,Lof der Zotheid'
DAMPKRING
VAN VENUS
IN 'N BUISJE
Uitlaatklep
voor
spanningen
Kolder kan
bevrijdend
werken
ft ONVOLLEDIG
ft PROEVEN
door
Dick Ringlever
ft OORSPRONG
1
ZATFRDAG 15 FEBRUARI 1969
Er is een dringend tekort
oan „roepingen". Talrijke lege
plaatsen in kloosters en paro
chies kunnen niet of met moei
te worden aangevuld. Gedun
de gelederen van de r.k. gees
telijkheid werken onder hoog
spanning. In een gesprek met
een vooraanstaand r.k. expert
ontving ik dit verrassende ant
woord: „Ja, ik heb ook zoiets
gehoord. Laatst was ik in een
klooster. Bij de uitgang een
bordje met als tekst: Als je
er twee aanbrengt, mag je er
zelf uit. Of het geholpen
heeft, weet ik niet". U kunt
ook nog een pessimistischer
geluid te horen krijgen. Dat
gaat dan over een klooster
met aan de deur het dringend
verzoek: „Wil de laatste, die
vertrekt, het licht uitdoen?"
Met deze benaderingsvorm van
een levensgroot probleem zit u
midden in Limburg. Benoorden de
grote rivieren vinden wij de mop,
soms min of meer gewaagd en
getapt onder het genot van een
glas wijn. In Limburg vindt u de
humor, die scherpe kanten van een
probleem wegslijpt en zwaarwich
tigheid verdrijft Door de Lim
burgse humor lijkt het probleem
ineens minder onoverkomelijk,
minder fataal. En zonder het
goed te beseffen ben je met de
De provincies beneden de grote rivieren staan op hun kop: het is carnaval, het jaarlijks terug
kerende zotte feest waarnaar de koelere „boven-rivierse" mens diwijls met een scheef en
schuddend hoofd kijkt. Maar wat is carnaval en hoe staan protestantse noorderlingen daar
tegenover? Drs. ds. Th. Rienks (52), die van 1951 tot 1957 als gereformeerd predikant in Sit-
tard stond en zeer intens het Limburgse leven heeft meegeleefd, geeft zijn ervaringen met
en zijn visie op de carnavalsviering en de achtergronden daarvan. Zijn verhaal is met humor
geladen, maar daarin klinkt ook bezonkenheid en kritiek door.
zijn handje opsteekt en zegt:
..Zuster, Ik zie er een mus in. Maar
het zal natuurlijk wel weer Moeder
Maria zijn".
Het zou mij niet moeilijk vallen
nog een tijdje door te gaan met
Limburgse humor, die zonder
het probleem nu bepaald op te
lossen toch in de richting van
de oplossing wijst en in ieder ge
val de krampachtigheid wegneemt.
Zoals die pastoor, die gedurende
zijn gehele sermoen de beminde
gelovigen aansprak als „geliefde
weduwen", toen hij op de collec
teschaal uitsluitend penningskes
vond.
Die pastoor raakte zijn beminde
gelovigen misschien beter dan een
scherpschutter met zware preken
over plichten en liefdadigheid. In
ieder geval las Ik onder een oude
preek, speciaal gericht tegen de
slapers in de kerk, de verzuchting
van een dominee: „Toen ik deze
donderpreek hield, sliepen ze alle
maal".
Zonder begrip voor deze humor
kunt u beter thuisblijven. In ieder
geval moet u dan niet naar Lim
burg gaan. In de tien jaar, dat ik
Limburger met de Limburgers was,
heb ik al heel wat meewarige glim-
lachjes moeten slikken. „Ach ja,
de Limburger is zo kinderlijk" of
„Ze nemen het leven zo licht en
kennen geen ernst". Daar is na
tuurlijk geen fluit van waar. Bena
dert u de Limburger zo, dan zult u
er altijd bulten blijven staan, bui
ten de Limburgse gemeenschap.
Als „Hollander" de Limburgse
verzamelnaam voor vreemdelingen
benoorden de grote rivieren zal
de Limburger u links laten liggen.
Met een soort zesde zintuig proeft
hij uw innerlijke houding.
