!AN CHRISTELIJK
EFAITISME UIT
Een schoen gaat rond de wereld
Onze dialecten in
kaart en op plaat
ïl!
Frans Kerkhof:
het nieuwe type van
de internationaal
gevormde
ondernemer
Huib Goudriaan
ZATERDA3 24 JANUARI 1970
tk m
r I ibi
at
Een Martin Luther King, een Niemöller, een jonge man of vrouw die uit over
tuiging ontwikkelingswerk in de rimboe gaat doen. Dat zijn volgens u, dominee Bus-
kes, de figuren die eigenlijk, plaatsvervangend, deden of doen wat de kerk zou
moeten doen. Daar moeten we dan maar tegenaan leunen, zei u. Is het niet wat
pessimistisch, dat het naar uw mening dus altijd minderheden zullen zijn en blijven?
Dr. Buskes wrijft zorgvuldig zijn brilleglazen schoon en grijpt dan naar vers rook
gerei. Er klinkt wel een beetje verdriet door in zijn stem als hij antwoordt: „Ik zou
het geen pessimisme willen noemen, maar nuchterheid. Mijn leeftijd zal er ook wel
mee te maken hebben.
Bij zijn zeventigste verjaardag ontving dr. Buskes uit handen van
loco-burgemeester dr. P. J. Koets de zilveren legpenning van de stad
Amsterdam.
fet t)(
ien
t om
ik het heel scherp formuleer,
:eg lk: Ik word ln de be-
ie kerk niet meer teleurge-
ild omdat ik, om u de waarheid
zeggen, van de bestaande kerk
ets verwacht. Dan, wat opgewek-
vervolgt hij: „Maar daar laat ik
natuurlijk niet bij. Als u die
Hating op zichzelf zet, dan neem
haar niet voor mijn rekening. Ik
sdoel er dit mee laten we ons
id realiseren dat de kerk een
ibieus verschijnsel is, de aan-
ichtbare verschijning, een meng
el, een compromis tussen de we
id en de gemeente van Jezus
hristus. Dat die kerk dus niet het
71 Dninkrijk Gods is en dat tot het
ndc d r dagen niet zal worden.
uitgezocht. God heeft me er mid
denin gezet. Ik hoor erbij.
Persoonlijk betekent dat voor mij
als dominee, dat in de kerkdienst
de prediking centraal blijft staan.
Het kan en mag In andere vormen
en zo moeten we het vast ook
doen, maar persoonlijk blijf ik toch
geloven in de kracht van het
scheppende woord, dat levens
openbreekt. De kracht van het
Woord met een grote W, maar ook
met de kleine w: om het Woord
xt V
kui
Die plaatsvervangende figuren,
i umïaartoe ool< een man a's Luthuli
el wou willen rekenen, zijn waarschijn-
uk, Ij |k degenen om wie God de kerk
"t 'et a^sc^r'i^- Zoals Hij op en
wel genblik ook een stad niet wilde
I. VI schrijven als er nog tien waar-
chtige gelovigen in waren overge-
even.
door
Ton v. d. Hammen
Alle slechte verwachtingen over
kerk ten spijt mag natuurlijk
Mt worden vergeten de wereld
|ln nog sterkere mate, de kerk
Wiekering op te roepen. Waarbij
D 9een misverstanden te wek-
n, er bij zeg, dat Ik tot die kerk
ihoor: ik ben geen buitenstaan-
Een Amsterdammer zei eens te
rn me; Bent u het niet met me
ens, dat de kerk een zoodje is?
jen heb ik geantwoord: Ja, dat
en ik met u eens. Het verschil
eerti ssen u en mij is alleen, dat ik tot
t mo zoodje behoor en u denkt, dat
te goed bent om er bij te horen.
- Och, ik heb dat zelf ook niet
met een grote W niet in de weg te
staan en alle ruimte te geven.
Dan zou ik willen dat die kerk
veel meer openstaat naar buiten.
Want de eigenlijke liturgie bedrijf
je niet in de kerk, maar van maan
dag tot zaterdag op straat. In dit
verband denk ik weer aan de ac
tieve kerngroepen die een stuk ge
meente moeten zijn in de wereld
en die dan weer naar de kerk ko
men om tot rust te komen en toe
gerust te worden.
