Hij beleefde persoonlijk wat hij
als wijsgeer heeft geschreven
I
Justitie geeft
weinig service
Als rijk tanden zet in
goud zit het wel goed
PROF. DR. HERMAN DOOYEWEERD 75 JAAR
door
Monique Floor
3
ZATERDAG 4 OKTOBER 1969
O
De vijfenzeventigste verjaardag van een filosoof, zelfs van een groot filosoof, komt over
het algemeen nauwelijks in de publiciteit. Vooraanstaande theologen die deze leeftijd bereiken,
maken in ons land, wat dat betreft, een iets betere kans. Des te verrassender is dan een verzoek,
een artikel te schrijven ter gelegenheid van de verjaardag (7 oktober) van prof. dr. Herman
Dooyeweerd.
De eigenlijke hulde is Dooyeweerd, zoals
in dergelijke gevallen gebruikelijk, ten
deel gevallen, toen hij, zeventig jaar oud,
emeritaat kreeg van de Vrije Universiteit
die hij als hoogleraar zo lang had gediend.
Bij die gelegenheid is het meeste kruit van
de sprekers en scribenten die zich aan hem
verplicht voelden, verschoten. Indrukwek
kendste herinnering blijft de statige bun
del opstellen die hem bij dat afscheid werd
aangeboden onder de titel „Philosophy
and Christianity". Het internationaal ka
rakter van dit boekwerk, de opvallende
gevarieerdheid van de auteurs en van hun
bijdragen alsmede hun kwaliteiten, vorm
den een hommage, de grootheid van de
gehuldigde waardig, en tevens een demon
stratie van de betrekkelijkheid die zeer
velen aan zijn afscheid als hoogleraar ge
lukkig wilden toekennen.
Ik wil geen herinneringen op-
j halen aan wat toen gezegd en
gedaan is. In de vaart van ons
leven is dat nu eenmaal verle
den tijd geworden. Natuurlijk
is het voor Dooyeweerd een
j van de voorrechten van zijn vijf
enzeventig jaar dat hij het eer
betoon en de erkentelijkheid
voor zijri levenswerk in een
boek als „Philosophy and Chris-
tianity" tastbaar bij zich heeft
mogen houden. Maar hij is er
de man niet naar om te blijven
nagenieten en op dergelijke lau
weren, hoe verdiend ook, te gaan
i rusten.
Een nieuw lustrum als dit be-
tekent voor hem iets andera
dan een toevoegsel aan een fei
telijk uitgediend bestaan. Wie
hem kennen, weten hoezeer hij
voortdurend aan het werk is,
hoe hij hoopt nog te kunnen
publiceren en, niet het minst,
hoe actief hij nog is als hoofdre
dacteur van „Philosophia Refor-
mata", het wetenschappelijk or
gaan van de Vereniging voor
calvinistische wijsbegeerte, dat
door zijn bijdragen en beleid
bepaald geen sinecure! in
I binnen- en buitenland aanzien
I heeft verworven.
Ook het wel en wee van de
Stichting Leerstoelen voor calvi
nistische wijsbegeerte aan open
bare universiteiten en hogescho
len, een van de nationale vruch
ten van zijn werk, gaat hem
zeer ter harte. Hij beleeft tot
op vandaag persoonlijk wat hij
mmals wijsgeer, vanuit een diepe
en grotendeels nieuwe visie,
heeft geschreven over de tijd in
universele zin: het primaire te
ken van de dynamiek van Gods
schepping.
II Het is niet meer exceptioneel
dat een filosoof deze leeftijd be
reikt en actief blijft. Zijn grote
tijdgenoot Heidegger is zelfs
k vijf jaar ouder. Is het eigenlijk
I niet enigermate verbazingwek
kend dat mensen die zo intens
en met een zo universele instel
ling hebben gedacht en gepro
duceerd, niet eerder opgebrand
zijn Niemand heeft zijn levens
duur in eigen hand, maar we
mogen misschien vermoeden
dat dezelfde geestkracht en
veelzijdigheid die zo uitputtend
en vereenzamend kunnen zijn,
'tegelijk een voortdurend inspi-
l rerende bron vormen die le-
vend houdt en open doet blij-
Yven.