De Limburger is niet beter of
slechter, niet oppervlakkiger en
niet minder begaafd. maar
anders. Waar de noorderling in de
eerste plaats met het verstand rea
geert, daar reageert de zuiderling
primair met het hart. Mag dat
soms? Als het van u beslist niet
mag dan heeft de moeder-overste
van een grote congregatie gelijk,
die mij opbelde in Zeist: „Domi
nee, u bent in de loop der jaren
één van ons geworden. Wij maken
ons daarom erg bezorgd, dat u in
het noorden zult verongelukken.
Gisteren hebben wij een mis voor
u opgedragen en de gebedsinten
tie aan u gewijd. Hopelijk zal On
ze Lieve Heer ook dèèr met u
zijn".
De grote Augustinus heeft het
pleidooi gevoerd voor de hilaritas.
de hilariteit, daar wij leven in een
door Christus overwonnen wereld.
Dit geheime wapen van de sponta
ne Limburger mag van mij wel
eens In stelling gebracht worden
tegen sommige zwaarwichtige
noordelijke stellingen. Luisteren
wij naar elkaar dan hebben „Lim
burger" en „Hollander" elkaar heel
wat te vertellen.
Zo .nemen wij dan een afzakker
tje naar het Zuiden in de carna
valsdagen. Is carnaval nu wel het
zwarte schaap van het zuiden, dat
beslist van Hoger Hand de
woestijn Ingezonden moet worden?
Ook om daarover iets te zeggen,
zult u in de Limburgse huid moe
ten kruipen en de humor van car
naval als bliksemafleider van span
ningen moeten zien.
Sjeng is, samen met zijn vrien
den, bezig aan een carnavalswa
gen. Als ik hem tegenkom, glim
lacht hij wat geheimzinnig „Zo,
Sjeng, heb je het druk?" „Ja. me
neer de dominee...." „En waar
mee?"
Ook een vraag. Meneer de do
minee zal niet weten, waarmee
Sjeng het druk heeft! Al maanden
lang steekt hij al z'n vrije uren in
z'n carnavalswagen. Als een
mysterie draagt Sjeng het geheim
in zich rond. Straks zal meneer de
dominee het wel zien. Sjeng heeft
een half jaartje in het ziekenhuis
gelegen. Alles heeft hij opgezou
ten: de strenge non, die hem op
de w.c. betrapte met een sigaret
maaltijden met de bibberpud-
ding er achteraan de levensgro
te injectienaalden, die zich een
weg baanden in het onfatsoenlijke
gedeelte van zijn rug de witte
dokter met een potjeslatijn, dat
Sjeng als misdlener nooit heeft ge
leerd.
Uit angst voor wraak heeft Sjeng
in de ziekenhuisdagen zijn kiezen
op elkaar gehouden. Maar met zijn
carnavalswagen gaat hij al z'n op
gekropte wrok aan de goegemeen
te vertellen. In een monstertaai.
De bibberpudding inclusief een
rood plassend manneke wordt
twee meter hoog, de zwarte non
met een injectienaald als een
stormram reikt tot aan de eerste
verdieping, de dokter met z'n on-
Oud-Prinsen van Carnaval col
lecteerden voor de herbouw van de
afgebrande gereformeerde kerk in
Sittard. Derde van links architect
Ramakers, die zonder honorarium
de kerk bouwde.
veranderlijke grijns haalt met ge
mak de tweede en de pllledoos zal
het electrische net bedreigen.
Maandenlang heeft die goeie
Sjeng voorpret. Neem nu
maar eens die snuivende dokter,
die vanuit z'n neus de kunstmatige
voeding van de arme Sjeng regelt
Intussen is Marietje, de vrouw van
Sjeng. ook hard in de weer. Ze
zullen mooi worden.... de carna
valspakjes van de kinderen: een
Chineesje een gelaarsde kat
een „oud wief". Hoe de ouwelui
eruit zullen zien. hoeven de kinde
ren niet te weten.