Ja, veel jongeren zijn ongeduldig.
Ik ben dat minder, door mijn leef
tijd. Ik doe dit alles in de verwach
ting dat eens de grote doorbraak
zal komen. Want ten diepste gaat
het„ergens" naartoe.
De onvermijdelijke vraag is dan:
worden we in de kerk zo toegerust
als dat zou moeten? Inderdaad is
het bezwaar vaak, dat de prediking
immens vervelend is. je niet gevan
gen neemt zodat het je vasthoudt,
dat het je wat doet.
Ik zeg niet we hebben het
daar de vorige keer al over gehad
dat het uitsluitend aan de predi
king ligt, het hangt samen met de
hele situatie van het niet meer
functioneren van het woord, van de
welvaart en de vrijblijvendheid
waarin we verkeren.
Met al onze inspanningen; zo
kun je constateren, halen we het
niet, met de kerkdienst brengen we
het niet op. Veel verkondigers voe
len zich daarom machteloos, vluch
ten weg in „woordloos dienstbe
toon" en ga maar door. Waarbij de
vraag op zijn plaats is: Is het mis
schien zo dat jullie zelf niet in de
zaak geloven?
Laten we de vraag algemener
stellen; geloven we eigenlijk wel?
De wereld heeft de pastorie onbe
woonbaar verklaard, maar zijn we
daar als kerken ook zelf niet hard
mee bezig? Waarbij ik dan met
pastorie bedoel, dat de pastor iets
mag vertonen van de Goede Her
der.
En ja, dan zou ik toch het liefst
dominees in de kerk willen hebben
die in de zaak geloven en dus
deelnemers aan de heilsgeschiede
nis willen zijn. En die niet, om
goed te preken, de moderne mens
willen verstaan, maar dat zelf zijn.
.Mensen en dat geldt weer
voor ons allemaal die twee din
gen doen: de bijbel en de krant
lezen, op elkaar betrokken. Die het
Woord van God willen proberen te
verstaan in de situatie waarover de
krant spreekt en die niet in het
luchtledige Gods Woord willen ho
ren. Dominees die voor hun preek,
voor hun persoonlijk leven omgang
met de bijbel hebben, het gebed
kennen en tegelijk eenvoudige we
reldlijke (ik zeg niet: wereldse)
mensen zijn.
Zoals we nu naar en van de
kerk sjokken voorzover dat dan
nog gebeurt leven we wel een
beetje op de rand van de armoe.
De mensen worden daar misschien
wel getroost en dat misgun ik ze
niet, want dat is niet niks, maar het
is wel een aftrekseltje van wat het
evangelie wil zijn en mag zijn.
Momenteel leven we alleen nog
bij de geur van een lege vaas,
waarin eens bloemen hebben ge
staan. Je kunt dan je belijdenisge
schriften yvat oppoetsen en het al
leen nog van het dogma willen
hebben, kortom: nog een beetje
van het verleden willen leven, maar
dat houdt op een gegeven ogenblik
onverbiddelijk op.
Het kan allemaal rijker, voller,
heerlijker, meer-dimensionaler. Be
grepen we dat als kerken, dan
zouden ook meer mensen luisteren,
bereid zijn en, als dat niet gebeur
de, zou de verkondiging in elk ge
val tot scherpe tegenstellingen lei
den en tegenspraak uitlokken. Ja,
dan zou het kunnen zijn dat de
wereld ons weer ging haten omdat
we haar in de weg staan. Maar
nu?
Vanuit het geloof zullen we van
de wereld heus geen paradijs kun
nen maken. Maar er zou wel heel
wat meer dan nu kunnen gebeuren,
binnen een wereld die weet van
schuld en dood. De zonde zullen
we niet uit de wereld kunnen hel
pen maar ik meen, dat we de oor
log wel uit de wereld kunnen hel
pen. Ook de honger.
Het Is een scheeftrekken van het
evangelie als je zegt: omdat we de
zonde niet uit de wereld kunnen
helpen, kunnen we dat met de oor
log en de honger ook "niet. Dat is
een christelijk defaitisme; het zit er
helaas nog veel in.
