FUSIE MOET GEEN DOEL
ZIJN MAAR EEN MIDDEL
Goochelen met discriminatie
bevordert onze hokjesgeest
ZATERDAG 28 FEBRUARI 197#
Na wereldoorlog II is er een enorme emigratiegoif geweest. Duizenden gezinnen trokken
eg. Naar Canada, naar Nieuw-Zeeland, naar Australië. Het waren nagenoeg allemaal hard-
erkende, flinke mensen die in een tweede vaderland met grote vastberadenheid een nieuwe
fekomst gingen opbouwen. De regering hield propagandapraatjes en gaf die pittige Nederlan-
ü^rs een handvol reisgeld en de zegen mee. Waarom trokken die mensen weg? Antwoord: Ze
Vfden een geheimzinnige kwaal, de „emigritis".
!-3(
Ze zagen het 'niet meer in het
ide vaderland. En omdat de re-
iring (kortzichtig, zonder enige
sie op de toekomst) die emigra-
drang stimuleerde met geld en
raffineerde propaganda, is het
dat het vertrouwen in
mogelijkheden in Nederland
rfl erd ondermijnd.
De regering heeft er zich grandi-
>s op verkeken. Zij heeft hele-
aai niet voorzien, dat de Neder-
idse industriële- en handelsnij-
rhekf in staat zou zijn, aan alle
irkers in Nederland een royale
terham te bieden. Marokkanen,
rken en Spanjaarden (niets dan
overigens over deze vlijtige
Irkersl) riemen nu de plaats in
^^aroD de vertrokken Nederlan-
die re de welvaart in eigen land
S-
Var* „emigritis" van toen naar
isïe-ltis" van nu is maar een
tin» stap. Zoals de emigranten
fdein na de oorlo9 het niet meer
lgen in Nederland, zo zijn er te-
nwoordig ook veel kleinere on-
rnemers (maar ook grotere), die
t ook niet meer zien.
Als drs. de Pous, de bekende
ir-voorzitter, in zijn nieuwjaarsre
de zegt, dat er naar zijn mening
reden voor is om de overheid te
laten nagaan of er bij de kleine
en middelgrote industrie wel
voldoende gefuseerd wordt, dan
staat er tussen de regels: „Er is
geen plaats meer voor u, kleine en
middelgrote, ondernemers". Dat is
precies hetzelfde als hetgeen de
regering na de oorlog zei: „Ga
maar emigreren, er is in Nederland
geen plaats voor al die werkers".
De welvaart waarvan wij nu al
len profiteren is een gevolg van het
geen in de bedrijven (industrie, han
del, dienstverlening) wordt gepres
teerd.
Toen na de oorlog de jonge on
dernemers (de jonge managers) in
zagen, dat het uit was met on6
koloniaal verleden en dat wij van
een landbouwstaatje een geïn
dustrialiseerde natie moesten wor
den, toen zijn de tanden op elkaar
geklemd en toen is het wonder
voltooid. Dat „Wirtschaftswunder",
waarover men in Duitsland zo trots
spreekt, dat heeft zich ook in Ne
derland voltrokken.
Helaas heeft een woord als „on-
dernemerswonder" of „exportwon-
der" hier nooit ingang gevonden.
Maar als de export van Nederland
in het jaar 1970 waarschijnlijk op
loopt tot 40 miljard gulden (veer
tig duizend miljoen gulden), dan is
dat een enorme prestatie.
Dat hebben de managers (de
ondernemers) gepresteerd, samen
met alle werkers van hoog tot laag
uit de bedrijven. Die managers en
die werkers hebben er voor ge
zorgd dat de regering Sinterklaas
kan spelen zonder dat het 5 de
cember is. En wie brachten die
welvaart en die export? Vele vele
duizenden bedrijven. En beslist
niet alleen Philips en Aku en Uni
lever en al die andere mammoet-
bedrijven. Neen, ook het bedrijfje
in Terapelermond en in Spaarn-
dammerliede.
Evenmin als het kleine boeren
bedrijf reden van bestaan heeft en
het tè kleine winkeltje op de hoek,
evenmin zegt men generalise
rend is er ook ruimte voor de
kleine en middelgrote industrie. In
die generalisering schuilt een le
vensgrote blunder.
Wetende waar ik over spreek en
ter zake op de hoogte door vele
en andere intensieve contacten
met de kleine en middelgrote in-
door
L. Fokkema
Lambert Fokkema (56) is
commissaris en adviseur ?n
een belangrijk aantal Neder
landse (middelgrote) onder
nemingen; tevens is hij
directeur van de Stichting
Nederlandse Export Combi
natie (NEC) te Soest, een bundeling van 250 (veelal
middelgrote) bedrijven en verder ook nog directeur van
het Centraal Bureau voor Fusie-bemiddeling, waardoor
hij met veel fusies en samenwerkingstransacties te maken
kreeg. Van managementproblemen en de oplossing daar
van heeft hij een speciale studie gemaakt.
dustrie, durf ik onomwonden te
waarschuwen tegen „fusie-itis".