Een geheimpje kan geen kwaad
en vermomd als volstrekt onbe
kenden zullen de ouders straks
In de dagen van de zotten beter
toezicht op hun kinderen kunnen
houden. Leut is goed. maar je wilt
per slot van rekening niet, dat je
kinderen zullen verongelukken. Het
toeziend oog van moeder en vader
gaat mee. „Die dikke boer met z'n
masker kan best de pap zijn en ik
zie de mam er best voor aan, dat
zij ronddartelt als een vlinder".
Zo zijn dan tenslotte de malle
dagen aangebroken. Als een mum
mie ligt Sjeng op zijn wagen in het
ziekenhuisbed, al zijn opgeKropte
angst en wrok breekt zich baan in
de humor, wanneer hij zijn tong
uitsteekt tegen de zuster en toetert
in de injectiespuit. Trots incasseert
hij de toejuichingen van zijn mede
burgers. Hij de arme geteister
de patiënt van weleer voelt zich
de held van de dag. Met een
touwtje kan hij trekken en dan
staat die fiere, geleerde dokter in
zijn onderbroek. Het is feest van
daag en morgen en overmorgen.
Serpentines, muziekkorpsen,
danse-Marietjes, gillende luidspre
kers. vuurwerk, een goede pinte
bier. En als hoogtepunt de
maskers. De ouders kannen hun
kinderen, de man kent zijn vrouw
en omgekeerd. Maar verder kent
niemand „iemand". De gemeente
ambtenaar zonder promotie dwaalt
rond als burgemeester in vol or
naat, het versmade meisje is
pin-upgirl, de achtbare notaris
sluipt als dief door de straten,
„het hoofd in een zwarte sok", wie
bang is voor de dood „speelt" de
dood. Enkele ogenblikken ben je
de sluwe Adenauer, de buldog
Churchill of de met goud belegde
Onassis. Een bonte krioelende en
gillende menigte. Ha, daar komt
zowaar „meneer de dominee" aan.
Als onverklede en ongemaskerde
bijna een naaktloper. „Laten we
hem een zoen geven, een zoen
aan een gereformeerde dominee."
Een ogenblik raakt de dominese
haar weleerwaarde gemaal kwijt
en krijgt hem terug: onder de
smink en roet.
Dat Is carnaval. Een paar dagen
van samengebundelde humor en
zottigheid. Uitlaatklep van spannin
gen. Het gespeelde onderbewuste.
Veiligheidsklep van de stoomketel,
onze „geordende en brave
maatschappij". Illusies worden een
ogenblik werkelijkheid. Later wordt
de harde werkelijkheid wel weer
gepresenteerd in de onbetaalde re
keningen van kruidenier, bakker en
slager. „Later" Is ook later zorg.
En Is er Iets werkelijk misgegaan,
dan brengt het askruisje wel de
oplossing Ze zullen boete doen
en vasten. Daar kan meneer
pastoor op rekenen!
Je staat er wat onwennig tussen
als uit de kleigetrokken Fries. Een
heel beetje minder mocht van jou
ook wel. Waarom eigenlijk? Wel
in de eerste plaats omdat je
Sjeng niet bent, die maandenlang
naar deze dagen heeft toegeleefd
om zijn spanningen lucht te geven.
Je hebt ook de carnavalszlttingen
niet meegemaakt, waar het feest
tot in de finesses wordt geregeld
Je bent niet bij de Raad van Elf
geweest, die steeds weer lering
trekt uit de mogelijke uitspattingen
van vorig jaar. Je hebt niet meege
daan aan de prinsenverkiezing
Zeg het maar rustig: „Je staat er
buiten".
Bij zijn afscheid van Sittard werd
ds. Rienks (links) onderscheiden als
erelid van de Marotte wegens „kri
tiek en vriendschap". HIJ leende
toen de kap van „Vorst Marot"
(rechts) om zo In scherts te kunnen
decreteren dat carnaval voortaan
niet meer op zondag zou worden
gevierd.
En u zult moeten beginnen met
dit te accepteren. De lastigste
mensen zijn zij, die met een soort
apeklieren midden in het feest
springen, zonder er moeite voor te
doen. Zij zijn als kinderen, die niet
naar zondagsschool gaan, maar
wèl op Kerstfeest komen „voor het
boekje en de snoep". Import in
Limburg, die eventjes mee wil
doen. stuurt carnaval in de war.
