ROUWEN - een veranderende „taak"
DEZE
WEEK
GOUDZOEKER IN VLAANDEREN
ZATERDAG 12 APRIL 1969
Het luiden van de doodsklok
ken gaat terug op de oeroude be
doeling: kwade geesten te verjagen.
DEZE WEEK in het warmste
land van Europa, tussen zomerse
paasdagen en het eerste bollen-
weekend (krokussen, vroege nar
cissen): een warm prijzendebat
in de Kamer, waaruit de regering
zegevierend te voorschijn komt,
voorlopig tenminste, want de mo
ties van de oppositie hebben
geen schijn van kans.
Wat rriet betekent dat de span
ning uit de sociale sector is ver-
"dwenen, want nu leggen de vak
centrales hun eisen op tafel om
toch nog enige welvaartsverbete
ring te bereiken: 2 procent van
de sociale premies zouden de
werkgevers voor hun rekening
moeten nemen, wat een be
lastingvrije loonsverhoging met
omzeiling van cao-moeiKjkheden
zou betekenen.
Verdere maatregelen: een al
gemene prijsstop, nog voor de
oppositie erom kon vragen, ho
ger bankdisconto om de inflatie
te remmen, opheffing van de in
vesteringsaftrek, 65 miljoen voor
minder draagkrachtigen.
In de paasweek vergaderen al
tijd veel onderwijsbonden. Er
gaat een algemene weeklacht
over de mammoet door het land,
de brugklas schijnt het ook al
niet te zijn, er heerst een admi
nistratieve chaos en hele groe
pen leraren weten niet meer
waar ze aan toe zijn.
Veel ongelukken deze week.
Ontploffingen verwoesten hele
fabrieken (behalve de vele doden
eieende brand in Zwitserland zijn
er explosies bij Aerosol In Bar-
neveld en in Meppel). Er woeden
veel branden; in Hulst vallen
daarbij twee doden. Dokter Wie-
gersma, de schilder-arts van
Deurne, die verhalen vertelde
voor Antoon Coolens „Dorp aan
de rivier", komt te overlijden.
Hans van Z. in het huis van be
waring te Utrecht omdat de
juiste gevangenis voor hem nog
niet Is bepaald, wordt naar het
ziekenhuis gebracht nadat hij te
veel slaaptabletten heeft geslikt
De concrete werkloosheid is
weer flink gedaald, maar door de
kou In maart langzamer gedaald
dan verwacht wae. Een andere
Interpretatie van dezelfde cijfers
zegt dan dat de werkloosheid
juist Is gestegen.
Zoveel is duidelijk dat In de
randstad en de provincie Utrecht
de arbeidsmarkt weer overspan
nen wordt Hoogovens en Philips
komen met mooie cijfers voor de
dag (Hoogovens ruim 10 procent
meer netto winst; Philips enorme
omzet in kleuren-TV en opti
misme voor de toekomst).
We moeten van de vuist een
hand maken, zegt Nixon en de
NAVO-minlsters blijken wel met
het Warschaupact te willen pra
ten. Koning Hoessein van Jorda
nië lanceert met de zegen van
Nasser een vredesplan voor het
Nabije Oosten, waar de spanning
gaande wordt gehouden door
schietpartijen in Akaba en Ellat
en aan het Suezkanaal. Spannin
gen blijven er ook in Tsjechoslo-
waklje, dat meer en meer onder
de Russen bukt, in Italië (ge
vechten, doden, staking jn Batti-
paglia bij Napels, om de werkge
legenheid), in Amerika (onlusten
bij de herdenking van de dood
van Martin Luther King).
Een hartpatiënt in Amerika
krijgt achtereenvolgens een
kunsthart en een ruilhart, maar
•terft. De Gaulle dreigt weer
eens met aftreden als de
Fransen hem WJ het referendum
geen vertrouwen geven. Amerika
zegt te streven naar terugtrek
king uit Vietnam nog dit jaar, het
Griekse regime geeft weer een
paar stukjes vrijheid terug, in Bi-
■fra duurt de bittere strijd onver
minderd voort
GEZEGD
Als u in mijn schoenen stond,
zou u spoedig ervaren dat u
voor dezelfde problemen zou
•taan als ik (Kardinaal Alfrink)
De Hollanders, die ons in zo
vele opzichten -oorbeelden ge
ven hoe sommige dingen wel
moeten, hebben met de BTW ge-
teond ho^ het niet moet en niet
(Jos van Eynde, Belg).
