Gouverneur één nacht gijzelaar door Henk Houtman J arsenaal bezet. Sensatie op CURASAO in juni 1929 EN HET MODERNE HUMANISME ^r Si - 'V9 j TH wHSSm bT' maar m M ZATERDAG 7 JUNI 1969 Het is morgen precies veertig jaar geleden, dat een bende van ongeveer 240 Venezolaanse opstandelingen Curagao binnenviel, de munitiedepóts van fort Amster dam in Willemstad plunderde en met het gekaapte Ame rikaanse passagiersschip Maracaibo met als gijzelaar aan boord de gouverneur van Curagao snel in de richting van de Venezolaanse kust verdween. De goed voorbereide en spectaculair snel uitgevoerde overval deed een storm van kritiek oplaaien in het met stomheid geslagen vaderland. De discussie omtrent de plundertocht van de Venezolanen werd een politieke strijd, die een hoogtepunt kreeg in de interpellatie van dr. H. Colijn (a.r.) in de Eerste Kamer. Het werd tenslotte de gouverneur, ir. L. A. Fruytier, kwalijk genomen dat hij om een waar bloedbad te voorkomen zonder slag of stoot aan de eisen van de rebellen toegaf. De gouverneur werd, na nog geen jaar zijn ambt te hebben uitgeoefend, terughaald naar Neder land. Daarmee was de zaak Curagao afgedaan. Een week na de overrompe lende actie van de Venezola nen, die wapens nodig hadden 9 voor hun revolutionaire strijd 'k in eigen land, telegrafeerde gouverneur Fruytier het vol- gende relaas naar de minister van koloniën Koningsberger: „De overval was zeer goed georganiseerd. Hoofdzaak was snelheid en uitvoering. Te gen half tien zaterdagavond 8 juni reden drie grote autobus sen vol personen, ongeveer tachtig, wat op zaterdag avond een gewoon feit is, met verborgen wapens met gro- a te snelheid op de hoofdwacht e' van fort Amsterdam. Ze split- - sten zich in drie partijen en in enkele seconden was de H wacht neergeslagen, de sol daten, die piket hadden, om singeld en werd het wapen- De aanwezige militairen heb ben zich van revolvers bediend voor hun verdediging. Van aan vallen was geen sprake meer. De opstandelingen waren gewa pend met pistolen, automatische geweren, karabijnen en kle wangs. Van het garnizoen, 136 man sterk, waren aanwezig zes politie-militairen in de hoofd- wacht en een piket in rust van 24 man. De dienstdoende mili taire politie surveilleerde op straat en was over het gehele stadsdistrict verspreid. Twee ploegen waren buiten dienst en i buiten de kazerne, j Binnen een kwartier waren de opstandelingen meester van T het fort, -waarin politiehoofd- J wacht, kazerne en arsenaal zijn ondergebracht. Er kwamen on- I middellijk daarop van alle kan opstandelingen aan, die zich "van wapenen voorzagen en ge- Ideeltelijk reeds gewapend wa ren. Kapitein Borren, de garni- was gealar meerd en reed per auto het fort binnen. Hij passeerde de linie bij de poort die vuurde en viel bij de wacht in handen van de S bende." Aldus een gedeelte uit het te legram dat gouverneur Fruytier naar Nederland liet seinen. De thans 87-jarige oud-gouverneur denkt nog met zij het enigszins verholen genoegen terug aan die bewuste zaterdag nacht. In een rustig pension aan de Johan van Oldebarneveldt- s laan in Den Haag vertelt hij zonder rancune over het Cu- ragaose avontuur, dat een abrupt einde maakte aan zijn politieke carrière. Ir. Leonard Albert Fruytier had voor de Katholieke Staatspartij zitting in de Ka Door een vergissing kwam hij na verkiezingen niet meer terug in de Kamer. Als lid van de zogenaamde Bezuinin- gingscommissie had de r.k.