Leiders gebruiken stammen in hun strijd om de macht LIEFDE EN KRITIEK IN HET TESTAMENT VAN PROF. DR. VAN RULER ZATERDAG 26 JUNI 1971 Er groeit een generatie Zambianen op voor wie de leuze één Zambia, één natie steede meer werkelijkheid wordt. instil stltui met Een ontgoochelde president Kaoenda wandelde begin 1968 's avonds laat in een van de buitenwijken van de Zambiaanse hoofdstad Loesaka. Woedend was hij weggelopen van een bijeenkomst van de nationale vergadering van UNIP (United National Independence Party) de Verenigde Nationale Onafhan kelijkheidspartij, die in Zambia aan de macht is. De hele avond hadden de afgevaardigden elkaar zwart gemaakt, waren ze uit geweest op eigen macht en voordeel en hadden geklaagd dat hun stam te kort kwam, omdat ze vonden dat ze zelf niet aan hun trekken kwamen. Ze hadden de nationale leus: één Zambia, één natie, tot een aanfluiting gemaakt. ererf1 vice-president Simon Kapwepwe en andere afgevaardigden, die door de ;terde vergadering naar de ambtswo- ran de president werden gestuurd, la de avond op State House aankwa- m ronden ,ze Kaoenda in zijn slaapkamer ,de koffers te pakken. „Ik ga terug nijn boerderij in Chinsali en verlaat led het openbare leven", liet een ver- Ie Kaoenda hen weten. Pas in de loop ,..|ie nacht, na een urenlange verhitte J de. wisten de anderen de president (e halen aan te blijven. Daarmee was a voorlopig weer gered, want het land en valt met zijn president, Kenneth heÊ eer®' pres 3t e ppill n. i wil :>ïf; sme •oer eel ond éligt ïPPljh Zambia in 1964 onafhankelijk werd, i deet nationaal bewustzijn van de bevol- waapog maar zeer zwak ontwikkeld. Dat ij zijok moeilijk anders. Het reusachtige d ni21 keer zo groot als Nederland, was 1 dun bevolkt. De nog geen vier mil- Mirqiwoners leefden in kleine dorpen, die 'e i^eid over het land lagen. Door de im- iat i afstanden en de zeer gebrekkige ver- naajgen bestond er weinig contact tussen Dq stammen die het land rijk was. De ;erdqn voelden zich in de eerste plaats so- 1 namet familie, dorp, clan en stam. Ge- k hchaippelijk was alleen de bewondering ïk kJKenneth Kaoenda. die werkelijk een ■he iale leider was en de afkeer van diens alle tegenspeler, Sir Roy Welensky, pre- ge^an de Centraal Afrikaanse Federatie, gescteen viel toen Noord-Rhodesië Zambia xice en ^stammentegenstellingen die in veel har Afr^aanse.. landen tot gevaarlijke 0p jingen en in enkele gevallen tot bloedi ge/logen leidden, ontstonden pas toen na e afhankelijkheid de nieuwe leiders el- ,f m de hoofdstad tegenkwamen en bars- Zjj)l ambitie machtsposities probeerden 'overen. Als hen dat niet lukte, gingen gg^jis vertellen dat ze achtergesteld en I(j.» hd werden door de leden van de an- tr tgj^'^men. «ambia vormen de Bemba's, die in het *7 Jn van het land wonen, waar de rijke eI mijnen liggen, de grootste stam. orn®ijk is het beter om van volk te spre- v™mdat het hier om meer dan een mil- jmensen gaat. Hun belangrijkste Voerder is de vurige en raadselachtige een Kapwepwe. Hij is een sleutelfiguur ^®?"Zambiaanse strijd om de macht. In de ~™van de onafhankelijkheid was hij ook "rationale figuur, maar hij ging zich erdai tri'oa^stisc^er gedragen en kan nu •ndin Béat alleen nog maar rekenen op de steun van de Bemba's. De leiders van het op een na grootste volk van Zambia, de Lozi's, zagen begin 1967 met gemengde gevoelens hoe Simon Kapwepwe probeerde het vice-presidentschap van de partij en regering te veroveren. In de zomer van dat jaar moest er een nieuw centraal