ROUWEN - een veranderende „taak" DEZE WEEK GOUDZOEKER IN VLAANDEREN ZATERDAG 12 APRIL 1969 Het luiden van de doodsklok ken gaat terug op de oeroude be doeling: kwade geesten te verjagen. DEZE WEEK in het warmste land van Europa, tussen zomerse paasdagen en het eerste bollen- weekend (krokussen, vroege nar cissen): een warm prijzendebat in de Kamer, waaruit de regering zegevierend te voorschijn komt, voorlopig tenminste, want de mo ties van de oppositie hebben geen schijn van kans. Wat rriet betekent dat de span ning uit de sociale sector is ver- "dwenen, want nu leggen de vak centrales hun eisen op tafel om toch nog enige welvaartsverbete ring te bereiken: 2 procent van de sociale premies zouden de werkgevers voor hun rekening moeten nemen, wat een be lastingvrije loonsverhoging met omzeiling van cao-moeiKjkheden zou betekenen. Verdere maatregelen: een al gemene prijsstop, nog voor de oppositie erom kon vragen, ho ger bankdisconto om de inflatie te remmen, opheffing van de in vesteringsaftrek, 65 miljoen voor minder draagkrachtigen. In de paasweek vergaderen al tijd veel onderwijsbonden. Er gaat een algemene weeklacht over de mammoet door het land, de brugklas schijnt het ook al niet te zijn, er heerst een admi nistratieve chaos en hele groe pen leraren weten niet meer waar ze aan toe zijn. Veel ongelukken deze week. Ontploffingen verwoesten hele fabrieken (behalve de vele doden eieende brand in Zwitserland zijn er explosies bij Aerosol In Bar- neveld en in Meppel). Er woeden veel branden; in Hulst vallen daarbij twee doden. Dokter Wie- gersma, de schilder-arts van Deurne, die verhalen vertelde voor Antoon Coolens „Dorp aan de rivier", komt te overlijden. Hans van Z. in het huis van be waring te Utrecht omdat de juiste gevangenis voor hem nog niet Is bepaald, wordt naar het ziekenhuis gebracht nadat hij te veel slaaptabletten heeft geslikt De concrete werkloosheid is weer flink gedaald, maar door de kou In maart langzamer gedaald dan verwacht wae. Een andere Interpretatie van dezelfde cijfers zegt dan dat de werkloosheid juist Is gestegen. Zoveel is duidelijk dat In de randstad en de provincie Utrecht de arbeidsmarkt weer overspan nen wordt Hoogovens en Philips komen met mooie cijfers voor de dag (Hoogovens ruim 10 procent meer netto winst; Philips enorme omzet in kleuren-TV en opti misme voor de toekomst). We moeten van de vuist een hand maken, zegt Nixon en de NAVO-minlsters blijken wel met het Warschaupact te willen pra ten. Koning Hoessein van Jorda nië lanceert met de zegen van Nasser een vredesplan voor het Nabije Oosten, waar de spanning gaande wordt gehouden door schietpartijen in Akaba en Ellat en aan het Suezkanaal. Spannin gen blijven er ook in Tsjechoslo- waklje, dat meer en meer onder de Russen bukt, in Italië (ge vechten, doden, staking jn Batti- paglia bij Napels, om de werkge legenheid), in Amerika (onlusten bij de herdenking van de dood van Martin Luther King). Een hartpatiënt in Amerika krijgt achtereenvolgens een kunsthart en een ruilhart, maar •terft. De Gaulle dreigt weer eens met aftreden als de Fransen hem WJ het referendum geen vertrouwen geven. Amerika zegt te streven naar terugtrek king uit Vietnam nog dit jaar, het Griekse regime geeft weer een paar stukjes vrijheid terug, in Bi- ■fra duurt de bittere strijd onver minderd voort GEZEGD Als u in mijn schoenen stond, zou u spoedig ervaren dat u voor dezelfde problemen zou •taan als ik (Kardinaal Alfrink) De Hollanders, die ons in zo vele opzichten -oorbeelden ge ven hoe sommige dingen wel moeten, hebben met de BTW ge- teond ho^ het niet moet en niet (Jos van Eynde, Belg). In 1574 werd de Gorinchemse