Leiders gebruiken
stammen in hun
strijd om de macht
LIEFDE EN KRITIEK IN
HET TESTAMENT VAN
PROF. DR. VAN RULER
ZATERDAG 26 JUNI 1971
Er groeit een generatie Zambianen op voor wie de leuze één Zambia, één natie steede meer werkelijkheid wordt.
instil
stltui
met
Een ontgoochelde president Kaoenda wandelde begin 1968 's avonds laat
in een van de buitenwijken van de Zambiaanse hoofdstad Loesaka. Woedend
was hij weggelopen van een bijeenkomst van de nationale vergadering van
UNIP (United National Independence Party) de Verenigde Nationale Onafhan
kelijkheidspartij, die in Zambia aan de macht is. De hele avond hadden de
afgevaardigden elkaar zwart gemaakt, waren ze uit geweest op eigen macht
en voordeel en hadden geklaagd dat hun stam te kort kwam, omdat ze vonden
dat ze zelf niet aan hun trekken kwamen. Ze hadden de nationale leus: één
Zambia, één natie, tot een aanfluiting gemaakt.
ererf1 vice-president Simon Kapwepwe en
andere afgevaardigden, die door de
;terde vergadering naar de ambtswo-
ran de president werden gestuurd, la
de avond op State House aankwa-
m ronden ,ze Kaoenda in zijn slaapkamer
,de koffers te pakken. „Ik ga terug
nijn boerderij in Chinsali en verlaat
led het openbare leven", liet een ver-
Ie Kaoenda hen weten. Pas in de loop
,..|ie nacht, na een urenlange verhitte
J de. wisten de anderen de president
(e halen aan te blijven. Daarmee was
a voorlopig weer gered, want het land
en valt met zijn president, Kenneth
heÊ
eer®'
pres
3t e
ppill
n. i
wil
:>ïf;
sme
•oer
eel
ond
éligt
ïPPljh Zambia in 1964 onafhankelijk werd,
i deet nationaal bewustzijn van de bevol-
waapog maar zeer zwak ontwikkeld. Dat
ij zijok moeilijk anders. Het reusachtige
d ni21 keer zo groot als Nederland, was
1 dun bevolkt. De nog geen vier mil-
Mirqiwoners leefden in kleine dorpen, die
'e i^eid over het land lagen. Door de im-
iat i afstanden en de zeer gebrekkige ver-
naajgen bestond er weinig contact tussen
Dq stammen die het land rijk was. De
;erdqn voelden zich in de eerste plaats so-
1 namet familie, dorp, clan en stam. Ge-
k hchaippelijk was alleen de bewondering
ïk kJKenneth Kaoenda. die werkelijk een
■he iale leider was en de afkeer van diens
alle tegenspeler, Sir Roy Welensky, pre-
ge^an de Centraal Afrikaanse Federatie,
gescteen viel toen Noord-Rhodesië Zambia
xice
en ^stammentegenstellingen die in veel
har Afr^aanse.. landen tot gevaarlijke
0p jingen en in enkele gevallen tot bloedi
ge/logen leidden, ontstonden pas toen na
e afhankelijkheid de nieuwe leiders el-
,f m de hoofdstad tegenkwamen en bars-
Zjj)l ambitie machtsposities probeerden
'overen. Als hen dat niet lukte, gingen
gg^jis vertellen dat ze achtergesteld en
I(j.» hd werden door de leden van de an-
tr tgj^'^men.
«ambia vormen de Bemba's, die in het
*7 Jn van het land wonen, waar de rijke
eI mijnen liggen, de grootste stam.
orn®ijk is het beter om van volk te spre-
v™mdat het hier om meer dan een mil-
jmensen gaat. Hun belangrijkste
Voerder is de vurige en raadselachtige
een Kapwepwe. Hij is een sleutelfiguur
^®?"Zambiaanse strijd om de macht. In de
~™van de onafhankelijkheid was hij ook
"rationale figuur, maar hij ging zich
erdai tri'oa^stisc^er gedragen en kan nu
•ndin
Béat
alleen nog maar rekenen op de steun van de
Bemba's.