Tegen het propageren van fusie
als remedie tegen alle kwalen. En
tegen de steeds meer gehoorde
bewering, dat er voor kleinere be
drijven geen toekomst meer
bestaat.
Ik kan zo maar vijftien tot twin
tig namen noemen van onderne
mers, die hier bedrijven verkoch
ten (bang gemaakt door dat steeds
weer herhaalde verhaal dat er
voor kleinere bedrijven geen toe
komst meer is) en die met hun
vermogen als fiscale vluchteling nu
ergens in het buitenland zitten
niets te doen. Een enorm verlies
van kapitaal en van energie voor
Nederland!
Kan een gloeilampenfabriek met
pakweg vijftien miljoen omzet nog
opboksen tegen de kolossale Phi
lips met een miljardenomzet? Na
tuurlijk niet. Maar opboksen moet
ook niet.
Een roeiboot is veel wendbaar
der dan een slagschip. Beide heb
ben een bestaansrecht. Zo is dat
ook in de middelgrote industrie.
Een snel wendbaar beleid kan een
enorm voordeel betekenen. Maar
voorwaarde voor het voortbestaan
van elke onderneming is een goed.
erg sterk, management.
Als dat gloeilampenfabriekje van
vijftien miljoen precies dezelfde
lampen zou maken als de grote
Philips, vergeet het dan maar.
Maar dat kleine wendbare bedrijfje
kan zich specialiseren op iets a-
parts, of op series die voor het
grootbedrijf niet interessant zijn.
Voorwaarde is steeds: een in
ventieve krachtfiguur aan de top.
Is dat het geval, dan kunnen ook
kleine en middelgrote ondernemin
gen financieel, moreel en commer
cieel sterk zijn.
Het Centraal Bureau voor Fusie
bemiddeling te Soest, dat een zeer
aparte en markante plaats inneemt
te midden van de vele honderden
bedrijven, die belangstelling voor
fusie hebben, heeft de naam gewij
zigd in Centraal Bureau voor com
merciële en industriële samenwer
king.
Het zal ieder duidelijk zijn waar
om dit gebeurde. „Fusie" mag na
melijk nooit een doel zijn. Fusie
kan een middel zijn tot betere
resultaten. Maar het is maar één
van de vele middelen die de on
dernemers ter beschikking staan.
Er is een nieuwe wereld aan het
ontstaan. Dat is na Wereldoorlog
II begonnen. De besparingstheorie
werd vervangen door de verspil
lingstheorie. Alles gaat sneller, al
les wordt groter, alles verandert.
Dat vereist een aangepaste aan
pak. En een sterk, zeer sterk ma
nagement. Daarbij speelt samen
werking een belangrijke rol. Die
samenwerking te propageren 16 het
doel van dit verhaal.
Het bedrijfsleven van Nederland
(alle werkers) heeft een kolossale
prestatie geleverd door van een
landbouwstaatje een geïndustria
liseerde natie te maken. Dat is een
huzarenstuk zonder weerga. Daar
voor past groot respect voor werk
gevers en werknemers.
Als In de zeventiger jaren sa
menwerking richtsnoer in de be
leidsbepaling is, kunnen we opge
wekt de toekomst tegemoet zien.
Ook van de kleinere en middelgro
te bedrijven.
Aan die samenwerking, bijvoor
beeld door gemeenschappelijke
verkoopinspanning van enkele be
drijven, gemeenschappelijke ex
port, research, reclame, inkoop
enz. enz. te mogen medewerken
moet een uitdaging voor iedere
ondernemer zijn. Schrijver dezes
wil hierbij met genoegen richting
en vorm aangeven. In het belang
van ons aller welvaart en werkge
legenheid.
„Discriminatie" is een van de zwaar
beladen woorden, die bij de gunst van de
televisie in ieders mond zijn geraakt en
te pat of te onpas worden gehanteerd. Aan
dit scheppen van „modewoorden" ze
zijn er altijd wel geweest, maar nooit zo
veel en zo opgelegd als in de laatste jaren
is, meer nog dan de radio, de televisie
debet. Om te beginnen klinkt het in mil
joenen oren tegelijk zodra het „ter wereld"
is, en wordt het gebruikt in een progressief
programma dat „schokken" moet, dan
krijgt het in feite meteen al zijn over
trokken beladenheid mee.
Het gegoochel met aanduidingswoor
den, met benamingen ook, Is na de
tweede wereldoorlog (niet alleen in ons
land, maar hier wél in hoge mate!) een
tijdsverschijnsel geworden.