Zij zoeken en scheppen de vuilig
heid. Voor hen, achter kleding en
masker, geen rem van ouders en
geen herkenning van de echtge
noot. „We gaan nog niet naar
huis" is hun klassieke Hollandse
lied. Hoe eerder zij naar huis toe
gingen. hoe beter het was. Limbur
gers klaagden bij mij nogal eens
over deze feestverstorende Hollan
ders en met Wil Heuts, In mijn tijd
de Vorst Marot en jaarlijkse
chef-organisator van carnaval, heb
ik er herhaaldelijk over gesproken.
Willen Hollanders en Limburgers
samen carnaval vieren, dan ook
een gezamenlijke ontmoeting en
ontspanning vooraf. Los van de
hele structuur van het feest maken
„Hollanders" alléén maar brokken.
Tenslotte de vraag: Hoe staan
wij als christen tegenover carna
val?
Voor humor en hilariteit zou ik
ook als christen graag een lans
willen breken. Een gulle lach heeft
méér van een overwinnend levende
in Christus dan een diepe zucht.
De Zoon van God heeft de
blijdschap voor ons veroverd en
ons erop geabonneerd. Zo zie ik
om te beginnen geen enkel
bezwaar in kindercarnaval, leder
jaar opnieuw heb ik genoten van
de schattige danse-Marietjes en
elfjes, boertjes en boerinnetjes,
kabouters en cowboy's. Voor kin
deren is deze verkleedpartij een
heerlijke uitlaatklep en vele Lim
burgers zijn kunstenaars In het
verkleden.
Bij volwassenen-carnaval heb Ik
wèl een paar ernstige bedenkin
gen. Zo vind ik de tijd van carna
val, als uitbarsting van vreugde
voor de lijdensweken, buitenge-
humor al enigszins bezig het pro
bleem op te lossen.
Wat denkt u bijvoorbeeld van
die pastoor, die onder een le
vensgroot en bazarachtig Maria
beeld een bordje plaatste met de
woorden „Dag. Moeder, is uw
Zoon ook thuis?" Met een vleugje
humor bestreed hij de al te grote
verering van zijn parochianen, toe
gebracht aan Maria. In een
gesprek over hetzelfde onderwerp
ging een geestelijke fel te keer
tegen het onderricht van de non
nen. En weer kwam de humor te
hulp.
Zuster Engelina wilde haar on
derwijs met een raadsel wat leven
Inblazen. „Het kan vliegen, zoekt
zijn voedsel op straat en zit vaak
op het dak. Ra, ra, wat is dat?"
Uit angst voor een valstrik van de
geliefde zuster, staart de klas be-
dremme'd voor zich. Totdat Noel
Bestaat er buiten de aarde leven in het heelal en zal het mogelijk zijn leven te brengen op planeten, die tot
nu toe levenloos zijn geweest? Het zijn vragen, die geleerden nu in een tijd dat de mens zichzelf door het
heelal kan bewegen meer dan ooit bezig houden. Er is zelfs een wetenschap ontstaan, die zich op deze
leer van het buitenaardse leven richt: de exobiologie, waarvoor sinds enkele weken een leerstoel bestaat aan de
Katholieke Universiteit van Nijmegen, de enige in Europa.
Doel van deze wetenschap
is niet alleen te onderzoeken
welk leven en welke levens
mogelijkheid er op andere
planeten is, maar ook in
hoeverre deze planeten aan
wijzingen kunnen geven
over het ontstaan van ons
aardse leven. Want ook van
dat laatste weet men weinig
of niets af. Door de aanwe
zigheid van een atmosfeer
zijn namelijk alle sporen uit
de oertijd van de aarde uit
gewist en kan men slechts
gissen naar de oorsprong
van het leven.
Vast staat echter wel, dat
toen dat eerste primitieve leven
ontstond, onze planeet er heel
anders uitzag dan thans. Mis
schien wel net eender als Ve
nus, Mars of Jupiter op dit ogen
blik. Wie weet? In ieder geval
zien geleerden in het onderzoek
van deze eventuele relatie be
langrijke en hoopgevende nieu
we perspectieven.
