0° wert* 9es,°Pt en er een maand later weer uitkwam met een
5'°® Ifkritiek, of liever, een zelfvernietiging, die bij zorgvuldige
zing en enig gevoel voor historie, stalinistische en andere
ceufyhrikbeelden oproept,
nel.
iuitenlandse linkse intellec-
aangevoerd door Jean
ul Sartre, namen het op voor
nlilla, wat weer leidde tot
e polemiekenen tot een
^Jeuk tussen Castro en een
inzienlijk deel van de linkse
ellectuelen uit West-Europa,
lord- en Zuid-Amerika.. Tot
behoort niet Harry Mu-
ich. Hij besloot destijds zijn
woord bij de daad" met
vlammende zinsnede: „Cuba
de zonsopgang van onze
che, en voor het overige
dt het woord van Ohe: Men
et niet verliefd worden op
Cubaanse revolutie. Die is
ilaagd". En in zijn ..Over de
Padilla" wordt hier niet
op afgedongen.
Toch is er de laatste drie jaar
•el gebeurd op Cuba. Door
oeiende problemen, vooral op
onomisch terrein, zocht Cas-
o in toenemende mate met
ilp en steun van de Russen
n toevlucht tot disciplinering
5.000, militarisering van de Cu-
anse maatschappij. Daarmee
stigde hij in feite zijn al-
acht en die van zijn voor-
amste instrumenten de
reaucratie en het leger en
rdrong hij de laatste resten
n democratie. Er kwam een
3ninjfaire Padilla, omdat dit lij-
nd voorwerp deze ontwikke-
uhf1!1® °Penl«k hekelde.
Er volgde een breuk tussen
Cubaanse leiding en veel
ïkse westerse intellectuelen,
ïdat zij dezelfde ontwikkeling
[naleerden niet uitsluitend
Padilla zoals wel potsierlijk
^H>rdt gesuggereerd en om
lokt zij zich in tegenstelling tot
ilisch' publiek ergerden aan
omstandigheid, dat Padilla's
rbaarse zelfvernietiging tot
md moest komen via vijf we-
gevangenis en alles wat
arbij pleegt te behoren,
aarom Harry Mulisch zich
t openlijk ergert, maakt hij
idelijk in zijn „Over de af-
•e Padilla".
iflflifeet is een in fraai Neder-
'yWrds geschreven boekje, of lie-
Ar, pamflet, dat nogal tegen-
ijdige gevoelens oproept,
Ki^ry Mulisch als propagandist
"or de Derde Wereld, die
rdt uitgebuit en in zijn ont-
kkeling geremd door de rijke
iden, is ons zonder meer
ipytfaipathiek. Hetzelfde geldt
'cu,llor de Mulisch, die zich daar-
inzet voor de Cubaanse re-
utie en voor de moeilijk te
derschatten verdiensten van
Cubaanse regime: beëindi-
j van rassendiscriminatie,
irkloosheid, analfabetisme,
nger, onnodige ziekten, cul-
ele dominantie en daarbij
er n^iorende minderwaardig-
Door FERRY VERSTEEG
ken.
bij de daad" al zweert bij alles
wat officieel en leidinggevend
is en die elke scepsis in die
richting herleidt tot een nering
doenden-mentaliteit, begint zijn
veertig pagina's tellend pamflet
met een bezoek aan autoriteit
no. 1, de pauselijke nuntius in
Havana. Met deze klerikale lei
der neemt hij tot en met pag.
negen en vanuit een Louis
Seize-fauteuil de verdiensten
van Fidel onder de loep.
Op pagina 24 blijkt Mulisch
zelf een soort autoriteitje te
zijn geworden, als hij Cubaanse
functionarissen afraadt „de
„hoge Nederlandse televisie-
funktionaris X" een interview
met Fidel toe te staan. X had
namelijk „gesnuffeld" in de
Cubaanse revolutie en Mulisch
had hem „schichtig zien fluis
teren met wat kennelijk con
tra-revolutionairen waren".
