VERZOEKE BELEEFD
DE KERK NIET TE
VERONTREINIGEN
Rijnsaterwoude en
Leimuiden verloren
agrarische karakter
Alleen hardwerkende
verenigingen hebben
overlevingskansmits
zij streven naar een
voor de kritische
toehoorder van nu
aanvaardbaar niveau
27
TET muziekleven in Leidens omgeving
kabbelde na 1919 in alle rust verder.
iet als op zo menig ander gebied beteken-
[e hier het einde van de eerste wereld-
orlog geen nieuw begin. De dorpsgemeen
schappen lagen nog vredig geïsoleerd,
ladio en autobus zouden zich eerst later
chuchter aankondigen. Weliswaar reed de
rein tussen Leiden en Alphen, waren
ioordwijk, Katwijk, Voorschoten en de
sollendorpen door de tram met Leiden
erbonden en werd daar ook voor allerlei
loeleinden gebruik van gemaakt, maar,
n dit is essentieel, trein en tram verbon
en niet de ménsenandere plaatsen waren
indere werelden.
JOHANNES DE HEER
Ook aan het uiterlijk van
koren en korpsen wordtals de
financiën het toelaten, zorg be
steed. Zo stak Kunst na Arbeid
te Koudekerk zich nog onlangs
in nieuwe uniformen.
Cantate Deo" (KatwijkNoordwijk)
van Johan Admiraal, kreeg meer dan
locale bekendheid door de jaarlijkse
Lucas Passion vertolkingen. In febru
ari j.L bracht „Halleluja", als eerste
in de omgeving. Bachs Matthaus
Passion in de Katwijkse Sporthal.
De muziekverenigingen, die ook
feestdagen en dorpsgebeurtenissen
luister bijzetten, vroeger ook tent
concerten gaven en voor dit alles
door de gemeenten werden (worden)
gesteund, hadden altijd een wat ze
kerder bestaan dan menig koor. Het
dorp kon immers zijn korps niet
missen.
KALE AMATEURS
T/AN BUITEN zagen in vroeger ja
ren vele van die ensembles er
weinig fraai uit. Ieder blies in eigen
tenue, in allerlei kleuren, op z'n best
met een uniformspet. De stijgende
welvaart, oud-papier en damesco
mité-acties en het Prins Bernhard
fonds deden wonderen. Langzaam
aan veranderden de kale amateurs
in kleurig geuniformde muzikanten,
die hun nieuwe instrumenten met
gepaste trots hanteerden. Alleen het
oude vaandel met rinkelende me
dailles en zilveren lauwertakken
overleefde meestal de vernieuwings-
storm.
Veel belangrijker was echter ook
hier de kwaliteitsstijging. Welnu, het
ene korps na het andere achtte het
aan zijn status verplicht, een vak
man als dirigent aan te trekken.
Men zag uit naar élite-beroepsmuzi
kanten uit de KMK, Mariniers- en
Luchtmacht-Kapel, die dit voor hen
vreemde werk tegen een gepaste be
loning wilden aanpakken. Niet altijd
lukte dit Het leiding geven aan
amateurs is heel wat anders dan zelf
op hoog niveau muziek maken.
Toch heeft menig korps in de
Leidse contreien ervan geprofiteerd.
Maar als de speellui niet wilden stu
deren, de repetitie niet hoger dan
een wekelijks uitje stelden en om
allerlei redenen verzuimden, moest
de vakman z'n eisen wel lager stel
len of op den duur teleurgesteld ver
trekken. Dan viel zo'n korps weer in
z'n oude doen terug.
Er waren (en zijn) ook dirigenten,
die, bij wijze van compromis, tot
populaire stukken overgingen. Maar,
ondanks alles, is het gemiddelde
kwaliteits- en programmaniveau in
de 1 aatste tien jaar toch aanzienlijk
gestegen. Ik denk hierbij, zonder aan
andere korpsen tekort te willen
doen, vooral aan de verenigingen
„Arti et Religioni" (Alphen).