comité van UNIP worden gekozen. En om dat de functies in dit comité ook beslissend waren voor de bezetting van de belangrijk ste posten in het kabinet, concentreerde de strijd om de macht zich op de verkiezingen voor dit orgaan. In die dagen was Reuben Kamanga, uit de Oost-provincie, vice-president van partij en regering. De zeer bekwame Arthur Wina, een Lozi, -die ondermeer in Amerika had gestudeerd, was penningmeester van de partij en minister van financiën. De Bem ba's kregen de steun van de Tonga's en Kapwepwe won. Kamanga werd als vice- president verslagen en Arthur Wina en een andere Lozi verloren eveneens hun zetel in het centrale comité. Door Arthur Wina te benoemen tot minis ter van onderwijs en de andere verslagen Lozi, Moenoe Sipalo, tot minister van land bouw, probeerde president Kaoenda de kwalijke gevolgen van deze voor Zambia zeer gevaarlijke verkiezingsuitslag zoveel mogelijk te beperken. Maar de klap was hard aangekomen. Het duurde geruime tijd voor Wina over zijn teleurstelling en erger nis heen was. Hij verdween een poos uit de openbaarheid en pas enkele weken na zijn benoeming verscheen hij op zijn nieuwe mi nisterie. Een jaar nadat Kaoenda in 1968 had ge dreigd met aftreden, werden er in Zambia parlementsverkiezingen gehouden en op nieuw probeerden de kandidaten te winnen door op tribalistische gevoelens te spelen. In Barotseland, waar de Lozi's wonen, leed de regeringspartij zware verliezen. De oppositiepartij, het African National Con gres, sprong van 8 naar 23 zetels en Arthur Wina, Moenoe Sipalo en drie andere Lozi- ministers verloren hun zetel in het parle ment en verdwenen uit de regering. De in vloed en macht van de Bemba's was nu onevenredig groot. Dat een van 'hun bekwaamste mensen, Arthur Wina, van het politieke toneel moest verdwijnen, terwijl hij wat kwaliteiten be treft met iedereen kon wedijveren en veel leiders met lengten zou slaan, zette enorm veel kwaad bloed bij de Lozi's. Zij begonnen dan ook plannen te smeden om verloren gegaan terrein terug te winnen. Wina zelf ging voorlopig hpt zakenleven in. Met veel succes. Hij is nu ongetwijfeld een van de rijkste mannen van Zambia. Maar toen ik hem vroeg of hij daarmee tevreden was, zei hij: „Het zakenleven is aardig om je gezin te onderhouden. Maar in een ontwikkelings land, waar bekwame leiders nog zo schaars zijn, moet je, als je er geschikt voor bent, je talenten aanwenden voor land en volk." Ik ontmoette Wina toevallig in een hotel bij Livingstone, onder de „rook" van de machtige Victoriawatervallen. Lang voor Livingstone de waterval ontdekte en naar de Britse koningin noemde, spraken de Afrikanen al vol ontzag over Musia-O-Tunya de Rook die Dondert. Over een lengte van anderhalve kilometer stort het water van de Zambezi meer dan honderd meter ,in de diepte. De enorme stuifwolk die boven de watervallen opspat is al op tientallen kilo meters afstand te zien. Voor Zambia is de weg moeilijk door Harm Lamberts In het hotel dat zijn naam aan dit na tuurgeweld ontleent, raak ik op een zater dagavond in gesprek met professor Wendell Jones, hoogleraar pedagogiek aan de uni versiteit van Callfornië. „Het hele probleem van dit land is leiderschap", zegt hij. „Het is toch een enorme verspilling dat mijn vriend Arthur Wina, internationaal erkend als financieel deskundige, met behulp van allerlei duistere machinaties uit de regering wordt gewerkt?" Arthur Wina heeft bij hem college gelopen en de twee zijn be vriend geraakt. Prof. Jones komt