De leiders van het op een na grootste volk
van Zambia, de Lozi's, zagen begin 1967 met
gemengde gevoelens hoe Simon Kapwepwe
probeerde het vice-presidentschap van de
partij en regering te veroveren. In de zomer
van dat jaar moest er een nieuw centraal
comité van UNIP worden gekozen. En om
dat de functies in dit comité ook beslissend
waren voor de bezetting van de belangrijk
ste posten in het kabinet, concentreerde de
strijd om de macht zich op de verkiezingen
voor dit orgaan.
In die dagen was Reuben Kamanga, uit
de Oost-provincie, vice-president van partij
en regering. De zeer bekwame Arthur Wina,
een Lozi, -die ondermeer in Amerika had
gestudeerd, was penningmeester van de
partij en minister van financiën. De Bem
ba's kregen de steun van de Tonga's en
Kapwepwe won. Kamanga werd als vice-
president verslagen en Arthur Wina en een
andere Lozi verloren eveneens hun zetel in
het centrale comité.
Door Arthur Wina te benoemen tot minis
ter van onderwijs en de andere verslagen
Lozi, Moenoe Sipalo, tot minister van land
bouw, probeerde president Kaoenda de
kwalijke gevolgen van deze voor Zambia
zeer gevaarlijke verkiezingsuitslag zoveel
mogelijk te beperken. Maar de klap was
hard aangekomen. Het duurde geruime tijd
voor Wina over zijn teleurstelling en erger
nis heen was. Hij verdween een poos uit de
openbaarheid en pas enkele weken na zijn
benoeming verscheen hij op zijn nieuwe mi
nisterie.
Een jaar nadat Kaoenda in 1968 had ge
dreigd met aftreden, werden er in Zambia
parlementsverkiezingen gehouden en op
nieuw probeerden de kandidaten te winnen
door op tribalistische gevoelens te spelen.
In Barotseland, waar de Lozi's wonen,
leed de regeringspartij zware verliezen. De
oppositiepartij, het African National Con
gres, sprong van 8 naar 23 zetels en Arthur
Wina, Moenoe Sipalo en drie andere Lozi-
ministers verloren hun zetel in het parle
ment en verdwenen uit de regering. De in
vloed en macht van de Bemba's was nu
onevenredig groot.
Dat een van 'hun bekwaamste mensen,
Arthur Wina, van het politieke toneel moest
verdwijnen, terwijl hij wat kwaliteiten be
treft met iedereen kon wedijveren en veel
leiders met lengten zou slaan, zette enorm
veel kwaad bloed bij de Lozi's. Zij begonnen
dan ook plannen te smeden om verloren
gegaan terrein terug te winnen. Wina zelf
ging voorlopig hpt zakenleven in. Met veel
succes. Hij is nu ongetwijfeld een van de
rijkste mannen van Zambia. Maar toen ik
hem vroeg of hij daarmee tevreden was, zei
hij: „Het zakenleven is aardig om je gezin
te onderhouden. Maar in een ontwikkelings
land, waar bekwame leiders nog zo schaars
zijn, moet je, als je er geschikt voor bent, je
talenten aanwenden voor land en volk."
Ik ontmoette Wina toevallig in een hotel
bij Livingstone, onder de „rook" van de
machtige Victoriawatervallen. Lang voor
Livingstone de waterval ontdekte en naar
de Britse koningin noemde, spraken de
Afrikanen al vol ontzag over Musia-O-Tunya
de Rook die Dondert. Over een lengte van
anderhalve kilometer stort het water van de
Zambezi meer dan honderd meter ,in de
diepte. De enorme stuifwolk die boven de
watervallen opspat is al op tientallen kilo
meters afstand te zien.
Voor Zambia is
de weg moeilijk
door Harm Lamberts
In het hotel dat zijn naam aan dit na
tuurgeweld ontleent, raak ik op een zater
dagavond in gesprek met professor Wendell
Jones, hoogleraar pedagogiek aan de uni
versiteit van Callfornië. „Het hele probleem
van dit land is leiderschap", zegt hij. „Het
is toch een enorme verspilling dat mijn
vriend Arthur Wina, internationaal erkend
als financieel deskundige, met behulp van
allerlei duistere machinaties uit de regering
wordt gewerkt?" Arthur Wina heeft bij
hem college gelopen en de twee zijn be
vriend geraakt. Prof. Jones komt nu regel
matig op vakantie naar Zambia. „Als neger
voel ik me hier echt helemaal vrij", merkt
hij op.
