Leiden had een deftige universiteit
ROEM
SILHOUET
Overal in
Leiden
ziet men
gebouwen
_die de
aanwezigheid
van een
universiteit
verraden
RUIMTE
„OPGESCHRIKT door de ellende, die het gevolg van de oorlogen is.
en door de hartstochtelijke tonelen waarmee deze gepaard gingen, heeft
de mensheid het vertrouwen verloren in haar wyze van leven, zoals
die zich naar eigen aard en omgeving in de loop van de tijd heeft ont
wikkeld. Vandaar ook de zo verbreide neiging om. ter verbetering van
het ogenschijnlijk minder deugdelijke in de samenleving, deze geheel
omver te werpen en daarna te proberen er iets beters voor in de plaats
te stellen. In de aanvang van deze cursus leken de verschijnselen van
deze aard zo verontrustend, dat menig belangstellende ook aan de hecht
heid van onze universitaire samenleving temidden van al het wanke
lende ging twijfelen".
Deze woorden had de enkele
landen geleden afgetreden rector,
agnificus van de Leidse universi-
'it kunnen spreken toen hij zijn
bt overdroeg aan zijn opvolger.
|tf zijn evenwel een citaat uit de
\de van prof. dr. A. W. Nieuwen-
is, waarmee hij in 1920 het recto-
overdroeg aan prof. dr. R. P.
in Calcar.
Was er. in het jaar dat onze krant
Bar taak in de Leidse gemeenschap
S daarbuiten begon, ook reeds spra-
e van een opstandig studentendom,
pn een ontevreden wetenschappe-
jke staf en van hoogleraren die de
loude hogeschool niet langer von-
en wat zij in feite behoorde te
Ijn? Beslist niet.
En toch betoogt diezelfde rector
agnificus in zijn overdrachtsrede
fcrder: „In vroegere jaren kon men,
bor het gelijkmatig verloop der
niversitaire cursussen, waarbij zich
|twendige invloeden slechts zelden
erk lieten gelden, in dit verslag
ch terecht bepalen tot de voorval-
n in het universitaire leven zelf.
pgenwoordig echter, meer dan ooit.
et de redenaar zich genoopt tot de
raag. van welke invloed de geest en
I gebeurtenissen der grote
fcatschappij gedurende de verlopen
rsus op de universiteit zijn ge
leest.
Wanneer men stilstaat bij de (re)e-
blutie, die de vaderlandse universi-
Iten op het ogenblik doormaken,
ènt men te bedenken dat er altijd
el roerig leven in de academische
'ouwerij is geweest, zowel zuiver
tern als met betrekking tot de pro-
he maatschappij daarbuiten.
Studentenontevredenheid en -op-
eren zijn er altijd geweest, strijd-
iardige en twistzieke professoren
achten de verdeeldheid vaak op
faat of deden deze zelfs uitgroeien
t nationale causes célèbres; colle-
s werden door herrieschoppende
udenten onmogelijk gemaakt of
lledig geboycot.
Maar ondanks het feit dat de ivo-
h toren die de universiteit van
ar oprichting tot het midden van
(ze eeuw is geweest nu en dan
llde op zijn grondvesten, gewan-
pd heeft hij nooit. Op één uitzon-
iring na: tijdens de Franse over-
jersing, toen de Leidse hogeschool
ptendeels haar vrijheid verloor en
teigde „gepromoveerd" te worden
t een dépendance van de Uni-
jraité Imperiale de France.
|E WOORDEN van prof. Nieuwen-
huis sloegen op de eerste we-
jdoorlog, die een verscheurd Euro-
I had achtergelaten, en op het op-
socialisme en communisme,
de gevestigde orde bedreigden,
daarmee wellicht het establish-
van de universiteit. De Leidse
gold als een deftige uni-
weilicht mede omdat zij de
van ons land is en er vele
een deel van hun vorming
genoten.