„Crescendo" (Sassenheim), „Crescen
do" (Noordwijk), en „Valkenburgs
Harmonie", terwijl ook de gang van
zaken bij „U.N.I." (Katwijk aan
Zee), „De echo der duinen" (Noord
wijk) en „Kunst na Arbeid" (Koude
kerk) veel goeds belooft. Van enkele
korpsen echter hoort men nauwe
lijks meer iets.
MARTIALE ENSEMBLES
jJ7EN BELANGRIJK verschijnsel in
onze tijd is de drumband. Deze
kleurig uitgedoste martiale ensemb
les, voorafgegaan door sierlijke ma
jorettes, binden veel jeugd. Alleen
hierom reeds verdienen ze in waarde
gehouden te worden.
Ik zou ook nog uitvoerig over de,
door beroepskunstenaars gegeven,
concerten kunnen schrijven, maar ik
moet volstaan met het noemen van
enkele namen. In Leiden, Katwijk
en Noordwijk trekken de zomer or
gelbespelingen veel publiek. Vermel
ding verdienen ook de winter con
certen in Voorschoten, Hazerswoude
en Lisse (orgel van de St. Agatha-
kerk).
Zeer vele amateurverenigingen,
vooral de korpsen, worden ernstig
benadeeld door het gebrek aan goe
de zalen. Het zou te wensen zijn, dat
de gemeentebesturen hieraan op
korte termijn iets gingen doen. De
nood dringt.
OVERLEVINGSKANS
IJEBBEN ONZE amateursvereni
gingen nog een toekomst? Ik
durf, eerlijk gezegd, geen prognose
aan. Het schijnt wel zeker, dat een
aanthl van de nu nog bestaande, in
de loop van de tijd zal verdwijnen.
Ze verliezen de publieke belangstel
ling. Alleen de hard werkende vere
nigingen, onder zeer goede leiding,
hebben, naar mijn mening, een over
levingskans, mits zij streven naar
een niveau, dat voor de kritische
toehoorder van nu aanvaardbaar is.
Dit betekende dus, dat men
noeg had aan eigen muzikale
iermaken: de repetities van zang
vereniging (de „zang") en muziek
corps (de „fanfare" of de „har-
ponie"). De dirigent („direc-
jeur") was vaak een verdienste
lijk amateur of ook wel een vak-
rian, muziekleraar of stafmuzi
kant. Hij zwaaide zijn houten of
poren, nikkelgeknopte stokje, men
long of blies zo goed mogelijk en
le gezelligheid verguldde de al
gemene inspanning.
Generaliseren is uit den boze, ik
peet het. De enkele uitzonderingen,
lie soms hoog boven het gemiddelde
jeil uitstaken, mogen niet worden
hiskend. Men wist trouwens niet
|eter, bij gebrek aan voldoende ver-
felijkingsmateriaal. Iedereen was
lik tevreden, als het maar zuiver en
piet gevoel" klonk. En samen werk-
e men voor de jaarlijkse uitvoering,
iet hoogtepunt van het dorpssei-
pen; de harmonie of de fanfare bo-
lendien voor de tent en de straat, op
ioogtijdagen en bij bijzondere ge
beurtenissen.
ALS HET GRAS
JfET VALT niet mee, iets zinnigs
over het dorpsmuziekleven uit
le eerste jaren na 1919 te vertellen.
%de programma's kunnen inlichten
'er het wat, maar over het hoè is
iaar heel weinig meer bekend. De
lanken daar gaat. het toch om, is
Is het gras vergaan. Er bestaan ook
een grammofoonplaten van.
Krantenverslagen uit die tijd, voor
iver aanwezig, kunnen ons even-
oin inlichten. De min of meer musi-
ilogische, corrigerende kritiek, die
igenwoordig, sedert ongeveer 1950,
)k het concertleven in de dorpen
egeleidt, bestond buiten de stad
et.
De programma's van de zangvere-
gingen vermeldden christelijke lie-
>ren, bewerkte psalmen, ook wel
atoriumkoren en veel composities
natuurpoëzie.