In 1574 werd de Gorinchemse predikant Franciscus Thil-
mannus voor een merkwaardig dilemma geplaatst. Velen uit
zijn gemeente, zo beklaagde hij zich, ofschoon der religie niet
ongenegen, smeken, wanneer iemand van naam overleden is,
om een lijkdienst of predikatie. Wanneer hij weigert daarop
in te gaan, dan wordt hij van luiheid beschuldigd. Maar an
derzijds had de synode van de Gereformeerde Kerk zich tegen
het houden van lijkpredikaties uitgesproken. Het ging hier niet
om een op zichzelf staande zaak. Gedurende het einde van de
zestiende eeuw en nog een groot deel van de zeventiende
eeuw verzetten gereformeerde synodes en kerkeraden zich
tegen allerlei gangbare begrafenis- en rouwgebruiken waarin
men, terecht of ten onrechte, papistisch bijgeloof meende te
ontwaren. Zo werd het dragen van rouwkleding ontraden; het
begraven bij avond, een vooral bij welgestelden ingeburgerd
gebruik, geweerd; het luiden van klokken tijdens de begrafenis
en gedurende de dagen dat het lijk nog boven de aarde stond
verboden; en het doen van gebeden aan het graf tegengegaan.
Waarom waren al deze
gebruiken in de ogen van
onze Calvinistische vaderen
zo verwerpelijk? Omdat
daarin, min of meer duide
lijk, allerlei geloofsvoorstel
lingen doorschemerden,
deels uit het roomse, deels
uit het heidense verleden,
waarmee de kerk wilde af
rekenen.
Het geloof dat de ziel of
geest der gestorvene ener
zijds vanuit het hiernamaals
invloed op het leven op
aarde kon blijven uitoefe
nen, anderzijds in het hier
namaals afhankelijk was
van wat hier op aarde voor
hem gebeurde stond daarbij
centraal. Daarom moest de
ziel worden bijgestaan in
het hiernamaals (door het
opdragen van dodenmissen)
en haar gunstige bijstand
worden ingeroepen (heili
genverering) of kwade in
vloed worden geweerd
(verjagen van geesten door
klokgelui).
Toch is het de synodes
niet gelukt hun doel te berei
ken. Er werden een aantal
versoberingen ingevoerd, en
aan sommige ceremonieën werd
een andere betekenis gegeven,
maar de gebruiken hadden te
diepe wortels in het volk dan
dat ze zich liet uitroeien.
Het is een merkwaardig feit,
dat datgene wat de gerefor
meerde synodes met al hun
moeite niet konden bereiken, in
onze tijd vanzelf tot stand ge
komen is: een grote versobering
in allerlei gebruiken die met
rouw en begraven te maken
hebben.
Begraven geschiedt thans
voor de buitenwereld onopval
lend (waar ziet men nog een
rouwstoet, samengesteld uit
koetsen, getrokken door zwarte,
stapvoets lopende paarden, de
indrukwekkende lijkkoets voor
afgegaan door de aanspreker en
gevolgd door een dubbele rij
dragers?).
Rouwvoorschriften, het zij
omtrent het dragen van specia
le kleding, het zij omtrent het
zich gedurende een vastgestelde
periode onthouden van bepaal
de contacten of bezigheden, zijn
onbekend geworden.
Dat nu vanzelf verdwijnt,
wat in 1600 met alle inspanning
niet weg te krijgen was, komt
natuurlijk doordat er veel meer
dingen veranderd zijn.
Een eerste factor is de secula
risatie: het afnemen van het
geloof aan het voortbestaan van
de ziel, en aan het hiernamaals,
dat niet alleen buiten de kerk,
maar ook daarbinnen bespeur
baar is. Verder hecht onze tijd
veel minder aan normen, dan in
vroeger tijden het geval was.
We hebben minder behoefte
aan uiterlijk vertoon.
Waar we het in stand houden,
of het nu het ceremonieel rond
om de jaarlijkse opening van
de Staten Generaal betreft, dan
wel de (meestal gehuurde) kle
ding voor onze trouwdag, daar
slaan we het met enige gea
museerdheid gade. Maar wan
neer het om ernstiger zaken
gaat, dan wordt een uiterlijke
vorm, waarvan we de zin niet
meer kunnen navoelen, al spoe
dig iets storends, en we schaf
fen hem af, om tot de zaak zelf
te kunnen komen.