Ik geloof dat God van ons
vraagt om deze wereld, die wij
nooit tot het koninkrijk Gods zullen
maken, toch bewoonbaar te maken.
Als God je die opdracht geeft
en dat doet Hij dat je dan die
opdracht aanvaarden mag in het
geloof dat het ook kan. En dat het
dus niet de schuld van God maar
onze schuld is als het niet gaat.
Het mag anders. Als er geen
oorlog, geen honger meer is, dan
zijn we nog zondige mensen, ak
koord. Laat ik het dan eens met
een huwelijk vergelijken, waarin
het ook altijd om twee zondige
mensen gaat. Maar je hebt er twee
die er wat van maken en je hebt er
twee die er niets van maken. Het
is de bedoeling dat je er wat van
maaktl
Je kunt dan wel zeggen: het blijft
zondig, onvolmaakt, met zonde be
vlekt. Maar het is goed om ook
eens te zeggen: kijk. die twee red
den het, dat is een goed huwelijk.
Zo kun je ook op een gegeven
ogenblik ondanks zonde zeggen:
dit Is een behoorlijke: samenleving.
Maar nu is het een onbehoorlijke
samenleving, waarin echt wat meer
valt te doen dan wat ruitjes in te
zetten die stuk zijn. Er valt wat op
te bouwen!
Dat zijn heel concrete mogelijk
heden. Anders zou het toch een
volslagen zinloze tijd zijn tussen
Christus' hemelvaart en zijn weder
komst? Een periode waarin eigen
lijk niets van betekenis gebeurt.
Daarin moeten beslissingen vallen:
we kunnen wat doen als Gods volk
onderweg.
Pas dan leven we metterdaad
Gods toekomst tegemoet en mag
er al iets gestalte krijgen van Zijn
rijk, wat ik lievér zeg dan dat wij
„tekenen zouden oprichten". Dan
zetten we alles op alles om er een
menselijke wereld van te maken.
Niet volmaakt, maar beter.
Vanuit de ene werkelijkheid
Gods, waarbij van horizontaal en
vertikaal geen sprake meer is om
dat we die ene werkelijkheid met
beide dimensies hebben gegrepen,
hebben we het dan van Godswege
met de volle nadruk op het laat
ste in handen om oorlog en
honger op de wereld uitte bannen.
„Wie van Den Haag naar het oosten reist
en hier en daar een praatje maakt, hoort
de plattelandsdialecten geleidelijk verande
ren. Maar soms opeens valt hem een ver-
andening sterk op. Als de reiziger de torens
van Woerden zipt, hoort hij niet meer hand
en gras, maar zoiets als ..liaand" en „graas
En hij herinnert zich de radiouitzendingen
die met „Baartels" het Utrechts typeerden.
Als hij de Baartels-grens is gepasseerd,
gaat hij hem vertrouwde verschijnselen mis
sen. Tussen Utrecht en Amersfoort hoort de
reiziger de t van ik loopt minder vaak. Maar
in de huurt van de oostgrens van de pro
vincie ytrecht spitst hij zijn oren, want hij
hoort aan het einde van woorden vaker en
duidelijker een n.
Dit verschijnsel neemt in oostelijke en
noordelijke richting toe. De Groninger met
zijn „zettn" en „loopn" is dan dikwijls het
type waarin „de hoer" wordt bespot."
Dit schrijft mevrouw Jo Daan, hoofd van
de afdeling Dialectologie, Volkskunde en
Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen ter toelichting
bij de nieuwe dialektenkaart van Nederland,
die onlangs is Verschenen.
Elk dialekt is gebonden aan een eigen
regio en daarom kan men het woord dialekt
beter vervangen door het duidelijker woord
streektaal, dat minder belast is met min
achtende hijgedachten. Mevrouw Daan noemt
ook het Fries een streektaal en zelfs het zo
genaamde hyperbeschaafde Nederlands, dat
althans in zijn oorsprong is te lokaliseren
in de Leids-Haagse regio, kan eronder vallen.