Voor mij ligt het programma van
in uitvoering door een koor ergens
de omgeving van Leiden. Die
erd gegeven door een christelijke
tngvereniging op vrijdag 14 maart
'24. „des avonds te kwart voor 8
tir", in een kerk. Ook de namen
in de „directeur" en de piano-„ac-
impagnateur" noem ik niet. Daar
iat het niet om.
Het programma citeer ik letterlijk,
et aantekeningen tussen haakjes:
la. ADVENT (op u, mijn Heiland
ijf ik hopen), van J. W. Frank, lb.
EERE JEZUS, GIJ ZIJT MIJN (be-
erking J. S. Bach), 2a. IN MEI, Isr.
Olman, 2b. O, GULDEN HOOFD
■w.z. de zon) Jac. Bonset, 3.
FSCHEID VAN 'T WOUD, F. Men-
'lssohn Bartholdy, 4. O, JEZUS,
UN TROOST, J. S. Bach, 5. GE-
ED DES HARTEN, Dan, de Lange,
PSALM 150, J. P. Sweelinck, 7.
LIJF BIJ ONS HEER, DE GOU-
EN ZON GAAT DALEN, L. Reich-
t, 8. ZEGEKOOR (uit „Josua"), G.
Handel. 9a. AVONDKOOR (uit
opera „das Nachtlager vor Grana-
i"). C. Kreutzer, 9b. HERDERS
ONDAGSLIED. C. Kreutzer, 9c.
:CE, QUOMODO MORITUR. Jac.
andl.
Dit programma, tevens „Bewijs
in Toegang", kostte „50 cent" „Ap-
audiseren en Rooken" waren
reng verboden. En ook nog: „Ver-
leke beleefd het kerkgebouw niet
verontreinigen".
ALLEGAARTJE
?EN WAT vreemd allegaartje, dat
programma. We doen het tegen-
oordig anders. Maar de kwaliteit
<m de composities is toch goed tot
rij goed.
Er staan tenminste geen eigenge-
:ide psalmbewerkingen op. En drie
erken zijn van Nederlandse com-
onisten. De vreemde teksten waren
één (latijnse) na, vrij vertaald. Ik
>u er wat voor geven, om nog eens
1 kunnen horen, hoe het allemaal
lonk.
Vermelding verdient nog, dat het
edoelde koor was aangesloten bij
den Bond van Gemengde Zangvere-
igingen in Nederland" (opgericht 30
'aart 1900). Men kon dus putten uit
e bondsbibliotheek en. aangezien er
>en reeds concoursen bestonden,
as de vereniging ook in staat, zich
et andere koren te vergelijken. Ik
eet niet of het overal zo gesteld
as. maar dit koor maakt, op een
stand van 46 jaar, voor die tijd
ch lang geen slechte indruk.
M'n eigen herinneringen uit die
id zijn beperkt tot de stad (in casu:
otterdam) en dan nog maar tot een
Mn deel daarvan. Maar de wijken
rond het centrum en vooral op de
linker -Maasoever, waren toen in
menig opzicht gesloten ge
meenschappen, zodat een vergelij
king met de dorpen rond Leiden nog
niet eens zo gek is: Ik weet nog, dat
het vooral met de klankverhoudin
gen en de homogeniteit dikwijls niet
best gesteld was. Dit gold ook voor
de korpsen. Het „met gevoel zingen"
gaf al te gemakkelijk aanleiding tot
individualistisch uitspringen van de,
in eigen kring, gevierde zangers en
spelers. Dit euvel was zelfs een jaar
of tien, vijftien geleden hier en daar
nog niet onderdrukt.
Pas langzamerhand ging men be
grijpen, dat het om de evenwichtige
samenklank ging en dat persoonlijke
accenten, om niet te zeggen: uitspat
tingen, uit den boze waren. Wie het
destijds befaamde „Jo Vincent
kwartet" (nota bene uit vier eerste
rangs vaklieden bestaande) nu nog
eens via een grammofoonplaat kan
beluisteren, wordt (niet zo prettig)
getroffen door de losse samenhang
van deze vier mooie stemmen. Zo
willen wij het niet meer horen en
doen.