Een verdere factor is, dat in
onze tijd de samenleving op tal
loze gebieden terugtreedt om de
privé-ruimte van het individu te
respecteren. Daartoe behoort
ook alles wat met sterven en
rouw te maken heeft: vroeger
waren dat zaken, die ook de bre
dere samenleving aangingen; nu
zijn ze geheel in de sfeer van
het individu teruggetrokken.
Belangrijkste factor is wel,
dat het sterven van karakter
veranderd is. Deze merkwaardi
ge uitspraak wordt duidelijk,
wanneer men denkt aan de ge
weldige daling van de sterfte in
onze tijd. In de laatste eeuw is
de gemiddelde leeftijd gestegen
naar de uithoeken van het le
ven. De dood vraagt eenvoudig
minder aandacht, omdat hij
minder aanwezig en minder be
dreigend is.
Natuurlijk is de dood niet
echt afwezig. Onder de bejaar
den is hij extra aanwezig; en
het verlies van een echtgenoot,
met wie men een lang leven
gedeeld heeft, heeft een geheel
eigen tragiek, waarvan we de
diepte wellicht collectief on
derschatten. Maar ook onder
niet-bejaarden slaat de dood
toe. En de slag komt des te
harder aan, omdat we het ni
veau van voorbereid-zijn mis
sen, dat onze voorouders door
hun voortdurend contact met
de dood moeten hebben beze
ten.
De enkeling moet nu voorna
melijk zelf zijn weg vinden
door de moeilijke opgave van
het verwerken van zijn smart.
De hulp van min of meer vast
liggende gedragswijzen, als ge
woonten en gebruiken, die hem
daarbij zouden kunnen leiden,
moet hij ontberen.
Psychologen hebben erop ge
wezen, dat een goed verwerken
van het leed de verdere le
vensontplooiing van de na
bestaande ernstig belemmeren
kan. Het kan zijn dat men het
leed als het ware van zich af
houdt, de gedachte aan het ver
lies wegdringt, en zo niet aan
een echte verwerking toekomt.
Toch is het noodzakelijk, het
verdriet echt te verwerken en
er zo bovenuit te groeien, wil
men ruimte krijgen om een
nieuwe levensperiode in te
gaan. Dit verwerken is een van
de functies van de rouwperiode.
Psychologen spreken dan ook
van de rouwtaak, die iemand
moet volbrengen.
Dit is op het eerste gehoor
misschien wel een vreemde wij
ze van voorstellen, en wie in de
eerste fase van het verdriet
door zijn gevoelens overspoeld
wordt, zal het ook onmogelijk
op deze wijzeJcunnen zien. Maar
zich flink zal houden, dat hij
zijn verdriet niet toont. Dit is
een van de beste middelen om
te maken dat iemand niet echt
aan zijn verdriet toekomt.
Het spreekt vanzelf dat het
geloof een grote steun kan zijn
bij het verwerken van zijn leed.
Wel breder moet men zeggen:
de levensbeschouwing, want
ook de humanist heeft een op
vatting over de zin van het le
ven, die hem kan helpen het
leed, dat de dood brengt, te
verwerken. Het wel of niet
goed verwerken van de rouw
gaat dan ook niet gelijk op met
het wel of niet geloven.
Dr. Faber heeft er in zijn le
zing op de conferentiedag1) op
gewezen, dat het geloof ook een
belemmering kan zijn voor een
goede verwerking van de rouw.
Wanneer men het als kleinge-
loof ziet, als iemand diep
van 37 tot 73 jaar en het jaar
lijks aantal sterfgevallen per
1000 inwoners gedaald van 26
tot minder dan 8.
Niet alleen komen we hier
door veel minder met sterven
in direct contact, maar de sterf
gevallen die we meemaken zijn
vrijwel steeds die van bejaar
den. En het sterven van bejaar
den is iets anders dan het ster
ven van een kind of van een
jongere volwassene. Het laatste
ervaren we als een weggerukt
worden, als een tegennatuurlijk
gebeuren, het eerste veeleer als
iets natuurlijks.
Voor het niet-bejaarde deel
van onze samenleving (dat is
bijna 90 pet. van de bevolking)
kan men zeggen dat de dood,
als realiteit die ook het eigen
bestaan aangaat, zo goed als af
wezig is.