In de afgelopen eeuw zijn veel pogingen
gedaan een dialektenkaart van Nederland te
maken. De meeste mislukten omdat er te
weinig materiaal voorhanden was om duide
lijke dialektgrenzen te trekken. Dat is niet
zo vreemd als men weet dat het Dialekten-
bureau van de Koninklijke Nederlandse
Academie thans beschikt over 1500 a 2000
correspondenten voor ongeveer 1000 dorpen
en steden en dat men daar dikwijls nog van
oordeel is voor sommige streken onvoldoende
gegevens te hebben.
Prof. dr. J. te Winkel publiceerde in 1898
een dialektenkaart, waarmee hij één van de
belangrijkste grondslagen legde voor dc dia-
lektgeografie van het Nederlandse taalgebied.
Zelfs in latere jaren is deze kaart op be
langrijke punten nauwelijks achterhaald, al
heeft men veel materiaal bijeengebracht ter
verfijning en verbetering van zijn indeling.
Deze zijn in een aantal andere kaarten ver
werkt.
De dialektenkaart die thans is verschenen,
dateert in eerste opzet van 1939. Mevrouw
Daan beschrijft uitvoerig hoe het basis
materiaal is verzameld. De toenmalige cor
respondenten kregen do volgende vragen
voorgelegd
In welke plaatsen in uw omgeving
spreekt men geheel of nagenoeg geheel het
zelfde dialekt als het uwe?
In welke plaatsen in uw omgeving wordt
zeer beslist een ander dialekt gesproken dan
in het uwe?
Wanneer een correspondent in antwoord
op de eerste vraag schreef dat het dialekt
van B en C hetzelfde was als dat van de
eigen plaats A, werd vanuit A een pijl ge
tekend naar B en C. Wanneer in D hetzelfde
dialekt werd gesproken als in B en E werden
ook deze plaatsen verbonden. Zo werd niet
alleen D met B, maar ook met A verbonden.
Op deze wijze ontstonden grotere gehelen,
waarin hetzelfde dialekt werd gesproken.
Het spreekt vanzelf dat er veel meer werk
komt kijken voordat een definitieve kaart
is getekend. Het zijn juist de overgangsge
bieden die voor een nauwkeurige afbakening
- ofschoon dit soms onmogelijk is omdat
de streektalen vloeiend in elkaar overgaan
het meeste werk vereisen.
Bij de kaart en de toelichting „Van rand
stad tot landrand" is een grammofoonplaatje
uitgegeven, waarop de streektalen te beluis
teren zijn van de Zaanstreek, Oost-Drentc,
Friesland, Noord-Nëderlands Limburg, Zuid
west Belgisch Brabant en het noorden van
West-Vlaanderen. (Uitgave van de Dialck-
tencommissie van de Koninklijke Neder
landse Akademie van Wetenschappen, Kei
zersgracht 569, Amsterdam, 14).
De kaart is ook in de Atlas van Nederland
opgenomen.
PAUL van LANGSTRAAT
Frans Kerkhof (23) reist uit het Brabantse Dongen naar
Parijs, vliegt vandaar naar Milaan, van Milaan naar het
Spaanse Alicante en dan naar New York en Porto Rico.
De Nederlandse schoenindustrie verovert de wereld.
Grootvader Kerkhof maakte nog lieslaarzen in een werk
plaatsje, vader P. W. Kerkhof (48) was leraar aan de
vakschool voor schoenmakers in Waalwijk, toen hij 22
jaar geleden een eigen bedrijf begon, zoon Frans Kerkhof
bouwt een „verkoopfront" op in de Verenigde Staten.
Schoenen maken was vroeger een ambacht. De fabriek
van onze tijd is een montagehal met lopende band, die
bloot staat aan concurrentie van het buitenland, maar
ook zelf over de grenzen kijkt.
Vader en zoon Kerkhof tussen
In het nog gemoedelijke Dongen
woont de familie Kerkhof in de
schaduw van een oude molen, die
moest worden gekocht toen er ruimte
nodig was voor uitbreiding van het
bedrijf. Maar de molen beschermd
mocht natuurlijk niet worden ge
sloopt, dus kreeg hij ook nog een
nuttige functie als paardestal: de
Kerkhofs houden van paardrijden.