GROOT EN DUUR
FR VERANDERDE niet veel, noch
in de programma's noch in de
opvattingen. Hier en daar werd eens
een nieuwe vereniging op gericht.
Maar ook verdwenen er, door inter
ne moeilijkheden of gebrek aan be
langstelling.
Al dadelijk moet hier de opkomst
van oratoriumverenigingen worden
vermeld: Katwijk aan Zee, Alphen,
Lisse zijn er voorbeelden van. Ze
gaven van bekende werken (Elias,
Die Jahreszeiten, Die Schöpfung,
Der Messias, enz.) grote dure uitvoe
ringen, met solisten en orkest.
Dit was natuurlijk niet ineens ge
gaan; vanuit de gewone „zang", met
oratoriumkoren op het programma,
slegen ze hoog op. Over belangstel
ling hadden die koren niet te kla
gen: de liefhebbers waren door de
radio, door bezoeken aan uitvoerin
gen in de stad, wijzer geworden. Al
leen was het toen met de a capella
zang, jammer genoeg, gedaan.
Ja, die radio. Jarenlang was het
meer een experimenteerkastje, een
curiositeit, dan een serieus commu
nicatiemiddel. Maar de grote tech
nische verbeteringen (na 1930) deden
ernstige concurrentie met de koren
vrezen. Op den duur echter, ging die
radio juist het concertbezoek stimu
leren.
DE HEER EN ZWART
JK MAG niet verder gaan, alvo
rens de namen van twee grote
Nederlanders met veel respect te
hebben genoemd.
Door zijn vereenvoudigde bewer
kingen voor harmonium van stukken
uit allerlei werken van de grote mu
ziekliteratuur, en zijn cijferschrift
voor de eenvoudigen, verdient Jo
hannes de Heer in dankbare herin
nering te worden gehouden.
En Jan Zwart, die door de maan
dagse orgelconcerten (van l1/» uur)
voor de NCRV en zijn composities
talloos velen naar het orgel heeft
leren luisteren en tot zélf spelen
heeft gebracht. De Heer en Zwart
maakten een, in christelijke kringen,
niet of weinig ontgonnen gebied
bouwrijp, ze zaaiden maar, en zelf
hebben ze het begin van de rijke
oogst nog mogen zien.
Het kerkvolk was met het orgel en
de orgelmuziek vertrouwd geraakt;
ook het orkest kwam, via de radio,
binnen de belangstellingssfeer. Dank
zij de steeds beter wordende oplei
dingen, de informatie de communi
catie, het toenemende concertbezoek,
steeg het gemiddelde uitvoeringspeil
van de amateur-verenigingen, al liet
de programmakeus, als gevolg van
een tekort aan muzikaal onderschei
dingsvermogen, in menig geval nog
lang te wensen over.
Met de mobilisatie (voorjaar en
zomer 1939) verloren de verenigin
gen veel jeugdige zangers en muzi
kanten. Sommigen konden hun ver
lof nog op de repetities afstellen,
anderen die daarbij dichtbij gele
gerd waren, hadden tijdelijk zelfs
helemaal geen nood, maar zekerheid
was er toch niet meer. De Duitse
bezetting tenslotte, betekende het
non-actief van alle verenigingen die
niets met de cultuurkamer te maken
wilden hebben. En dat waren ze in
feite allemaal.
Uit die tijd stammen de, vroeger
in Leidens omgeving vrijwel onbe
kende kerkkoren. Een kerkkoor be
hoefte zich namelijk niet aan te
sluiten of te melden. Niet overal
sloegen ze blijvend aan. Dat in Kat-
wij kaan Zee bijvoorbeeld verdween
later al vrij spoedig. Men had er
daar geen behoefte aan. Maar het is
Alleen topprestaties trekken nog pu
bliek.
