GEEN KOLONIE VAN RUSLAND Siapend rijk worden kan ook met „fondsen" niet VOOR GOUDEN BERGEN MOET JE WERKEN Mits ons de vrijheid wat waard is to «aL rATEROAG 12 SEPTEMBER 1970 „Rusland,-over twintig jaar geconfronteerd met wereldmacht China zal zich voor die tijd mees ter maken van West-Europa om zich op de westflank veilig te stellen en om de beschikking te krijgen over het Westeuropese menselijke en industriële potentieel". Van mr. H. van Riel fractievoorzitter van de VVD in de Eerste Kamer zijn we gewend dat hij de dingen op schokkende wijze weet te presenteren.. Dat deed hij ook tijdens een gesprek met een verslaggever van de Volkskrant, op 5 september gepubliceerd onder de titel: „Rusland maakt West-Europa tot een kolonie". Mr. H. van Riel De verhouding tussen Rusland en China is zeker zeer ge spannen. Daar heeft onlangs Harrison E. Salisbury, adjunct hoofdredacteur van de New York Times, nog op gewezen in lijn boek Oorlog tussen Rusland en China. Hij acht op grond van persoonlijke waarnemingen zelfs een oorlog op korte ter mijn onvermijdelijk. Voor Rusland is de situatie op de west- fiank dan ook van uitermate groot belang. De gedachte aan een bezetting van West-Europa kan opkomen. Maar voorlopig be hoort West-Europa nog tot de NAVO en het is met name de geloofwaardigheid van deze organisatie die zal bepalen wat er in de toekomst gebeurt. Nu berust dc geloofwaardig heid van de NAVO in eerste I Hpanleg op de bereidheid van I ^Amerika zich in te zetten voor I Idc beveiliging van West-Euro- pa. Zolang die bereidheid niet afneemt, behoeven wij weinig J te vrezen en zal de voorspelling Jvan dc heer Van Riel een Pbezctting tussen 1975 en 1980 zeker niet bewaarheid worden. De suprematie van Ameriika «lover Rusland is groot. Ook ijj] heeft Amerika hier aanzienlijke •^•jbelangen. De huidige situatie lijkt maar .weinig op die van voor 1940. [Het kernwapen heeft aan het Veiligheidssysteem een nieuwe dimensie gegeven. Zowel NAVO als Warschau Pact heeft geen Ibelang bi.j een algemene oorlog die tot zelfvernietiging leidt. Aan beide zijden streeft men er oprecht naar een dergelijke oor log te voorkomen. Dat blijkt o.ni. uit de bereidheid samen 'te spreken over mogelijkheden van wapenbeheersing en -ver mindering. Toch is voorzichtigheid gebo den. Bedacht zij, dat de Ameri kaanse bereidheid mede wordt bepaald door onze bereidheid zei! offers te brengen voor onze veiligheid. Een afnemende de fensie-inspanning zal de bereid- l"'d in de VS om voor onze veiligheid grote risico's te lopen, zeker niet bevorderen. Zij geeft ook voedsel aan krachten die aandringen op een verminde ring van de Amerikaanse troe pensterkte op ons continent. Zo ontstaat dan een situatie waar van Rusland kan profiteren om ons onder druk te zetten en de militaire middelen daarvoor staan in Warschau-Pact-ver- band gereed. Daarover bestaat geen enkel misverstand. Machtsontplooiing is een grootmacht nu eenmaal eigen; een vacuüm is snel opgevuld. In deze tijd wordt dat weer eens duidelijk gedemonstreerd o:a. in het Midden-Oosten. Of dat, voor zover het ons aangaat, zal ge schieden met daadwerkelijke gebruikmaking van militaire middelen, is de vraag. Daaraan zijn immers grote nadelen ver bonden. De kans op zelfvernie tiging blijft bestaan. Maar wat wij bij een voortduren van de huidige ontwikkeling wel mo gen verwachten, is een afhan kelijkheidspositie als die van Finland. Wij willen hiermee niet zeg gen dat Rusland een dergelijke ontwikkeling begeert. Eep krachtig West-Europa, waarvan men weet dat het politiek/mili tair niet agressief is, geeft ook de gewenste stabiliteit op de wcstflank, hetgeen met het oog op dc relatie met China van grootbelang is. Even belangrijk is. dat een krachtige positie van het westen een voorwaarde is om de be trekkingen met het Warschau pact te normaliseren en de Oost-West tegenstelling te over bruggen. Zou een dergelijke si tuatie ontstaan, dan kan Rus land op den duur op een