Er zijn schrijvers, die het
verdwijnen van rouwgebruiken,
en het verminderen van aan
dacht voor de dood, toeschrij
ven aan een collectieve verdrin
ging van de gedachte aan de
dood in deze tijd. Het komt mij
voor dat het niet nodig is om
deze toch altijd was speculatie
ve verklaring voorop te stellen,
wanneer men bedenkt dat dit
verdwijnen van de gedachte
aan de dood gepaard gaat met
het verdringen van de dood zélf
■M- Gebruiken blijven het langst ge
handhaafd op het platteland, maar
pok daar zal een tefereel als dit
spoedig tot de zeldzaamheden be
horen.
op iets grotere afstand zal men
er oog voor krijgen dat het ook
in de rouw niet gaat om een
verdriet dat men alleen maar
passief kan ondergaan, maar
dat dit verdriet wel degelijk ter
hand genomen en als een opga
ve verwerkt kan worden.
Rouwgebruiken maken het d<?
rouwende gemakkelijker bij
zijn taak te blijven; ze gaven
een zekere aanwijzing hoe men
zijn taak kan volbrengen. Ze
brengen contact tot stand tus
sen de rouwdragende en zijn
omgeving, en ze geleiden dat
contact, doordat dolerenden en
condolerenden weten, wat ze van
elkaar verwachten mogen.
Vooral hier kan het ontbreken
van rouwpatronen tot moeilijk
heden leiden.
Rouwenden kunnen zich zo
misverstaan voelen. Soms door
dat de buitenwereld kennelijk
meer verdriet van hen ver
wacht dan ze werkelijk voelen.
Maar vaker doordat men hen
flink wil hebben. Vooral voor
mannen geldt dat laatste. Men
verwacht van een man, dat hij
verslagen is door het leed, wan
neer men meent dat geloof al
leen maar berusting kan bete
kenen, dan is dat een vorm
van geloof die de mens van een
echte aanvaarding en verwer
king van zijn verdriet verre
houdt, in plaats van hem, in dat
verdriet, tot een steun te zijn.
Wanneer we de leegte, die
het verdwijnen van rouwge
bruiken op essentiële punten
heeft nagelaten, willen opvul
len, dan zal dat zo moeten ge
beuren, dat de ruimte voor in
dividuele verwerking van het
verlies behouden blijft.
Nu we niet meer gebruik wil
len maken van de gereed lig
gende automatismen, die
rouwgebruiken in zekere zin
waren, zullen we ons moeten
zetten tot een bewuste doorden
king van het werk waarvoor de
mens in het rouwproces gesteld
wordt. Opdat wij enigszins
voorbereid zijn, wanneer wij
zelf voor de taak van het rou
wen worden geplaatst. En opdat
wij onze naaste, die rouwer
moet, kunnen bijstaan in zijn
moeilijke opgave.
Da lezingen die op de conferen
tiedag gehouden zijn. zullen binnen
kort In druk verschijnen onder dp
titel: Nabestaan over de psycho-
hygiëne van rouw, als deeltje In de
reeks Keperboeken, uitgave Callen-
bach/Nat. Prot. Centrum.
Enige ti{d geleden hield het
Nationaal Protestants Cen
trum voor de Geestelijke
Volksgezondheid een confe
rentiedag, waarop de proble
matiek van de rouw aan de
orde gesteld werd. De zenuw
arts M. Nevejan, de pastor
dr. H. Faber en de socioloog
drs. J. Matse behandelden
resp. de psychologische as
pecten van het rouwproces,
de rol van de levensbeschou
wing daarin en de verande
ringen die rouwgebruiken heb
ben ondergaan. Wij willen
daar vandaag op terugkomen.
In het artikel op deze pagina
bespreekt drs. J. Matse, we
tenschappelijk medewerker
van het Nationaal Protestants
Centrum, een aantal proble
men van het rouwen in onze
tijd.
Christelijke en heidense symbolen zijn ook In rouwgebruiken mil
elkaar verweven.
ER WAS EENS een zakenman, die zich op een
regenachtige en stormachtige dag met zijn auto
van de ene bespreking naar de andere spoedde.
Bij de nadering van een kruispunt zag hij alleen
van links een paar fietsers het kruispunt oprijden,
moeizaam in de regen tegen de wind optornend.