Bij Dooyeweerd kunnen we
'zelfs zeggen: fris houdt. Dat is
'namelijk een van zijn opval
lende trekken. Natuurlijk, ook
i—.hij kent niet het „geheim van
de eeuwige jeugd", noch fysiek
;noch in zijn denkarbeid. Maar
ihij kent wel het geheim van de
vernieuwing van de jeugd (Ps.
Ofl03:5). Jongere vermoeide of dol
-^gedraaide filosofen (en andere
wetenschapsmensen) kunnen
van hem leren hoe ze zich moe
ten ontspannen, of liever: wat
blijmoedigheid en christelijke
onbezorgdheid is.
Want bij alle vaart, bij alle
gedrevenheid door wat deze
wijsgeer heeft aangeduid als
het bijbels grondmotief van
schepping, zondeval en verlos
sing door Christus, een gedre
venheid die hem voor de werke
lijkheid in haar diepte en totali
teit de typering zin, d.w.z. on
rustige zijnswijze, in de pen
gaf, wordt zijn leven en werken
gekenmerkt door een duidelijke
evenwichtigheid en bezonnen
heid.
Veelzijdig open als hij blijft,
laat hij zich toch bepaald niet
van de wijs brengen door wat
„en Vogue" is. Daarin wordt
ook iets herkenbaar van de ju
rist die hij is gebleven. Hoe dit
zij, zonder deze bezonnen stabi
liteit zou zijn magistrale werk,
nog altijd het best bekend on
der de titel „Wijsbegeerte der
wetsidee", ook al is deze bij de
latere Engelse editie niet zon-
zelfs van zijn formaat te boven
gaat. Daarmee heeft hij zich in
gezet voor de levensvatbaar
heid en de ontplooiing van die
door Kuyper opgezette riskante
onderneming, die we de Vrije
Universiteit noemen. Dat hij dit
heeft gedaan op een werkelijk
eminente, ook bij geheel anders
denkenden respect afdwingende
wijze, is algemeen bekend.
Belangrijker is, dat dit
streven nog niets aan actuali
teit heeft verloren, integendeel.
Allerlei omstandigheden zijn
veranderd, zeker, maar juist nu
de universiteit op ongekende
wijze in de crisis verkeert, niet
in de laatste plaats door inner
lijke desintegratie als gevolg van
pragmatisch „vakidiotisme"
en nu daartegenover meerma
len wordt gegrepen naar een filo-
Prof. dr. J. van der Hoe
ven, die dit belangwekkende
herdenkingsartikel op ons
verzoek heeft geschreven,
is 36 jaar. Hij studeerde
theologie in Kampen en fi
losofie in Leiden. Hij promo
veerde in 1963 te Leiden op
het proefschrift „Kritische
ondervraging van de feno
menologische rede (I)". Pro
motor was prof. dr. F. L. R.
Sassen. Na van 1963 af lec
tor te zijn geweest werd dr.
Van der Hoeven in 1968 aan
de Vrije Universiteit in
Amsterdam benoemd tot
hoogleraar met de leerop
dracht: geschiedenis van de
moderne Wijsbegeerte. Hij is
ook plaatsvervangend
hoofdredacteur van het blad
Philosophia Reformata.
Prof. dr. Herman Dooyeweerd (I.) en prof. dr. Dirk H. Th. Vollenhoven,
de twee leiders van de „school" voor calvinistische wijsbegeerte.
De foto dateert uit 1951 toen zij samen hun zilveren ambtsjubileum
als hoogleraar aan de Vrije Universiteit vierden.
der diepere reden gewijzigd in
„A new critique of theoretical
thought", niet gecomponeerd
kunnen zijn.
i Impliceert deze geconcentreer
de, evenwichtige houding een
zeker gebrek aan „engage
ment"? Voor sommigen, dik
wijls oprecht bezield, heeft
het die schijn wel eens ge
had. En in onze experimente
rende, activistische tijd maakt
een filosoof die een opus als de
„Wijsbegeerte der wetsidee" op
zijn naam heeft staan en een
school heeft weten te vormen,
op velen öf een eerbiedwaar
dige (in het gunstigste ge
val) óf, eerder, een bijna ver
dachte indruk.
Ongetwijfeld heeft Dooye
weerd z'n werkkracht gewijd
aan de systematische reforma
tie van het christelijk denken,
die nu eenmaal moet beginnen
bij het wijsgerig denken, omdat
daar, binnen de wetenschappe
lijke activiteit als geheel, de
aanraking plaats vindt met dat
gene wat aan deze activiteit de
definitieve richting geeft.