Intussen is Harry Mulisch
aan het theoretiseren geslagen,
waarbij de affaire Padilla cen
traal staat. Zin en onzin, feit
en verdichtsel zijn hier op zeer
leesbare wijze aan elkaar ge
klonken. Laten we zijn voor
naamste conclusies proberen
samen te vatten:
Dat Cuba zich wat minder
gunstig ontwikkeld is uitslui
tend te danken aan het misda
dige Amerika, dat Cuba voort
durend belaagt en elk ogenblik
kan wurgen.
Als wij ons kritisch ver
mogen willen botvieren, dan
zal dat uitsluitend tegen de
Amerikanen gericht moeten
zijn en tegen hun Nederlandse
zetbazen.
Richten wij onze openlijke
kritiek ook op Fidel Castro,
dan laten wij een goede vriend
in de steek en versterken wij
zijn vijanden.
Laten we een ding voorop
stellen: de grondtoon van Mu
lisch' theorie de eeuwen
lange uitbuiting van de rijke
door de arme wereld met zijn
vaak Auschwitz-achtige gevol
gen klinkt zuiver. En dat op
zich zou al een reden kunnen
zijn om dit boekje* aan te schaf
fen, ware het niet dat zijn
geestelijke borduurwerk vanuit
deze lofwaardige positie al te
vaak onjuiste conclusies ople
vert, die meer op slogans dan
op feiten zijn gebaseerd.
Bekijken we allereerst de
verhouding Cuba-Verenigde
Staten. Staat Washington in
derdaad op het punt Cuba de
finitief te wurgen? Het is een
onweerlegbaar feit, dat Wash
ington tot en met de hoogst
explosieve Cubaanse raketten-
crisis van eind 1962 geprobeerd
heeft het Cubaanse experiment
door misdadige interventies te
torpederen. Maar sinds die tijd
is de acute dreiging regelmatig
afgenomen. De invallen van
Cubaanse bannelingen uit Flo
rida werden schaarser en min
der omvangrijk, en de Ameri
kaanse kranten verloren veel
van hun venijn als ze over Cu
ba schreven.
In 1965 volgde op instignatie
van houwdegen Lyndon John
son nog een oprisping van
Amerikaanse interventiedrang
in de Dominicaanse Republiek.
Maar vervolgens raakten de
Amerikanen met handen en
voeten gebonden in Vietnam en
in mindere mate ook in het
Middellandse Zeegebied. La
tijns Amerika verdween voor
de politici in Washington naar
het tweede plan, vooral nadat
het Cubaanse guerrillamodel in
dit gebied bakzeil haalde. Op
dat verlaagde niveau kregen de
links-nationalistische experi
menten in Peru, Bolivia en
Chili nog veel meer aandacht
dan Cuba.
Ook hier gaat Nixon voor
zichtig te werk. In 1969 intro
duceerde hij met het oog op
het groeiende nationalisme in
Latijns Amerika zijn zogenaam
de „low-profile-politiek", waar
bij de Amerikaanse aanwezig
heid op dit continent minder
scherp wordt geaccentueerd en
Washington de diverse regerin
gen realistisch tracht te bena
deren, zonde* met nadruk acht
te slaan op hun politieke for
mules.
Een Amerikaanse interventie
in Cuba zou momenteel een
directe confrontatie met de
Russen en de grootst mogelijke
spanningen in het oorlogsmoede
eigen huis opleveren, en is
daarom uiterst onwaarschijn
lijk.
Intussen blijft het evengoed
een gegeven, dat de Verenigde
Staten Cuba nog altijd op per
fide wijze pogen te isoleren
door een handelsembargo te
handhaven en op andere lan
den druk uit te oefenen om dit
onwijze voorbeeld te volgen.
Maar zelfs hier is de waarheid
minder rechtlijnig dan Mulisch
ons wil laten geloven.
Natuurlijk blijft het een feit,
dat Cuba hierdoor een groot
deel van zijn import uit Oost-
Europa moet betrekken, wat
een kostbare verlenging van
aanvoerlijnen en een nieuwe
afhankelijkheid betekent. Maar
men moet niet uit het oog ver
liezen, dat Cuba ondanks het
embargo in toenemende mate
zaken doet met tal van wester
se landen. Zo werden enkele
weken geleden nog suikerkap-
machines uit het zeer pro-Ame
rikaanse Australië geïmpor
teerd. Daarnaast is de afzet van
Cuba's economische levensader
de rietsuiker meer dan
verzekerd.