predikant Franciscus Thil- mannus voor een merkwaardig dilemma geplaatst. Velen uit zijn gemeente, zo beklaagde hij zich, ofschoon der religie niet ongenegen, smeken, wanneer iemand van naam overleden is, om een lijkdienst of predikatie. Wanneer hij weigert daarop in te gaan, dan wordt hij van luiheid beschuldigd. Maar an derzijds had de synode van de Gereformeerde Kerk zich tegen het houden van lijkpredikaties uitgesproken. Het ging hier niet om een op zichzelf staande zaak. Gedurende het einde van de zestiende eeuw en nog een groot deel van de zeventiende eeuw verzetten gereformeerde synodes en kerkeraden zich tegen allerlei gangbare begrafenis- en rouwgebruiken waarin men, terecht of ten onrechte, papistisch bijgeloof meende te ontwaren. Zo werd het dragen van rouwkleding ontraden; het begraven bij avond, een vooral bij welgestelden ingeburgerd gebruik, geweerd; het luiden van klokken tijdens de begrafenis en gedurende de dagen dat het lijk nog boven de aarde stond verboden; en het doen van gebeden aan het graf tegengegaan. Waarom waren al deze gebruiken in de ogen van onze Calvinistische vaderen zo verwerpelijk? Omdat daarin, min of meer duide lijk, allerlei geloofsvoorstel lingen doorschemerden, deels uit het roomse, deels uit het heidense verleden, waarmee de kerk wilde af rekenen. Het geloof dat de ziel of geest der gestorvene ener zijds vanuit het hiernamaals invloed op het leven op aarde kon blijven uitoefe nen, anderzijds in het hier namaals afhankelijk was van wat hier op aarde voor hem gebeurde stond daarbij centraal. Daarom moest de ziel worden bijgestaan in het hiernamaals (door het opdragen van dodenmissen) en haar gunstige bijstand worden ingeroepen (heili genverering) of kwade in vloed worden geweerd (verjagen van geesten door klokgelui). Toch is het de synodes niet gelukt hun doel te berei ken. Er werden een aantal versoberingen ingevoerd, en aan sommige ceremonieën werd een andere betekenis gegeven, maar de gebruiken hadden te diepe wortels in het volk dan dat ze zich liet uitroeien. Het is een merkwaardig feit, dat datgene wat de gerefor meerde synodes met al hun moeite niet konden bereiken, in onze tijd vanzelf tot stand ge komen is: een grote versobering in allerlei gebruiken die met rouw en begraven te maken hebben. Begraven geschiedt thans voor de buitenwereld onopval lend (waar ziet men nog een rouwstoet, samengesteld uit koetsen, getrokken door zwarte, stapvoets lopende paarden, de indrukwekkende lijkkoets voor afgegaan door de aanspreker en gevolgd door een dubbele rij dragers?). Rouwvoorschriften, het zij omtrent het dragen van specia le kleding, het zij omtrent het zich gedurende een vastgestelde periode onthouden van bepaal de contacten of bezigheden, zijn onbekend geworden. Dat nu vanzelf verdwijnt, wat in 1600 met alle inspanning niet weg te krijgen was, komt natuurlijk doordat er veel meer dingen veranderd zijn. Een eerste factor is de secula risatie: het afnemen van het geloof aan het voortbestaan van de ziel, en aan het hiernamaals, dat niet alleen buiten de kerk, maar ook daarbinnen bespeur baar is. Verder hecht onze tijd veel minder aan normen, dan in vroeger tijden het geval was. We hebben minder behoefte aan uiterlijk vertoon. Waar we het in stand houden, of het nu het ceremonieel rond om de jaarlijkse opening van de Staten Generaal betreft, dan wel de (meestal gehuurde) kle ding voor onze trouwdag, daar slaan we het met enige gea museerdheid gade. Maar wan neer het om ernstiger zaken gaat, dan wordt een uiterlijke vorm, waarvan we de zin niet meer kunnen navoelen, al spoe dig iets storends, en we schaf fen hem af, om tot de zaak zelf