Dat begon al met de uitdrukking
„ouden van dagen": het begrip „oud"
werd een soort schande (sic!), men wil
de dat verdoezelen.
Frank en vrij werd nu gesproken
van „bejaarden". Hiermee hebben we
een verrassend aantal jaren uit de weg
gekund, maar helaas, 't is voor de tele
visie gezegd: „bejaarden" is een discri
minerende term, die vermeden dient te
worden. Wij hebben nu „boven 65-jari-
gen" of nog liever: „65-plussers" te
zeggen.
Hier pakken we meteen een totaal-
verkeerde toepassing van, het geliefde
(en nog steeds niet versleten) woord
„discriminatie", dat „ongelijke behan
deling van degenen die dezelfde rech
ten hebben" betekent, ofwel: „opzette
lijk tekort doen aan gelijken wegens
enigerlei onderscheiding". In gemakke
lijke woorden overgezet: medemensen
zonder reden minderwaardig behande
len.
Waar men nu in de term „bejaarden"
discriminatie vandaan haalt, moet een
raadsel blijven. Totaal iets anders is,
dat wij haTder dan ooit bezig zijn,
mensdom en maatschappelijk zowel als
geestelijk leven in zo klein mogelijke
(met de mond verfoeide!) hokjes en
groepjes te duwen.
Dat kan, maar behoeft niet te ont
aarden in werkelijke „discriminatie",
doch het is in elk geval een vorm van
„apartheid".
Onze zucht tot het indelen in groe
pen, roept echter al te gemakkelijk de
kans op om ons in een eigen groep
veilig en volwaardig te voelen... waar
uit het neerzien op anderen schielijk
kan voortvloeien. De tijd leent zich er
toe. Het opzien naar elkaar is belache
lijk geworden, het wanbegrip tussen
generaties (die tegenwoordig maar zo'n
jaar of vijf, zes omspannen), is een
verschijnsel van het neerkijken op
ieder, die ouder dan wel jonger is.
En dat is natuurlijk wél discrimina
tie, als het aankomt op het vechten
voorrechten inde maatschappij.
Dwaasheid is het echter, dat tegen
woordig iedereen die ergens even (of
lang) ontevreden over is. uitroept, dat
hij of zij wordt „gediscrimineerd". Elk
onlustgevoelen, gewoon ook elk jaloe-
zietje, iedere oprechte afgunst, iedere
kopstoot tegen welk gezag ook, komt
nu voort uit „discriminatie" en dat is
een heerlijk doekje voor 't bloeden.
Maar er zit een groot gevaar aan
vast. Door het onjuist en onevenwich
tig gebruik van woorden als deze wor
den de afschuwelijkste verwijten ge
voed en wordt het bijna benard om de
eigen vrije mening te uiten.
In feite gaat het zelfs zover, dat de
persvrijheid in Nederland, dat duurbe-
vochten en grote goed, erdpor wordt
aangetast. Hier speelt de geweldige,
niet te keren invloed van de televisie
een riskante rol.
Wanneer enige programmama kei-
voor enige omroep een situatie (het
hoeft nog niet eens een probleem van.
werkelijke importantie te zijn) voor de
camera's brengt en iemand strooit er
het woord discriminatie doorheen (het
geen trouwens altijd gebeurt), dan is er
een ongelooflijk brok opinie gevormd.
Wie dan nog het lef heeft, er een af
wijkende mening op na te houden en
die te publiceren, belaadt zichzelf
(vooral in de ogen van die heel grote
goêgemeente) met het odium van te
discrimineren.
Vaak genoeg gebeurt het later, dat
de betrokken omroep niet zo erg dol is
geweest op dat programmaonderdeel,
of dat de zaak (ook al zo'n modeterm)
een tikje uit de hand is gelopen, maar
daarvan hoort „men" dan niet meer
zoveel, meestal zelfs niets. Intussen is
het kwaad geschied, want wat men
voor de camera's zegt is bepaald niet
gefluisterd in het oor van de buurman:
miljoenen hebben het gehoord.
Om met nog zo'n woord aan te ko
men: wanneer mevrouw die of meneer
zo voor de tv zegt: „Het woord bejaar
den is discriminatie", dan voelen op
slag duizenden ouderen zich „gemani
puleerd", d.w.z. voor de gek gehouden
of belachelijk gemaakt. Lezen zij mor
gen in hun dagblad een uitstekend ar-
BIJLAGE VAN
HET KWARTET
De Rotterdammer
Nieuwe Haagse Courant
Nieuwe Leidse Courant
Dordts Dagblad
tikel over bejaardenzorg, dan blijft dat
onbehagen wroeten: zie je wel, daar
staat dat discriminerende woord „be
jaarden" weer.het geeft wrok en
verdrietigheid.