-po- liticus ruime ervaring opgedaan bij het opstellen van krappe be grotingen en mede daardoor werd hij gevraagd de functie van landvoogd van Curagao te aanvaarden. Begin 1929 trok de heer Fruy tier met zijn gezin naar Wil- Ir. L. A. Fruytier, gouverneur van Curagao ten tijde van de over- (lemstad en installeerde zich in (het gouvernementshuis aan de vSt. Annabaai. De sociale 'toestanden, vooral de duizenden Ikrotten en hutten, waren slecht jen daarnaast was het leven er duur. De heer Fruytier: „Toen '■al betaalden we voor een kubie- |ke meter water ƒ2,50 en voor |6en liter melk 70 cent. In mijn .toespraak bij de opening van de •Koloniale Raad op Curagao heb |ik de verbetering van het le venspeil als belangrijkste punt igenoemd." Oud-gouveneur Fruytier her- glnnert zich die roerige zaïer- <1® vorid toen Curagao in han den van rebellen was, nog goed. 'We zaten in de salon en dron- |ken thee toen plotseling een J vuurgevecht losbarstte. Nu Werd er zaterdagsavonds, als de Prent van Braakensiek In „De Groene": ,,de Kortenaer neemt de benen". De gebeurtenissen hadden bewezen dat de aanwezigheid van een marlnevaartulg In de Antillen noodzakelijk was. arbeiders van de petroleumraf- finaderijen zich aan de accijns vrije drank tegoed deden, wel vaker geschoten, maar het schieten was nu toch wel bij zonder intensief. Toen ik uit het raam naar het waterfort keek, zag ik soldaten dekking zoeken. Het personeel kwam de kamer binnenstormen en zei dat het fort door Venezolanen was bezet. Ik belde de garni zoenscommandant kapitein Bor ren op, maar hij nam niet op. Omdat ik wel kon raden, dat zo er rebellen in actie waren ze in ieder geval het gouverne mentshuis zouden komen bezet ten, evacueerde ik in aller ijl mijn gezin naar een verderop staand huis en liet ben daar in gezelschap van luitenant Ber ger, die inmiddels was komen opdagen, achter. Zelf ging ik terug naar het gouvernementshuis, waar tegen half elf ongeveer een uur na de overval kapitein Borren binnenstapte. Hij rapporteerde mij dat hij gevangen was en dat de Venezolanen onder lei ding van „generaal" Urbina de macht in handen hadden. Urbi na was kort tevoren ontsnapt uit gevangenschap in Barran- quilla in Columbia. Kapitein Borren deelde ver der mee, dat de rebellen niets tegen Curacao in de zin hadden maar ze eisten het Amerikaanse stoomschip Maracaibo op, dat die avond juist was aangeko men. Als wij niet zouden toestemmen, zou de stad ge plunderd worden en zou de raf finaderij in brand worden gestoken. De kapitein raadde mij aan de bende zo snel moge lijk te laten vertrekken omdat wij machteloos waren en ik zag inderdaad geen andere uitweg Ik stelde echter voor, dat de Venezolanen met een Neder lands schip zouden vertrekken. Met die mededeling vertrok Borren. Intussen bood de raffi naderij mij tien geweren en re volvers aan, maar die hulp wees ik als onvoldoende af en raadde aan de wapens voor ei gen veiligheid te gebruiken. Tegen elf uur kwam luitenant Berger weer, maar hij had geen gegevens zodat we geen maat regelen konden nemen. Het was onmogelijk de verspreide en slecht bewapende militairen te verzamelen voor een tegenaan val. Een telefoonmededeling dat een mitrailleur en enkele gewe ren in veiligheid waren, bracht geen uitkomst. Ten slotte kwam kapitein Bor ren, vergezeld van gewapende rebellen met hun aanvoerder zogenaamd onderhandelen. We zwichtten voor de overmacht om een roof- en moordpartij te voorkomen en scheepten ons op bevel van de terroristen in op de Maracaibo. Ik zou buiten de haven met de loodsboot mee te rug mogen, maar daar kwam niets van in. Voor het vertrek had men twee vrachtwagens vol met munitie, wapens en le vensmiddelen overgeladen. Ka pitein Borren, twaalf gevangen genomen Nederlandse soldaten en ik voeren met de rebellen midden in de nacht mee naar Venezuela. De gezagvoerder van de Maracaibo, kapitein H. E. Morrys. werd onder bedrei ging van geweren gelast naar Coro te stomen. Aan boord wa ren ongeveer twintig passagiers, die niets van de actie van de rebellen hadden gemerkt en rustig doorsliepen tot ze 's mor gens op dek zwaar bewapende Venezolanen zagen lopen. Drie mijl voor de kust bij Coro werden