Een deftige universiteit. In het
husjaar 1920-'21 maakten één ba
ll en twee jonkheren deel uit van
it uit vijf man bestaande curator! -
en niet gering was het aantal
Qge edellieden, dat lid was van het
Leidsch Studenten Corps. Leiden
had dan ook het leeuwedeel in het
afleveren van bekwame lieden, die
de hoogste posities in ons land zou
den bekleden, zoals ministers, gou
verneurs-generaal en topfiguren in
de rechterlijke macht.
In 1920 maakte de universiteit het
goed, ondanks de sombere volzinnen
in de rectorsrede. Nationale en in
ternationale roem was haar deel.
Niet alleen in de jaren twintig maar
ook in de decennia daarvóór hadden
coryfeeën der wetenschap de faam
van de Leidse academie uitgedragen.
Namen als Snouck Hurgronje
(islamkenner). Lorentz, de fysicus
die de Nobelprijs verwierf, Eintho-
ven de medicus. Karrterlingh Onnes,
fysicus die de laagste temperatuur
wist te bereiken. De Goeje. arabicus.
de theoloog Tiele, de Sanskrit-ken-
ner Kern, de historicus Blok, de fi
losoof Bolland en de astronoom De
Sitter vertellen van de kwaliteit van
het hooglerarenkorps en daarmee
van de plaats van de universiteit in
de wetenschappelijke wereld.
In de jaren twintig was de uni
versiteit een aparte maatschappij in
de Leidse gemeenschap. En het
voormalige Witte Nonnenconvent
aan het Rapenburg was haar cen
trum. De student, en zeker het
Corpslid, had alleen contact met de
burgerij wanneer het ging om hospi
ta of hospes, de winkelier waar hij
zijn levensmiddelen kocht en de
kroeg waar hij zijn dorst leste. De
burcht van het Corps was de so
ciëteit Minerva, die van de VVSL
het clubgebouw aan het Steenschuur.
Steenschuur.
ALS MEN nu Leiden binnenkomt,
ziet men overal gebouwen die de
aanwezigheid van een universiteit
verraden: het sterf iatcomplcx aan de
Haagweg. het Academisch Zieken
huis aan de Rijnsburgerwcg, de mo
numentale complexen aan hel Stati
onsplein. En waar voorheen het aca
demietorentje met de molen De
Valk, de koepel van de Marekerk. de
stadhuistoren en de grijze daken van
Hooglandse- en Pieterskerk het
stadssilhouet bepaalden, gezien uit
de richting Amsterdam, zijn het nu
de betonnen en glazen torenhoge
bouwsels van het chemiecomplex in
de Leeuwenhoek, die ais wolken
krabbers van de wetenschap streng
en zelfbewust de aandacht opeisen.
Ze waren er wel, hier en daar.de
enkele universitaire gebouwen, maar
ze stonden bescheiden weggedrukt
aan de toenmalige grenzen van de
stad: de bakstenen gebouwen van
organische en anorganische chemie
en van farmacie in de Hugo de
Grootstraat, het weinig imponeren
de, toen nog geheten Zoötomisch la
boratorium aan het eind van de
Kaiserstraat het Rijksherbarium aan
de Nonnensteeg, de Sterrenwacht,
wier koepels grotendeels schuilgin
van de universitaire burgerij een
band ontstaan. De nood had niet al
leen een band gesmeed tussen de
studenten onderling, maar ook tus
sen student en hoogleraar en staflid.
Er ontstond een verlangen naar een
blijvende civitas academica, waar
door straks, als de vrijheid was her
kregen, de grote afstand tussen de
groepen zou worden verkleind.
Het waren vooral de studenten,
die zich inzetten voor de verwezen
lijking van deze civitasgedachte,
toen de bezetting tot het verleden
behoorde. Het Leidsch Studenten
Corps zou de aangewezen vereniging
moeten zijn voor samenbundeling
van alle mannelijke studenten, de
Vereeniging van Vrouwelijke Stu
denten voor de dames-studenten. De
beide confessionele verenigingen St.
Augustinus en SSR schrapten hier
toe het begrip „gezelligheidver
eniging" uit hun statuten, om toetre
ding tot Corps en WSL te verge
makkelijken.
