Gouverneur één nacht gijzelaar
door
Henk Houtman
J arsenaal bezet.
Sensatie op
CURASAO
in juni 1929
EN HET MODERNE HUMANISME
^r
Si - 'V9 j TH
wHSSm bT'
maar m
M
ZATERDAG 7 JUNI 1969
Het is morgen precies veertig jaar geleden, dat een
bende van ongeveer 240 Venezolaanse opstandelingen
Curagao binnenviel, de munitiedepóts van fort Amster
dam in Willemstad plunderde en met het gekaapte Ame
rikaanse passagiersschip Maracaibo met als gijzelaar aan
boord de gouverneur van Curagao snel in de richting van
de Venezolaanse kust verdween.
De goed voorbereide en spectaculair snel uitgevoerde
overval deed een storm van kritiek oplaaien in het met
stomheid geslagen vaderland. De discussie omtrent
de plundertocht van de Venezolanen werd een politieke
strijd, die een hoogtepunt kreeg in de interpellatie van
dr. H. Colijn (a.r.) in de Eerste Kamer.
Het werd tenslotte de gouverneur, ir. L. A. Fruytier,
kwalijk genomen dat hij om een waar bloedbad te
voorkomen zonder slag of stoot aan de eisen van de
rebellen toegaf. De gouverneur werd, na nog geen jaar
zijn ambt te hebben uitgeoefend, terughaald naar Neder
land. Daarmee was de zaak Curagao afgedaan.
Een week na de overrompe
lende actie van de Venezola
nen, die wapens nodig hadden
9 voor hun revolutionaire strijd
'k in eigen land, telegrafeerde
gouverneur Fruytier het vol-
gende relaas naar de minister
van koloniën Koningsberger:
„De overval was zeer goed
georganiseerd. Hoofdzaak was
snelheid en uitvoering. Te
gen half tien zaterdagavond 8
juni reden drie grote autobus
sen vol personen, ongeveer
tachtig, wat op zaterdag
avond een gewoon feit is, met
verborgen wapens met gro-
a te snelheid op de hoofdwacht
e' van fort Amsterdam. Ze split-
- sten zich in drie partijen en in
enkele seconden was de
H wacht neergeslagen, de sol
daten, die piket hadden, om
singeld en werd het wapen-
De aanwezige militairen heb
ben zich van revolvers bediend
voor hun verdediging. Van aan
vallen was geen sprake meer.
De opstandelingen waren gewa
pend met pistolen, automatische
geweren, karabijnen en kle
wangs. Van het garnizoen, 136
man sterk, waren aanwezig zes
politie-militairen in de hoofd-
wacht en een piket in rust van
24 man. De dienstdoende mili
taire politie surveilleerde op
straat en was over het gehele
stadsdistrict verspreid. Twee
ploegen waren buiten dienst en
i buiten de kazerne,
j Binnen een kwartier waren
de opstandelingen meester van
T het fort, -waarin politiehoofd-
J wacht, kazerne en arsenaal zijn
ondergebracht. Er kwamen on-
I middellijk daarop van alle kan
opstandelingen aan, die zich
"van wapenen voorzagen en ge-
Ideeltelijk reeds gewapend wa
ren. Kapitein Borren, de garni-
was gealar
meerd en reed per auto het fort
binnen. Hij passeerde de linie
bij de poort die vuurde en viel
bij de wacht in handen van de
S bende."
Aldus een gedeelte uit het te
legram dat gouverneur Fruytier
naar Nederland liet seinen. De
thans 87-jarige oud-gouverneur
denkt nog met zij het
enigszins verholen genoegen
terug aan die bewuste zaterdag
nacht. In een rustig pension aan
de Johan van Oldebarneveldt-
s laan in Den Haag vertelt hij
zonder rancune over het Cu-
ragaose avontuur, dat een
abrupt einde maakte aan zijn
politieke carrière.