nu regel matig op vakantie naar Zambia. „Als neger voel ik me hier echt helemaal vrij", merkt hij op. In het Musia-O-Tunya-hotel stelt prof. Jones me de volgende dag voor aan Arthur Wina. Deze zit met enkele vrienden in een uitbundige stemming op het terras. We spreken af, dat ik hem enkele dagen later zal opzoeken in zijn kantoor in de hoofdstad Loesaka. Daar houdt Wina zich op de vlak te. Hij is zakelijk ingesteld en geeft zich niet graag bloot. Hij formuleert voorzichtig, moet het hebben van wetenschappelijk ver antwoorde argumenten en is geen man die voksmenigten kan bezielen. „Nee, het za kenleven bevredigt me niet. Ik weet nog niet hoe en wanneer, maar ik wil terug in de politiek. Nu mensen als Kapwepwe, die moeilijkheden maakten, naar het tweede plan zijn verwezen, is duidelijk geworden dat geen enkele stam in Zambia kan domi neren. Daarom heb ik goede hoop, dat ik spoedig weer mee kan werken aan de op bouw van het land." De manier waarop Kapwepwe naar het tweede plan verdween is even boeiend als bizar. Maandag 25 augustus 1969 was een veel bewogen dag in de Zambiaanse politiek, 's Middags hield vice-president Kapwepwe een persconferentie. Geflankeerd door vier vooraanstaande Bemba's kondigde hij zijn aftreden aan. Sommige van zijn collega's hadden hem nooit erkend als wettig geko zen vice-president van partij en regering en hadden in het openbaar en in donkere hoe ken met modder naar hem gegooid. Omdat hij. een Bemba, zo'n hoge post bekleedde, hadden zijn volksgenoten, de Bemba's, gele den. Sommigen waren geslagen, anderen hadden hun baan verloren of zagen promo tiekansen in rook opgaan. Hij kon zijn men sen geen moment langer meer opofferen. Ministers die hem in het openbaar hadden beledigd, waren niet gestraft. De maat was vol. Hij wilde geen vice-president meer zijn. )rAJs wat er nu gebeurt in Zambia door blijft gaan. zullen er grote moeilijkheden komen en ik wil geen aandeel hebben in het bloedbad dat het gevolg zal zijn van de zelfverheffing waaraan sommigen zich schuldig maken', aldus Kapwepwe. Kapwepwe moet geweten hebben dat pre sident Kaoenda diezelfde avond een rede zou houden voor radio én televisie, waarin hij aankondigde, dat hij het centrale comité van de partij ontbonden had. Kapwepwe wist ook dat hij gedwongen zou zijn ge weest zijn ontslag als vice-president van de regering aan te bieden na de ontbinding van het centrale comité, omdat het vice- presidentschap van dat comité hem de op een na hoogste post in de regering had be zorgd. Nu hield hij de eer aan zichzelf en wist de zaken zo voor te stellen, dat hij en zijn Bemba's het slachtoffer waren geworden van het gekuip van andere ministers en stammen. Maar Kapwepwe onderschatte de kracht van zijn tegenstanders. Door zich op de persconferentie te omringen met Bemba's en onverbloemd te klagen over de discrimi natie van het Bemba-volk had hij zich bloot gegeven als een tribalist. Wat er ook waar mocht zijn van zijn beschuldigingen, Kap wepwe had toch kennelijk meer oog voor de belangen van zijn eigen stam dan voor het hele volk van Zambia. Zijn tegenstanders zouden dat uitbuiten. Omdat president Kaoenda het ontslag van zijn vice-presidentschap niet accepteerde, duurde het nog ruim een jaar voor Kap wepwe het veld ruimde. Intussen ging achter de schermen de strijd om de macht onver minderd en steeds verbitterder loor. Alle voorwaarden voor een rampzalige ontwik keling waren aanwezig toen zich duidelijk twee blokken gingen vormen. Zeven van de acht