te kunnen komen. Een verdere factor is, dat in onze tijd de samenleving op tal loze gebieden terugtreedt om de privé-ruimte van het individu te respecteren. Daartoe behoort ook alles wat met sterven en rouw te maken heeft: vroeger waren dat zaken, die ook de bre dere samenleving aangingen; nu zijn ze geheel in de sfeer van het individu teruggetrokken. Belangrijkste factor is wel, dat het sterven van karakter veranderd is. Deze merkwaardi ge uitspraak wordt duidelijk, wanneer men denkt aan de ge weldige daling van de sterfte in onze tijd. In de laatste eeuw is de gemiddelde leeftijd gestegen naar de uithoeken van het le ven. De dood vraagt eenvoudig minder aandacht, omdat hij minder aanwezig en minder be dreigend is. Natuurlijk is de dood niet echt afwezig. Onder de bejaar den is hij extra aanwezig; en het verlies van een echtgenoot, met wie men een lang leven gedeeld heeft, heeft een geheel eigen tragiek, waarvan we de diepte wellicht collectief on derschatten. Maar ook onder niet-bejaarden slaat de dood toe. En de slag komt des te harder aan, omdat we het ni veau van voorbereid-zijn mis sen, dat onze voorouders door hun voortdurend contact met de dood moeten hebben beze ten. De enkeling moet nu voorna melijk zelf zijn weg vinden door de moeilijke opgave van het verwerken van zijn smart. De hulp van min of meer vast liggende gedragswijzen, als ge woonten en gebruiken, die hem daarbij zouden kunnen leiden, moet hij ontberen. Psychologen hebben erop ge wezen, dat een goed verwerken van het leed de verdere le vensontplooiing van de na bestaande ernstig belemmeren kan. Het kan zijn dat men het leed als het ware van zich af houdt, de gedachte aan het ver lies wegdringt, en zo niet aan een echte verwerking toekomt. Toch is het noodzakelijk, het verdriet echt te verwerken en er zo bovenuit te groeien, wil men ruimte krijgen om een nieuwe levensperiode in te gaan. Dit verwerken is een van de functies van de rouwperiode. Psychologen spreken dan ook van de rouwtaak, die iemand moet volbrengen. Dit is op het eerste gehoor misschien wel een vreemde wij ze van voorstellen, en wie in de eerste fase van het verdriet door zijn gevoelens overspoeld wordt, zal het ook onmogelijk op deze wijzeJcunnen zien. Maar zich flink zal houden, dat hij zijn verdriet niet toont. Dit is een van de beste middelen om te maken dat iemand niet echt aan zijn verdriet toekomt. Het spreekt vanzelf dat het geloof een grote steun kan zijn bij het verwerken van zijn leed. Wel breder moet men zeggen: de levensbeschouwing, want ook de humanist heeft een op vatting over de zin van het le ven, die hem kan helpen het leed, dat de dood brengt, te verwerken. Het wel of niet goed verwerken van de rouw gaat dan ook niet gelijk op met het wel of niet geloven. Dr. Faber heeft er in zijn le zing op de conferentiedag1) op gewezen, dat het geloof ook een belemmering kan zijn voor een goede verwerking van de rouw. Wanneer men het als kleinge- loof ziet, als iemand diep van 37 tot 73 jaar en het jaar lijks aantal sterfgevallen per 1000 inwoners gedaald van 26 tot minder dan 8. Niet alleen komen we hier door veel minder met sterven in direct contact, maar de sterf gevallen die we meemaken zijn vrijwel steeds die van bejaar den. En het sterven van bejaar den is iets anders dan het ster ven van een kind of van een jongere volwassene. Het laatste ervaren we als een weggerukt worden, als een tegennatuurlijk gebeuren, het eerste veeleer als iets natuurlijks. Voor het niet-bejaarde deel van onze samenleving (dat is bijna 90 pet. van de bevolking) kan men zeggen dat de dood, als realiteit die ook het eigen bestaan aangaat, zo goed als af