Een taak die op zichzelf al de
mogelijkheden van een denker
BIJ TERUGVRAGEN RIJBEWIJS
sofie die in feite de agitatie
wil aanwakkeren of liturgisch
begeleiden, kan Dooyeweerds
radicale en integrale aanpak
slechts aan historische bete
kenis winnen.
Of ook de werfkracht van de
ze aanpak toeneemt, is, met het
oog op de machten die zich in
onze tijd doen gelden, helaas
zeer de vraag. Dit mag zijn leer
lingen, waar dan ook, er niet
van weerhouden, het diepe en
tegelijk zakelijke getuigenis dat
zijn werk doortrekt, binnen de
veranderde omstandigheden en
op hun wijze, over te nemen.
Want om dat getuigenis gaat
het tenslotte.
Wanneer men onder „engage
ment" verstaat het meedraven
met alles wat zich, dikwijls
vluchtig, als nieuw en als „Ge
bot der Stunde" presenteert,
dan valt Dooyeweerd buiten de
groep van „geëngageerde" den
kers. Hij heeft welbewust niet
aan de weg getimmerd. Maar
als het er bijzonder op aan
kwam, aarzelde hij niet zich in
de conflictsituatie te begeven
en partij te kiezen. Herhaalde
lijk hebben velen in hun prakti
sche activiteit niet tevergeefs
een beroep op zijn steun ge
daan.
Ik noem nu speciaal twee si
tuaties waarin hij publiek is op
getreden. Een van de beste en
indrukwekkendste bezwaar
schriften tegen de handelwijze
van de Generale Synode der ge
reformeerde Kerken in de pro
cedure - Schilder, die leidde tot
de jammerlijke kerkscheuring,
was van de hand van Dooye
weerd en van zijn zwager Vol
lenhoven.
Enige tijd later, in de bijzon
dere verwarring van de naoor
logse periode, toen de
„doorbraak" snel veld won,
verscheen een aantal praktisch
toegespitste artikelen over de
blijvende en bevrijdende bete
kenis van de „antithese", die,
voor een groot deel gebundeld
in „Vernieuwing en Bezinning",
nog altijd zeer lezenswaard
zijn. Slechts een kortzichtige
kijk op „engagement" kan de
diepe en wijde invloed van
Dooyeweerds reformatorisch
werk, die ver uitgaat boven de
engere schoolvorming, doen mis
kennen.
Over de speciale betekenis
van dit werk in wijsgerige zin
is in de loop va nde tijd en met
name bij de zeventigste verjaar
dag van de auteur al veel ge
zegd. Dit artikel leent zich nau
welijks tot een systematische
uiteenzetting; een enkel kardi
naal punt stipte ik in het boven
staande even aan. Vast staat
dat het voor een nabeschou
wing of het opmaken van een
balans te vroeg is. Afgezien
van onze eigen persoonlijke en
historische beperktheid, daar
voor is het werk nog te levend.
We kunnen ook zeggen: nog te
weinig echt geëxploiteerd.
Deze stelling staat tegenover
een „image" dat bij velen, ze
ker ook in reformatorische
kring, heerst en de „w.d.w."
doet beschouwen als een bouw
werk behorende bij een voor
bije periode, monumentaal
misschien en daarom bewonde
renswaardig, maar in elk geval
niet langer bewoonbaar of
bruikbaar.
Natuurlijk is geen enkel men
selijk bouwsel ooit echt bewoon
baar; niemand heeft hier een
blijvende stad, ook geen filosofi
sche. Maar ik meen dat dit
„image" over het algemeen be
rust op een mengsel van on
kunde en gebrek aan bereid
heid om zich in de reële concep
tie en haar consequente, inner
lijke dynamiek werkelijk te ver
diepen. Dit laatste vereist inder
daad bijzondere inspanning en
concentratie, en de tijd is daar
voor niet gunstig.