Natuurlijk is men in de loop
der eeuwen wel wat te weten
gekomen over de andere acht
planeten van ons zonnestelsel.
Spectroscopische analyses en de
radio-astronomie stelden de
mens in staat na te gaan welke
planeten door een dampkring
zijn omgeven: van sommige kon
men zelfs nagaan waaruit die
dampkring ongeveer zou moe
ten bestaan en welke tempera
turen er waarschijnlijk heersen.
Deze gegevens zijn echter
lang niet volledig en bovendien
spreken de geleerden elkaar
dikwijls tegen. Pas wanneer
men buiten de aardse damp
kring, het hinderlijke „matgla
zen" venster, dat veel informa
tie vervormt of tegenhoudt, kan
waarnemen, zal men meer met
grotere zekerheid kunnen stel
len.
Zover gaat men nu zo langza
merhand komen. Een groot
observatorium in een baan om
de aarde of op de maan behoort
technisch gesproken tot de mo
gelijkheden van vandaag, dank
zij de tot nu toe verrichte
ruimte-experimenten.
Het zijn de daardoor te ver
krijgen gegevens en de al van
ruimteonderzoekers als de Ma
riners en de Venus-sondes ver
kregen informaties, waarmee de
exobiologen straks moeten gaan
werken.
Gewapend met deze informa
tie zal men in staat zijn op aar
de omstandigheden te scheppen,
die gelijk zijn aan die op ande
re planeten. Dit heeft men on
der meer in Amerika al gedaan
op de Randolph Air Force Base,
waar men in de afdeling micro
biologie een „Marsruimte"
bouwde. Daarin bracht men een
groep bodembacteriën onder
met als opzienbarend resultaat,
dat verschillende soorten gedij
den en zich vermenigvuldigden.
Overigens kan aan dit soort
proefnemingen nog geen al te
grote waarde worden toege
kend. Immers: men wéét nog
lang niet alles van die omstan
digheden op Mars en kan ze
dus ook niet getrouw na
bootsen.
Wat men wèl aanneemt, is,
dat Mars waarschijnlijk de
beste kansen van aantreffen
van levensvormen biedt. Ver
moedelijk is er lucht op deze
planeet (al is de atmosfer dan
veel ijler dan die van de aarde)
met ongeveer duizend maal zo
weinig zuurstof en tweemaal
zoveel kooldioxide. Bovendien
zijn er enkele aanwijzingen, dat
er zich water op Mars moet be
vinden. De gemiddelde tempe
ratuur wordt gewoonlijk opge
geven als bijna 38 graden
(Celsius) lager dan de gemiddel
de temperatuur van de aarde,
maar aan de equator zou het
kwik 's zomers gedurende het
middaguur behaaglijk schom
melen tussen 20 en 27 graden C.
In deze omstandigheden
moet, volgens geleerden, plan
tengroei mogelijk zijn. Men
meent ook over bewijzen te
beschikken, dat Mars begroeid
is. Een van de aanwijzingen is
kleur, die de planeet elke zomer
aanneemt. De kans op dierlijk
en intelligent leven op deze, ge
middeld 227 miljoen kin van de
zon verwijderde planeet (de
kortste afstand tot de aarde be
draagt 56 miljoen km), acht
men vooralsnog gering.
Een ander cxobioiogisch on
derzoek in Amerika betrof de
reuzenplaneet Jupiter, die 777
miljoen km van de zon zijn
baan beschrijft. In een fles
heeft men de dampkring van de
planeet (vermoedelijk bestaan
de uit methaan, ammoniak en
waterdamp) nagebootst en
daarin krachtige elektrische
ontladingen (aardse bliksem) te
weeg gebracht. Het resultaat
was, dat daardoor scheikundige
verbindingen ontstonden, die
vermengd met water onder
meer aminozuren vormden.
Dat was een zeer belangrijke
ontdekking, want deze zuren
zijn de voornaamste bouwstof
kans op leven verwacht dan op
Mars, maar omdat men een ex
clusief studie-object wil heb
ben.