wezig is. Er zijn schrijvers, die het verdwijnen van rouwgebruiken, en het verminderen van aan dacht voor de dood, toeschrij ven aan een collectieve verdrin ging van de gedachte aan de dood in deze tijd. Het komt mij voor dat het niet nodig is om deze toch altijd was speculatie ve verklaring voorop te stellen, wanneer men bedenkt dat dit verdwijnen van de gedachte aan de dood gepaard gaat met het verdringen van de dood zélf ■M- Gebruiken blijven het langst ge handhaafd op het platteland, maar pok daar zal een tefereel als dit spoedig tot de zeldzaamheden be horen. op iets grotere afstand zal men er oog voor krijgen dat het ook in de rouw niet gaat om een verdriet dat men alleen maar passief kan ondergaan, maar dat dit verdriet wel degelijk ter hand genomen en als een opga ve verwerkt kan worden. Rouwgebruiken maken het d<? rouwende gemakkelijker bij zijn taak te blijven; ze gaven een zekere aanwijzing hoe men zijn taak kan volbrengen. Ze brengen contact tot stand tus sen de rouwdragende en zijn omgeving, en ze geleiden dat contact, doordat dolerenden en condolerenden weten, wat ze van elkaar verwachten mogen. Vooral hier kan het ontbreken van rouwpatronen tot moeilijk heden leiden. Rouwenden kunnen zich zo misverstaan voelen. Soms door dat de buitenwereld kennelijk meer verdriet van hen ver wacht dan ze werkelijk voelen. Maar vaker doordat men hen flink wil hebben. Vooral voor mannen geldt dat laatste. Men verwacht van een man, dat hij verslagen is door het leed, wan neer men meent dat geloof al leen maar berusting kan bete kenen, dan is dat een vorm van geloof die de mens van een echte aanvaarding en verwer king van zijn verdriet verre houdt, in plaats van hem, in dat verdriet, tot een steun te zijn. Wanneer we de leegte, die het verdwijnen van rouwge bruiken op essentiële punten heeft nagelaten, willen opvul len, dan zal dat zo moeten ge beuren, dat de ruimte voor in dividuele verwerking van het verlies behouden blijft. Nu we niet meer gebruik wil len maken van de gereed lig gende automatismen, die rouwgebruiken in zekere zin waren, zullen we ons moeten zetten tot een bewuste doorden king van het werk waarvoor de mens in het rouwproces gesteld wordt. Opdat wij enigszins voorbereid zijn, wanneer wij zelf voor de taak van het rou wen worden geplaatst. En opdat wij onze naaste, die rouwer moet, kunnen bijstaan in zijn moeilijke opgave. Da lezingen die op de conferen tiedag gehouden zijn. zullen binnen kort In druk verschijnen onder dp titel: Nabestaan over de psycho- hygiëne van rouw, als deeltje In de reeks Keperboeken, uitgave Callen- bach/Nat. Prot. Centrum. Enige ti{d geleden hield het Nationaal Protestants Cen trum voor de Geestelijke Volksgezondheid een confe rentiedag, waarop de proble matiek van de rouw aan de orde gesteld werd. De zenuw arts M. Nevejan, de pastor dr. H. Faber en de socioloog drs. J. Matse behandelden resp. de psychologische as pecten van het rouwproces, de rol van de levensbeschou wing daarin en de verande ringen die rouwgebruiken heb ben ondergaan. Wij willen daar vandaag op terugkomen. In het artikel op deze pagina bespreekt drs. J. Matse, we tenschappelijk medewerker van het Nationaal Protestants Centrum, een aantal proble men van het rouwen in onze tijd. Christelijke en heidense symbolen zijn ook In rouwgebruiken mil elkaar verweven. ER WAS EENS een zakenman, die zich op een regenachtige en stormachtige dag met zijn auto van de ene bespreking naar de andere spoedde. Bij de nadering van een kruispunt zag hij alleen van links een paar fietsers het kruispunt oprijden, moeizaam in de regen tegen de wind optornend. Juist wilde de zakenman, die over