Ook de leden van de wetenschap
pelijke staf, een kaste die een be
langrijke trap lager stond dan het
hooglerarenkorps, sloot zich aaneen:
lectoren, conservatoren, prosectoren,
observatoren en assistenten. In no
vember van het bevrijdingsjaar
werd de stichtingsakte, „ter bevor
dering van de Leidse Academische
Gemeenschap" gepasseerd.
Ook in ander opzicht hadden er
ingrijpende veranderingen plaats.
Het Studium Generale verkreeg
een belangrijke plaats om te voorko
men dat de student zich in zijn stu
diejaren uitsluitend zou bezighouden
met zijn eigen studievakken. Door
het bijwonen van colleges van ande
re faculteiten zou niet alleen de blik
worden verruimd maar ook het con
tact met studenten van andere disci
plines worden vergroot Ook werd
een stichting Universitaire Pers in
het leven geroepen, die als taak
kreeg om wetenschappelijk werk uit
Leidse bron te publiceren.
Het Corps bleek niet te beant
woorden aan het nieuw gestelde
doel, en in 1925 werd de Societas
Studiosorum Academiae Lugduni
Batavorum c.s. „Catena" opgericht,
waar de gemiddelde student, begin
nend op voet van gelijkheid, zich
beter thuis zou voelen. SSR en St.
Augustinus herkregen geleidelijk aan
hun gezelligheidskarakter en ten
slotte ontstond de „kritische uni
versiteit", als teken aan de wand dat
het met de innerlijke verhoudingen
en de structuur van de hogeschool
niet allemaal klopte.
Het Corps bloeit ook nu nog niet
in ledental zoals het had verwacht,
ondanks de eerste schreden die men
op de weg van democratisering heeft
gezet. Catena bleek in een behoefte
te voorzien en wist zich, na moei
lijke beginjaren van niet-erkenning,
een degelijke plaats in het studen-
tengezelligheidsleven te veroveren.
De WSL, eigenlijk altijd minder se
lect geweest, trekt ook nu nog bijna
alle meisjesstudenten tot zich.
jQE ONTWIKKELING van we
tenschap en techniek, die zich
na de oorlog in hoog tempo voltrok
nieuwe specialisaties en sub-spe
cialisaties en de sterke toeneming
van het aantal studenten door demo
cratisering van het hoger thans
wetenschappelijk onderwijs,
maakten dat in enkele decennia de
universiteit ruimer baan moest krij
gen. Bedroeg in het academische
Jaar 1945-'46 het aantal hoogleraren
zo 70 en het aantal studenten 3386,
nu zijn deze aantallen gestegen tot
ongeveer 230 respectievelijk (per 1
januari jl.) 10.869.
Rigoureuze maatregelen voor
ruimtelijke uitbreiding konden niet
uitblijven. Wij noemen: het plan
Leeuwenhoek waar de bêta-facultei-
ten zullen komen en aan v/elks rea-
-#■ Pieterskerk en universiteit
zijn altijd onderling verbonden
geweest. Dat zal in de toekomst
nog veel sterker het geval zijn.
Het is zelfs wel mogelijk, dat de
Pieterskerk nog eens geheel in
handen van de universiteit over
gaat.
lisering men bezig is, het Witte Sinr
gel-plan voor de alpha-faculteiten en
een nieuw academisch ziekenhuis,
aansluitend min of meer aan de
Leeuwenhoek.
Inmiddels werden reeds andere
plannen gerealiseerd: het Gra
vensteen werd juridisch centrum,
het bureau curatoren met de admi
nistratie aan het romantische Ra
penburg, vond onderdak in een
strak, zakelijk gebouw hoek Sta
tionsweg-Stationsplein.
Aan ditzelfde plein verrezen hoge
complexen voor verschillende afde
lingen (Afrika-studiecentrum, Afri
kaanse taalkunde, Austronesische
linguistiek, Bahasa Indonesia, Cen
traal Reken-Instituut, culturele
anthropologic en sociologie van
niet-westerse volken, om slechts een
deel te noemen). Ook werden vele
kleinere bestaande panden in de
binnenstad door de universiteit in
gebruik genomen.