We geloven daarom, dat de
politieke en economische druk
van buitenaf niet in de eerste
plaats verantwoordelijk is voor
de binnenlandse Cubaanse pro
blemen. Dat de Cubaanse lei
ders en Harry Mulisch in
hun kielzog dit negeren, is
niet onbegrijpelijk. Elk regime,
dat bittere offers wil opleggen
in een sfeer van interne span
ning zal de neiging vertonen de
oorzaak van die spanning naar
de buitenwereld te verleggen
en harde binnenlandse maat-
De revolutie heeft de gewone Cubaan vooral op het materiële vlak belangryk vooruit geholpen.
regelen te rechtvaardigen door
te wijzen op een dreigen van
buiten komend gevaar. Maar
dat de problemen van Cuba in
de eerste plaats volgen uit het
beleid van de Cubaanse leiding,
zal duidelijk zijn voor degenen,
die zich niet beperkt hebben
tot Mulisch' impressionistische
notities vanuit de Cubaanse top,
maar zich ook op de hoogte
stellen van de meer op de reali
teit afgestemde geschriften van
deskundiger waarnemers als K.
S. Karol, René Dumont, Char
les Bettelheim, Hubermann en
Sweezy.
Dan blijkt steeds weer, hoe
ondeskundige leiding, overmaat
aan centralisatie, onverwachte
koerswijzigingen, slecht voor
bereide en uitgevoerde plannen
en vooral het gebrek aan de
mocratie en inspraak voor de
bevolking van wie toch het
uiterste wordt gevergd in eerste
instantie aan de Cubaanse ma-1
laise ten grondslag liggen. Daar
mee is een van de voornaamste
peilers van Mulisch' theorie
het Amerika, dat altijd, overal
en totaal verantwoordelijk is
voor Cuba's problemen al
verdwenen.
Als Mulisch ons vervolgens
meldt, dat wij onze kritiek moe
ten richten op Amerika en bond
genoten, de machtigen en rijken,
die de economische mechanis
men op deze planeet ten koste
van de meerderheid van de
wereldbevolking naar hun eigen
belang hebben ingericht, heeft
hij gelijk. Maar als hij daaraan
toevoegt, dat de kritiek uit
sluitend en alleen in deze rich
ting mag worden geventileerd
en dat bijvoorbeeld de Cubaanse
leiding moet worden gespaard,
praat hij autoritaire en gevaar
lijke onzin. Want de voordelen
van kritiek zijn af te leiden uit
bepaalde eigenschappen, die,
landen ontwikkelen, waar alle
kritiek monddood is gemaakt en
die weinig of niets met socialis
me uit staan hebben; provincia
lisme, sektarisme, dogmatisme,
machtsconcentratie, willekeur,
overbodige beleidsfouten en ge
brek aan enthousiasme en inzet
bij de bevolking.
Benadelen kritici als Dumont
en Karol werkelijk de Cubaanse
revolutie, spelen zij de reactie in
de kaart, laten zij een vriend in
de steek, tonen zij gebrek aan
solidariteit, en denken zij alleen
aan behoud van eigen integriteit,
als zij de hoogst geïrriteerde
Fidel Castro er op attenderen,
dat sommige van deze eigen
schappen zich ook op Cuba drei
gen te ontwikkelen? Het abso
lute tegendeel is waar. Vooral nu
de kans voor de Cubanen om in
eigen land hun eigen regering
te bekritiseren getuige de
affaire Padilla vermindert.
Dat in deze kritiek vanuit „het
ontwikkelde land van overzee"
een stukje superioriteitsgevoel
kan steken, is spijtig, maar in
dit verband van tweederangs
belang.
Als Mulisch ons vervolgens
laat weten, dat openlijke kri
tiek het Cubaans regime ver
zwakt en zijn vijanden ver
sterkt, praat hij bijna even
grote onzin. Vijand no. 1
Nixon heeft er nooit aan
getwijfeld, dat het Castro-
regime des duivels is. De be
scheiden kritiek van buitenlan
ders, die zich altijd voor Cuba
hebben ingezet, zal aan de
opinie van Washington niets
veranderen. Het zou voor de
Amerikaanse regering hoog
stens een aansporing kunnen
zijn zich nog minder met dit
Caraïbische eiland bezig te hou
den, omdat het er zonder Ame
rikaans ingrijpen ook al slech
ter blijkt te gaan.