vijf minuten bij de derde bespreking van die dag moest zijn, een fors claxonsignaal geven om de fietsers te manen voor hem te stoppen, toen hij bedacht dat hij eigenlijk gemakkelijk zijn auto even kon af remmen, waardoor de fietsers, het kruispunt kon den oversteken zonder eerst te moeten stoppen. De zakenman bedacht, dat hij droog zat en in zijn snelle wagen op de weg veel minder last had van de regen en de wind dan de fietsers. Na zich ervan te hebben vergewist dat er geen ander verkeer dicht achter hem was, remde de zakeo- man zijn auto af. En met zijn hand de fietsers, beduidend dat zij konden doorrijden, bedacht de zakenman tenslotte, dat hij, al hij een van die fietsers zou zijn geweest, in deze situatie graag net zo door een automobilist behandeld zou wil len zijn als hij nu zelf die fietsers behandelde. ER WAS EENS een bestelwagenchauffeur, die in een file auto's op de linkerbaan van de rechter weghelft reed. Een eind verderop was de rechter baan voor het verkeer afgesloten wegens wegdek vernieuwing. Dit punt dichter naderend, zag de bestelwagenchauffeur, dat op de rechterbaan even voor het afgesloten gedeelte een auto stond, waarvan de chauffeur blijkbaar wachtte op het mo ment dat hij op de linkerbaan kon Invoegen, waar voor hem nog steeds geen gelegenheid was ge geven. De bestelwagenchauffeur bedacht, dat de bestuurder van deze auto wel een grote sufferd was om niet direct toen hij de waarschuwingsbor den had gezien op de linkerbaan te gaan rijden. De bestelwagenchauffeur bedacht verder, dat die man vooral niet moest proberen om zich voor zijn auto te wringen. Juist was de bestelwagenchauffeur van plan om pal achter zijn voorligger te gaan rijden, zodat die stilstaande auto er niet tussen kon, toen hij bedacht, dat hij eigenlijk gemakkelijk wat snelheid kon verminderen, waardoor de afstand tussen hem en zijn voorligger voor de stilstaande auto groot genoeg zou worden om snel de linkerbaan op te rijden. Zijn gaspedaal terugnemend en met zijn hand de bestuurder van de stilstaande auto beduidend dat hij kon invoegen, bedacht de bestelwagen chauffeur tenslotte, dat hij, als hij daar had gestaan, In die situatie graag net zo behandeld zou willen zijn als hij nu die ander behandelde. ER WAS EENS een automobilist, die tijdens het spitsuur voor een stoplicht stilstond achter een auto, waarvan de bestuurder nerveus aan het dashbord morrelde. Toen het verkeerslicht op groen sprong, wilde de automobilist meteen op trekken, maar hij merkte dat de auto voor hem bleef staan waar die stond. De automobilist dacht: daar heb je er weer een die niet direct wegrijdt. Toen de auto voor hem blééf staan, bemerkte de automobilist, dat de bestuurder ervan vergeefse pogingen deed te starten. Gespannen geworden door het getoeter achter hem, wilde ook de automobilist zijn erger nis laten blijken door eveneens te gaan claxonne ren. Juist toen hij zijn hand op de claxon wilde laten neerkomen, bedacht de automobilist, dat hij ei genlijk best even aan de bestuurder voor hem zou kunnen vragen of hij hem kon helpen. Zo bedacht, zo gedaan. Samen met de ander diens auto naar de kant duwend, bedacht de automobi list tenslotte, dat hij, al hij daar zo had gestaan, In die situatie graag net zo behandeld zou willen zijn als hij nu die ander behandelde. ER WAS EENS een vertegenwoordiger, die voor vijf uur nog een klant wilde bezoeken, die ongeveer 50 km woonde van het punt waar de vertegenwoordiger nu reed. Het was al vier uur geweest. Dus ging de vertegenwoordiger nog wat sneller rijden. Vele auto's haalde hij in. Een paar honderd meter voor zich zag hij op de rechter rij baan een zware vrachtauto met