Zambiaanse provincies vormden een geheim comité van 34 leden; de achtste pro vincie, die van de Bemba's, riep een soort gelijke commissie van 23 leden in het leven. De bom barstte, nadat eind vorig jaar Kapwepwe als vice-president vervangen was door Mairvze Chona, een Tonga uit het zuiden. De Bemba's gingen opnieuw in de aanval. Op 25 januari van dit jaar vertelde de Bemba Justin Chimba, die net benoemd was tot minister van handel en industrie, maar zijn stoel op het ministerie al weken lang leeg liet, een journalist van de Zambia Mail een verhaal, dat een enorme deining veroorzaakte in Zambia. Hij zei dat de Bemba's zich georganiseerd hadden om het onrecht te bestrijden dat de regering hen aandeed. Zij zouden net zo lang vechten tot de Bemba's erkend werden als de grootste stam van Zambia. Demensen in Zambia moesten nu maar voor eens en altijd weten, dat de Bemba's in de meerderheid waren en daarnaar behandeld wilden worden. Wie dat niet wilde inzien, bracht de eenheid van het land in gevaar. De Bemba's namen het niet langer dat ze voor de rechtbank werden gesleept, terwijl leden van andere stammen de hand boven het hoofd werd gehouden. Zo zou de huidige minister van plattelands ontwikkeling. Reuben Kamanga in 1965, toen hij nog vfce-president was, een Engels meisje hebben aangerand. De regering had er een groot bedrag voor over gehad om de zaak in de doofpot te stoppen. Onmiddellijk na dit interview schorste Kaoenda minister Chimba en stelde hij een onderzoekcommissie in. Het dramatisch ef fect van de verhoren werd nog vergroot, omdat Chimba, die intussen een ernstig auto-ongeluk had gekregen, in pyjama en op krukken voor de commissie van onder zoek verscheen. Maar Chimba was er toch niet zo beroerd aan toe, dat hij geen kans meer zag nog wat pikante details aan zijn onthullingen toe te voegen. Hij onthulde dat hij voor het eerst van de aanranding had gehoord van de minister van voorlichting. Sikota Wina, een broer van Arthur. Het was wel lang geleden, maar Chimba herinnerde zich nog precies hoe hij op een dag in 1965 met Sikota Wina had staan praten voor het parlementsgebouw in Loe saka. Wina was in een sombere stemming geweest, omdat twee Lozi-cninisters voor lichte vergrijpen geschorst waren en Ka manga, die een aanranding had gepleegd 'voor straf benoemd zou worden tot Zam bia's ambassadeur bij de VN. Toen Chimba voorgehouden werd, dat hij zijn beschuldi gingen dus alleen baseerde op wat hij ge hoord had, merkte hij op: „Natuurlijk be schik Ik niet over concrete feiten, want zoals u weet, worden aanrandingen meestal niet gepleegd in aanwezigheid van veel mensen Toen Sikota Wina als getuige werd opge roepen. ontkende hij ooit met Chiba te heb ben gesproken over de aanranding. Hij was destijds trouwens in Amerika en wist van de hele zaak niets af. Toen de rechter hem vroeg of hij enig idee had waarom Chimba hem aanwees als de bron van het aanran- dingsverhaal, zei Wina: „Geen idee, of het zou moeten zijn omdat ik een Lozi ben." Opnieuw greep Kaoenda in. Hij ontsloeg Chimba en een aantal andere functionaris sen, verklaarde dat 1971 het jaar zou wor- dan van 'geen verdere onzin' en hield in Kit- we, de mijnstad midden in het Bembaland een donderrede, waarin hij de comité's van 14 en 23 brandmerkte als 'smerige en goed kope tribal istische maffia-benden'. Hij plaatste ze buiten de wet. Kaoenda, zelf behorend tot een kleine stam, maar opge groeid in Bembaland en vloeiend Bemba sprekend, kreeg een staande ovatie en de zaal