Maar op een andere manier
zou Mulisch' bezwaar tegen
openlijke en daardoor effectie
ve kritiek wel eens steekhou
dend kunnen zijn. De Parijse
ontwikkelings-econoom prof.
Charles Bettelheim schreef on
langs namelijk nog in Le Mon
de, dat de kritische boeken van
Karol en Dumont „heimelijk in
Cuba circuleren en met belang
stelling worden gelezen door
studenten en andere revolutio
naire jongeren, die verontrust
zijn door de ernstige moeilijk
heden van hun land". Bettel
heim: „Het zijn geen politieke
leuzen, die de Cubaanse lezer
in deze boeken zoeken, maar
feiten en gegevens, waarover
de nationale pers zwijgt en die
zij moeten kennen om een ant
woord te vinden op de vragen,
die de situatie van het land en
de teruggang van de revolutie
oproepen".
Met dit alles willen we geen
hel en verdoemenis preken aan
het adres van Fidel Castro en
de Cubaanse revolutie. We
kunnen er nogmaals op wijzen
dat de revolutie de Cubanen
vooral op het materiële vlak
belangrijk vooruit heeft gehol
pen. De betekenis daarvan moet
niet worden onderschat. Vrijr
heid van honger, ziekten, ont
bering en chronische werk
loosheid wordt in arme landen
nu eenmaal meer gewaardeerd
dan in rijke landen, waar men
meer in de gelegenheid is de
geestelijke vrijheden te culti
veren. Dat de laatste vrijheden
op Cuba in het gedrang zijn
gekomen, zal de verwende con
sument daarom meer aanspre
ken dan de Latijnsamerikaanse
pauper.
Bovendien moet niet uit het
oog worden verloren, dat Cuba
na eeuwenlange uitbuiting pas
luttele jaren geleden en in
moeilijke omstandigheden aan
z'n economische ontwikkeling
is begonnen. Toen de huidige
rijke landen dezelfde ontwik
kelingsfase beleefden, stonden
de geestelijke vrijheden er ook
op een laag pitje. Vergelijkt
men Cuba tot slot met andere
ontwikkelingslanden, dan komt
het er op veel terreinen beslist
niet slecht af. De affaire Pa
dilla is wereldnieuws. Terecht.
Maar er zijn weinig ontwikke
lingslanden, die hun Padilla's
niet hebben. Zij blijven echter
onvermeld in de wereldpers of
worden met enkele regels af
gedaan.
Dit verschil in beoordeling is
niet onbegrijpelijk. Cuba is de
afgelopen jaren een kapstox
geweest voor utopieën, idealen
en aanverwante nobele stre
vingen. De maatstaven werden
daardoor wel erg hoog opge
schroefd. En de door Padilla
versnelde terugkeer naar de
realiteit komt zo harder aan.
Men kan in deze situatie slechts
hopen en die hoop verster
ken door een kritische instel
ling dat de Cubaanse maat
schappij voldoende soeplesse
zal herwinnen om gemaakte
fouten te herstellen en geeste
lijke vrijheden meer levens
kansen te bieden. Dat Harry
Mulisch het op zijn manier te
kwaad heeft met dit proces van
ontmythologisering kan men
lezen in zijn „Over de affaire
Padilla".
De Oostduitse geleerde Robert Havemann, de bekendste rode rebel
van de DDR, ontdekte in 1966 hoe hij door de staatsveiligheidsdienst
werd afgeluisterd. Hij heeft dit uitvoerig verteld in zijn biografie
'Vragen, Antwoorden, Vragen', die thans in het Nederlands is ver
schenen bij uitgeverij In Den Toren te Baarn (prijs 14,50). Aan dit
interessante boek ontlenen wij bijstaand fragment.
toil idsgevoelens.