Hoewel Venus het dichtst van
alle planeten bij de aarde
„hangt" (de kortste afstand is
40 miljoen km de gemiddelde
afstand tot de zon bedraagt 107
miljoen km) is er nog maar vrij
weinig van bekend. Men weet.
dat de planeet een dampkring
heeft van bijna alleen kooldi-
oxyde. geen zuurstof en slechts
sporen van waterdamp: men
weet, dat de druk er aanzienlijk
groter moet zijn dan op de aar
de (10 tot 50 maal), maar daar
mee houdt dan ook bijna alles
op. De schattingen over de op
pervlakte-temperaturen lopen
uiteen van 43 tot 482 graden
fen van hel aardse leven: zij
zorgen voor de vorming van ei
witten.
Dat deze aminozuren kunnen
ontstaan zonder dat daar enige
vorm van leven aan te pas
komt, is ook op aarde gebleken
toen men ze aantrof in het uit-
braaksel van vulkanen
laatstelijk op het enkele jaren
geleden ontstane vulkaanei
landje Surtsey bij IJsland.
VENUS
Een soortgelijk onderzoek als
dat, welk in Amerika is gedaan,
gaat men komend najaar in
Nijmegen verrichten. Alleen wil
men zich hier op Venus specia
liseren. Niet dat men daar meer
Celsius, al wordt die laatste
kwikstand door veel geleerden
betwijfeld.
Het was het gegeven van Ma
riner II, toen deze op 33.000 km
afstand de planeet passeerde.
Andere informaties wijzen erop,
dat het onmogelijk zó heet kan
zijn, wat wel duidelijk maakt,
dat men ten aanzien van Venus
nog grotendeels in het duister
tast.
Wat prof. dr. A. W. Schwartz,
de Amerikaanse hoogleraar van
het Ames Research Centre van
de NASA in Californië, die in
Nijmegen doceert, hoopt te
kunnen onderzoeken is of in zo'n
dampkring plantengroei moge
lijk is. Theoretisch zou men dit
in de broeikas, die Venus is.
wel kunnen verwachten. De
Reuzenplaneet Jupiter door de
kijker. De donkere strepen,
evenwijdig aan de equator, zijn wol
kenbanden. Rechts boven de pla
neet staat een van zijn satellieten,
waarvan de ronde zwarte schaduw
op de planeetbol zichtbaar is. On
der deze schaduw bevindt zich de
beroemde langwerpige Rode Vlek,
waarvan de oorsprong nog onbe
kend is.
hoogleraar acht het niet on
waarschijnlijk, dat sporen van
planten naa.r de planeet worden
gebracht om daar de atmosfeer
van koolzuurgas in zuurstof om
te zetten, hoewel hij toegeeft,
dat dit een proces van eeuwen
zou zijn.
Verwacht wordt, dat de nieu
we wetenschap en de ruimte
vaart de biologie een nieuwe
dimensie in tijd en ruimte zul
len kunnen geven, nu men
straks op de andere hemellicha
men de vroege geschiedenis van
de aarde direkt zal kunnen
waarnemen. Wellicht zelfs ook
de toekomst, als onze aarde
koud en een ijzige, ongezellige
planeet wordt, die niet meer
door de zon verwarmd wordt.
Prof. dr. H. F. Linskes (even
eens van de Nijmeegse uni
versiteit): „Exobiologie vraagt
naar de criteria van het leven.
Een moeilijke vraag nu men in
tussen in een reageerbuisje ei
witachtige strukturen heeft
kunnen synthetiseren, die ei
genschappen bezitten, die tot
nu toe alleen aan levende cellen
werden toegeschreven. Men kan
zich dus afvragen onder welke
omstandigheden al die stoffen
„per toeval" in de „oersoep"
van de premordiale aarde zijn
ontstaan, zoals eiwitten, vetten,
koolhydraten, nuclefnezuren, die
nodig waren om het continue
leven van vandaag mogelijk te
maken."
„Met de exobiologie komt een
nieuwe taak voor de biologen
naar voren: antwoord geven op
de vraag naar leven elders in
de kosmos en naar de
oorsprong van het leven op on
ze aarde, lang voordat de korst
van onze planeet koud werd en
de lucht nog geen zuurstof be
vatte en nog bestond uit me
thaan en ammoniak. Een vraag
dus naar begin en einde van
het leven."
woon ongelukkig gekozen. Ik zou
mij het beter nè Pasen kunnen
voorstellen. Als een soort uitstapje
voor een tijd van ernstige bezin
ning kan ik het moeilijk waarderen.