Ir. Leonard Albert Fruytier
had voor de Katholieke
Staatspartij zitting in de Ka
Door een vergissing kwam
hij na verkiezingen niet meer
terug in de Kamer. Als lid van
de zogenaamde Bezuinin-
gingscommissie had de r.k.-po-
liticus ruime ervaring opgedaan
bij het opstellen van krappe be
grotingen en mede daardoor
werd hij gevraagd de functie
van landvoogd van Curagao te
aanvaarden.
Begin 1929 trok de heer Fruy
tier met zijn gezin naar Wil-
Ir. L. A. Fruytier, gouverneur
van Curagao ten tijde van de over-
(lemstad en installeerde zich in
(het gouvernementshuis aan de
vSt. Annabaai. De sociale
'toestanden, vooral de duizenden
Ikrotten en hutten, waren slecht
jen daarnaast was het leven er
duur. De heer Fruytier: „Toen
'■al betaalden we voor een kubie-
|ke meter water ƒ2,50 en voor
|6en liter melk 70 cent. In mijn
.toespraak bij de opening van de
•Koloniale Raad op Curagao heb
|ik de verbetering van het le
venspeil als belangrijkste punt
igenoemd."
Oud-gouveneur Fruytier her-
glnnert zich die roerige zaïer-
<1® vorid toen Curagao in han
den van rebellen was, nog goed.
'We zaten in de salon en dron-
|ken thee toen plotseling een
J vuurgevecht losbarstte. Nu
Werd er zaterdagsavonds, als de
Prent van Braakensiek In „De Groene": ,,de Kortenaer neemt
de benen". De gebeurtenissen hadden bewezen dat de aanwezigheid
van een marlnevaartulg In de Antillen noodzakelijk was.
arbeiders van de petroleumraf-
finaderijen zich aan de accijns
vrije drank tegoed deden, wel
vaker geschoten, maar het
schieten was nu toch wel bij
zonder intensief. Toen ik uit
het raam naar het waterfort
keek, zag ik soldaten dekking
zoeken. Het personeel kwam de
kamer binnenstormen en zei
dat het fort door Venezolanen
was bezet. Ik belde de garni
zoenscommandant kapitein Bor
ren op, maar hij nam niet op.
Omdat ik wel kon raden, dat
zo er rebellen in actie waren
ze in ieder geval het gouverne
mentshuis zouden komen bezet
ten, evacueerde ik in aller ijl
mijn gezin naar een verderop
staand huis en liet ben daar in
gezelschap van luitenant Ber
ger, die inmiddels was komen
opdagen, achter.
Zelf ging ik terug naar het
gouvernementshuis, waar tegen
half elf ongeveer een uur na
de overval kapitein Borren
binnenstapte. Hij rapporteerde
mij dat hij gevangen was en
dat de Venezolanen onder lei
ding van „generaal" Urbina de
macht in handen hadden. Urbi
na was kort tevoren ontsnapt
uit gevangenschap in Barran-
quilla in Columbia.
Kapitein Borren deelde ver
der mee, dat de rebellen niets
tegen Curacao in de zin hadden
maar ze eisten het Amerikaanse
stoomschip Maracaibo op, dat
die avond juist was aangeko
men. Als wij niet zouden
toestemmen, zou de stad ge
plunderd worden en zou de raf
finaderij in brand worden
gestoken. De kapitein raadde
mij aan de bende zo snel moge
lijk te laten vertrekken omdat
wij machteloos waren en ik zag
inderdaad geen andere uitweg
Ik stelde echter voor, dat de
Venezolanen met een Neder
lands schip zouden vertrekken.
Met die mededeling vertrok
Borren. Intussen bood de raffi
naderij mij tien geweren en re
volvers aan, maar die hulp
wees ik als onvoldoende af en
raadde aan de wapens voor ei
gen veiligheid te gebruiken.