Antipathiek is ons de Mu
ch, die zich als een begaafd
?ent bij uitgesproken voor-
ur blijkt thuis te voelen bij
ïktionarissen, ministers en,
kan, de maximale leider
lel zelf die zich in tegenstel-
toil g tot zeer deskundige Franse
ba-kenners als Karol, Du-
int en Bettelheim weigert te
rlagen tot de minder in de
ïusementssfeer liggende stu-
van platvloerse sociale, eco-
nische en politieke proble-
n, die het leven van de ge-
me Cubaan bepalen; en die
daarom met z'n hoogdraven-
"leus door de Cubaanse aar-
zou willen halen, zonder
Ier m overigens duurzaam letsel
bezorgen.
Aulisch, die in „Het woord
Robert Havemann
In 1966 hadden we een mooie
zachte herfst. In oktober wos het
nog warm en droog. Het loof van
de bossen rondom Grünheide be
gon nog maar net te verkleuren. Er
waren nog veel tenten bij het
meer, meer dan in vorige jaren.
Met ons merkwaardige watervaar
tuig, de plompe gemotoriseerde
roeiboot, 'Kuddel-Daddeldu', zo ge
noemd naar de zeeheld van Rlngel-
natz, voeren wij naar de badplaat
sen aan de meren. Ondanks onze
zorgen genoten wij van de vreug
den van het leven, mijn vrienden
en ik. Na maandenlang alleen wo
nen in de stad in mijn grote vijfka-
merflat aan de Strausberger-Platz
mijn vrouw had na de scheiding
een kleinere flat in hetzelfde ge
bouw betrokken verbleef ik nu
weer bij voorkeur buiten in ons
zomerhuisje aan de Möllensee in
Grünheide.
Het was op 5 oktober, een
woensdag, dat Ik de ontdekking
deed. Een kameraad, die een vrien
din van' me was, had bij me gelo
geerd. Ze was een paar jaar tevo
ren uit het westen naar de DDR
overgekomen, in 1961 "na de
muur', uit solidariteit met 'onze so
cialistische staat der Duitse natie'.
In vele opzichten was ze nu teleur
gesteld, vaak voelde ze zich
mismoedig en vol vragen zonder
antwoord, maar in haar oude over
tuigingen was ze nog even vastge-
worteld als ik. We hadden samen
veel te bespreken, veel samen te
overdenken.
Juist toen we waren gaan zitten
om te ontbijten, viel de elektrische
stroom uit. Ik wist dat er in de
buurt aan de leidingen werd ge
werkt, dat er nieuwe kabels wer
den gelegd en nieuwe masten ge
plaatst. Nu konden we echter geen
berichten horen. De radio was
dood. Wel had ik nog mijn kleine
ultrakortegolf-transistor, een heel
sterk apparaatje met de eigen
schap een veel groter frequentie-
bereik te kunnen ontvangen dan
normaal is bij dit soort toestellen.
Toen ik het ding wilde afstellen
op de gewone golflengte (het
stond ergens buiten het normale
frequentie-bereik) hoorde ik op
eens op een plek waar helemaal
geen zender zijn 'mocht' een luide
fluittoon. Toen ik de geluidssterkte
regelaar 'lager' draaide, verdween
die fluittoon bij een bepaalde stand
heel plotseling om ogenblikkelijk
weer op te duiken als ik de ge
luidssterkte ook maar een klein
beetje verhoogde. Het was het ty
pische verschijnsel van een zoge
naamde akoestische terugkoppe
ling. en het treedt op als er zich
een microfoon en een door de mi
crofoon gevoede luidspreker in de
zelfde ruimte bevinden en op el
kaar inwerken.
Een geluidimpuls, van de luid
spreker afkomstig, werkt in op de
microfoon, die het geluid opneemt
en dadelijk reproduceert fn de luid
spreker. Dat herhaalt zich voordu
rend, waarbij de a'stand ip tijd van
de elkaar opvolgende Impulsen
eenvoudig gelijk is aan de looptijd
van het geluid tussen luidspreker
en microfoon. Brengt men de luid
spreker dichter bil de microfoon,
dan wordt hef tijdsinterval korter,
de frequentie van de huiltoon stijgt
dus en de toon wordt hoger. Ook
dit effect kon ik waarnemen met
mijn transistor-on'vanger. In mijn
kamer bevond zich dus een micro
foon, die een ultrakortegolf-zender
bediende, waarop ik mijn ontvan
ger toevallig had ingesteld.
