THEO VAN DOESBURG
Met loonzorgen
IjJoÉ t|i
het jaar binnen
Dagboek van een opiumkuur
Wegbereider blijkt minder groot te zijn
en andere politieke perikelen
i (40^ - Itaifi Ifiifl
Zeven dagen verder
Somber
over de
drempel
ZATEROAO 4 JANUARI 1969
2
„Contra-constructie" uit 1923.
EINDHOVEN De beeldende kunst uit de jaren
twintig-dertig staat vandaag volop in de belangstelling. Is
in Amsterdam de grote Bauhaus-tentoonstelling te zien,
Eindhoven wil niet achterblijven en toont in maar liefst
ses zalen van bet Van Abbemuseum het levenswerk van
Theo van Doesburg, wel de motor genoemd van de toen
tertijd zo bloeiende Stijlgroep, waarvan hij een van de
oprichters was.
Theo van Doesburg, op 3 augustus 1883 te Utrecht geboren en
wlena werkelijke naam Christiaan Emil Marie Küpper is zal
na de scheiding van zijn ouders zowel vóór- als achternaam van
zijn stiefvader Theodorus Doesburg aannemen waaraan hij nog het
voorvoegsel „van" plakt. Later zal hij zich veelvuldig van pseudo
niemen gaan bedienen, mogelijk als „dekmantel" voor zijn veel
zijdigheid.
Aanvankelijk wil hij acteur worden, maar de toneelschool wordt
al spoedig verwisseld voor het atelier van de schilder, zeer tegen
de zin van zijn ouders overigens, maar het bloed kruipt nu eenmaal
waar het niet gaan kan en natuurlijk wórdt hij schilder.
Zijn sprankelende levendige geest zou er al spoedig niet genoeg
aan hebben; hij wordt zo veel meer. Zijn interesse is schier on
begrensd. Er worden al gauw contacten gelegd met gereputeerde
architecten als Oud, Van Eesteren en Wils, hij slaat aan het dichten
en schrijft essays, beurtelings onder de noms de plume Aldo Camini
en I. K. Bonset. Hij gaat reizen, bezoekt o.a. Frankrijk, Tsjecho-
slowakije en Spanje.
In 1921 volgt dan het eerste contact met het Bauhaus in Berlijn,
de school waar op geheel nieuwe wijze, onder directie van Walter
Gropius, kunst wordt onderwezen, en hij komt daar natuurlijk in
aanraking met de groten van die dagen als Le Corbusier, Ludwig
Mies van der Rohe, Hausmann etc. en maakt van de gelegenheid
gebruik hen allen te informeren over de Stijl-principes en geeft
er zelfs cursussen, zonder in de eigenlijke zin ooit als docent aan
de school te worden verbonden.
Van Doesburg heeft de tijd mee, die roerig en vol beweging is.
Het Dadaïsme breekt zich baan en ook daaraan heeft hij een werk
zaam aandeel. Men ziet hem dan beïnvloed worden door een
Kandinsky, daarop volgt de neo-plastische periode, die tenslotte
kristalliseert in de richting van het „Art Concret".
Intussen maakt hij glas-in-lood ramen voor Woerden, Drachten
en Katwijk aan Zee. Dit, althans wat betreft zijn schilderkunstig
werk in de ruimste zin.
Zijn bouwkundig oeuvre is in drie perioden te onderscheiden.
Ten eerste de samenwerking met de reeds bovengenoemde archi
tecten, vervolgens t/m 1923 het collectieve werk met Van Eesteren,
aan o.m. het „Maison Particulière", waarvan de grote constructies
op deze expositie te zien zijn, om dan tenslotte tussen 192G1930
tot het immense werk van de Aubette te Straatsburg te komen.
Van Doesburg schrijft tussen alle bedrijven door een 400 artikelen
over oude en moderne schilderkunst, muziek, literatuur, toegepaste
kunst en typografie, ontwerpt affiches, reclamedrukwerk, adver
tenties en wat niet al.