de wapens in bo ten overgeladen en verdwenen de overvallers. Kapitein Morrys seinde onmiddellijk naar de Venezolaanse autoriteiten, dat de revolutionaire opstandelin gen aan land waren gegaan. Het Venezolaanse leger deelde later mee dat de opstandelingen in de provincie Falcon, waar ze geland waren, geheel verslagen waren en in het bergland wa ren verstrooid. Zondagmorgen zeven uur legde de Maracaibo voor de tweede keer in Wil lemstad aan. Eén wapendepot hadden de opstandelingen niet gevonden, zodat we gelukkig over wat wapens beschikten. Dat was wel nodig, want vele Venezolaanse arbeiders van de raffinaderij, die zich tijdens de overval bij Urbina hadden aan gesloten waren in Willemstad achtergebleven, zodat we met hen nog heel wat te stellen zou den kunnen krijgen. Onze eerste zorg was in ieder geval te voorkomen dat de re bellen terug zouden komen, om dat ze in Venezuela eventueel door het leger te veel op de huid gezeten zouden worden. Oud-gouverneur ir. L. A. Fruy tier in zijn Haagse woning. De beschikbare militairen wer den op heel het eiland op stra tegische punten geplaatst." Al dus het het relaas van ir. Fruy tier. In Nederland stak na de eerste berichten een storm van verontwaardiging op. Algemeen was men van ooordeel dat het gebeurde een blamage voor het Nederlandse gezag was. Vooral was men boos over het feit, dat een Amerikaans schip in Ne derlandse haven niet afdoende voor een stelletje terroristen beveiligd was. Kamerlid Colijn stelde drie dagen later de regering de vraag of er op kon worden ge rekend dat de regering maatre gelen van blijvende aard zou nemen om een herhaling van „zulke voor koloniaal gezag en internationale reputatie zo smadelijke gebeurtenissen" te voorkomen. „Het hele Neder landse volk heeft schuld", vond Colijn. „Het durft zijn grootse De enige „protestant" was een dominee Veertien dagen lang stond in juni 1929 het nieuws van de sen sationele overval op Curagao op de voorpagina van onze bladen. Pas daarna verdwenen de berichten geleidelijk aan naar de binnen kant van de krant. In de oude legger vonden wij maar één protest tegen het sturen van militairen naar de West. Dat kwam van ds. Hugenholtz, de voorzitter van de Stichting Nationale Vredesactie, die in een telegram aan de regering protesteerde tegen het uitzenden van bewapende oorlogsschepen. Curagao werd met steun van vrij willigers In staat van verdediging ge bracht. taak als tweede koloniale mo gendheid ter wereld niet aan. Voor de beveiliging zijn niet voldoende offers gebracht". Colijn vergat, dat hijzelf als minister uit zuinigheidsoverwe gingen het bewakingsregiment op Curagao had geminiseerd en een handjevol politie-agen- ten/militairen had opgedragen de vaderlandse driekleur op het broeierige eiland in naam van Hare Majesteit te verdedigen. Intussen zat men niet stil. Van alle kanten werden versterkingen naar Curagao gestuurd. Op 11 juni vertrok de torpedojager Hr. Ms. „Korte naer" onder commando van lui tenant-ter-zee le klasse J. La- gaay. Onder de 160 manschap pen aan boord bevond zich een goed uitgerust detachement ma riniers van veertig man onder leiding van le luitenant P. J. van Gijn. Twee dagen later vertrok de „Hertog Hendrik" onder com mando van kapitein J. Bosma. Uit Suriname werd een deta chement van veertig man naar Curagao gestuurd, dat als eerste na de ongeregeldheden in Wil lemstad arriveerde Tenslotte vertrok nog op 18 juni de snel varende vrachtboot „Amster dam" van de KNSM naar Cu ragao met vijftig man van de Koloniale Reserve onder leiding van le luitenant L. F. Weyer- man aan boord. Na de interpellatie van Co lijn, die onder enorme publieke belangstelling in de Eerste Ka mer werd gehouden, verdween de kwestie-Curagao uit de ac tualiteit en wierp politiek Ne derland zich weer op de Vele binnenlandse