Is er dan geen enkele aanlei
ding gegeven tot het ontstaan
van dit „image"? Mij dunkt
van wel. De beweging heeft in
vloed gekregen. Ze heeft daar
door enerzijds reactie opgeroe
pen, met de bijbehorende ver
keerde interpretaties. Ander
zijds heeft ze schoolvormend ge
werkt en medestanders gekre
gen, die op hun wijze evenmin
altijd recht deden aan de oor
spronkelijke intenties. Het is
niet uitsluitend een voorrecht
voor Dooyeweerd, zo lang van
zijn invloed getuige te zijn! Be
halve over het effect en de bete
kenis van de „w.d.w." zou er
veel te zeggen zijn over haar
lotgevallen!
Dat ook de inhoud van deze
wijsbegeerte onderhevig blijft
aan voortgaande kritische bezin
ning, blijkt zowel uit latere cor
recties van Dooyeweerd zelf als
uit verhandelingen van geest
verwanten.
Ik noem nu alleen maar de
noodzaak van doordenken over
de reikwijdte van de transcen
dentale kritiek, in verband met
de mogelijkheden tot communi
catie; over de idee van „wet"
zelf, de verhouding daarvan tot
de subjects- of feitelijkheidszij
de van de werkelijkheid; over
de strekking en doorwerking
van het „grondmotief" (vroe
ger: „grondthema"), met betrek
king tot de radicaal-evangeli
sche grondtrek van dit filosofe
ren en de betekenis van de reli
gieuze antithese; over het ade
quate van de term „soevereini
teit in eigen kring", i.v.m. de
primaire gegevenheid van de to-
taliteitsstructuren (van de din
gen, gebeurtenissen, samenle
vingsverbanden en handelin
gen).
Zo is er meer. Een speciaal
accent heeft de vraag, of Dooye
weerd nu nog in dezelfde ter
men als twintig jaar geleden
zou spreken over idealen en
kansen van de reformatorische
wijsbegeerte in de geestelijke
strijd binnen de westerse cul
tuurontwikkeling.
In „Reformatie en Scholas
tiek in de wijsbegeerte" (I. 19)
lezen we dat, ten overstaan van
het vervalproces en de crisissi
tuatie van de humanistische le
vens- en wereldbeschouwing,
„ook de oudere, geestelijk ge
consolideerde cultuurmachten
van het Westen, Roomsch-Ka-
tholicisme en Reformatie, zich
opnieuw, en nu met moderne
wapenen in de groote geestelij
ke worsteling (beginnen) te
mengen, niet slechts om de
christelijke grondslagen der mo
derne beschaving te verdedi
gen, maar om opnieuw de lei
ding op te eischen in den strijd
om de, in haar naaste perspec
tieven nog zoo duistere, toe
komst van het avondland".
Wij kunnen thans, na alles
wat er in deze twintig jaar is
gebeurd, nog wel onder de in
druk komen van het stimule
rende en moedige van deze vi
sie, maar we kunnen toch ook
de vraag niet onderdrukken, of
hierin nog niet iets te veel
doorklinkt van een voorbije,
„Kuyperiaanse" periode. Noch
Dooyeweerd zelf noch zijn jon
gere geestverwanten zijn onbe
roerd gebleven door denkers
als Barth of Bonhoeffer ener
zijds, door het tempo en de uit
breiding van de „secularisatie"
anderzijds.
Wie echter daardoor gedesillu
sioneerd of geresigneerd zou ra
ken, zou tonen de eigenlijke dy
namiek van deze wijsbegeerte
niet te hebben verstaan. Deze
dynamiek impliceert een inner
lijke, gezonde relativiteit en
een werkelijke, nog lang niet
volledig ontsloten toekomst
waarde.
Moge het Dooyeweerd ge
geven zijn, nog enige tijd ge
tuige te zijn van de doorwer
king van zijn levensarbeid in
deze zin.
Een essayeur van de Keuringsdienst van de Waarborg bestudeert een gouden ring onder de loep.
A LS HET meest frappante op het Haagse kantoor van de
Keuringsdienst van de Waarborg merken onze leken-
ogen het doosje met gewone „koperen ringen" op. Het staat
temidden van blinkende zilveren kandelaars en serviezen,
zakken met duizenden zilveren bedeltjes en bladen met
gouden en platina sieraden. Bij nadere toelichting blijken
die „koperen" ringen onafgewerkte gouden trouwringen en
armbanden te zijn, die vóór de definitieve afwerking naar
één van de acht in Nederland gevestigde waarborgkantoren
worden gezonden.