Tegen elf uur kwam luitenant
Berger weer, maar hij had geen
gegevens zodat we geen maat
regelen konden nemen. Het was
onmogelijk de verspreide en
slecht bewapende militairen te
verzamelen voor een tegenaan
val. Een telefoonmededeling dat
een mitrailleur en enkele gewe
ren in veiligheid waren, bracht
geen uitkomst.
Ten slotte kwam kapitein Bor
ren, vergezeld van gewapende
rebellen met hun aanvoerder
zogenaamd onderhandelen. We
zwichtten voor de overmacht
om een roof- en moordpartij te
voorkomen en scheepten ons op
bevel van de terroristen in op
de Maracaibo. Ik zou buiten de
haven met de loodsboot mee te
rug mogen, maar daar kwam
niets van in. Voor het vertrek
had men twee vrachtwagens
vol met munitie, wapens en le
vensmiddelen overgeladen. Ka
pitein Borren, twaalf gevangen
genomen Nederlandse soldaten
en ik voeren met de rebellen
midden in de nacht mee naar
Venezuela. De gezagvoerder
van de Maracaibo, kapitein H.
E. Morrys. werd onder bedrei
ging van geweren gelast naar
Coro te stomen. Aan boord wa
ren ongeveer twintig passagiers,
die niets van de actie van de
rebellen hadden gemerkt en
rustig doorsliepen tot ze 's mor
gens op dek zwaar bewapende
Venezolanen zagen lopen.
Drie mijl voor de kust bij
Coro werden de wapens in bo
ten overgeladen en verdwenen
de overvallers. Kapitein Morrys
seinde onmiddellijk naar de
Venezolaanse autoriteiten, dat
de revolutionaire opstandelin
gen aan land waren gegaan.
Het Venezolaanse leger deelde
later mee dat de opstandelingen
in de provincie Falcon, waar ze
geland waren, geheel verslagen
waren en in het bergland wa
ren verstrooid. Zondagmorgen
zeven uur legde de Maracaibo
voor de tweede keer in Wil
lemstad aan. Eén wapendepot
hadden de opstandelingen niet
gevonden, zodat we gelukkig
over wat wapens beschikten.
Dat was wel nodig, want vele
Venezolaanse arbeiders van de
raffinaderij, die zich tijdens de
overval bij Urbina hadden aan
gesloten waren in Willemstad
achtergebleven, zodat we met
hen nog heel wat te stellen zou
den kunnen krijgen.
Onze eerste zorg was in ieder
geval te voorkomen dat de re
bellen terug zouden komen, om
dat ze in Venezuela eventueel
door het leger te veel op de
huid gezeten zouden worden.
Oud-gouverneur ir. L. A. Fruy
tier in zijn Haagse woning.
De beschikbare militairen wer
den op heel het eiland op stra
tegische punten geplaatst." Al
dus het het relaas van ir. Fruy
tier.
In Nederland stak na de
eerste berichten een storm van
verontwaardiging op. Algemeen
was men van ooordeel dat het
gebeurde een blamage voor het
Nederlandse gezag was. Vooral
was men boos over het feit, dat
een Amerikaans schip in Ne
derlandse haven niet afdoende
voor een stelletje terroristen
beveiligd was.
Kamerlid Colijn stelde drie
dagen later de regering de
vraag of er op kon worden ge
rekend dat de regering maatre
gelen van blijvende aard zou
nemen om een herhaling van
„zulke voor koloniaal gezag en
internationale reputatie zo
smadelijke gebeurtenissen" te
voorkomen. „Het hele Neder
landse volk heeft schuld", vond
Colijn. „Het durft zijn grootse
De enige „protestant" was een dominee
Veertien dagen lang stond in juni 1929 het nieuws van de sen
sationele overval op Curagao op de voorpagina van onze bladen.
Pas daarna verdwenen de berichten geleidelijk aan naar de binnen
kant van de krant.