problemen. Gouverneur Fruytier werd als zondebok naar Nederland teruggehaald. Ten slotte moest iemand de schuld krijgen van het prestigeverlies van Neder land in de internationale poli tiek. Maar ir. Fruytier lijdt er niet onder: „Ik sta nog steeds voor de volle honderd procent achter mijn beslissing. Moord, brand, plundering en vernieling waren het gevolg geweest als we de rebellen hadden gewei gerd met de Maracaibo te ver trekken. Ondanks alles moet gezegd worden, dat Urbani woord heeft gehouden. Tragisch is het dat bij de eerste scher mutselingen vier Nederlandse militairen om het leven kwa men, maar „generaal" Urbani kwam zijn belofte na: er werd geen ruit gebroken op heel Cu ragao". Terug in Nederland ging de heer Fruytier voor de ar beidsinspectie werken en was hij tot aan zijn pensionering districtshoofd. De ridderorde, die minister Drees voor zijn scheidende ambtenaar Fruytier had aangevraagd, werd door de minister-president geweigerd..- Overal in de wereld wordt in dit jaar ruime aandacht besteed aan Erasmus. Wij nemen aan, dat hij 500 jaar geleden geboren werd en dus moet hij herdacht worden. Daar ligt natuurlijk iets krampachtigs in. Je kunt de vraag stellen, of de kop boven dit artikel niet iets extra krampachtigs heeft. Waarom moeten we verband gaan leggen tussen iemand, die eeuwen geleden heeft geleefd en een beweging van nu? Ik wil het toch proberen, geval is. ook al omdat er vrij wat mensen zijn die het doen. Het wordt vaak zó gezegd, dat Erasmus één van de voorlopers was van het huidige huma nisme. Daar zit deze gedachte achter, dat in het denken van Erasmus allerlei elementen zijn aan te wijzen, die we ook in het moderne humanisme vinden. Dan kan het interessant, zijn,, eens na te gaan of dat inderdaad het Als we hierover gaan nadenken, staan we vanzelfsprekend direct voor de vraag, wat voor stroming het moderne huma nisme dan wel is. Een vraag die je niet zo gemakkelijk kunt beantwoorden, om dat de schakeringen in deze richting al bijna even veelvuldig zijn als bijvoor beeld binnen het christendom. Om het niet al te ingewikkeld te ma ken, ga ik nu uit van het humanisme, zoals we dat in Nederland vinden in de kring van het Humanistisch Verbond. De belangrijkste woordvoerder daarvan, prof. dr. J. P. van Praag, heeft de kern zo weergegeven: „Humanisme in moderne zin is nu een levensovertuiging, ge baseerd op de mens in zijn menselijk heid. die hem zowel van het goddelijke als het dierjijke onderscheidt". Het is niet nodig, alle woorden op een goudschaaltje te wegen. Maar het belang rijkst zijn natuurlijk die woorden „mens" en „menselijkheid". Daarom draait het kennelijk. Vandaar ook die naam: huma nisme, afgeleid van het Latijnse „huma- num", het menselijke. Een levensovertuiging dus, die uitgaat van „het menselijke". Dat hoeft lang niet altijd te betekenen, dat men zo vreselijk optimistisch denkt over de mens. Dat de mens onmenselijk kan zijn en vaak on menselijk handelt, wordt heus wel er kend. Er ligt wél een geloofsbelijdenis in. Het is een „gegrepen zijn door een funda mentele levenswaarheid", zegt Van Praag. Ondanks alle verraad, dat de mensen tegenover de menselijkheid ple gen, geloof je er toch in. Je moet er wel in geloven, want je bent erdoor gegre pen. Daar zit iets in van het „ondanks alles wat ertegen pleit..." Ik geloof, dat we dergelijke gedachten niet al te gemakkelijk mogen verwerpen. Moet de wereld het op "t ogenblik niet voor een groot deel hiervan hebben, dat we het weer aandurven, echt mens te zijn met andere mensen en van daaruit de wereld willen opbouwen? Erasmus is daar in ieder geval heilig van overtuigd geweest. Hij spreekt over het gehele kunstwerk der wereld, dat de mens ten dienste staat. Ergens anders noemt hij de mens „dat edele wezen", en „een mikrokosmos". een