In het Musia-O-Tunya-hotel stelt prof.
Jones me de volgende dag voor aan Arthur
Wina. Deze zit met enkele vrienden in een
uitbundige stemming op het terras. We
spreken af, dat ik hem enkele dagen later
zal opzoeken in zijn kantoor in de hoofdstad
Loesaka. Daar houdt Wina zich op de vlak
te. Hij is zakelijk ingesteld en geeft zich
niet graag bloot. Hij formuleert voorzichtig,
moet het hebben van wetenschappelijk ver
antwoorde argumenten en is geen man die
voksmenigten kan bezielen. „Nee, het za
kenleven bevredigt me niet. Ik weet nog
niet hoe en wanneer, maar ik wil terug in
de politiek. Nu mensen als Kapwepwe, die
moeilijkheden maakten, naar het tweede
plan zijn verwezen, is duidelijk geworden
dat geen enkele stam in Zambia kan domi
neren. Daarom heb ik goede hoop, dat ik
spoedig weer mee kan werken aan de op
bouw van het land."
De manier waarop Kapwepwe naar het
tweede plan verdween is even boeiend als
bizar. Maandag 25 augustus 1969 was een
veel bewogen dag in de Zambiaanse politiek,
's Middags hield vice-president Kapwepwe
een persconferentie. Geflankeerd door vier
vooraanstaande Bemba's kondigde hij zijn
aftreden aan. Sommige van zijn collega's
hadden hem nooit erkend als wettig geko
zen vice-president van partij en regering en
hadden in het openbaar en in donkere hoe
ken met modder naar hem gegooid. Omdat
hij. een Bemba, zo'n hoge post bekleedde,
hadden zijn volksgenoten, de Bemba's, gele
den. Sommigen waren geslagen, anderen
hadden hun baan verloren of zagen promo
tiekansen in rook opgaan. Hij kon zijn men
sen geen moment langer meer opofferen.
Ministers die hem in het openbaar hadden
beledigd, waren niet gestraft. De maat was
vol. Hij wilde geen vice-president meer
zijn. )rAJs wat er nu gebeurt in Zambia door
blijft gaan. zullen er grote moeilijkheden
komen en ik wil geen aandeel hebben in het
bloedbad dat het gevolg zal zijn van de
zelfverheffing waaraan sommigen zich
schuldig maken', aldus Kapwepwe.
Kapwepwe moet geweten hebben dat pre
sident Kaoenda diezelfde avond een rede
zou houden voor radio én televisie, waarin
hij aankondigde, dat hij het centrale comité
van de partij ontbonden had. Kapwepwe
wist ook dat hij gedwongen zou zijn ge
weest zijn ontslag als vice-president van de
regering aan te bieden na de ontbinding
van het centrale comité, omdat het vice-
presidentschap van dat comité hem de op
een na hoogste post in de regering had be
zorgd.
Nu hield hij de eer aan zichzelf en wist
de zaken zo voor te stellen, dat hij en zijn
Bemba's het slachtoffer waren geworden
van het gekuip van andere ministers en
stammen. Maar Kapwepwe onderschatte de
kracht van zijn tegenstanders. Door zich op
de persconferentie te omringen met Bemba's
en onverbloemd te klagen over de discrimi
natie van het Bemba-volk had hij zich bloot
gegeven als een tribalist. Wat er ook waar
mocht zijn van zijn beschuldigingen, Kap
wepwe had toch kennelijk meer oog voor de
belangen van zijn eigen stam dan voor het
hele volk van Zambia. Zijn tegenstanders
zouden dat uitbuiten.
Omdat president Kaoenda het ontslag van
zijn vice-presidentschap niet accepteerde,
duurde het nog ruim een jaar voor Kap
wepwe het veld ruimde. Intussen ging achter
de schermen de strijd om de macht onver
minderd en steeds verbitterder loor. Alle
voorwaarden voor een rampzalige ontwik
keling waren aanwezig toen zich duidelijk
twee blokken gingen vormen. Zeven van de
acht Zambiaanse provincies vormden een
geheim comité van 34 leden; de achtste pro
vincie, die van de Bemba's, riep een soort
gelijke commissie van 23 leden in het leven.