In de oude legger vonden wij maar één protest tegen het sturen
van militairen naar de West. Dat kwam van ds. Hugenholtz, de
voorzitter van de Stichting Nationale Vredesactie, die in een
telegram aan de regering protesteerde tegen het uitzenden van
bewapende oorlogsschepen.
Curagao werd
met steun van vrij
willigers In staat
van verdediging ge
bracht.
taak als tweede koloniale mo
gendheid ter wereld niet aan.
Voor de beveiliging zijn niet
voldoende offers gebracht".
Colijn vergat, dat hijzelf als
minister uit zuinigheidsoverwe
gingen het bewakingsregiment
op Curagao had geminiseerd en
een handjevol politie-agen-
ten/militairen had opgedragen
de vaderlandse driekleur op het
broeierige eiland in naam van
Hare Majesteit te verdedigen.
Intussen zat men niet stil.
Van alle kanten werden
versterkingen naar Curagao
gestuurd. Op 11 juni vertrok de
torpedojager Hr. Ms. „Korte
naer" onder commando van lui
tenant-ter-zee le klasse J. La-
gaay. Onder de 160 manschap
pen aan boord bevond zich een
goed uitgerust detachement ma
riniers van veertig man onder
leiding van le luitenant P. J.
van Gijn.
Twee dagen later vertrok de
„Hertog Hendrik" onder com
mando van kapitein J. Bosma.
Uit Suriname werd een deta
chement van veertig man naar
Curagao gestuurd, dat als eerste
na de ongeregeldheden in Wil
lemstad arriveerde Tenslotte
vertrok nog op 18 juni de snel
varende vrachtboot „Amster
dam" van de KNSM naar Cu
ragao met vijftig man van de
Koloniale Reserve onder leiding
van le luitenant L. F. Weyer-
man aan boord.
Na de interpellatie van Co
lijn, die onder enorme publieke
belangstelling in de Eerste Ka
mer werd gehouden, verdween
de kwestie-Curagao uit de ac
tualiteit en wierp politiek Ne
derland zich weer op de Vele
binnenlandse problemen.
Gouverneur Fruytier werd
als zondebok naar Nederland
teruggehaald. Ten slotte moest
iemand de schuld krijgen van
het prestigeverlies van Neder
land in de internationale poli
tiek. Maar ir. Fruytier lijdt er
niet onder: „Ik sta nog steeds
voor de volle honderd procent
achter mijn beslissing. Moord,
brand, plundering en vernieling
waren het gevolg geweest als
we de rebellen hadden gewei
gerd met de Maracaibo te ver
trekken. Ondanks alles moet
gezegd worden, dat Urbani
woord heeft gehouden. Tragisch
is het dat bij de eerste scher
mutselingen vier Nederlandse
militairen om het leven kwa
men, maar „generaal" Urbani
kwam zijn belofte na: er werd
geen ruit gebroken op heel Cu
ragao".
Terug in Nederland ging de
heer Fruytier voor de ar
beidsinspectie werken en was
hij tot aan zijn pensionering
districtshoofd. De ridderorde,
die minister Drees voor zijn
scheidende ambtenaar Fruytier
had aangevraagd, werd door de
minister-president geweigerd..-
Overal in de wereld wordt in dit jaar ruime aandacht besteed aan
Erasmus. Wij nemen aan, dat hij 500 jaar geleden geboren werd en dus
moet hij herdacht worden. Daar ligt natuurlijk iets krampachtigs in. Je kunt
de vraag stellen, of de kop boven dit artikel niet iets extra krampachtigs
heeft. Waarom moeten we verband gaan leggen tussen iemand, die eeuwen
geleden heeft geleefd en een beweging van nu? Ik wil het toch proberen, geval is.
ook al omdat er vrij wat mensen zijn die het doen. Het wordt vaak zó
gezegd, dat Erasmus één van de voorlopers was van het huidige huma
nisme. Daar zit deze gedachte achter, dat in het denken van Erasmus allerlei
elementen zijn aan te wijzen, die we ook in het moderne humanisme
vinden. Dan kan het interessant, zijn,, eens na te gaan of dat inderdaad het
Als we hierover gaan nadenken, staan
we vanzelfsprekend direct voor de vraag,
wat voor stroming het moderne huma
nisme dan wel is. Een vraag die je niet
zo gemakkelijk kunt beantwoorden, om
dat de schakeringen in deze richting al
bijna even veelvuldig zijn als bijvoor
beeld binnen het christendom.