wereld in het klein. Dat klinkt alles nogal modern. Er waait op het moment door de wereld een wind van verwachting en Idealisme. De gedachte wordt opnieuw levend, dat we als mensen iets van onszelf en van de anderen mogen verwachten, om geza menlijk een menswaardige maatschappij op te bouwen. Hindernissen en griezelige verschijnselen genoeg maar toch ligt onze enige kans hierin, dat wij het probe ren. In Erasmus' tijd leefden dergelijke ver wachtingen ook; ze waren zelfs veel sterker dan tegenwoordig. Dat is ook geen wonder. Erasmus leefde in een we reld die veel optimistischer was dan wij tegenwoordig zijn. De maatschappij van de vijftiende eeuw geeft een stuk nieuwe vrijheid te zien. Vooral bij de burgers van de steden leeft dan sterk het besef, dat de mens allerlei tot dusver ongekende mogelijkhe den heeft en die ook moet verwezenlij ken. Het is de tijd van de grote ontdek kingsreizen naar Afrika, India en Ameri ka. Het is ook de tijd. waarin handel en industrie nieuwe impulsen krijgen, waarin het kapitalisme opkomt. Er is ook een vernieuwing van de kunst, die haar aan dacht richt op deze wereld. Astronomie en natuurwetenschappen bloeien op. De mens is nieuwsgierig, hij wil én zichzelf én de wereld om zich heen verkennen. Al deze dingen kennen wij nu ook, maar het sinds kort weer opnieuw opge komen optimisme is toch veel minder sterk dan toen het geval was. Dat geeft aan de visie op de mens en op de menselijkheid een eigen kleur. Hiermee is natuurlijk lang niet alles gezegd. Van Praag drukt zich zo uit: „De wereld is compleet... Het betekent dat er niet nog iets achter of buiten de wereld is. De wereld wordt niet afhankelijk ge dacht van een schepper, die er zin aan verleent, noch ook is er in de wereld een lege plaats, die door de afwezige schep per opengelaten is". De hoofdraadsman van het Humanis tisch Verbond bij de strijdkrachten, H. Lips, stelt het als volgt: „Ik geloof niet in het bestaan van GodOm het nu maar heel scherp te zeggen: In mijn gedach- tengang is God niet alleen niet-bestaand, Hij is onbestaanbaar. Hij is onmogelijk... Verlangen naar God is voor mij het ver langen naar het onbestaanbare, het on mogelijke. Het is kortweg... kinderachtig". Dat laatste woord is heel merkwaardig. Als ik aanneem, dat het geméénd is en waarom zou ik dat niet doen? vindt Lips het een uiting van onvolwassenheid om in het bestaan van een God te gelo ven. Hij erkent daarbij dadelijk, dat het Prof. dr. G. Augustijn schrijver van dit artikel over Erasmus heeft al meerdere pu- blikaties over deze denker op zijn naam staan, o.a. Erasmus en de Reformatie en Erasmus, vernieuwer van kerk en theologie. Verder schreef hij o.m. Calvijn en de godsdienstgesprekken van 1538 tot 1541. De heer Augustijn (in 1928 in Rotterdam geboren) studeerde theologie aan de VU. Van 1952 tot 1966 was hij leraar godsdienst onderwijs aan de Kweekschool met de Bijbel in Rotterdam. Van 1954 tot 1963 diende hij als predikant de gereformeerde kerk in Schiplulden. Thans is hij aan de VU verbon den als hoogleraar in de algemene kerkgeschiedenis tot 1650. onbewijsbaar is, dat God niet bestaat even onbewijsbaar als de stelling, dat God wél zou bestaan. Het gaat hem om een geloof, zegt hij. Geloof in de mense lijkheid, zo zou je het kunnen omschrij ven, sluit blijkbaar het geloof in God uit. Ik kan het me indenken, dat veel lezers hier geïrriteerd raken. De toon van de woordvoerders van het Humanistisch Ver bond is ook vaak irritant, en zeker hier. Toch moeten we daarom niet zonder meer onze oren dichtstoppen. Wat zit achter een dergelijke uitval? In laatste instantie dé gedachte, dat God en mens concurrenten zijn. Het wordt hier zo gesteld, dat er geen God meer kan zijn. als je je baseert op de mens. Maar als er geen God is, is de wereld zinloos (aldus Lips) en