Opmerkelijk is intussen de opbloei
van het huiselijk en in besloten
kring zelf musiceren, ook en vooral
in clubjes.
SCHRIJNEND GEBREK
T/ELE KOREN hebben ook een
schrijnend gebrek aan heren-le
den. De jeugd moet studeren, doet
aan sport, is in militaire dienst,
heeft van alles en nog wat omhan
den en laat de zang voor wat die is.
Ook de korpsen zijn dolblij met
nieuwe leden: ze vormen jeugdreser-
ves, om er later uit te putten, als die
dan nog niet verlopen zijn.
Door de veranderde mentaliteit,
het zich wijzigende levenspatroon,
de volmaaktheid van grammofoon-
en bandopnamen en, zoals reeds ge
noemd, de alvermogende techniek,
hebben de dorpskoren en korpsen
het in de afgelopen tien jaar moei
lijker gekregen. Een in onze omge
ving bekende, koordirigent voorspel
de mij eens, dat alleen de eerste
rangs amateurkoren (-korpsen) zul
len overblijven. Het ziet ernaar uit,
dat hij gelijk krijgt.
Om het mannenzangerstekort zo
veel mogelijk te compenseren, begon
Hans Boelee zijn koren samen te
voegen en gecombineerde uitvoerin
gen te geven. Deze massale zangcon
certen (met orgelbegeleiding) hadden
tijdelijk groot succes, ook al, omdat
Boelee voor dit typisch Engelse gen
re veel aanleg had en zijn enthousi
asme op de schare kon overdragen.
Hij was daarbij gewoon, ook het pu
bliek in te schakelen. Met zijn ver
trek naar Driebergen was tevens de
opleving voorbij.
Boelee's vriend en collega Dirk
van Vliet ging zich op de kinderko
ren specialiseren. De, door Riek Mei-
jering opgerichte en jarenlang door
haar geleide Lenteklokjes (de naam
is door haar vaders, ds. Meijering,
JAN ZWART
verzonnen) waren door Rieks plotse
linge vertrek herderloos achtergela
ten. Ze zouden zeker voorgoed van
het toneel verdwenen zijn, als niet
een (ongenoemde) muziekvriend
Dirk van Vliet had voorgesteld, de
draad weer op te nemen. Zo gingen
de Lenteklokjes van Katwijk en
Sassenheim (later ook in Alphen)
een nieuwe spectaculaire bloei tege
moet
De zangersavonden, vele seizoenen
lang hoogtepunten in de ama-
teurskorenbedrijvigheid, verloren
door kwaliteitsverlies en te lange
duur gaandeweg hun aantrek
kingskracht. Het publiek bleef weg
en ten slotte waren het alleen nog
de andere deelnemende koren, die
luisterden. Men h oorde er daarna
lange tijd niets meer van. Na een
paar mislukte pogingen schijnt zich
nu weer een nieuwe opgang aan te
kondigen.
VERDRIETIGE ZAAK
HE ZANGVERENIGINGEN zetten
na de oorlog hun bestaan in ei
gen kring, zij het succesvol, gewoon
of moeizaam, voort. Zoals vanouds
staan of vallen ze met de dirigent,
die het behoort te weten. Nu is het
voor vele dorpskoren een verdrietige
zaak, dat de werkelijk goede diri
genten voor hen zo moeilijk te krij
gen, resp. vast te houden zijn. Van
daar het wisselvallige bestaan van
zulke verenigingen.
Dank zij de volhouders, de leden,
die voor hun vereniging leven,
wordt het bestaan toch voortgezet
Ik ben echt blij, dat sommige koren
het nu weer zo goed getroffen heb
ben (Hazerswoude, Rijnsburg en
Voorschoten, bijvoorbeeld).
Katwijk aan den Rijn, Zoeterwou-
de en Leiderdorp (Excelsior) hebben,
nu al voor de derde keer, dezelfde
dirigent Bas Siereveld. Ze doen het
ook vaak samen en dat heeft al een
uitvoering van „Die Jahreszeiten"
geleverd.