Van staatswege worden daar
voornamelijk ten behoeve van de
leken (en ter bescherming van hun
aankopen) door de circa 25 spe
ciaal op de Rijksmunt te Utrecht
in drie jaar tijds opgeleide essay
eurs alle zilveren, gouden en pla
tina sieraden en voorwerpen op
maat en gewicht onderzocht. Na
goedkeuring worden de voor-
Het inslaan van de keurmerken
is een verantwoordelijk karwei.
geschreven keurmerken in de
werkstukken geslagen.
Aan de hand van de in elke
juwelierszaak (verplicht) hangende
lijst met afbeeldingen van de keur
merken kan men ter plaatse
vaststellen, wat die tekens bedui
den. In een juwelierszaak mag niets
van zilver, goud of platina zonder
keurlekens worden verkocht of zelfs
maar aanwezig zijn.
Hoewel de Nederlandse vrouw in
toenemende mate graag iets „èclits"
bezit, bereikt onze omzet in edel
metalen slechts éénderde van die
van onze buurlanden. Dat wij
evenwel toch nog altijd in een tijd
van welvaart leven, weerspiegelt
zich in het werk dat de waarborg
kantoren te Den Haag, Amsterdam,
Rotterdam, Schoonhoven. Utrecht.
Twee onlangs in het blad Verkeersrecht gepubliceerde raadka
merbeschikkingen van de Hoge Raad richten nog eens de schijn-
ians! werper op de gang van zaken na het in beslag nemen van het rij-
bewijs door de politie bij rijden „onder invloed". Een gang van
zaken, die begint op het moment, waarop de politie een automo
bilist aanhoudt, van wie zij vermoedt, dat hij onder een zodanige
invloed van alcohol verkeert, dat hij niet in staat moet worden
geacht zijn auto naar behoren te besturen. Blijkt dit vermoeden
juist te zijn, dan zal de politie tegen de „onder invloed" zijnde
automobilist een proces-verbaal opmaken en tevens van hem de
ajgijte van zijn rijbewijs kunnen vorderen.
td)
n m
Sat
,/ere( Minder bekend is wat er daarna kan
it st^ebeuren met het door de politie inge-
ttrderde rijbewijs. Op grond van artikel
van de Wegenverkeerswet moet de
'yOlitie dit rijbewijs opzenden naar
liet i fficier van Justitie. Deze is bevoegd
vBt rijbewijs onder zich te houden tot er
8 en strafvonnis is, dat ten uitvoer kan
ïïPt»orden gelegd en dat vaak behalve een
eldboete ook een ontzegging van de
jbevoegdheld Inhoudt.
De betrokken automobilist kan echter
bij bezwaarschrift opkomen tegen het
door de Officier van Justitie onder zich
houden van zijn rijbewijs, dus voordat
zijn strafzaak dient.
Iemand, die zijn rijbewijs beslist nodig
heeft om zijn werk te kunnen doen, zal
ongetwijfeld alle moeite wille-n doen dit
rijbewijs zo gauw mogelijk terug te krij
gen. Daarvoor zal hij een bezwaarschrift
tegen de inhouding ervan moeten indie
nen bij de rechtbank, binnen wier
rechtsgebied hij door de politie wegens
rijden „onder invloed" is aangehouden.
De rechtbank moet dan, volgens arti
kel 27 van de Wegenverkeerswet, over
dit bezwaarschrift beslissen binnen drie
dagen nadat zij de automobilist als be
langhebbende heeft gehoord.
Eventueel kan de belanghebbende te
gen een voor hem ongunstige beschik
king van de rechtbank beroep In cassa
tie Instellen bi] de Hoge Raad: dit binnen
drie dagen nadat aan hem de beschik
king van de rechtbank Is betekend. Ook
de Officier van Justitie kan beroep in
cassatie instellen bij de Hoge Raad,
eveneens binnen drie dagen na de
beschikking van de rechtbank, indien hij
het daarmee niet eens zou zijn.
Wat blijkt nu uit de behandeling van
twee' van dergelijke gevallen, waarin
door de betrokken automobilisten inder
daad beroep in cassatie was ingesteld
bij de Hoge Raad na een beschikking
van de rechtbank?