Om het niet al te ingewikkeld te ma
ken, ga ik nu uit van het humanisme,
zoals we dat in Nederland vinden in de
kring van het Humanistisch Verbond. De
belangrijkste woordvoerder daarvan, prof.
dr. J. P. van Praag, heeft de kern zo
weergegeven: „Humanisme in moderne
zin is nu een levensovertuiging, ge
baseerd op de mens in zijn menselijk
heid. die hem zowel van het goddelijke
als het dierjijke onderscheidt".
Het is niet nodig, alle woorden op een
goudschaaltje te wegen. Maar het belang
rijkst zijn natuurlijk die woorden „mens"
en „menselijkheid". Daarom draait het
kennelijk. Vandaar ook die naam: huma
nisme, afgeleid van het Latijnse „huma-
num", het menselijke.
Een levensovertuiging dus, die uitgaat
van „het menselijke". Dat hoeft lang niet
altijd te betekenen, dat men zo vreselijk
optimistisch denkt over de mens. Dat de
mens onmenselijk kan zijn en vaak on
menselijk handelt, wordt heus wel er
kend.
Er ligt wél een geloofsbelijdenis in. Het
is een „gegrepen zijn door een funda
mentele levenswaarheid", zegt Van
Praag. Ondanks alle verraad, dat de
mensen tegenover de menselijkheid ple
gen, geloof je er toch in. Je moet er wel
in geloven, want je bent erdoor gegre
pen. Daar zit iets in van het „ondanks
alles wat ertegen pleit..."
Ik geloof, dat we dergelijke gedachten
niet al te gemakkelijk mogen verwerpen.
Moet de wereld het op "t ogenblik niet
voor een groot deel hiervan hebben, dat
we het weer aandurven, echt mens te zijn
met andere mensen en van daaruit de
wereld willen opbouwen?
Erasmus is daar in ieder geval heilig
van overtuigd geweest. Hij spreekt over
het gehele kunstwerk der wereld, dat de
mens ten dienste staat. Ergens anders
noemt hij de mens „dat edele wezen", en
„een mikrokosmos". een wereld in het
klein. Dat klinkt alles nogal modern. Er
waait op het moment door de wereld een
wind van verwachting en Idealisme.
De gedachte wordt opnieuw levend, dat
we als mensen iets van onszelf en van
de anderen mogen verwachten, om geza
menlijk een menswaardige maatschappij
op te bouwen. Hindernissen en griezelige
verschijnselen genoeg maar toch ligt
onze enige kans hierin, dat wij het probe
ren.
In Erasmus' tijd leefden dergelijke ver
wachtingen ook; ze waren zelfs veel
sterker dan tegenwoordig. Dat is ook
geen wonder. Erasmus leefde in een we
reld die veel optimistischer was dan wij
tegenwoordig zijn. De maatschappij van
de vijftiende eeuw geeft een stuk nieuwe
vrijheid te zien.
Vooral bij de burgers van de steden
leeft dan sterk het besef, dat de mens
allerlei tot dusver ongekende mogelijkhe
den heeft en die ook moet verwezenlij
ken. Het is de tijd van de grote ontdek
kingsreizen naar Afrika, India en Ameri
ka. Het is ook de tijd. waarin handel en
industrie nieuwe impulsen krijgen, waarin
het kapitalisme opkomt. Er is ook een
vernieuwing van de kunst, die haar aan
dacht richt op deze wereld. Astronomie
en natuurwetenschappen bloeien op. De
mens is nieuwsgierig, hij wil én zichzelf
én de wereld om zich heen verkennen.