De kameraad was nogal ver
baasd over mijn reactie op het flui
ten van de transistor radio. Ik legde
haar uit wat ik vermoedde en
vroeg haar sen aantal willekeurige
zinnen of woorden op normale
spreektoon uit te spreken, terwijl ik
met mijn kleine ontvanger de tuin
in ging. Het werkte schitterend. Al
les wat binnenin het huis gezegd
werd kon ik op mijn radio buiten in
de tuin volkomen duidelijk horen.
Nu gingen we oo zoek naar de
afluisterzender. Eerst zocht ik vlug
uit waar de fluittoon het hoogst
was. de afstand tussen microfoon
en luidspreker dus het kleinst. Ver
volgens stelde ik de ontvanger zo
zacht af. dat de fluittoon verdween.
Voorzichtig beklopte ik In die buurt
rle muur waarin we de kleine zen
der vermoedden.
Dat kloppen van mij hoorde Ik in
de ontvanger als luid geknak. Zo
kon de plaats van de microfoon tot
op een afstand van enkele centi
meters worden bepaald. Het ding
bevond zich op ae plint bij de
vloer. Het was van achteren met
een dikke prop kleefpasta op de
plint geplakt. De microfoon zelf was
heel klein: het ding zat in een gat
dat van achteren in de plint was
jeboord, met van voren, in de ka
mer. slechts een kleine opening.
Van de microfoon leidde een ka
beltje naar de eigenlijke zender,
een klein plastic-doosje dat ver
stopt zat achter het behang. Van
de zender liep ook nog een leiding
laar een batterij, die het apparaat
van stroom voorzag. Ik nam niet de
moeite die batterij op te zoeken.
Tenslotte voelde ik er niet voor
mijn hele muur kapot te maken.
Zoals later bleek, bij een nauw
keuriger onderzoek van de zender,
bedroeg de golflengte 52 mega
hertz. Maar de leek vergeve mij
deze technische uitweiding we
gens de bij zulk een kleine zender
onvermijdelijke niet-lineariteit zond
hij bovendien nog met behoorlijke
kracht op zijn bovenfrequentie uit.
op de dubbele golflengte dus, 104
megahertz. Daar had ik hem het
eerst opgevangen.
Men zal zich kunnen voorstallen
dat deze ontdekking ons aanvanke
lijk nogal opwond. Reeds de syste
matische opsporing van de zender
en het prompte resultaat van dit
zoeken waren min of meer span
nend geweest. Daar hadden' we nu
levensgroot voor ogen wat wij wel
altijd hadden vermoed, maar toch
slechts half geloofd, een dinq dat
aan een slechte detectiveroman
leek ontleend. Een plezieriq qevoel
is het niet als je opeens weet, vol
komen zeker: ieder geluid uit je
eigen huis kan door wie weet welk
oor te allen tijde worden afgeluis
terd, zonder dat je het zelf merkt,
^n dat wie weet hoe lang al.
IJ
:eu'
134131lit statistieken blijkt, dat er vijf miljoen gast-
'beiders in Europa werken, van wie drie miljoen
ntiën leest Turken en Italianen) afkomstig zijn uit lid-
P v aten van de Raad van Europa. Dit is een groot
intal en het is nog steeds stijgende.
Icnlkan dit verschijnsel van twee kanten bezien:
1) Het economische aspect: sommige landen hebben
ernstig tekort aan mankracht, vooral voor wat be
bouwd wordt als het zwaardere werk en zij kunnen
economische ontwikkeling niet voortzetten zonder
l het buitenland geïmporteerde arbeidskrachten,
i Het aspect van solidariteit: sommige landen hebben
noeg arbeidskrachten, maar te weinig werkgelegen-
Hct lijkt daarom redelijk dat de industriële landen
helpende hand bieden door werk te verschaffen, wat
zijn beurt hun eigen tdkort aan mankracht verlicht.