zette spontaan strijdliederen in. die het laatst waren gezongen in de dagen van de onafhankelijkheidsstrijd Maar de laatste akte van het melodrama komt (waarschijnlijk nog. Vorige maand is op het partijcongres van UNIP een nieuw centraal comité gekozen, waarin de Bemba's geen overheersende positie meer hebben. Toen het nieuwe comité op de trappen van het parlementsgebouw in Loesaka poseerde, stond verscholen achter een pilaar, met ziin hand voor z'n gezicht de minister van cul tuur en plaatselijk bestuur, de Bemba Si mon Kapwepwe. Het was een duidelijke de monstratie van een man die een sleutelfi guur blijft in de toekomstige ontwikkeling van Zambia. Zolang hij mokt, zal het blij ven rommelen in de Zambiaanse politiek. - Dit was het vierde artikel in een serie van vijf Ik heb een man gekend' die, zonder het te weten, heel dicht bij zijn dood was. Op een dag ging hij brieven schrijven, lange brieven, in allerlei richtin gen. Hij was het zich niet bewust, maar hij nam af scheid van zijn vrienden en van het leven. Wij „weten" blijkbaar meer dan wij weten. Heeft zich iets in deze geest ook bij prof. dr. A. A. van Ruler )ke II solist voorgedaan? In september 1969 had hij op een conferentie van de reünistenorganisatie van de S.S R. te Lunteren zich de opmerking laten ontvallen, „dat aan de rechterzijde van de gereformeerde ge zindte ketterijen schuilen, waarbij die van het moder nisme kinderspel lijken". Deze uitlating is met een korte toelichting te vinden in het tijdschrift „Kerk en Theologie", januari 1970, blz. 7/8, De redactie van het tijdschrift „Wapenveld" vond een soortgelijk oordeel in Van Rulers boek „Waarom zou ik naar de kerk gaan?" waarin de auteur op bl. 173 de vraag stelt: „Maar waar vindt men wel de zuivere leer van het zondaar zijn van de mens?" en aan deze vraag de opmerking toevoegt: „Toch zeker niet in de rech tervleugel van het Gereformeerd Protestantisme!" Dit gaf de redactie van Wapenveld aanleiding Van Ruler te verzoeken zijn gedachten op dit punt wat nader uit te werken. De Utrechtse theoloog heeft hieraan gevolg gegeven en her resultaat is nu een dubbel nummer van Wapenveld onder de titel Ultra-Gerefor meerd en Vrijzinnig, aangevuld met citaten en met korte commentaren van ds. S. Gerssen, prof. dr. G. Th. Rothuizen en prof. dr. W. H. Velema. (Het nummer kan worden besteld door storting van f 3,75 op giro 266906 t.n.v. Administrateur Wapenveld te Delft.) jlen prof. dr. A. A. van Ruler Ds. Gerssen spreekt terecht van het (theologisch) testament' van prof. Van Ruler, voltooid vlak voor zijn dood (15 dec. 1970). Wat opvalt is in de eerste plaats de lengte van het stuk: als paper back uitgegeven, zou het een 90 100 bladzijden beslaan. Veel te lang dus voor een artikel. In zijn Ter Inleiding zegt Van Ruler: „Men kan het niet bij zulke terloopse opmerkingen laten. 'Ze lijken dan gemakkelijk steken onder wa ter te zijn. Bovendien doet men zulke uitlatingen niet zonder dat men er voor zichzelf een wereld van gedachten mee verbindt". Het is deze wereld van ge dachten die de stuwkracht achter deze verhandeling is geworden, die tot deze grote omvang heeft geleid en tot het stromende proza met zijn over het ge heel korte zinnen, heldere gedachten- gang, puntige, soms geestige opmerkin gen en bewogen toon. Goethe heeft een Duitse zegswijze uit zijn tijd overgeleverd: „Man sagt: Er stirbt bald, wenn jemand etwas gegen seine Art und Weise tut": als Iemand iets doet helemaal tegen zijn gewoonten in, gaat hij gauw