Al deze dingen kennen wij nu ook,
maar het sinds kort weer opnieuw opge
komen optimisme is toch veel minder
sterk dan toen het geval was. Dat geeft
aan de visie op de mens en op de
menselijkheid een eigen kleur.
Hiermee is natuurlijk lang niet alles
gezegd. Van Praag drukt zich zo uit: „De
wereld is compleet... Het betekent dat er
niet nog iets achter of buiten de wereld
is. De wereld wordt niet afhankelijk ge
dacht van een schepper, die er zin aan
verleent, noch ook is er in de wereld een
lege plaats, die door de afwezige schep
per opengelaten is".
De hoofdraadsman van het Humanis
tisch Verbond bij de strijdkrachten, H. Lips,
stelt het als volgt: „Ik geloof niet in het
bestaan van GodOm het nu maar
heel scherp te zeggen: In mijn gedach-
tengang is God niet alleen niet-bestaand,
Hij is onbestaanbaar. Hij is onmogelijk...
Verlangen naar God is voor mij het ver
langen naar het onbestaanbare, het on
mogelijke. Het is kortweg... kinderachtig".
Dat laatste woord is heel merkwaardig.
Als ik aanneem, dat het geméénd is
en waarom zou ik dat niet doen? vindt
Lips het een uiting van onvolwassenheid
om in het bestaan van een God te gelo
ven. Hij erkent daarbij dadelijk, dat het
Prof. dr. G. Augustijn
schrijver van dit artikel over
Erasmus heeft al meerdere pu-
blikaties over deze denker op zijn
naam staan, o.a. Erasmus en de
Reformatie en Erasmus, vernieuwer
van kerk en theologie. Verder
schreef hij o.m. Calvijn en de
godsdienstgesprekken van 1538 tot
1541.
De heer Augustijn (in 1928 in
Rotterdam geboren) studeerde
theologie aan de VU. Van 1952
tot 1966 was hij leraar godsdienst
onderwijs aan de Kweekschool met
de Bijbel in Rotterdam. Van 1954
tot 1963 diende hij als predikant de
gereformeerde kerk in Schiplulden.
Thans is hij aan de VU verbon
den als hoogleraar in de algemene
kerkgeschiedenis tot 1650.
onbewijsbaar is, dat God niet bestaat
even onbewijsbaar als de stelling, dat
God wél zou bestaan. Het gaat hem om
een geloof, zegt hij. Geloof in de mense
lijkheid, zo zou je het kunnen omschrij
ven, sluit blijkbaar het geloof in God uit.
Ik kan het me indenken, dat veel lezers
hier geïrriteerd raken. De toon van de
woordvoerders van het Humanistisch Ver
bond is ook vaak irritant, en zeker hier.
Toch moeten we daarom niet zonder
meer onze oren dichtstoppen. Wat zit
achter een dergelijke uitval? In laatste
instantie dé gedachte, dat God en mens
concurrenten zijn. Het wordt hier zo
gesteld, dat er geen God meer kan zijn.
als je je baseert op de mens.
Maar als er geen God is, is de wereld
zinloos (aldus Lips) en de enige reële
mogelijkheid voor de mens is de opstand
tegen deze absurditeit, tegen de eigen
eenzaamheid en tegen de dood.
Ik wil niet meedoen aan de mode van
vandaag, die er altijd weer van uitgaat,
dat de kerk van alles de schuld heeft.
Toch moeten we wel de vraag onder
ogen zien. of de kerk onbewust meege
werkt heeft aan het ontstaan van de ge
dachte dat God en mens concurrenten
zijn. Het kan m i. niet ontkend worden,
dat er in christelijke kring vaak zo
gesproken is en nog wordt.