De bom barstte, nadat eind vorig jaar
Kapwepwe als vice-president vervangen
was door Mairvze Chona, een Tonga uit het
zuiden. De Bemba's gingen opnieuw in de
aanval. Op 25 januari van dit jaar vertelde
de Bemba Justin Chimba, die net benoemd
was tot minister van handel en industrie,
maar zijn stoel op het ministerie al weken
lang leeg liet, een journalist van de Zambia
Mail een verhaal, dat een enorme deining
veroorzaakte in Zambia. Hij zei dat de
Bemba's zich georganiseerd hadden om het
onrecht te bestrijden dat de regering hen
aandeed. Zij zouden net zo lang vechten tot
de Bemba's erkend werden als de grootste
stam van Zambia. Demensen in Zambia
moesten nu maar voor eens en altijd weten,
dat de Bemba's in de meerderheid waren en
daarnaar behandeld wilden worden. Wie
dat niet wilde inzien, bracht de eenheid van
het land in gevaar. De Bemba's namen het
niet langer dat ze voor de rechtbank werden
gesleept, terwijl leden van andere stammen
de hand boven het hoofd werd gehouden.
Zo zou de huidige minister van plattelands
ontwikkeling. Reuben Kamanga in 1965,
toen hij nog vfce-president was, een Engels
meisje hebben aangerand. De regering had
er een groot bedrag voor over gehad om de
zaak in de doofpot te stoppen.
Onmiddellijk na dit interview schorste
Kaoenda minister Chimba en stelde hij een
onderzoekcommissie in. Het dramatisch ef
fect van de verhoren werd nog vergroot,
omdat Chimba, die intussen een ernstig
auto-ongeluk had gekregen, in pyjama en
op krukken voor de commissie van onder
zoek verscheen. Maar Chimba was er toch
niet zo beroerd aan toe, dat hij geen kans
meer zag nog wat pikante details aan zijn
onthullingen toe te voegen. Hij onthulde dat
hij voor het eerst van de aanranding had
gehoord van de minister van voorlichting.
Sikota Wina, een broer van Arthur.
Het was wel lang geleden, maar Chimba
herinnerde zich nog precies hoe hij op een
dag in 1965 met Sikota Wina had staan
praten voor het parlementsgebouw in Loe
saka. Wina was in een sombere stemming
geweest, omdat twee Lozi-cninisters voor
lichte vergrijpen geschorst waren en Ka
manga, die een aanranding had gepleegd
'voor straf benoemd zou worden tot Zam
bia's ambassadeur bij de VN. Toen Chimba
voorgehouden werd, dat hij zijn beschuldi
gingen dus alleen baseerde op wat hij ge
hoord had, merkte hij op: „Natuurlijk be
schik Ik niet over concrete feiten, want
zoals u weet, worden aanrandingen meestal
niet gepleegd in aanwezigheid van veel
mensen
Toen Sikota Wina als getuige werd opge
roepen. ontkende hij ooit met Chiba te heb
ben gesproken over de aanranding. Hij was
destijds trouwens in Amerika en wist van
de hele zaak niets af. Toen de rechter hem
vroeg of hij enig idee had waarom Chimba
hem aanwees als de bron van het aanran-
dingsverhaal, zei Wina: „Geen idee, of het
zou moeten zijn omdat ik een Lozi ben."
Opnieuw greep Kaoenda in. Hij ontsloeg
Chimba en een aantal andere functionaris
sen, verklaarde dat 1971 het jaar zou wor-
dan van 'geen verdere onzin' en hield in Kit-
we, de mijnstad midden in het Bembaland
een donderrede, waarin hij de comité's van
14 en 23 brandmerkte als 'smerige en goed
kope tribal istische maffia-benden'. Hij
plaatste ze buiten de wet. Kaoenda, zelf
behorend tot een kleine stam, maar opge
groeid in Bembaland en vloeiend Bemba
sprekend, kreeg een staande ovatie en de
zaal zette spontaan strijdliederen in. die het
laatst waren gezongen in de dagen van de
onafhankelijkheidsstrijd
Maar de laatste akte van het melodrama
komt (waarschijnlijk nog. Vorige maand is
op het partijcongres van UNIP een nieuw
centraal comité gekozen, waarin de Bemba's
geen overheersende positie meer hebben.