de enige reële mogelijkheid voor de mens is de opstand tegen deze absurditeit, tegen de eigen eenzaamheid en tegen de dood. Ik wil niet meedoen aan de mode van vandaag, die er altijd weer van uitgaat, dat de kerk van alles de schuld heeft. Toch moeten we wel de vraag onder ogen zien. of de kerk onbewust meege werkt heeft aan het ontstaan van de ge dachte dat God en mens concurrenten zijn. Het kan m i. niet ontkend worden, dat er in christelijke kring vaak zo gesproken is en nog wordt. Als altijd weer de gedachte naar voren wordt geschoven van de radicale zondig heid en verdorvenheid van de mens, heeft dit tot doel, des te sterker de onverdiende genade van God te laten uitkomen. Op zichzelf kan een dergelijk spreken nog gezond zijn. Echter, al te vaak Is het ongezond &n lijkt het erop, alsof van de mens in zijn echte mense lijkheid vooral niets over mag blijven. De bedoeling is dan nog wel goed. maar het gevolg van een dergelijke qedachtengang blijkt fataal. Zij moet wel leiden tot een reactie, zoals we die in het humanisme vinden. Het is. dacht ik. goed om juist op dit punt eens te luisteren naar Erasmus. We hebben gezien, dat hij heel hoog denkt over de mens. Wat is daarbij zijn uit gangspunt? Dit, dat de mens tegelijkertijd goddelijk en dierlijk is. Nu is Erasmus ir de uitwerking van deze gedachte typisch een kind van zijn tijd. Het goddelijke in de mens ziet hij in de ziel of de geest, het dierlijke in het lichaam. „Als je geen lichaam had gekregen, was je goddelijk. KIM* K h' Ntal Bij hem geen ontkenning van 't bestaan van God Als de geest je niet ingeschapen was, was je een beest". Een dergelijke visie zal geen mens te genwoordig meer hebben. Maar dat moet ons niet doen voorbijgaan aan dat goede element, dat achter deze gedachten ligt. Erasmus wil enerzijds hoog denken over de mens, hem zien in zijn volle mense lijkheid. Maar die echte menselijkheid heeft anderzijds voor hem alles te maken met God. Het ccht-mensell|ke is het god delijke. Erasmus wil daarmee de mens niet ver goddelijken. Hij wil op zijn manier wijzen op het oer-bijbelse gegeven, dat de mens beeld is van God. Het" kost harde strijd, dat te verwezenlijken en daarbij heeft de mens God nodig. Maar die mens is en blijft verantwoordelijk, omdat hij een vrij mens is. Zo zegt Erasmus tegen Luther: „Wanneer ik hoor, dat onze wil niet méér bewerkt dan leem in de hand van de pottenbakker bewerkt, wanneer ik hoor dat alles wat wij doen of willen tot on voorwaardelijke onvermijdelijkheid wordt herleid, stuit ik op vele bedenkingen". Het zal duidelijk zijn, dat ik onmogelijk een lijn kan aanwijzen die van Erasmus naar het huidige humanisme zou lopen. Daarvoor is God tezeer een realiteit ge weest voor Erasmus. Wel zie ik bij hem een duidelijke Interesse, die ook in het moderne humanisme ligt: de belangstel ling voor het echt-mensellljke. Wij zien bij Erasmus, dat deze interes se niet behoeft te lelden tot het ontken nen van God. Misschien kan hij ons daarin ook iets leren. Het Is niet toeval lig, dat Erasmus niet In abstracto over God spreekt. Hij kan dit niet doen, omdat hij aan Jezus denkt, als hij spreekt over God. In Jezus is voor Erasmus alle mogelijk heid van concurrentie tussen het godde lijke en het m&nselijke weggenomen. Daardoor kent Erasmus niet een God. die ver verheven is boven de wereld maar één. die in nederigheid naast de mens staat en die op deze wereld wil wonen en werken. In dit alles is Christus dan ook ons voorbeeld: „durf het aan. onbe kommerd met hart en ziel je meester te volgen". Wellicht i6 dat ook voor ons op het ogenblik het belangrijkste wat wij ku-nnen doen: tonen, dat het geloof in Christus een geweldige ontplooiing van het leven als echt mens kan betekenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1969 | | pagina 13