dood. Het schrijven van zo'n uitvoerig stuk waar kopij genoeg voor een boek in zat, al was het dan voor een bevriende club, lijkt mij tame lijk ongewoon voor Iemand van Van Ru lers professie De stof heeft hem mee gesleept. Het onderwerp lag hem na aan het hart. Op bl. 49 zegt hij: ,.Er zij nogmaals onderstreept, dat deze verhan deling uit liefde geschreven Is". Deze liefde was geen blinde, maar een helder ziende liefde. „Als Ik in het bovenstaan de de ultra-gereformeerden In het vlees gesneden heb. dan heb ik tegelijkertijd in het eigen vlees gesneden" (49). Van Ruler kende de ultra-gereformeer de richting van nabij: zij vormde zijn achtergrond en tevens zijn springplank naar de theologie. Is de bijbel voor som mige ultra-gereformeerden niet meer dan een bij(komende) bel, Van Ruler gaat diep graven in het Woord. Hebben zij vaak geringschatting voor de kerk, Van Ruler wordt lyrisch als 't over de kerk gaat: men leze in dit verband ook de artikelenserie van prof. Berkouwer over de theologie van A A. van Ruler In het Gereformeerd Weekblad. Minachten zij soms de theologische traditie. Van Ruler roept onderaan bl. 24 uit: „de traditie is heilswerk van de Heilige Geest". Heb ben zij voor het kerkinstituut dikwijls geen goed woord over, Van Ruler ver klaart voor de microfoon (ik citeer uit het hoofd): „De Heilige Geest woont ook in het instituut". Het Is liefde die tot deze indirecte kritiek op het ultragereformeerde aanlei ding heeft gegeven. Liefde is het ook die geleid heeft tot de rechtstreekse kri tiek, die in dit dubbelnummer van Wa penveld uitvoerig uit de doeken wordt gedaan. De onwaarden (schaduwzijden) worden onwaarheden, ketterijen. Want „het is vreemd gesteld met het rechtse. Het wil steeds rechtser worden. Het is nooit rechts genoeg" (14) „Ik aarzel niet, de ultra-gereformeerdheid klare gnostiek te noemen en haar zo van de ergste ketterij te beschuldigen, die denk baar Is" (16). De ultra-gereformeerden „wisselen het evangelie in voor de logica. Ze gaan alles uitsluitend doordenken vanuit de eeuwige, dubbele praedestlnatle. Er blijft maar één ding over: de eeuwige raad" (8). „Men is moederziel alleen met zichzelf overgebleven en met het eventuele eeuwige welbehagen" (20). „Het avondmaal Is maar voor 'n paar enkelingen. Uitdrukkelijk wordt vastge steld. dat er altijd maar weinig uitverko renen zijn, hoewel Jezus in het evangelie nadrukkelijk niet op deze vraag is inge gaan" (28). Dit zijn maar enkele beschuldigingen uit het requisitoir. Daar tegenover staan betuigingen van solidariteit, die er ai evenmin om liegen. „Het gereformeerde is de schoonste en rijkste vorm van het katholiek-christelijke. Het ultra-gerefor meerde heeft al de kwaliteiten van het gereformeerde in zich opgenomen. Ik denk ook aan de ultra-gereformeerde mensen. Ze zijn mij dierbaar. Ze beleven de diepte van de existentie op een <on- geëvenaarde wijze. Echte existentialisten zijn bij hen vergeleken burgermannetjes, salon-bevlndelljken. De ultra-gerefor meerden leven ook In een ernst, waar voor men de diepste eerbied moet heb ben. Zij zetten alles in de toonaard van het absolute. Zij lijken daarin op Pascal en Kierkegaard. In hun beste vertegen woordigers vertonen zij een Innigheid en wijdheid van het hart, een brede, alles omsluitende mildheid, waar men niet zonder ontroering naar kan kijken" (J3). „Men kan ook niet ontkennen, dat het op deze lijn tot verrukkelijke vormen van christelijke mystiek is gekomen" (23). Men ziet het: zowel in de lof als in