In de eerste plaats, dat men zijn be
zwaarschrift tegen de inhouding van zijn
rijbewijs door de Officier van Justitie
niét per post mag toezenden aan de
rechtbank, ook al wordt bij ontvangst
daarvan door de griffier zelf op het be
zwaarschrift verklaard dit op de betref
fende datum te hebben ontvangen. Nee,
zegt de Hoge Raad, het indienen van het
bezwaarschrift is slechts mogelijk bij
persoonlijk verschijnen ter griffie van de
rechtbank, waarvan dan een akte moet
worden opgemaakt en ondertekend.
Mr. B. J. Besier, procureur-generaal bi)
het gerechtshof te 's-Gravenhage, vindt
dit in zijn commentaar in het blad Ver
keersrecht „In zoverre jammér, dat
hierdoor een formalisme moet worden
toegepast, waarbij van al heel weinig
service sprake is van de zijde der Justi
tie tegenover de justiciabelen (zij die
aan de rechtspraak zijn onderworpen).
Een groot deel hunner", aldus vervolgt
mr. Besier, „bestaat uit eenvoudige
mensen, voor wie het lang niet gemakke
lijk zal zijn om naar de betrokken recht
bankgriffie te reizen teneinde aldaar een
akte te doen oprhaken betreffende het
daarbij dan in te dienen bezwaarsch ,1
Ook het voor die handelingen bereid
vinden van een gemachtigde is niet voor
iedereen zo eenvoudig."
Verder blijkt, dat de justitie zich in de
praktijk vaak niet houdt aan de in artikel
27 van de Wegenverkeerswet voor
geschreven termijn van drie dagen,
waarbinnen de rechtbank (na de belang
hebbende te hebben gehoord) over al of
niet teruggeven van het rijbewijs moet
beschikken. Dat de justitie in de praktijk
hier meer tijd overheen laat gaan, kan
volgens mr. Besier wellicht worden ver
klaard uit het feit, dat in de wet aan het
niét nakomen van die termijn van drie
dagen géén nietigheid van de beschikking
is verbonden.
Op welke gronden nu precies een in
gevorderd rijbewijs al of niet kan worden
teruggegeven, wanneer daar door de be
langhebbende bij bezwaarschrift om
wordt gevraagd, Is uit de beschikkingen
van de Hoge Raad niet qeheel duidelijk
geworden.
Wel heeft de Hoge Raad duidelijk ge
maakt, dat de rechtbank bij haar overwe
gingen ten aanzien van het al of niet
teruggeven van het rijbewijs ook moet
betrekken de vraag, of van de zijde van
de verzoeker nog een zodanige bedrei
ging van de veiligheid op de weg (door
alcoholgebruik) zou zijn te duchten als
hij weer de beschikking over zijn rijbe
wijs zou verkrijgen, dat déérdoor verde
re inhouding van het door de politie
ingevoerderde rijbewijs zou kunnen wor
den gerechtvaardigd.
Met andere woorden: de rechtbank
moet ook in de toekomst kijken en daar
bij de vraag overwegen of de betrokken
automobilist niet opnieuw (te diep) in het
glaasje zal kijken alvorens aan het ver
keer deel te nemen.
Arnhem, 's-Hertogenboscb en Leeu
warden dagelijks te doen krijgen.
„Al in de middeleeuwen werd er
op kwaliteit gekeurd", zegt inspec
teur W. Koonings van de onder
liet ministerie van financiën ressor
terende Keuringsdienst van de
Waarborg. „Van 1492 tot 1798 we
zen de gilden keurmeesters aan.
Zij verloren hun taak toen de Ba
taafse Republiek kwam. Van dat
moment af dateert de staatskeu-
ring. In verband met de politieke
omstandigheden werd die keuring
weldra helemaal op Franse leest
geschoeid."
In onze wet van 1852 werd veel
uit het Franse systeem letterlijk
overgenomen. Provisorisch was er
sinds 1814 al gewerkt met Neder
landse keurtekens, waarbij de
Franse haan natuurlijk door de
Nederlandse leeuw was vervangen.
Na de bevrijding wilde niemand
meer iets uit de Franse tijd over-
Met de „Waarborgwet 1950"
werd onze wet gelijkgetrokken met
de Belgische wetgeving, in verband
met de Benclux-associatie, waarbij
de belasting, die in de jaren 1814
tot 1950 op de zilveren, gouden en
platina voorworpen rustte, verviel.