Toen het nieuwe comité op de trappen van
het parlementsgebouw in Loesaka poseerde,
stond verscholen achter een pilaar, met ziin
hand voor z'n gezicht de minister van cul
tuur en plaatselijk bestuur, de Bemba Si
mon Kapwepwe. Het was een duidelijke de
monstratie van een man die een sleutelfi
guur blijft in de toekomstige ontwikkeling
van Zambia. Zolang hij mokt, zal het blij
ven rommelen in de Zambiaanse politiek. -
Dit was het vierde artikel
in een serie van vijf
Ik heb een man gekend' die, zonder het te weten,
heel dicht bij zijn dood was. Op een dag ging hij
brieven schrijven, lange brieven, in allerlei richtin
gen. Hij was het zich niet bewust, maar hij nam af
scheid van zijn vrienden en van het leven. Wij
„weten" blijkbaar meer dan wij weten. Heeft zich
iets in deze geest ook bij prof. dr. A. A. van Ruler
)ke II
solist
voorgedaan? In september 1969 had hij op een
conferentie van de reünistenorganisatie van de
S.S R. te Lunteren zich de opmerking laten ontvallen,
„dat aan de rechterzijde van de gereformeerde ge
zindte ketterijen schuilen, waarbij die van het moder
nisme kinderspel lijken". Deze uitlating is met een
korte toelichting te vinden in het tijdschrift „Kerk
en Theologie", januari 1970, blz. 7/8, De redactie van
het tijdschrift „Wapenveld" vond een soortgelijk
oordeel in Van Rulers boek „Waarom zou ik naar de
kerk gaan?" waarin de auteur op bl. 173 de vraag
stelt: „Maar waar vindt men wel de zuivere leer van
het zondaar zijn van de mens?" en aan deze vraag
de opmerking toevoegt: „Toch zeker niet in de rech
tervleugel van het Gereformeerd Protestantisme!" Dit
gaf de redactie van Wapenveld aanleiding Van Ruler
te verzoeken zijn gedachten op dit punt wat nader
uit te werken. De Utrechtse theoloog heeft hieraan
gevolg gegeven en her resultaat is nu een dubbel
nummer van Wapenveld onder de titel Ultra-Gerefor
meerd en Vrijzinnig, aangevuld met citaten en met
korte commentaren van ds. S. Gerssen, prof. dr. G.
Th. Rothuizen en prof. dr. W. H. Velema. (Het nummer
kan worden besteld door storting van f 3,75 op
giro 266906 t.n.v. Administrateur Wapenveld te
Delft.)
jlen prof. dr. A. A. van Ruler
Ds. Gerssen spreekt terecht van het
(theologisch) testament' van prof. Van
Ruler, voltooid vlak voor zijn dood (15
dec. 1970). Wat opvalt is in de eerste
plaats de lengte van het stuk: als paper
back uitgegeven, zou het een 90 100
bladzijden beslaan. Veel te lang dus
voor een artikel. In zijn Ter Inleiding
zegt Van Ruler: „Men kan het niet bij
zulke terloopse opmerkingen laten. 'Ze
lijken dan gemakkelijk steken onder wa
ter te zijn. Bovendien doet men zulke
uitlatingen niet zonder dat men er voor
zichzelf een wereld van gedachten mee
verbindt". Het is deze wereld van ge
dachten die de stuwkracht achter deze
verhandeling is geworden, die tot deze
grote omvang heeft geleid en tot het
stromende proza met zijn over het ge
heel korte zinnen, heldere gedachten-
gang, puntige, soms geestige opmerkin
gen en bewogen toon.