Juist wilde de zakenman, die over vijf minuten
bij de derde bespreking van die dag moest zijn,
een fors claxonsignaal geven om de fietsers te
manen voor hem te stoppen, toen hij bedacht dat
hij eigenlijk gemakkelijk zijn auto even kon af
remmen, waardoor de fietsers, het kruispunt kon
den oversteken zonder eerst te moeten stoppen.
De zakenman bedacht, dat hij droog zat en in
zijn snelle wagen op de weg veel minder last had
van de regen en de wind dan de fietsers. Na zich
ervan te hebben vergewist dat er geen ander
verkeer dicht achter hem was, remde de zakeo-
man zijn auto af. En met zijn hand de fietsers,
beduidend dat zij konden doorrijden, bedacht de
zakenman tenslotte, dat hij, al hij een van die
fietsers zou zijn geweest, in deze situatie graag
net zo door een automobilist behandeld zou wil
len zijn als hij nu zelf die fietsers behandelde.
ER WAS EENS een bestelwagenchauffeur, die
in een file auto's op de linkerbaan van de rechter
weghelft reed. Een eind verderop was de rechter
baan voor het verkeer afgesloten wegens wegdek
vernieuwing. Dit punt dichter naderend, zag de
bestelwagenchauffeur, dat op de rechterbaan even
voor het afgesloten gedeelte een auto stond,
waarvan de chauffeur blijkbaar wachtte op het mo
ment dat hij op de linkerbaan kon Invoegen, waar
voor hem nog steeds geen gelegenheid was ge
geven.
De bestelwagenchauffeur bedacht, dat de
bestuurder van deze auto wel een grote sufferd
was om niet direct toen hij de waarschuwingsbor
den had gezien op de linkerbaan te gaan rijden.
De bestelwagenchauffeur bedacht verder, dat die
man vooral niet moest proberen om zich voor zijn
auto te wringen.
Juist was de bestelwagenchauffeur van plan om
pal achter zijn voorligger te gaan rijden, zodat
die stilstaande auto er niet tussen kon, toen hij
bedacht, dat hij eigenlijk gemakkelijk wat snelheid
kon verminderen, waardoor de afstand tussen
hem en zijn voorligger voor de stilstaande auto
groot genoeg zou worden om snel de linkerbaan
op te rijden.
Zijn gaspedaal terugnemend en met zijn hand
de bestuurder van de stilstaande auto beduidend
dat hij kon invoegen, bedacht de bestelwagen
chauffeur tenslotte, dat hij, als hij daar had
gestaan, In die situatie graag net zo behandeld
zou willen zijn als hij nu die ander behandelde.
ER WAS EENS een automobilist, die tijdens het
spitsuur voor een stoplicht stilstond achter een
auto, waarvan de bestuurder nerveus aan het
dashbord morrelde. Toen het verkeerslicht op
groen sprong, wilde de automobilist meteen op
trekken, maar hij merkte dat de auto voor hem
bleef staan waar die stond.
De automobilist dacht: daar heb je er weer een
die niet direct wegrijdt. Toen de auto voor hem
blééf staan, bemerkte de automobilist, dat de
bestuurder ervan vergeefse pogingen deed te
starten. Gespannen geworden door het getoeter
achter hem, wilde ook de automobilist zijn erger
nis laten blijken door eveneens te gaan claxonne
ren.
Juist toen hij zijn hand op de claxon wilde laten
neerkomen, bedacht de automobilist, dat hij ei
genlijk best even aan de bestuurder voor hem
zou kunnen vragen of hij hem kon helpen. Zo
bedacht, zo gedaan. Samen met de ander diens
auto naar de kant duwend, bedacht de automobi
list tenslotte, dat hij, al hij daar zo had gestaan,
In die situatie graag net zo behandeld zou willen
zijn als hij nu die ander behandelde.
ER WAS EENS een vertegenwoordiger, die
voor vijf uur nog een klant wilde bezoeken, die
ongeveer 50 km woonde van het punt waar de
vertegenwoordiger nu reed. Het was al vier uur
geweest. Dus ging de vertegenwoordiger nog wat
sneller rijden. Vele auto's haalde hij in. Een paar
honderd meter voor zich zag hij op de rechter rij
baan een zware vrachtauto met aanhangwagen,
die achter een langzaam rijdende personenauto
reed. De vertegenwoordiger zag, dat deze vracht
auto de linkerclignoteur had branden. Rijdend op
de linkerrijbaan, dacht hij: daar is weer zo'n
vrachtwagenchauffeur die zo meteen domweg.naar
links gaat ook al ziet hij een andere auto over de
linkerbaan naderen, want dat is immers toch maer
een personenauto.