Het Leiderdorpse kerkkoor „Hart
en Stem" zong vroeger, onder Truus
Massaar-Van Driel, samen met het
Scheveningse „Juliana", om de twee
jaar een oratorium. Nu wordt het
geleid door Nanna de Vries, de broer
van Job, die in Sassenheim al jaren
lang een klein, vitaal mannenkoor
leidt. Ook Koudekerk en Katwijk
hebben een mannenkoor. Het grote
Katwijkse („Jubilate") veranderde
enkele malen van dirigent. Tegen
woordig leidt Sander van Marion
deze toegewijde zangers.
Een speciale, grootscheepser vorm
van koorzangbeoefening kennen we
in de oratoriumverenigingen. Ze
hebben dus met de oeroude reine a
capella-zang afgedaan. „Excelsior"
(Katwijk, o.l.v. Herman Blekken-
horst), „Hosanna" (Alphen o.l.v. Ba
rend Schuurman), „Comt nu met
sangh" (Sassenheim, o.l.v. Cor Kool),
„Voorschotens Chr. Vocaal Ensem
ble" (o.l.v. Louis van Wijngaarden),
„Soli Deo Goria" (Noordwijk) en de
koren in Nieuw-Vennep. De Kaag en
Lisse (o.l.v. Sander Visser) geven re
gelmatig goed bezochte uitvoeringen.
De korencombinatie „Halleluja-
door Johan
van Wolfsivinkel
merkwaardig, dat in Alphen nog al
tijd de meeste koren nauw bij de
verschillende kerken betrokken zijn.
VOLLE KERKEN
JVIA 1945 herleefden de muziekakti-
viteiten. De belangstelling laaide
fel op, ook bij het grote publiek.
Men had zo lang onder de druk ge
zeten, dat iedereen overal voor te
vinden was. Ik kan mij, met een
zekere weemoed, nog de barstensvol
le kerken herinneren, o.a. in de
Rijnsburgse Rapehburgkerk, waar
Feike Asma speelde.
Kunstkringen schoten allerwege op.
Wie ook speelde of zong, het publiek
stroomde toe. De koren van de Ring
Leiden hielden zangavonden in dicht
bezette kerken, de korpsen gaven
openlucht- en zaalconcerten, de ver
enigingen namen deel aan con
coursen, stelden hun idealen steeds
hoger.
Die hausse kon niet blijven. Maar
de terugslag liet zich aanvankelijk
toch niet dreigend aanzien.
Een veel ernstiger aantéstijng van
het amateursmuziekleven is echter,
op den duur, de ontwikkeling van de
techniek gebleken. Nog altijd geven
velen, te eenzijdig, de schuld aan de
televisie, die, eerst schuchter, maar
na 1955 in een stormloop, tot meer
dan 90 procent van de Nederlandse
huiskamers veroverde.
De TV is echter maar een symp
toom. Het is niet zo, dat dit tech
nische wonder het publiek huiselijk
maakte en dus weghield van de con
certzaal. De mensen zijn, vaak zon
der erg, met de techniek meege
groeid. En ze groeien maar door, van
het ene gemak naar het andere. Al
les kan, tegenwoordig. Dit nu lijkt
mij het grote, het dodelijke gevaar
voor het liefhebberij-muziekleven.
Men is de onvolmaaktheid ontgroeid.
-fr Het orgel in de Grote Kerk
van Noordwijk-Binnen trekt
jaarlijks vele kerkmuziek-lief-
hebbers. Een klein maar fijn
instrument, waarop grote orga
nisten zich graag laten horen.
TEIMUIDEN EN Rijnsaterwoude
zijn beide zelfstandige dorpen
en hadden aanvankelijk een be
volking, die geheel op het agra
rische leven in de omgeving was
georiënteerd. De heer Ninaber
was de eerste burgemeester van
beide gemeenten, maar kon het de
laatste jaren niet zo goed met zijn
raadsleden vinden en ging in 1920
met ziekteverlof. Hij is gebleven
tot 1921 en werd in januari 1922
opgevolgd door burgemeester J.