meer vreedzame wijze van onze mo gelijkheden profiteren. verplichtingen, die wy in de NAVO zijn aangegaan, zo goed mogelijk na te komen. Slechts een verhoogde defensie-inspan ning in de toekomst kan de druk ui.t het Oosten keren en daarom acht mr. Van Riel het noodzakelijk dat in de komende kabinetsperiode (1971-1975) een door M. H. von Meyenfeldt „De vanen hoog, de rijen hecht gesloten." We hebben het al eerder beleefd. Staat ons een strategische overval te wachten vanuit het oosten? Eén antwoord op die vraag is moeilijk te geven. Veel zal afhangen van wat wij zelf willen doen voor onze veilig heid. Er zijn tekenen waar neembaar die er op wijzen dat wij onze verantwoordelijkheid slecht verstaan. De onrust van de heer Van Riel is begrijpelijk en wordt door velen gedeeld. Ons vrije voortbestaan valt slechts te verzekeren door de bedrag van twee a drie miljard gulden extra naar defensie gaat. Zo op het eerste gezicht lijkt dat een enorm bedrag (wat het, op zich zelf beschouwd natuur lijk ook is) en terecht kan men zich1 afvragen of een dergelijke verhoging wel redelijk en ac ceptabel is gezien de andere overheidstaken. Het is goed wat nader op de cijfers in te gaan. Twee tot drie miljard gulden méér voor de fensie in de komende vier jaar betekent dat de begroting jaar lijks gemiddeld toeneemt met een bedrag van 200 a 300 mil joen gulden. Immers, het vol gende beeld ontstaat: eerste jaar 200 a 300 meer; tweede jaar (t.o.v. 1970!) 400 a 600 meer; derde jaar 600 a 900 meer; vierde jaar 800 a 1200 meer. Totaal 2 a 3 miljard meer. Ten opzichte van het huidige budget, ca. 4 miljard gulden, betekent een jaarlijkse groei van 200 a 300 miljoen een pro centuele stijging van 5-7 pet. En als wij dan bedenken dat de to tale overheidsuitgaven jaarlijks toenemen met 5 a 6 pet., dan is het absolute bedrag dat wordt gevraagd wel hoog, maar in het geheel van de overheidsuitga ven valt het niet uit de toon. Nog een andere benadering is mogelijk. Relateren wij de de fensie-uitgaven aan het natio naal inkomen, dan leidt het voorstel van de heer Van Riel er toe dat het deel van het na tionaal inkomen dat naar de fensie gaat toeneemt van 3.9 pet. (nu) tot 4.1 pet. a 4.2 pet. De cijfers voor de periode 1961 tot 1965, liepen uiteen van 4.3 pet. tot 5.1 pet. Een toebedeling van een der gelijk bedrag betekent overi gens wel een wijziging van het huidige beleid. Defensie heeft in deze kabinetsperiode niet hoog op het prioriteitenlijstje van de overheid gestaan. De jaarlijkse toename bijzondere uitgaven buiten beschouwing gelaten is de 3 pet. niet te boven geko men. De krijgsmacht heeft daar dan ook de gevolgen van onder vonden. Zij kampt met aanzien lijke tekortkomingen o.a. in de materieelscctor en op het gebied van geoefendheid en reac tiesnelheid. Als wensen noemt mr. Van Rr.el: betere antitank wapens, versterking van de ter ritoriale verdediging, voldoende grote oefenterreinen. Voor de luchtmacht meer gevechtsvlieg tuigen en meer kleine vliegvel den. Deze wensen zijn bepaald niet nieuw; al eerder in dit blad we zen wij er op dat er binnen de krijgsmacht duidelijk aan wijsbare tekortkomingen zijn. Trouwens de bewindslieden van defensie zelf hebben bij meer dere gelegenheden (o.a. memorie van toelichting op de begroting en tydens de openbare Kamer behandelingen) duidelijk ge maakt dat het, zoals het nu gaat, niet veel langer meer kan. Door de afnemende defensie- bereidheid niet alleen in Neder land maar ook elders vermin dert de gevechtswaarde van de conventionele strijdkrachten van de NAVtt> aanzienlijk. Doorgaan op de huidige weg heeft tot gevolg dat het even wicht op conventioneel gebied, dat er nu nog is tussen de NA VO en het VVarschau-Pact (de verdediger kan met minder middelen volstaan) volledig ver loren gaat met alle gevolgen van dien voor onze veiligheid. Vooraanstaande woordvoer ders van de regeringspartijen, verontrust over deze ontwikke- Ifoig, hebben zich reeds uitge sproken