Als altijd weer de gedachte naar voren
wordt geschoven van de radicale zondig
heid en verdorvenheid van de mens,
heeft dit tot doel, des te sterker de
onverdiende genade van God te laten
uitkomen. Op zichzelf kan een dergelijk
spreken nog gezond zijn. Echter, al te
vaak Is het ongezond &n lijkt het erop,
alsof van de mens in zijn echte mense
lijkheid vooral niets over mag blijven. De
bedoeling is dan nog wel goed. maar het
gevolg van een dergelijke qedachtengang
blijkt fataal. Zij moet wel leiden tot een
reactie, zoals we die in het humanisme
vinden.
Het is. dacht ik. goed om juist op dit
punt eens te luisteren naar Erasmus. We
hebben gezien, dat hij heel hoog denkt
over de mens. Wat is daarbij zijn uit
gangspunt? Dit, dat de mens tegelijkertijd
goddelijk en dierlijk is. Nu is Erasmus ir
de uitwerking van deze gedachte typisch
een kind van zijn tijd. Het goddelijke in
de mens ziet hij in de ziel of de geest,
het dierlijke in het lichaam. „Als je geen
lichaam had gekregen, was je goddelijk.
KIM*
K h'
Ntal
Bij hem geen ontkenning
van 't bestaan van God
Als de geest je niet ingeschapen was,
was je een beest".
Een dergelijke visie zal geen mens te
genwoordig meer hebben. Maar dat moet
ons niet doen voorbijgaan aan dat goede
element, dat achter deze gedachten ligt.
Erasmus wil enerzijds hoog denken over
de mens, hem zien in zijn volle mense
lijkheid. Maar die echte menselijkheid
heeft anderzijds voor hem alles te maken
met God. Het ccht-mensell|ke is het god
delijke.
Erasmus wil daarmee de mens niet ver
goddelijken. Hij wil op zijn manier wijzen
op het oer-bijbelse gegeven, dat de mens
beeld is van God. Het" kost harde strijd,
dat te verwezenlijken en daarbij heeft de
mens God nodig. Maar die mens is en
blijft verantwoordelijk, omdat hij een vrij
mens is. Zo zegt Erasmus tegen Luther:
„Wanneer ik hoor, dat onze wil niet méér
bewerkt dan leem in de hand van de
pottenbakker bewerkt, wanneer ik hoor
dat alles wat wij doen of willen tot on
voorwaardelijke onvermijdelijkheid wordt
herleid, stuit ik op vele bedenkingen".
Het zal duidelijk zijn, dat ik onmogelijk
een lijn kan aanwijzen die van Erasmus
naar het huidige humanisme zou lopen.
Daarvoor is God tezeer een realiteit ge
weest voor Erasmus. Wel zie ik bij hem
een duidelijke Interesse, die ook in het
moderne humanisme ligt: de belangstel
ling voor het echt-mensellljke.
Wij zien bij Erasmus, dat deze interes
se niet behoeft te lelden tot het ontken
nen van God. Misschien kan hij ons
daarin ook iets leren. Het Is niet toeval
lig, dat Erasmus niet In abstracto over
God spreekt. Hij kan dit niet doen, omdat
hij aan Jezus denkt, als hij spreekt over
God.
In Jezus is voor Erasmus alle mogelijk
heid van concurrentie tussen het godde
lijke en het m&nselijke weggenomen.
Daardoor kent Erasmus niet een God. die
ver verheven is boven de wereld maar
één. die in nederigheid naast de mens
staat en die op deze wereld wil wonen
en werken. In dit alles is Christus dan
ook ons voorbeeld: „durf het aan. onbe
kommerd met hart en ziel je meester te
volgen".
Wellicht i6 dat ook voor ons op het
ogenblik het belangrijkste wat wij ku-nnen
doen: tonen, dat het geloof in Christus
een geweldige ontplooiing van het leven
als echt mens kan betekenen.