A. Bakhuizen. Deze was niet al
leen burgemeester maar ook se
cretaris. Hij woonde in het huidi
ge café van J. Keyzer, in welke
woning de secretarie was onder
gebracht.
In oktober 1931 werd de heer Bak
huizen ook burgemeester van
Nieuwveen, waardoor hij het
ambt van secretaris moest neer
leggen. De heer J. W. de Ren
werd toen secretaris van beide ge
meenten. In 1938 kon het huidige
gemeentehuis ais secretarie in ge
bruik worden genomen. Het werd
gebouwd met de bestemming van
ziekenhuis. Hiervan Is nooit veel
gebruik gemaakt. Raadsvergade
ringen en huwelijksplechtigheden
werden reeds eerder in dit' „zie
kenhuis" gehouden.
Per 1 mei 1956 ging burgemeester
Bakhuizen met pensioen en 1 au
gustus 1956 werd de heer B.
Kammenga burgemeester van
Leimuiden, Rijnsaterwoude en
Nieuwveen. Hij ging 1 maart 1966
met pensioen en werd opgevolgd
door de heer H. L. Breen.
Het aantal inwoners van beide ge
meenten was gering en groeide
zeer langzaam. In 1920 had Lei
muiden ongeveer 2000 en Rijnsa
terwoude 600 inwoners. Nu telt
Leimuiden 3850 inwoners en
Rijnsaterswoude is juist de 1000
gepasseerd.
Van nieuwbouw was in 1920 bijna
geen sprake. Een enkele particu
lier bouwde eens een huis. De ge
meentelijke woningbouw in Lei
muiden was gering. In de crisisja
ren werden In Leimuiden vier
blokken woningen door de ge
meente gebouwd. In Rijnsater
woude was helemaal geen ge
meentelijke woningbouw.
Leimuiden begon in 1947 met de
bouw van woningwetwoningen
door A. Post
aan de Kcrklaan. De laatste jaren
komt in beide gemeenten deze
bouw wat meer op gang. Het aan
tal nieuwe woningen neemt gesta
dig toe, zodat beide gemeenten hun
bevolkingscijfer hoger zien wor
den.
De bevolking van Leimuiden en
Rijnsaterwoude is nu al niet meer
op het agrarische leven in de om
geving afgesteld. Het zijn meer
forensen-gemeenten geworden. De
bevolking vindt emplooi buiten
het dorp en zwermt 's morgens uit
naar omringende steden en dor
pen, waar industrieën gevestigd
zijn. Leimuiden en Rijnaterswou-
de zelf hebben praktisch geen in
dustrie maar zijn daarentegen
riant gelegen tussen de Westein-
derpiassen en het Braassemer-
mecr. Als de huidige groei van de
ze dorpen doorzet zal Leimuiden
over tien jaar waarschijnlijk een
bevolking hebben van 5000 cn
Rijnsaterwoude van 2000.
LINTBEBOUWING
In 1920 hadden deze dorpen alleen
maar lintbebouwing. Alle huizen
werden destijds op de dijken ge
bouwd, dus langs de oude Heren
weg, die van Alphen aan den Rijn
naar Aalsmeer loopt. Waarschijn
lijk vertrouwde men de lage pol
derdijken niet. Trouwens de hui
dige dijken zijn evenmin honderd
procent De Westerdijk vraagt di
rect om verbetering, maar verho
ging is tot nu toe achterwege ge
bleven. Gelukkig beantwoordt de
bemaling door Rijnland aan haar
doel, waardoor het boezemwater
op peil wordt gehouden.
De ouderen zullen zicb nog wel he
rinneren dat er in 1920 bij het
gemeentehuis een sluis was, waar
het dorpswater werd doorgelaten
om de sloot langs de Dorpsstraat
te reinigen en te kunnen bevaren
met kleine schepen.