over een koerswijzi ging. Het duidelijkst wel de VVD en de ARP. De CHU zal ongetwijfeld volgen. Onduide lijk is de houding van de KVP. De meningen in deze partij lij ken verdeeld. Het ontwerp-program spreekt evenwel over handhaving van de huidige defensieinspanning „waarbij alleen rekening wordt gehouden met de stijging van lonen en prijzen". Ervaringscij fers leren dat een stijging van het budget met circa 7 pet. no dig is om met de loon- en prijs ontwikkeling in dc pas te blij ven. Het ziet er dan ook naar uit dat de huidige regeringspar tijen elkaar in de toekomst op het stuk van defensie wel zullen vinden. Nog een enkele opmerking over de cijfers. Later in het ge sprek spreekt de heer Van Riel nog over een extra benodigd in vesteringsbedrag van 600 mil joen gulden per jaar. Dat moet bepaald op een vergissing be rusten. Een dergelijke jaarlijkse toename houdt in dat in de vol gende kabinetsperiode voor in vesteringen zes miljard extra beschikbaar komt. Letten wij op de behoeften, dan is zo'n bedrag zeker niet nodig. Bovendien, de organisatie is gewoon niet in staat investe ringen van een dergelijke om vang op te vangen, afgezien nog van de vraag of voor dit bedrag wel een markt te vinden is. In vesteren in de defensiesector is nu eenmaal iets anders dan even naar een winkel gaan om iets te kopen. Voorbereidingen vragen veel tijd en de verwer ving van goederen strekt zich uit over meerdere jaren. Een toename van 200 - 300 uiljoen gulden per jaar, als in het begin genoemd, is meer reëel. ilies Voor wie de advertenties en de brochures wil geioven ligt het goud op straat. Je hoeft maar een bonnetje in te vullen, wat spaarcentjes te storten en je bezit dat goud. Over een paar jaar, wordt beloofd, heb je je kapitaaltje flink uitgebreid zonder er wat voor te hoeven doen. Dat werk wordt wel door het beleggingsfonds gedaan. Gemakkelijker kan het niet. Althans, als men die fantastische voorspiegelingen van de fondsen-met-de-mooie-namen voetstoots ac cepteert; als men ingaat op de kleurrijke verkoop praatjes van de handige verkoper, die het fonds met veel overredingskracht aan de man moet brengen. Aan de kleine man, want de grote met veel geld op zak en wat financieel verstand, kijkt wel uit. Die trapt niet in een mooie brochure of glad gepraat van de man aan de deur. Die wil eerst méér weten. Zó veel, dat de verkoper het uiteindelijk zélf allemaal niet,meer weet en mét zijn fonds door de mand valt. Want dat hebben financiële experts vooral de laatste jaren wél ontdekt: er zijn veel bonafide fondsen, maar er zijn er nog meer, die dat niet zijn. Fondsen, die met harde verkoopcampagnes de kleine spaarder overdonderen, hem gouden bergen beloven in korte tijd: veel winst, hoge rentes, hoger dan enige bank die wil en kan geven. Maar die ook, als de klant zijn geld terugvraagt, vaak nul op request geven en ver wijzen naar de kleine lettertjes, die de koper bij al dat goud-geflonker over het hoofd heeft gezien. Door Dick Ringlever Met mooie volzinnen wordt de koper een rad voor de ogen ge- :er|draaid. Het was dan ook niet zomaar een opmerking, die deze week te lezen stond in het jaar verslag van de Obam, een van de gerenommeerde Nederlandse fondsen, die officieel bij de beurs genoteerd staan. Eerder een alarmsignaal: „het moet ons van het hart, dat het ons als m een ernstige tekortkoming voor- i„ komt, dat in Nederland op het gebied van de collectieve beleg gingen zo weinig wettelijke voorschriften bestaan, waardoor de mogelijkheden tot misbruik I vooral voor de buitenlandse fondsen, waarvan de aandelen in Nederland niet officieel zijn genoteerd, wijd openstaan". En even verder: „Speciaal met ent betrekking tot verslaggeving, vol reclame en colportage is hier sprake van een ernstige lacune i Deze aangelegenheid is. afgezien van het belang van een betere bescherming van de argeloze belegger, ook daarom zo belang rijk omdat een omvangrijk mis- 0 g ibruik op dit gebied al