Naast de molen staat de fabriek,
waarin 100 mensen hun brood ver
dienen. Betrekkelijk weinig, maar de
structuur van de schoenindustrie is
veranderd. Hoewel zes jaar geleden
16.000 Nederlanders schoeisel produ
ceerden, en nu maar 12.000, is de
produktie met een kwart gestegen.
Concurrentie van het buitenland
versnelde het proces van mechani
satie.
Ook gingen bedrijven zich speciali
seren op bij voorbeeld het uitsluitend
maken van binnenzool of hak.
Noord-Bra bant kende vroeger alleen
leerfabrieken die ook nog schoenen
maakten. En het riviertje de Donge,
niet ver van huize Kerkhof, herin
nert aan de tijd van de leerlooiers,
die zuiver water nodig hadden.
De mode heeft bovendien de
schoenfabrieken soepel reageren bij
gebracht. Frans Kerkhof: „Van de
ene op de andere week moeten we
iets nieuws kunnen brengen." De rei
zen van Frans hebben ook als doel
de vinger aan de pols van de mode
te houden. Parijs is nog steeds' toon
aangevend, maar ook Janden als Ita
lië en Spanje zingen mee in het koor
van de vormgeving.
Garneringen, vooral gespen, komen
uit Italië en gevlochten zomerschoe
nen worden door Frans in Spanje
uitgezocht. „Onze collectie wordt
daardoor verrijkt, en we kunnen
ze worden daar met de hand ge
maakt dit type hier niet leveren,
omdat het te duur zou worden."
De open schoen, van Italiaanse en
Spaanse origine, is in Nederland po
pulair geworden. De oorzaken: de
mensen hebben meer vrije tijd en
vakantie, zodat ze dit type schoen
meer kunnen dragen dan vroeger, en
ze zien deze schoenen ook tijdens va
kanties in Zuid-Europa.
Nederland is gespecialiseerd in het
vervaardigen van schoenen in grote
series. Laarzen worden hier natuur
lijk ook gemaakt, want Italië en
Spanje hebben daar dankzij het kli
maat geen behoefte aan.
Frans Kerkhof is het typisch
voorbeeld van de jonge Nederlandse
ondernemer, die zich internationaal
oriënteert. Nog een van de weinigen
overigens, die zo'n brede vorming
ontving. Papa stuurde hem naar Mi
laan en Aken, Rome en Keulen, Pa
rijs en Alicante.
Koffie drinkend in huize Kerkhof,
licht de heer Kerkhof sr. toe: „Wij
hebben altijd een nationaal gerichte
zaak gehad, maar we moeten verder
kijken. Over enkele jaren zijn er
geen grenzen meer; daarom moeten
we nu al landen inschakelen, die zich
specialiseren op een bepaald type
schoen."
Zijn zoon moest vertrouwd raken
met de internationale markt en de
talenkennis hebben om overal collec
ties te kunnen verkopen.
Na drie jaar HBS bezocht hij twee
-X- De molen, met rechts de fabriek.
jaar de vakschool voor de schoenin
dustrie in Waalwijk. Daarna volgde
Frans drie maanden de wereldbe
roemde school voor ontwerpers en
modelleurs Ars Sutoria in Milaan.
„Ik heb daar een fantastische tijd
gehad, leerde er Charles Jourdan
kennen, de zoon van de Franse
schoenenkoning, en samen met een
andere Nederlander speelden we in
dat internationale gezelschap zo'n
beetje voor tolk."
Dat viel Frans Kerkhof niet moei
lijk, want hij had eerst zes maanden
de cursussen Italiaans en Spaans aan
het taleninstituut te Vught gevolgd.
Duits, Frans en Engels' sprak hij toen
al.
Na zijn diensttijd stuurde vader
Kerkhof hem naar Duitsland. „Ik
was in Keulen en Aken verkoper in
een winkel. Dat was nuttig om te
weten te komen wat. de klant ver
langt. Ik heb zo ook de Duitse dames
leren kennen! Die zijn heel wat
moeilijker dan de Nederlandse vrou
wen.