Goethe heeft een Duitse zegswijze uit
zijn tijd overgeleverd: „Man sagt: Er
stirbt bald, wenn jemand etwas gegen
seine Art und Weise tut": als Iemand
iets doet helemaal tegen zijn gewoonten
in, gaat hij gauw dood. Het schrijven van
zo'n uitvoerig stuk waar kopij genoeg
voor een boek in zat, al was het dan
voor een bevriende club, lijkt mij tame
lijk ongewoon voor Iemand van Van Ru
lers professie De stof heeft hem mee
gesleept. Het onderwerp lag hem na aan
het hart. Op bl. 49 zegt hij: ,.Er zij
nogmaals onderstreept, dat deze verhan
deling uit liefde geschreven Is". Deze
liefde was geen blinde, maar een helder
ziende liefde. „Als Ik in het bovenstaan
de de ultra-gereformeerden In het vlees
gesneden heb. dan heb ik tegelijkertijd
in het eigen vlees gesneden" (49).
Van Ruler kende de ultra-gereformeer
de richting van nabij: zij vormde zijn
achtergrond en tevens zijn springplank
naar de theologie. Is de bijbel voor som
mige ultra-gereformeerden niet meer dan
een bij(komende) bel, Van Ruler gaat
diep graven in het Woord. Hebben zij
vaak geringschatting voor de kerk, Van
Ruler wordt lyrisch als 't over de kerk
gaat: men leze in dit verband ook de
artikelenserie van prof. Berkouwer over
de theologie van A A. van Ruler In het
Gereformeerd Weekblad. Minachten zij
soms de theologische traditie. Van Ruler
roept onderaan bl. 24 uit: „de traditie is
heilswerk van de Heilige Geest". Heb
ben zij voor het kerkinstituut dikwijls
geen goed woord over, Van Ruler ver
klaart voor de microfoon (ik citeer uit
het hoofd): „De Heilige Geest woont
ook in het instituut".
Het Is liefde die tot deze indirecte
kritiek op het ultragereformeerde aanlei
ding heeft gegeven. Liefde is het ook
die geleid heeft tot de rechtstreekse kri
tiek, die in dit dubbelnummer van Wa
penveld uitvoerig uit de doeken wordt
gedaan. De onwaarden (schaduwzijden)
worden onwaarheden, ketterijen. Want
„het is vreemd gesteld met het rechtse.
Het wil steeds rechtser worden. Het is
nooit rechts genoeg" (14) „Ik aarzel
niet, de ultra-gereformeerdheid klare
gnostiek te noemen en haar zo van de
ergste ketterij te beschuldigen, die denk
baar Is" (16).
De ultra-gereformeerden „wisselen het
evangelie in voor de logica. Ze gaan
alles uitsluitend doordenken vanuit de
eeuwige, dubbele praedestlnatle. Er
blijft maar één ding over: de eeuwige
raad" (8). „Men is moederziel alleen met
zichzelf overgebleven en met het
eventuele eeuwige welbehagen" (20).
„Het avondmaal Is maar voor 'n paar
enkelingen. Uitdrukkelijk wordt vastge
steld. dat er altijd maar weinig uitverko
renen zijn, hoewel Jezus in het evangelie
nadrukkelijk niet op deze vraag is inge
gaan" (28).
Dit zijn maar enkele beschuldigingen
uit het requisitoir. Daar tegenover staan
betuigingen van solidariteit, die er ai
evenmin om liegen. „Het gereformeerde
is de schoonste en rijkste vorm van het
katholiek-christelijke. Het ultra-gerefor
meerde heeft al de kwaliteiten van het
gereformeerde in zich opgenomen. Ik
denk ook aan de ultra-gereformeerde
mensen. Ze zijn mij dierbaar. Ze beleven
de diepte van de existentie op een <on-
geëvenaarde wijze. Echte existentialisten
zijn bij hen vergeleken burgermannetjes,
salon-bevlndelljken. De ultra-gerefor
meerden leven ook In een ernst, waar
voor men de diepste eerbied moet heb
ben. Zij zetten alles in de toonaard van
het absolute. Zij lijken daarin op Pascal
en Kierkegaard. In hun beste vertegen
woordigers vertonen zij een Innigheid en
wijdheid van het hart, een brede, alles
omsluitende mildheid, waar men niet
zonder ontroering naar kan kijken" (J3).
„Men kan ook niet ontkennen, dat het
op deze lijn tot verrukkelijke vormen van
christelijke mystiek is gekomen" (23).