de blaam Is er vrijwel geen afstand. Van Ruler schrijft over de ultra-gereformeer den zoals een gegriefd kind over zijn geliefds vader en moeder schrijft. De sterke gevoelsbinding maakt het onpio- gelijk distantie te nemen; liefde en kri tiek zijn beide even sterk emotioneel ge kleurd. Dit verleent aan het werkstuk een bij zonder karakter. In de eerste plaats, zoals reeds opgemerkt, naar de vorm. Het stuk heeft, om zo te zeggen, zichzelf geschreven. Als literator herkent men de stuwing achter het geheel. Het wordt gedragen door een heel leven van theo logiseren: het is een rijp essay, onbe wust een afscheid van de eigen ieefwe- reld In de vorm van nadere rekenschap over één bepaalde zaak. Wat de Inhoud betreft, hier komt het woord tot aan de vakgenoten. De theolo gische leek ziet er "èen inleiding In op het hele theologische denken van de U- trecht8e hoogleraar. Als alleen deze ver handeling van hem zou overblijven, zou de kundige vakgenoot er een tamelijk duidelijk beeld van Van.Rulers theologie uit kunnen reconstrueren. Want hier treft men meer aan dan alleen een paar bot ten en een kaakbeen; het skelet is onge veer compleet. Een Jaar of tien geleden sprak Van Ruler op 'n vormingsbijeenkomst van N.C R.V.-stafleden. Het kouter van zijn denken was extra scherp en de klei ex tra zwaar. Na afloop kwam Gabriël Smit op me af en verklaarde dankbaar te zijn dat hij niet gereformeerd was. Hij had Vonkenberg gekend en gewaardeerd, maar deze gereformeerde manier van le ven en denken lag hem als een steen op de maag. Was het een kortsluiting tus sen de denker en de dichter? Ik aarzel niet dit geestelijk testament van Van Ru- Ier tot de literatuur te rekenen Het is een zwanAcang._ in de vorm van een theológisch essay. Toch is me bij de lezing een gevoel van vreemdheid bijgebleven. Om een an dere reden dan die destijds bij Gabriël Smit gold. Op de ultra-gereformeerden heb Ik tegen dat bij hen een gefossili seerd soort theologie het leven wil ver vangen, terwijl dit toch doorgaat. „In het ultra-gereformeerde leven is het, alsof de gereformeerde waarheid je in een huiveringwekkende lachspiegel aankijkt", zegt Van Ruler zelf op bl. 30. Hij is eraan ontkomen door accentue ring van de goede elementen en over compensatie van de verkeerde. Maar hij beweegt zich voortdurend op de rand van een theologisch narcisme. Het ge loof gaat namehjk over zichzelf naden ken. buigt zich over zichzelf heen, het re-flecteert Goed. dat was bij Paulus el het geval. De mens denkt over alles na dat is onontkoombaar, daar is hij men* voor. Waarom zou het geloof hierop een uitzondering maken? Maar Van Ruler was op zijn richting en op zijn vak zo verliefd, dat het esthe tische trekken verkreeg, evenals de be vindelijkheid zelve die trekken vertoont. Dit gebeurt zodra de theologie de nel- ging gaat vertonen doel in zichzelf te zijn. De verzoeking van de begaafde theoloog is om naar binnen een nareist en naar buiten een mandarijn te worden. Wat Van Ruler redt is z(Jn spiritualiteit, zijn open staan voor de Geest Zijn ge loof was een levend geloof. Zozeer zelfs dat hij het beoefenen van zijn vak voor een deel ook zag als spel. Al te ernstige mensen zullen dit niet verstaan, maar dat komt omdat zij geen muzische kwalitei ten bezitten. Is theologiseren dan Inder daad ook een vorm van spelen? Jawel, spelen met vuur Intussen mist theologisch en kerkelijk Nederland een belangrijke en zelfstandi ge persoonlijkheid

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 17