Jnder het voorwendsel echter dat een gastarbeider
gegeven paard niet in de bek mag kijken", willen
ttlanden en werkgevers zich soms wat al te zelfvol-
tonen over de arbcids- en levensvoorwaarden die
Ideze mensen bieden.
Dit is echter niet het enige probleem. De inwoners
in het gastland staan vaak ietwat huiverig tegenover
emdelingen niet altijd op grond van werkelijk
stLsche gevoelens, maar veeleer door een vaag wan-
uwen tegen alles dat buiten hun gewone ervaringsge-
1 ligt. Men denkt bijvoorbeeld vaak, dat criminaliteit
er voorkomt onder gastarbeiders dan bij zijn eigen
slieden. Uit recente onderzoekingen, die door de
van Europa werden verricht, blijkt echter dat dit
het geval is; integendeel, een buitenlandse huisva-
en kostwinner, die maar al te blij is dat hem de
ns wordt geboden zijn gezin te onderhouden wat
I thuis niet kan heeft helemaal geen zin om met de
jlitic in aanraking te komen en het risico te lopen het
te worden uitgezet.
Meeleer vindt men bij de kinderen van gastarbeiders,
met hun ouders in het gastland wonen, een lichte
Kging tot crimineel gedrag, verscheurd als ze zich
voelen tussen twee met elkaar botsende levensbeschou
wingen: enerzijds de autoritaire benadering van de va
der en de angst de wetten van het land te ©vertreden,
anderzijds de ..permissive society" waarmee zij in het
gastland geconfronteerd worden.
De heersende opvatting dat „niet één buitenlander
deugt", drukt ook zijn stempel op het huisvestingspro
bleem. Een huisbaas kan er wel niets voor voelen on
derdak te verlenen aan iemand die hij meestal ten
onrechte als een mogelijke misdadiger beschouwt.
Het is dus geen wonder, dat gastarbeiders vaak ge
dwongen zijn te bivakkeren in krottenwijken of kampe
menten aan de rand van de grote steden.
Toch blijkt uit ervaring dat een goede behuizing het
beste middel is om gastarbeiders te helpen zich aan het
nieuwe land aan te passen. Daarom heeft de Raad van
Europa een aanbeveling gedaan al deze arbeiders huis
vesting te garanderen op het moment dat zij zich in hun
eigen land aanmelden. Bovendien stelt de Raad van
Europa voor „Europa"-centra te bouwen, waar jonge
arbeiders zowel uit binnen- als buitenland gehuisvest
zouden kunnen worden en waar alle gastarbeiders te
recht zouden kunnen voor hulp. culturele activiteiten en
taal- en berhepsvormingscursussen.
Talencursussen zijn voor de buitenlandse werknemers
inderdaad van het grootste belang. Uit een rapport van
de Raad van Europa bleek, dat het aantal bedrijfsonge
vallen bij buitenlandse arbeiders in verhouding Hoger is
dan bij de plaatselijke bevolking. Zij doen ongetwijfeld
het zwaarste en soms ook gevaarlijkste werk, maar er
zijn ook andere redenen. Deze moet men eerder zoeken
in verschillen in landaard en in handicaps, eventueel
veroorzaakt door onvoldoende school- en beroepsoplei
ding en door gebrek aan informatie inzake bedrijfsonge
vallen en maatregelen om deze te voorkomen. Dit alles
wordt nog verergerd door onbekendheid met de taal
van het land en daarnaast zijn er ook problemen van
fysieke aard (ondervoeding, oververmoeidheid door lan
ge overuren) of van psychische aard (huisvcstingsmoci-
lijkheden, eenzaamheid, rassendiscriminatie) enz.
Het comité van ministers van de Raad van Europa
heeft een hele reeks van maatregelen op dit gebied
aanbevolen: elementaire beroepstraining, herhaling van
de veiligheidsvoorschriften op de plaatsen waar gewerkt
wordt, taalonderricht, waarschuwingen in de vorm van
universeel begrijpelijke symbolen of plaatjes in plaats
van woorden, het naast elkaar te werk stellen van net
aangekomen arbeiders met oudere, meer ervaren arbei
ders en het opleiden van mensen die supervisie kunnen
houden uit de gelederen van de werknemers zelf.