Dan is er ook nog de kwestie
van de zondagsviering. Waarom
dit feest niet In de week gevierd?
Bij viering op zondag wordt aan
vele bewust levende christenen de
pas afgesneden om mee te doen.
De eigenlijke Bron raakt verstopt,
wanneer wij de eer van de vreug
de niet aan God gegeven en het
kerkelijk leven belemmeren. Voor
financieel zwakke gezinnen vind ik
de uitgaven voor carnaval soms
ook onverantwoord. Het afbeta-
lings-systeem wroet er ver In door
en geeft veel spanningen achteraf.
En dan zijn er natuurlijk ook de
uitspattingen. Excessen zijn overal
waar mensen In feestroes samen
komen. Maar de Limburgse maag
schijnt voor bier geschapen te
zijn. U struikelt er heus niet over
de dronkaards en bij de Jeugd ko
men frisdranken veel meer in trek.
Overigens ben ik het wel eens
met een kapelaan, die mij toever
trouwde; „Mijn vroegere ervaring
in de biechtstoel heeft mij geleerd,
dat ik mij meer zorgen moet ma
ken over donkere portieken en
schemerverlichte nachtclubs, dan
over carnaval. In het halfduister
gebeurt meer zwijnerij dan in
stampvolle zalen en straten vol
hossende en gillende narren".
Het is een paar jaar geleden
Tegenover mij zit de Vorst Marot
in hoogst eigen persoon. Zo juist
heeft hij met zijn carnavalsvereni
ging en alle oud-prinsen een col
lecte georganiseerd voor onze
destijds afgebrande kerk. Eén der
oud-prinsen heeft aangeboden om
als architect de kerk gratis
voor ons te bouwen. Dit laatste Is
ook gebeurd en hij bespaarde ons
zo ruwweg een f 60.000,- door
geen honorarium te rekenen.
In een vertrouwelijk gesprek
lucht de Vorst Marot zijn hart:
„Meneer de dominee. In de jaren,
dat u In Sittard bent. bent u „eine
vaan us gewoore" (één van ons
geworden) Met uw boekhandel en
uw speelgoedwinkel (ds. Rienks
exploiteerde zonder winstoog
merk een speelgoedwinkel en
een prot. chr. boekwinkel in Sit
tard red.), waar u ook tekstjes
van onze Lieve Heer verspreidt,
hebt u de spijker op de kop gesla
gen. We zouden samen iets aan
carnaval moeten doen, zodat pro
testanten en katholieken samen
eens uit konden blazen. Geloof
me. Tegen de zenuwen heb Ik lie
ver carnaval dan Valeriaan (een
kalmeringsmiddel). En er moet
toch wel ergens een brug zijn over
He grote rivieren, die Hollander en
Limburger in één blijdschap vere
nigt.
Ik ken uw bezwaren tegen car
naval en u bent mijn vriend, omdat
u er recht vooruit komt Van die
halfslappe en geintjes zoekende
Hollanders moet ik niets hebben.
U zegt tenminste waar het op
staat en u hebt ons tegelijk lief.
Maar als „elne vaan us" moet u
toch eens prakkeseren over die
brug
Sittard en carnaval liggen achter
de rug. Vorst Marot decoreerde
mij bij mijn afscheid als erelid van
de Marotte. de Slttardse carna
valsvereniging. Daarin sprak hij de
waardering van carnaval uit voor
kritiek èn vriendschap. Vrij plotse
ling stierf de Vorst Marot aan een
hartaanval. Als „eine vaan Lim
burg" ben Ik nog steeds aan het
prakkeseren over de brug. En dat
onder het motto: „Tegen zenuwen
liever blijdschap en de humor van
de christen dan Valeriaan."
DRS. DS. TH. RIENKS
BIJLAGE VAN
HET KWARTET
De Rotterdammer
Nieuwe Haagse Courant
NieuWe Leidse Courant
Do'rdts Dagblad