Juist wilde de vertegenwoordiger licht- en
claxonsignalen geven, toen hij bedacht, dat hij
eigenlijk gemakkelijk die vrachtauto eerst gele
genheid zou kunnen geven om die langzaam rij
dende personenauto, waar hij misschien al een
hele tijd noodgedwongen achter reed, te passe
ren. De vertegenwoordiger bedacht, dat de
vrachtwagenchauffeur natuurlijk ook graag op tijd
thuis wilde zijn, terwijl hij misschien nog een heie
rit voor de boeg had.
Dus gaf de vertegenwoordiger de vrachtauto
Soms wordt een sprookje werkelijkheid.
eerst de gelegenheid om de langzaam rijdende
personenauto te passeren. En intussen bedacht
de vertegenwoordiger, dat hij, als hij die vracht
wagenchauffeur zou zijn geweest, in deze situatie
graag net zo behandeld zou willen zijn als hij nu
die chauffeur behandelde.
ER WAS EENS een wetgever, die zeer intensief
werkte aan het ontwerp van een nieuwe ver
keerswet voor zijn land. Hij was daar zo intens
mee bezig, dat hij er vaak 's nachts van droomde.
Zo droomde hij op een nacht, dat hij van alle
fracties in de Kamer een hartelijk applaus ontving
voor de eerste gedragsregel in zijn verkeerswet,
die luidde: „Iedere verkeersdeelnemer dient elke
andere verkeersdeelnemer zo te behandelen als
hij zelf redelijkerwijze behandeld zou willen zijn."
TOEN kwam er een grote verkeersagent met
een lan ie fluit. Die blies..,, en blies.... en blies....
en blies
L. H. STURING
In 1912 (57 jaar geleden!)
vertelde een Vlaamse zaken
man mij verhalen over
Vlaamse schilders en dich
ters, die graag in de huurt
van de Leie rondzwierven.
Met het volk hadden zij
weinig of geen contact.
Noord-Nederland had juist
Vlaanderen ontdekt, dank
zij Gezelle en Streuvels. De
Vlaamse tale was wonder
zoet, d.w.z. de Hollandse
belangstelling was sterk
folkloristisch gericht en
romantisch-idealistisch van
stemming. Leuke woordjes
zoals wegelen en wegge-
Jinkskes, navend enz. gaven
bekoring aan de simpelste
versjes. Alice Nahon, later
jong gestorven, schreef in
de schaduw van Gezelle ge-
naturalist, maar met een
behoorlijke romantische in
slag.
Vlaanderen was typisch, lan
delijk en rooms. Vooral dit
laatste werd meer en meer als
een belemmering gevoeld, maar
ook de provinciale besloten
heid, om niet te zeggen bekrom
penheid, ging hinderen op den
duur. Er kwam een meer ur
bane generatie op, met Van Nu
en Straks als tijdschrift.
„Van Nu en Straks heeft een
einde gesteld aan het eeuwen
oude literair-religieuze pater
nalisme", zegt Herwig Leus in
zijn kort overzicht achter in het
boek. Er kwamen gezaghebben
de, niet-clericale woordvoer
ders. August Vermeylen zei
..Wij willen Vlamingen zijn, om
Europeeërs te worden".
Na de vernederlandsing van
voelige gedichten. Streuvels
was natuurlijk een soort
de Gentse universiteit in 1932
kwamen de vrijzinnige auteurs
hoe langer hoe meer aan bod.
„Vermeylen en Teirlinck, de on
aantastbare ambassadeurs var
de Vlaamse literatuur, bepaal
den als lectors in het uitgevers
bedrijf wat er uitgegeven werd
en wat niet" (177).