aanhangwagen, die achter een langzaam rijdende personenauto reed. De vertegenwoordiger zag, dat deze vracht auto de linkerclignoteur had branden. Rijdend op de linkerrijbaan, dacht hij: daar is weer zo'n vrachtwagenchauffeur die zo meteen domweg.naar links gaat ook al ziet hij een andere auto over de linkerbaan naderen, want dat is immers toch maer een personenauto. Juist wilde de vertegenwoordiger licht- en claxonsignalen geven, toen hij bedacht, dat hij eigenlijk gemakkelijk die vrachtauto eerst gele genheid zou kunnen geven om die langzaam rij dende personenauto, waar hij misschien al een hele tijd noodgedwongen achter reed, te passe ren. De vertegenwoordiger bedacht, dat de vrachtwagenchauffeur natuurlijk ook graag op tijd thuis wilde zijn, terwijl hij misschien nog een heie rit voor de boeg had. Dus gaf de vertegenwoordiger de vrachtauto Soms wordt een sprookje werkelijkheid. eerst de gelegenheid om de langzaam rijdende personenauto te passeren. En intussen bedacht de vertegenwoordiger, dat hij, als hij die vracht wagenchauffeur zou zijn geweest, in deze situatie graag net zo behandeld zou willen zijn als hij nu die chauffeur behandelde. ER WAS EENS een wetgever, die zeer intensief werkte aan het ontwerp van een nieuwe ver keerswet voor zijn land. Hij was daar zo intens mee bezig, dat hij er vaak 's nachts van droomde. Zo droomde hij op een nacht, dat hij van alle fracties in de Kamer een hartelijk applaus ontving voor de eerste gedragsregel in zijn verkeerswet, die luidde: „Iedere verkeersdeelnemer dient elke andere verkeersdeelnemer zo te behandelen als hij zelf redelijkerwijze behandeld zou willen zijn." TOEN kwam er een grote verkeersagent met een lan ie fluit. Die blies..,, en blies.... en blies.... en blies L. H. STURING In 1912 (57 jaar geleden!) vertelde een Vlaamse zaken man mij verhalen over Vlaamse schilders en dich ters, die graag in de huurt van de Leie rondzwierven. Met het volk hadden zij weinig of geen contact. Noord-Nederland had juist Vlaanderen ontdekt, dank zij Gezelle en Streuvels. De Vlaamse tale was wonder zoet, d.w.z. de Hollandse belangstelling was sterk folkloristisch gericht en romantisch-idealistisch van stemming. Leuke woordjes zoals wegelen en wegge- Jinkskes, navend enz. gaven bekoring aan de simpelste versjes. Alice Nahon, later jong gestorven, schreef in de schaduw van Gezelle ge- naturalist, maar met een behoorlijke romantische in slag. Vlaanderen was typisch, lan delijk en rooms. Vooral dit laatste werd meer en meer als een belemmering gevoeld, maar ook de provinciale besloten heid, om niet te zeggen bekrom penheid, ging hinderen op den duur. Er kwam een meer ur bane generatie op, met Van Nu en Straks als tijdschrift. „Van Nu en Straks heeft een einde gesteld aan het eeuwen oude literair-religieuze pater nalisme", zegt Herwig Leus in zijn kort overzicht achter in het boek. Er kwamen gezaghebben de, niet-clericale woordvoer ders. August Vermeylen zei ..Wij willen Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden". Na de vernederlandsing van voelige gedichten. Streuvels was natuurlijk een soort de Gentse universiteit in 1932 kwamen de vrijzinnige auteurs hoe langer hoe meer aan bod. „Vermeylen en Teirlinck, de on aantastbare ambassadeurs var de Vlaamse literatuur, bepaal den als lectors in het uitgevers bedrijf wat er uitgegeven werd en wat niet" (177). Deze heren waren dus gearri veerd en, vergetend dat zij jon en revolutionair geweest wa ren, keerden zij zich hardnek kig tegen het expressionistisch humanitaire tijdschrift Ruimh van Paul van Östaijen, Marni- Gijsen en Herman Vos. En da 'egt Leus: „Het beginsel van de révolu vreemd