In Rome werkte hij als verkoper
vier maanden in de befaamde zaak
van Magli. „Daar komen klanten van
alle nationaliteiten »n kon ik weer
als tolk optreden."
Zijn opleiding* werd afgerond met
een verblijf in Spanje. Hij maakte
natuurlijk van de gelegenheid ge
bruik in Italië en Spanje „te snuffe
len" naar nieuwe collecties.
Sindsdien brengt hij twee weken
per maand in Spanje door. Er zijn
contacten gelegd met een Spaanse
fabrikant, met wie hij de afgelopen
weken een oriënterende reis door de
Verenigde Staten heeft gemaakt.
Het is nog niet vaak gebeurd dat
Nederlandse schoenenmensen collec
ties in Amerika aan" de man probe
ren te brengen: „Een moeilijke
markt." De Amerikanen hebben ook
andere maten; alleen wat laarzen be
treft wordt wel wat door de vingers
gezien.
„Amerika heeft geen eigen mode;
het volgt de lijn van Parijs." Heeft
Amsterdam, dat langzamerhand Lon
den verdringt van zijn plaats als
centrum van alles wat "hip" en jong
is, geen eigen inbreng?
„Ja, enkele Spanjaarden hebben
zich pas nog de ogen uitgekeken op
het modieuze van Amsterdam. De
mode ontwikkelt zich er al sneller
dan in Düsseldorf" (het Duitse Pa
rijs).
De collecties van de Nederlandse
schoenindustrie liggen op het ogen
blik zelfs iets voor in Europa. Heeft
men zich laten leiden door het levens-
jgevoel van de hedendaagse jeugd?
Kerkhof sr.: „Zeer zeker, kijk
maar eens wat er bij voorbeeld op
kledinggebied gedaan wordt met die
schapevachten, waarmee de jonge-
mensen begonnen zijn. Als zakenman
probeer je een grote omzet te krij
gen, en dat betekent voor ons dat we
schoenen brengen die „jong" zijn;
wij zeggen: schoenen die smoel heb
ben."
Frans Kerkhof laat een dames
schoen zien, die gemaakt is voor de
lange maxi-rok. „We oriënteren ons
al een jaar op de maxi-mode, die
erin zal komen. Als maxi er is, moet
er een schoen bij zijn."
Ze volgen de mode, doordat ze
vaak in het bultepland verblijven en
veel tijdschriften lezen „op de voet".
„Het gevaar is natuurlijk aanwezig
dat we voor Nederland soms te vroeg
zijn."
Frans brengt van elke reis de
nieuwste snufjes mee voor zijn beide
zusters. Vooral de achttienjarige Mar-
ja kijkt altijd verlangend uit naar
het ogenblik dat haar zwervende
broer thuiskomt.
Ze heeft een kantoorbaan, maar in
haar vrije tijd ontwerpt ze leren
haarbanden, in combinatie met tas
en schoenen, die de fabriek dan ver
vaardigt.
Nieuwe typen schoenen worden
uitgedacht door een ontwerper, een
proces waaraan het hele gezin Kerk
hof deelneemt: ze zijn er allemaal
sterk in geïnteresseerd.
Als het ontwerp gereed is, houden
twee modelleurs zich bezig met de
technische vormgeving. Tussen ont
werpen en op de markt brengen ligt
een periode van vier weken.
Is de nieuwe schoen geproduceerd
dan moet er een naam voor worden
bedacht, en .dat is nogal eens een
Engelse of een Franse. Waarom? „In
het Nederlands klinkt het niet zo,
heeft het weinig grandeur, dan slaat
het niet aan bij de klant."
De Nederlander heeft nu eenmaal
behoefte aan een vleugje romantiek
van „de grote, wijde wereld." Frans
Kerkhof komt er bijna dagelijks let
terlijk mee in contact.
Ziet hij ook veel interessante din
gen? Gebouwen kunst, landschap
pen? „Daar is geen gelegenheid voor;
ik gebruik de weekends meestal om
te reizen en als er tijd over is heb ik
echt ontspanning nodig."