Na de eerste actie van de Dolle Mi-
na's zei een van mijn vrienden tegen
zijn vrouw: „Mag ik je discrimineren
door om een kop koffie te wagen?"
„Neen", antwoordde ze, „dat moet je
zelf maar inschenken.of nee, dan
discrimineer ik jou zeker?" We
lachten wat om de grap. Natuurlijk
hebben de Dolle Mina's enkele heel
goede ideeën en op het punt van het
..discrimineren'' van de vrouw zeker
gelijk.als ze er maar niet de huis
houdelijke kleinigheden hadden bijge
haald om die „discriminatie" in details
aan te tonen, want dat is een belache-
lijkheidsfactor die achterwege had
moeten blijven.
Op deze manier wordt door ondoor
dacht strooien met het woord de ware
en uiterst belangrijke betekenis die wij
stevig dienen vast te houden: „het niet
tornen aan de rechten van anderen",
met malle lovertjes opgesierd en van
kracht ontdaan.
Maar goed. als een lid van de Dolle
Mina's voor de microfoon uitroept, dat
het nonsens en discriminatie is, als de
vrouw altijd de koffie moet inschenken
(hetgeen trouwens lang niet overal het
geval is) dan blijft er in de huiskamer
toch een vervelende stemming hangen
over die kleinigheden, die in feite nooit
een rol hebben gespeeld. Het gevaar
van de overtrokkenheid.
Een verstandige vrouw zegt: „Als ik
eindelijk aan mijn maatschappelijke
rechten kom, schenk ik thuis met lief
de de koffie in", en daarmee verdwijnt
de franje dan wel weer.
We komen terug op de enorme macht
van „de televisie", die ver kan uitrei
ken boven de bedoeling van de pro
grammamaker, ten goede en ten kwa
de. Het is zeker niet zo, dat de Neder
landse kijker alles wat op het scherm
komt, voor zoete koek opeet. Hij doet
dat echter wel voor een erg groot deel,
zolang het niet zijn eigen, overtuiging,
zijn normbesef ofwel zijn „heilig huis
je" raakt. Daartegen komt hij wel in
verweer.
Echter steeds minder, want wat
vroeger schokte, is nu allang gewoonte
geworden: er kan veel meer door de
beugel, voornamelijk de televisie zelf
heeft ons dat „geleerd". Bij de gunst
van de televisie hebben wij taboes
opengebroken: van schuttingwoorden
via moderne huwelijksinzichten en
abortus tot kerk- en geloofsvernieu
wing. Wie nog aan het oude wil vast
houden, stichte een eigen omroep, zegt
minister Klompé.
De initiatieven tol maatschappijver
nieuwing en het breken van de taboes,
mogen uit de tijd zijn geboren, ze zijn
op de televisie voor het eerst werke
lijkheid geworden voor miljoenen. Wat
men leest kan best worden betwijfeld,
zelfs nog wat men via de radio hoort, w
maar wat men „met eigen ogen op de
tv ziet", neen, dat moet de onontkoom
bare waarheid welzijn.
Ook wie sterk-kritisch is ingesteld
tegen bepaalde programma's of tegen
een van die "schokken" komt nooit tot
de conclusie, dat hij "een paar men
sen" aan het woord heeft gehoord en
wélgekozen illustraties erbij gezien,
neen, hij neemt meteen aan. „dat dit zo
is, dat dit nu zo moet en dat de Neder
landse samenleving nu hier naar toe
gaat". Wie ontkomt aan de decrete
rende ban van het beeldscherm, dat
ons bij kijken en luisteren elke kans
tot andere activiteit onbarmhartig ont
neemt?
Blijkbaar niemand. Toch is „de tele
visie" in feite niemand. Maar het ge
beurt, dat een opzienbarend artikel in
één krant hoegenaamd geen reactie
verwekt en dat na maanden VARA's
Achter het Nieuws, door dezelfde me
neer hetzelfde te laten zeggen voor de
camera's, een ontzagwekkende actie in
verband met oorlogsmisdaden in Indo
nesië ontketent. En dan-, kan geen en
kele krant meer ontkomen aan bericht
geving daarover, veel en serieus.
„Want dat deed de televisie..."
Gelukkig" is' er nog persvrijheid vol
doende om als het nodig is stelling te
nemen tegen wat een omroep via het
scherm debiteert.
Publikaties, via de televisie en de ra
dio gedaan, vallen trouwens ook onder
het begrip „persvrijheid". Maar duide
lijk is, dat de televisie als massame
dium vèruit aan de touwen trekt en
een leidinggevende positie inneemt
Ook daarom verdienen haar verrich
tingen begeleiding in de bladen.
In hoeverre de televisie zich nu al
voorbereidt op „de krant van de toe
komst" te zijn en of zij daarin ja dan
nee slaagt, is een onderwerp, dat wij
nader kunnen behandelen.