Het sterk toenemende aantal stu
denten en daarbij het meer en meer
verdwijnen van het genus hospita
als gevolg van de algemene welvaart
maakten het noodzakelijk over te
gaan tot een deugdelijke organisatie
voor de studentenhuisvesting. Zo
ontstond de stichting Leidse Studen
ten Huisvesting, die al tientallen
studentenhuizen en -flats onder haar
beheer heeft.
Een overzicht van de laatste halve
eeuw Leidse universiteit moet in dit
bestek onvolledig zijn. Wij meenden
slechts enkele hoofdpunten te heb
ben aangestipt en willen nu nog
even stilstaan bij de situatie zoals
die nu is.
Ook aan de Leidse universiteit
zijn de manifestaties van het alge
mene onbehagen van de laatste ja
ren niet voorbijgegaan. Met een va
riant op het chanson van Yvette
Guilbert uit de belle époque, kan
men zeggen: autre temps, autre uni-
versités. De starre structuur van de
universiteit, zowel zakelijk als ten
aanzien van het wetenschappelijk
beleid en de verhouding tussen
hoogleraren, staf en studenten, vroeg
om verandering.
Ook op het Rapenburg wordt nu
de kreet „inspraak" en „herstructu
rering" gehoord. Weliswaar heeft
Leiden vorig jaar geen soort van
Maagdenhuisbezetting gekend, maar
toch zijn er roerige bijeenkomsten
geweest, zoals in de Meijerszaal en
in de Pieterskerk en konden curato
ren zowel als hoogleraren uit de
mond van studenten vernemen wat
er niet deugde en waar het heen
moet
Ook in Leiden beginnen de gren-
ze tussen de onderscheidene kasten
te vervagen en vinden de studenten
dat zij in staat zijn medezeg
genschap te hebben over bestuur,
onderwijs en zelfs wetenschappelijk
onderzoek.
Hoe zal Leiden-universiteitsstad er
over vijftig jaar uitzien? Zal dan die
kleine hogeschool, die in 1575 zo
bescheiden aan het Rapenburg be
gon zijn uitgegroeid tot een
monsterlijk groot instituut waaron
der de stad zelf dreigt te verstikken?
Of zal zij haar functie als onmisbaar
onderdeel van de gehele ge
meenschap met wijsheid en moed
vervullen en met recht de naam „al
ma mater", de voedende moeder van
de maatschappij, in de volle beteke
nis van het woord mogen dragen?
Wij geloven dat wij hierop gerust
mogen zijn.
gen achter het groen van Witte Sin
gel en de aan het oog onttrokken
hortus.
Het Kamerlingh Onnes-laborato-
rium. waarin ook de fysiologie was
ondergebracht, was het sluitstuk van
de mooie huizen van het Rapenburg
en het begin van het lieflijke
Steenschuur. waar stokoude olmen
de weg naar de Breestraat wezen.
Ook dient het t Academisch Zieken
huis te worden genoemd, dat wel
liswaar bezijden de Steenstraat lag
maar, gezien vanaf de Morssingel,
een indrukwekkende aanblik bood.
Toch waren er duidelijke sympto
men, dat de universiteit in opmars
was. Reeds in 1912 werd besloten tot
de bouw van een nieuw Academisch
Ziekenhuis volgens een geheel nieuw
principe: niet één groot gebouw,
waarin alle afdelingen waren onder
gebracht, maar een complex van kli
nieken en laboratoria, waar ieder spe
cialisme, klinisch zowel als niet-kli-
nisch, zijn eigen territoir zou moe
ten hebben. Voor dit plan lag er
een terrein vlak achter het station.
Het huidige Boerhaavekwartier.
De eerste wereldoorlog maakte
voorlopig de realisering van de plan
nen onmogelijk. Het zou 1923 moe
ten worden voor het eerste gebouw
in gebruik kon worden genomen: dat
van de anatomie. Een bescheiden
sprongetje naar buiten, maar een de
finitief begin van de verhuizing van
het grootste deel van universitaire
gebouwen stond leeg en onafgewerkt
Leiden - buiten - de - singels. Het
standbeeld van Boerhaave verhuisde
mee van .de Steenstraat naar de
Boerhaavelaan.