Wil men de gastarbeider menselijker levensvoorwaar
den bieden, dan is het wenselijk dat zijn gezin zich bij
hem kan voegen, vooral als hij van plan is verscheidene
jaren in het buitenland te blijven. Ook hier hebben de
Europese ministers een reeks van maatregelen voorge
steld, waaronder om te beginnen de garantie van hel
recht op onderwijs voor alle kinderen van gastarbeiders.
Andere aanbevelingen hebben betrekking op het in
voeren van speciale klassen, bestemd om de geleidelijke
integratie van deze kinderen in het normale schoolsys
teem van het gastland te vergemakkelijken; studiegroe
pen na schooltijd onder toezicht en met hulp van onder
wijzers voor het bijwerken van kinderen die hierin van
thuis geen hulp kunnen verwachten: toelating tot kleu
terscholen e.d.; vakantiekampen; studiebeurzen enz.
Deze en andere maatregelen worden nogmaals aan de
orde gesteld in de ontwerpconventic, die op dit moment
bij het Comité van Europese ministers in studie is.
Deze conventie is het bewijs, dat een beleid op Euro
pese schaal ten aanzien van de buitenlandse werkne
mers geleidelijk aan gestalte begint te krijgen. Niet
alleen is deze conventie een belangrijk juridisch Instru
ment waaraan dringend behoefte bestaat, juist nu mil
joenen arbeiders en hun gezinnen naar andere landen
zijn getrokken, maar daarnaast getuigt zij opnieuw van
de menselijkheid en het gevoel van rechtvaardigheid,
die het werk van de Raad van Europa op dit gebied
altijd hebben geïnspireerd.
Deze Turkse arbeider in Haguenau (Frankrijk) moet dagelijks 160 km
reizen om van.en naar zijn werk te komen. Zoals vele andere gastarbei
ders laeft h(J onder erbarmelijk slechte omstandigheden.
Ook die laatste vraag kon wor
den opgehelderd. Een onderzoek
van het plakspul, waarmee de mi
crofoon aan de plint bevestigd
was. leverde op. dat een en mder
hoogstens twee a drie maanden op
die plek kon hebben vastgezeten.
Dat viel op te maken uit de graad
van hardheid van het plakma^er-aal.
In mijn agenda vond ik. dat ik nau
welijks twee maanden tevoren
een dag of drie naar de Oostzee
was geweest. Haogstwaarschijnlijk
was in die dagen de apparatuur
gemonteerd.
Nu was het de vraag wat ?r met
onze vondst gebeuren moest. Ik
beaon met de kameraad, die de
onvrijwillige getuige van mijn ont
dekking was geweest, om absoluut
stilzwijgen te vragen. De microfoon
samen met de zender, waarop zich
op een strookje karton geplakt ook
de zendantenne bevond, veroakte
ik in een absoluut luchtdichte doos,
die Ik vervolgens even nauwkeurig
en grondig afsloot. Zulke waarde
volle voorwerpen moeten met zorg
worden behandeld. Vervolgens de
poneerde ik het pakje op een plek,
die mij voldoende veilig voorkwam.
Na ampel overleg kwamen mijn
vrienden en ik tot het besluit dat
er voorlopig nergens iets op uit
zou worden gedaan. In geen geval
wilden wl| om deze reden 's'aoen-
de honden wakker maken'. Het zou
:och niets opleveren dan hoog
stens schrik en angst voor enkele
onschuldige mensen in onze ken
nissenkring.
Pas twee jaar later hebben wij
over onze ontdekking verteld. In
middels waren wij vertrouwd ge
raakt met de moqelijkheid van der
gelijke afluisterapparatuur in onze
woningen, we hadden qelee'd 'met
de minispion te leven. Hadden we
daarmee niet een soort hete
draad' rechtstreeks naar de centra
le? Voor onze particuliere aangele
genheden was de onvrljwilllae pu
bliciteit natuurlijk niet erg aange
naam, maar van onze politieke op
vattingen maakten wij immers neen
geheim. Om te weten te lomen
wat wij dachten was een dergelijke
minizender dus helemaal niet no
dig. Nu het toch niet anders was,
konden we de luisteraars nog eens
wat Interessants vertellen.