dui- •s' J delijk aan den dag is getreden, c.pli ernstig afbreuk doet aan het vertrouwen, onmisbaar bij het streven van velen naar grotere ïzitsspreiding". Dat al die fondsen vooral de laatste jaren ook met veel ruchtbaarheid op de Neder landse markt zijn verschenen, is niet vreemd. Immers, het kli maat voor hun acties is gunsti ger dan ooit nu ook de gewone burger langzaamaaa notie krijgt jVan de jaarlijks groter wor dende geldontwaarding. Hij ként het begrip inflatie, al was het alleen maar van het huishoudboekje van zijn vrouw. Hij weet, dat hij met die zilve ren Nederlandse gulden elk jaar minder doet. Geen vier procent, zoals een paar jaar terug nog, maar veel meer: met de norma le spaarbankrente van 4,5 pro cent voor direct opzegbare saldi, beent hij die stijging nauwe lijks bij. Die loonsverhogingen van de laatste jaren mogen dan aan spreken, feit blijft toch, dat hij met die grote stijgingen verge leken met andere EEG-landen bepaald niet vooraan loopt waar het om reële loonsverbeteringen gaat. En wat doet zo iemand met een paar duizendjes op de bank dan als hij leest, dat hij dat geld veel beter kan beleggen: met winstpercentages van 20 en meer. Hij laat zich gemakkelijk beïnvloeden. Zeker als de ver koper van dat fonds hem met een stapel papieren in de hand komt vertellen, dat degenen, die vijf jaar geleden 500 gulden in vesteerden, daar nu zo'n dikke 1500 gulden van hebben ge maakt. Zo'n verhaaltje trekt: niet alleen de aandacht; ook het geld uit de beurs van de koper in spe. In financiële kringen toont men zich daarover hogelijk ver baasd. Men vraagt zich af hoe het mogelijk is, dat nog zovelen hun geld zo lichtvaardig wegge ven aan ondernemingen, die in het fellé gevecht om geld geen middel onbeproefd laten dat te verkrijgen. Uit ervaring weet men, dat het hier vooral om mensen gaat, die zich niet realiseren, dat je dan wel geld kan verdienen, maar dat daar ook iets voor ge daan moet worden; dat voor niets de zon opgaat, maar dat slapend rijk worden een fa beltje is. Mensen die niet besef fen, dat die voorgespiegelde winsten toch ergens vandaan moeten komen en dat het on verantwoord is verdiensten in de toekomst te beloven als het nog vandaag is. En men wijst er op, dat er ook in Nederland nog wel zoveel betrouwbare instituten zijn gróte banken, levensverzeke ringsmaatschappijen, commissie huizen dat men echt niet hoeft te gaan gokken met fopdsen, waarvan men niets weet. Die instituten bieden wat economisch verantwoord is - zeven tot acht procent rende ment op wat langer vastgezet kapitaal en als men zich per se in de effectensfeer wil be geven, zijn er altijd de zekere fondsen, de staatsobligaties, dc pandbrieven en de éerste klas aandelen. „Er zijn mogelijkheden ge noeg", zegt de expert. „Waarom zou men dan juist in zee gaan met een onderneming, die er van buiten wel mooi uitziet, maar waarvan verder weinig of niets bekend is?". Want dat is vaak het pro bleem met veel van die ..funds": ze timmeren wel aan de weg met hun naam, maar nauwelijks met hun cijfers. En bovendien: wat zégt het de leek als hem een staat van beleggin gen wordt overlegd en wat zegt het bijvoorbeeld als in de bro chure wordt vastgesteld, dat een van de bedrijven, waarin het fonds heeft belegd, in drie jaar tijd zijn vermogen verdub belt? Zij, die de weg kennen in de geldwereld, wete~h maar al te goed, dat je de zaken altijd mooi kan voorschotelen. Zelfs met statistieken. Het gezegde, dat er leugens, grote leugens en statistieken zijn, is al vele ma len bewaarheid geworden. Een advies van zo'n expert oor degenen, die zich tóch in ;lie geldwereld willen begeven: neem eerst een adviseur in de arm. Stap bijvoorbeeld naar een bank; daar zit de vakman, die de weg kent. Die weet, dat bankrente een limiet is, waar boven men grotere risico's kan lopen bij bepaalde beleggingen, die op het eerste gezicht uiter mate lucratief lijken. Maar die ook weet hoe die risico's zoveel mogelijk