Aan het eind van de jaren twintig
en in de loop van de jaren dertig,
toen de economische crisis zich als
een inktvlek over de wereld uit
breidde, werd de bouw van het me
dische kwartier vertraagd. Een elftal
gebouwen stond leeg én afgewerkt
en eerst in 1928 had de officiële ope
ning van het Boerhaavekwartier
plaats, hoewel nog niet alle klinie
ken daar onderdak hadden gevon
den.
Het oude ziekenhuis werd negen
jaar later het Rijksmuseum voor
Volkenkunde, zodat dit zeer rijk
voorziene instituut voor Leiden be
houden bleef. Er was namelijk spra
ke van dat het Ethnografisch
Museum, zoals het voorheen heette,
naar een andere stad zou moeten
verhuizen, omdat de huisvesting aan
het Rapenburg onverantwoord was.
TJET JAAR 1925 was een hoogte
punt in de geschiedenis van de
universiteit; zij bestond toen 350
jaar. Bedroeg het aantal hoogleraren
in 1920 71, vijf jaar later was dit
gestegen tot 80. Het aantal studenten
was in het oprichtingsjaar van onze
krant 1783, in 1925 was dit opge
klommen tot bijna 2000.
Het hoogtepunt van de 350'ste
diesviering was het verlenen van
een ere-doctoraat aan koningin Wil-
helmina.
Dankbaarheid behoeft nog niet on
tevredenheid uit te sluiten. En onte
vredenheid was er, met betrekking
tot de autonomie van de universiteit.
Die bestond namelijk niet. Formeel
werd de universiteit bestuurd door
drie instanties: de ministeries van
onderwijs en financiën, het curatori
um en de senaat. Curatoren waren
namens de minister belast met het
zakelijke beleid, de senaat met de
wetenschappelijke bevelvoering.
Maar in feite was het Den Haag dat
beslissingen nam, veelal zonder re
kening te houden met de adviezen
van curatoren.
Het laatste spoortje van autonomie
ging verloren toen de Duitsers ons
land bezetten. De geschiedenis van
de universiteit in de donkere jaren
1940-'45 is voldoende bekend. Reeds
het jaar doorvóór had het uitbr< ken
van de Tweede Wereldoorlog een
hij had voor deze gelegenheid zijn
duidelijk stempel op de universiteit
gezet. In 1939 bedroeg het aantal
studenten 3500. Het Leidsch Studen
ten Corps had met veel waardigheid
en vrolijkheid zijn eeuwfeest ge
vierd. In het cursusjaar 1939-'40 was
het aantal studenten gedaald tot
2436. Voor een groot deel was de
mobilisatie hier schuldig aan. Het
aantal hoogleraren, inclusief de bij
zondere. was gestegen tot 104.
De lustrumfeesten in 1940 gingen
na de capitulatie niet door. De recto
raatsoverdracht werd bijgewoond
door de Beauftragte in Süd Holland;
uniform niet verwisseld voor civiel.
Met haar naar Leidse begrip
pen gigantische uitbreidingen
heeft de universiteit een groot
aandeel in het ontstaan van een
nieuw stadssilhouet. Het zijn niet
meer alleen de kerken die het
beeld van Leiden beheersen.
Zo naderde de 26ste november,
waarop prof. mr. R. P. Cleveringa
zijn befaamde rede hield naar aan
leiding van het ontslag van de
joodse rechtsgeleerde Meijers. Cle
veringa werd gevangen genomen en
ontslagen, de praeses coilegii van
het Leidsch Studenten Corps gear
resteerd, Minerva gesloten.
Men trachtte de universiteit te na-
zificeren. razzia's op studenten wer
den gehouden, illegale tentamens en
examens werden afgelegd, de Leidse
universiteit werd het horzelnest, dat
door de Duitsers zou worden uitge
brand.
Op 17 september 1945 werd de
universiteit heropend. Prof. dr. W.
van der Woude, die vanaf 1941 als
waarnemend rector magnificus had
gefungeerd, werd opnieuw in die
waardigheid benoemd.
DEEDS IN de oorlogsjaren was er
in de onderscheidene geledingen