gebleven. Vastgeroe-, tion permanente is Vermeijle in oude idealen is hij blind ge bleven voor de vernieuwing. En kei vanuit deze optiek kan mei begrijpen dat figuren als Vai Ostaijen en Elsschot om er maar twee te noemen ir Vlaanderen decennia lang wer den miskend. De officiële litera tuurgeschiedenis werd voor de katholieken ineengeknutseld door kanunnik Baers, voor de vrijzinnigen door August Ver meylen. Wie niet thuishoorde Louis Paul Boon het ene of het andere kamp m enkel hopen op Noordne- erlandse belangstelling en er- enning" (178). Toen kwam Boon, schrijvend n het communist'sche dagblad De Roode Vaan, de socialisti sche krant Vooruit, het linkse verzetsblad Front, en het libera le literaire maandblad de Vlaamse Gids. Tussen 1946 en 1955 heeft Boon, praktisch in zijn romans en theoretisch in •nijn kritieken, stem gegeven aan een nieuwe literatuuropvat ting, voortgekomen uit een nieuw levensgevoel waarbij de mens centraal staat, min of meer los van plaats en tijd. Deze kritieken, meent Leus, nooit bestemd geweest om ach teraf te worden gebundeld, blij ken nu te zijn uitgegroeid tot een volwaardige kritische litera tuurgeschiedenis. Van horig heid aan een communistische of socialistische groepsoovatting is mij uit deze hoofdstukken niets gebleken. Een schrijver van ras zal zijn persoonlijke kijk op de dingen nooit verloochenen. Boon zag zijn voorgangers als goud smeden, zelf wist hij zich een goudzoeker. Duidelijk komt in deze on derscheiding het verschil uit tussen een voorbijgegane pe riode van late rijkdom en verfij ning, en een nieuwe tijd, gro ver, harder, anti-academisch, post-christelijk, mondiaal geïn teresseerd: onze tijd. „Beetje bij beetje heeft onze literatuur het recht veroverd, over de mens te mogen schrijven, en beetje bij beetje haalt zij nu haar achterstand op het buitenland in", schrijft Boon op bl. 116. Hij heeft ook de kritiek op eigen vrienden en medestanders niet geschuwd, b.v. op Gijsen. En Boon is eer lijk genoeg om bij zichzelf te constateren dat hij gemakkelij ker laakt dan nriist, zie bl. 159. Ook als wij iets van Leus' en thousiasme afdoen, blijft het waar dat deze stukken zich nog uitstekend laten lezen en dat Boon al vroeg en nrecies "ewe- ten heeft waar hij stond. Een agnostische standpunt is voor een schemr-nd kunstenaar een voordeel; hij kent niet die merk waardige spanning tussen vrij heid en gebondenheid die een gelovig artiest dagelijks onder vindt. Maar in beide gevallen is eerlijkheid het sleutelwoord. Men kan ook op eerlHke wijze verslag geven van een span ning! Naar aanleiding van Louis Paul Boon, GENIAAL. MAAR MET TE KORTE BEENTJES, Essays en pole mieken, uitg. De Arbeiders pers, Amsterdam, 179 blz., f 12.50. Bij het bespreken (in deze krant) van Boons romans heb ik altijd een gevoel van sympa thie met de auteur die ik overigens norit ontmoet heb ondervonden. Hij heeft een mnpiliiire jeugd gehad, is lange tijd ziek geweest en heeft zichzelf moeten ontwik>"',nn. Evenals onze Risseeuw is hij alti.id gekenmerkt geweest door een ste^k sociaal «wvM. Karei Jonckheere zegt van Boon:- „Zijn boeken wemelen van vitaliteit, elke zin staat ge spannen van een konflikt. De helden en heMjm en, talriik als in een achterbuurt op een zo meravond, reageren primitief en orimair als in een feuilleton. Om zijn visie over het bestaan nog meer sidderingen geven, aarzelt Boon niet oude revolutionaire figuren als Reinsert de Vos en in Vlaande ren beruchte bandieten in zijn ■vork weven." Moge Boontje om zijn loontje (publieke waardering, vooral in Vlaanderen) komen. Dr. C. UJNSDORP

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1969 | | pagina 14