Men ziet het: zowel in de lof als in de
blaam Is er vrijwel geen afstand. Van
Ruler schrijft over de ultra-gereformeer
den zoals een gegriefd kind over zijn
geliefds vader en moeder schrijft. De
sterke gevoelsbinding maakt het onpio-
gelijk distantie te nemen; liefde en kri
tiek zijn beide even sterk emotioneel ge
kleurd.
Dit verleent aan het werkstuk een bij
zonder karakter. In de eerste plaats,
zoals reeds opgemerkt, naar de vorm.
Het stuk heeft, om zo te zeggen, zichzelf
geschreven. Als literator herkent men de
stuwing achter het geheel. Het wordt
gedragen door een heel leven van theo
logiseren: het is een rijp essay, onbe
wust een afscheid van de eigen ieefwe-
reld In de vorm van nadere rekenschap
over één bepaalde zaak.
Wat de Inhoud betreft, hier komt het
woord tot aan de vakgenoten. De theolo
gische leek ziet er "èen inleiding In op
het hele theologische denken van de U-
trecht8e hoogleraar. Als alleen deze ver
handeling van hem zou overblijven, zou
de kundige vakgenoot er een tamelijk
duidelijk beeld van Van.Rulers theologie
uit kunnen reconstrueren. Want hier treft
men meer aan dan alleen een paar bot
ten en een kaakbeen; het skelet is onge
veer compleet.
Een Jaar of tien geleden sprak Van
Ruler op 'n vormingsbijeenkomst van
N.C R.V.-stafleden. Het kouter van zijn
denken was extra scherp en de klei ex
tra zwaar. Na afloop kwam Gabriël Smit
op me af en verklaarde dankbaar te zijn
dat hij niet gereformeerd was. Hij had
Vonkenberg gekend en gewaardeerd,
maar deze gereformeerde manier van le
ven en denken lag hem als een steen op
de maag. Was het een kortsluiting tus
sen de denker en de dichter? Ik aarzel
niet dit geestelijk testament van Van Ru-
Ier tot de literatuur te rekenen Het is
een zwanAcang._ in de vorm van een
theológisch essay.
Toch is me bij de lezing een gevoel
van vreemdheid bijgebleven. Om een an
dere reden dan die destijds bij Gabriël
Smit gold. Op de ultra-gereformeerden
heb Ik tegen dat bij hen een gefossili
seerd soort theologie het leven wil ver
vangen, terwijl dit toch doorgaat. „In het
ultra-gereformeerde leven is het, alsof
de gereformeerde waarheid je in een
huiveringwekkende lachspiegel aankijkt",
zegt Van Ruler zelf op bl. 30.
Hij is eraan ontkomen door accentue
ring van de goede elementen en over
compensatie van de verkeerde. Maar hij
beweegt zich voortdurend op de rand
van een theologisch narcisme. Het ge
loof gaat namehjk over zichzelf naden
ken. buigt zich over zichzelf heen, het
re-flecteert Goed. dat was bij Paulus el
het geval. De mens denkt over alles na
dat is onontkoombaar, daar is hij men*
voor. Waarom zou het geloof hierop een
uitzondering maken?
Maar Van Ruler was op zijn richting
en op zijn vak zo verliefd, dat het esthe
tische trekken verkreeg, evenals de be
vindelijkheid zelve die trekken vertoont.
Dit gebeurt zodra de theologie de nel-
ging gaat vertonen doel in zichzelf te
zijn. De verzoeking van de begaafde
theoloog is om naar binnen een nareist
en naar buiten een mandarijn te worden.
Wat Van Ruler redt is z(Jn spiritualiteit,
zijn open staan voor de Geest Zijn ge
loof was een levend geloof. Zozeer zelfs
dat hij het beoefenen van zijn vak voor
een deel ook zag als spel. Al te ernstige
mensen zullen dit niet verstaan, maar dat
komt omdat zij geen muzische kwalitei
ten bezitten. Is theologiseren dan Inder
daad ook een vorm van spelen? Jawel,
spelen met vuur
Intussen mist theologisch en kerkelijk
Nederland een belangrijke en zelfstandi
ge persoonlijkheid