„Op elk waarborgkantoor moeten
ten minste één hoofdessayeur en
één essayeur werken", vertelt de
heer Koonings. „Op grote kantoren
werken méér essayeurs. Verder
zijn er assistenten, ieder met een
eigen taak.
„Als we „iets" vermoeden, heb
ben we het recht van kapotknip-
pen", vertelt de heer Lagerwey, die
de leiding op het Haagse waarborg
kantoor heeft. Wc zien ook hoe de
essayeur uit een zak met bedeltjes
een aantal willekeurige exemplaren
als steekproef onderzoekt. Laten de
trotse dochters met hun benge
lende bedeltjesonnbandcn maar
niet horen dat de essayeur bun
schatten „ondingen" vindt. „Al die
priegeklingen"
In een tot 1100 graden C verhitte
oven zet de essayeur een cupel
(een van schapenbeenderas ge
maakt schaaltje), waarin alle meta
len trekken, behalve goud en zil
ver. Deze worden weer door salpe
terzuur van elkaar gescheiden. Dat
is één van de methoden om goud
te onderzoeken. Een andere metho
de berust op kleurvergelijking tus
sen bel nfeesohrnpte goud, aan
gestipt met koningswater, en de
toetsnaalden goud, dio als maatstaf
op elk waarborgkantoor aanwezig
zijn.
Beschadiging tijdens de onder
zoekingen of bij het inslaan van de
keurmerken is vrijwel uitgesloten,
al is dat inslaan wèl een verant
woordelijk werkje. Geïmporteerde
artikelen, die allemaal onderzocht
moeten worden en rechtstreeks van
de grens naar een waarborgkantoor
gaan, lopen dus geen gevaar.
Beschadiging is er alleen als een
voorwerp niet aan de eisen vol
doet. Dan wordt het meedogenloos
kapot geknipt.
Om te voorkomen dat er na de
onderzoekingen nog iets met de
zilveren, gouden of platina voor
werpen gebeurt, gaan de essayeurs
op onregelmatige tijden naar de
juwelierszaken om te zien of zij
een onbekend of ongekeurd artikel
kunnen ontdekken.
Het principe van de keurlekens
is steeds hetzelfde gebleven. Een
leeuw geeft bijvoorbeeld het gehal
te aan en in de leeuwekop staat
een letter, die op een bepaald
waarborgkantoor duidt. De heer
Prachtig import-zilverwerk (waar
onder zgn. Joodse kandelaars)
wacht op akkoordbevinding door
de ambtenaren.
Koonings toont ons de bijeenge
brachte keurmerken. Elk jaar stelt
de minister een letter vast, die dat
jaar vertegenwoordigt. Iedereen die
een zilveren, gouden of platina
voorwerp maakt moet bovendien
zijn „meesterteken" erin slaan.
Omdat sommige voorwerpen te
klein zijn voor deze drie tekens,
wordt er soms een kleiner keur
merk aangebracht, waarbij het
jaartal ontbreekt. Dat merk is dan
bijvoorbeeld een eikeblad, een
tulp of iets dergelijks. Importarti
kelen krijgen het teken van de
importeur cn een plusteken.
Die tekens kregen in de loop der
tijden een culturele betekenis. Er
is zelfs een stichting, die zich be
zighoudt met de bestudering ervan.
Vooral aan het meesterteken wordt
veel waarde gehecht. Het is im
mers interessant te weten wélke
grote meester bepaalde nog
bestaande voorwerpen maakte.
De Keuringsdienst van de Waar
borg heeft het vooral in de maan
den september, en oktober (in ver
band met de decemberfeestdagen)
en januari en februari (o.a. in ver
band met de verlovingsringen voor
Pasen) druk. Dagelijks komt ech
ter een enorme stroom binnen,
waarbij het principe gehandhaafd
wordt: de ene dug brengen cn de
andere dag halen. De produktie
mag geen stagnatie ondervinden!
En de nauwgezetheid bij het on
derzoek verflauwd geen moment:
op ulle in Nederlandse winkels
verkrijgbare zilveren, gouden en
platina voorwerpen, afkomstig van
900 Nederlandse meesters en ca,
100 groseiers en importeurs, kan de
koper of koopster onvoorwaarde
lijk vertrouwen, omdat ze kwalita
tief door do staat worden gewaar
borgd