Deze heren waren dus gearri
veerd en, vergetend dat zij jon
en revolutionair geweest wa
ren, keerden zij zich hardnek
kig tegen het expressionistisch
humanitaire tijdschrift Ruimh
van Paul van Östaijen, Marni-
Gijsen en Herman Vos. En da
'egt Leus:
„Het beginsel van de révolu
vreemd gebleven. Vastgeroe-,
tion permanente is Vermeijle
in oude idealen is hij blind ge
bleven voor de vernieuwing. En
kei vanuit deze optiek kan mei
begrijpen dat figuren als Vai
Ostaijen en Elsschot om er
maar twee te noemen ir
Vlaanderen decennia lang wer
den miskend. De officiële litera
tuurgeschiedenis werd voor de
katholieken ineengeknutseld
door kanunnik Baers, voor de
vrijzinnigen door August Ver
meylen. Wie niet thuishoorde
Louis Paul Boon
het ene of het andere kamp
m enkel hopen op Noordne-
erlandse belangstelling en er-
enning" (178).
Toen kwam Boon, schrijvend
n het communist'sche dagblad
De Roode Vaan, de socialisti
sche krant Vooruit, het linkse
verzetsblad Front, en het libera
le literaire maandblad de
Vlaamse Gids. Tussen 1946
en 1955 heeft Boon, praktisch
in zijn romans en theoretisch in
•nijn kritieken, stem gegeven
aan een nieuwe literatuuropvat
ting, voortgekomen uit een
nieuw levensgevoel waarbij de
mens centraal staat, min of
meer los van plaats en tijd.
Deze kritieken, meent Leus,
nooit bestemd geweest om ach
teraf te worden gebundeld, blij
ken nu te zijn uitgegroeid tot
een volwaardige kritische litera
tuurgeschiedenis. Van horig
heid aan een communistische of
socialistische groepsoovatting is
mij uit deze hoofdstukken niets
gebleken. Een schrijver van ras
zal zijn persoonlijke kijk op de
dingen nooit verloochenen.
Boon zag zijn voorgangers als
goud smeden, zelf wist hij zich
een goudzoeker.
Duidelijk komt in deze on
derscheiding het verschil uit
tussen een voorbijgegane pe
riode van late rijkdom en verfij
ning, en een nieuwe tijd, gro
ver, harder, anti-academisch,
post-christelijk, mondiaal geïn
teresseerd: onze tijd.
„Beetje bij beetje heeft onze
literatuur het recht veroverd,
over de mens te mogen
schrijven, en beetje bij beetje
haalt zij nu haar achterstand
op het buitenland in", schrijft
Boon op bl. 116. Hij heeft ook
de kritiek op eigen vrienden en
medestanders niet geschuwd,
b.v. op Gijsen. En Boon is eer
lijk genoeg om bij zichzelf te
constateren dat hij gemakkelij
ker laakt dan nriist, zie bl. 159.
Ook als wij iets van Leus' en
thousiasme afdoen, blijft het
waar dat deze stukken zich nog
uitstekend laten lezen en dat
Boon al vroeg en nrecies "ewe-
ten heeft waar hij stond. Een
agnostische standpunt is voor
een schemr-nd kunstenaar een
voordeel; hij kent niet die merk
waardige spanning tussen vrij
heid en gebondenheid die een
gelovig artiest dagelijks onder
vindt. Maar in beide gevallen is
eerlijkheid het sleutelwoord.
Men kan ook op eerlHke wijze
verslag geven van een span
ning!
Naar aanleiding van Louis
Paul Boon, GENIAAL.
MAAR MET TE KORTE
BEENTJES, Essays en pole
mieken, uitg. De Arbeiders
pers, Amsterdam, 179 blz.,
f 12.50.
Bij het bespreken (in deze
krant) van Boons romans heb
ik altijd een gevoel van sympa
thie met de auteur die ik
overigens norit ontmoet heb
ondervonden. Hij heeft een
mnpiliiire jeugd gehad, is lange
tijd ziek geweest en heeft
zichzelf moeten ontwik>"',nn.
Evenals onze Risseeuw is hij
alti.id gekenmerkt geweest door
een ste^k sociaal «wvM.
Karei Jonckheere zegt van
Boon:- „Zijn boeken wemelen
van vitaliteit, elke zin staat ge
spannen van een konflikt. De
helden en heMjm en, talriik als
in een achterbuurt op een zo
meravond, reageren primitief
en orimair als in een feuilleton.
Om zijn visie over het bestaan
nog meer sidderingen
geven, aarzelt Boon niet
oude revolutionaire figuren als
Reinsert de Vos en in Vlaande
ren beruchte bandieten in zijn
■vork weven."
Moge Boontje om zijn loontje
(publieke waardering, vooral in
Vlaanderen) komen.
Dr. C. UJNSDORP