te beperken. Eén zo'n expert: „We hebben de mensen hier wel gehad; klei ne beleggers, die hun lucht kastelen in rook zagen opgaan Ze hadden aan zo'n fonds deel genomen. .Maai- toen ze enige tijd daarna het geld weer nodig hadden, bleek het fonds niet thuis te geven. De deelneming kon eventueel wel worden inge ruild voor andere stukken, die misschien gemakkelijker ver koopbaar zouden zijn, maar het resultaat bleek toch, dat men geen winst, maar een fors ver lies had." „Waren ze eerder bij ons ge weest, dan had zo'n strop voor komen kunnen worden. Niet. dat we elk fonds, dat aan de weg timmert, zomaar afwijzen. Integendeel: er zijn goede tus sen, fondsen, die ook de nodige openheid betrachten; die gege vens op tafel leggen, waaruit vakmensen conclusies kunnen .rekken. Maar er zijn er ook die weinig of niets publiceren. Daar hebben we weinig mee op. In principe gaan we daar al geen inlichtingen inwin nen. We houden ons liever bij de fondsen, die we kennen en die ook duidelijk laten kennen." Kenners van de branche ge ven graag toe, dat de verkopers van vage fondsen meestal „han dige jongens" zijn, die ondanks hun korte opleiding (in werke lijkheid raakt men pas na zo'n acht jaar wat thuis in de ge compliceerde financiële wereld) op veel vragen direct een ant woord klaar hebben. En daar mee overdonderen zij de koper in spe, want die kan nauwe lijks controleren of hetgeen ge zegd wordt wel steekhoudend is; hij weet er te weinig van en' heeft geen weerwoord. Een deskundige: „Vaak gaat het hier om verkopers, die nau welijks achtergrond hebben. Soms deden ze een paar maan den ervoor nog in tweedehands auto's. Aangelokt door de ver diensten zijn ze overgestapt, want hun provisies zijn vorste lijk. De- advertenties, waarin verkopers worden gevraagd, la ten daarover geen twijfel. 35000 gulden, staat er dan, is voor iedereen haalbaar". „Maar een halve ton zit er ook in, als ze er een beetje werk van maken. Dat geld moet natuurlijk ergens vandaan ko men. En meestal komt dat van de kleine spaarder, vaak van de bejaarde, die voor zijn oude dag graag iets extra's achter de hand heeft: een extra winst op zijn met moeite bijeengegaarde spaarcentjes." „Dat hij bij zulke fondsen, die er dergelijke praktijken op na houden, bedrogen uitkomt, hoeft nauwelijks betoog. Het zou niet de eerste, keer zijn, dat zo'n spaarder, die 'óp zijn 65ste deel neemt en er op zijn 70ste weet uit wil, te horen krijgt, dat dit pas over twee jaar kan. Dat kon meneer toch weten? Het stond in de kleine lettertjes, ui teraard. En het is nog maar zeer de vraag of hij na die jaren wachten nog enige winst maakt". Wil zo'n spaarder per se luk raak met een fonds in zee. dan is het, zeggen experts, in elk geval zaak te informeren. Men kan bijvoorbeeld vragen wa» iet fonds doet, als hij over pak weg drie jaar zijn participatie- bewijs wil verkopen. Onder welke voorwaarden kan dat en: wat krijgt hij er dan voor? Als dan gezegd wordt, dat de bewij zen kunnen worden ingeruild tegen andere aandelen, wordt de zaak meestal al direct twij felachtig. Veel verstandiger is het deskundigen kunnen dat niet genoeg beklemtonen een vakman te raadplegen. Want die zal objectiever adviseren dan de verkoper of een brochu re. Die zal niet afgaan op de slogans in de advertenties, de goocheltrucs met cijfers. Hij weet, dat slapend rijk worden onmogelijk is. Dat ner gens gouden bergen op straat liggen. Wie geld wil verdienen, zal er altijd nog voor moeten werken. Het „dat regelen we wel ev?n voor u" van de verko per is een fabeltje. Want nóch hij nóch het fonds, dat hij ver tegenwoordigt, kan die gouden ïergen waarmaken. Tenzij men enorme risico's neemt. Maar ook als die risico's niet tot desa streus verlies leiden, is het ge win nooit zodanig, dat het de iok waard is. Veilig minder geld van geld makén lijkt vooralsnog lucratie» ver, alle mooie slogans ten spijt...

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1970 | | pagina 13