Zijn veelzijdigheid is hier nog slechts summier mee aangeduid.
Wie uitgebreidere informatie wenst, zij de prachtige catalogus die
de tentoonstelling begeleidt, van harte aanbevolen.
Zonder enige overdrijving kan men zeggen dat hij de nieuwe
tijd een ander gezicht verleende en de dingen een nieuwe vorm.
Dit lijkt zijn klinkendste verdienste en zeker als men bedenkt
dat dit alles gevat moet worden in het keurslijf van het korte leven
dat hem was toegemeten: Immers in 1931 komt hij in Davos te
overlijden, nog geen acht en veertig jaar oud.
Van Doesburg werd gedurende zijn leven vaker afgeschilderd
als een baanbreker, een animator, die niet moe werd de nieuwe
ideeën te propageren en te verbreiden, dan als een waarachtig
creatief kunstenaar, die hij in feite toch in eerste instantie wilde
zijn.
Die kant van zijn wezen nu, beoogt deze expositie recht te doen
wedervaren. En de omstandigheid ten spijt, dat ter gelegenheid
van de opening zijn weduwe, na zo'n kleine veertig jaar, de Sikkens-
prijs in ontvangst mocht nemen, vermag niet te verhinderen,
dat juist dit facet maar matig boeiend is. Dat ligt zeker niet alleen
aan Van Doesburg, maar eerder aan het sterk gedateerde karakter
van de gehele periode waarin hij leefde en werkte.
Ongeacht de sporen die deze stromingen hebben nagelaten en
geheel afgezien van de opzienbarende nieuwselementen die er
toenmaals werden ingebracht, heeft men thans toch te veel het
gevoel in een spiegel-van-die-tijd te kijken: Een spiegel, die voor
ons wat beslagen en verweerd aandoet.
Hier schuilt een zekere tragiek in. Was die tijd dan niet groot
genoeg om het allemaal nu nog als fris en nieuw te kunnen er
varen? Of schoot Van Doesburg zélf tekort, als scheppend kunste
naar, was hij mogelijk minder <groot dan men uit zijn propagan
distische ideeën zou mogen afleiden?
Wie dan met het bovenstaande relaas in het achterhoofd, de
tentoonstelling gaat bezoeken, doet er beter aan, deze onze
mening maar te vergeten om er onbevangen en onbevooroordeeld
tegenover te gaan staan. Hij zal dan worden geconfronteerd met
zowel werk uit de beginperiode van rond de eeuwwisseling als met
datgene wat de kunstenaar tot op het laatst bezig hield.
In het eerste zaaltje ziet men dan in strict chronologische
volgorde opgesteld twee honden op het formaat van een flinke
postzegel; een middelmatig geschilderd zelfportretje uit 1907 en
een goed gelijkend portret van Abraham Kuyper, dat enige jaren
later tot stand kwam.
In „Cosmische zon" schijnt zich al de nieuwe tijd aan te kondi
gen: Het heeft alle charme en kracht van de bezieling waardoor
men toen aangeraakt was. Rond de jaren zeventien-achttien, ziet
men de kunstenaar als een gehoorzaam adept van Mondriaan aan
de gang, zonder evenwel ooit diens zuivere grootheid te evenaren.
Mogelijk het belangwekkendste uit deze tijd, lijkt het studieblad,
dat hij van een koe maakte: Uitgaande van een trefzeker natu
ralisme ziet men hem hier zoeken naar een geometrische synthese.
Maar hij vindt het nog niet Later, in „Danse Russe" b.v., ziet men
hem verder en verder komen en hij is plotseling een overtuigd
exponent van het dan zo in zwang zijnde kubisme.
Heeft hij te veel hooi op z'n vork genomen? Men zou het wel
zeggen, als men in de volgende zalen, zijn letterklankbeelden met,
overigens veel belangstelling bekijkt of men hem, zuiver ambachte
lijk, stoelen en krukjes ziet ontwerpen, die als een van de
weinige zaken hier de aandoening geven of ze eerst gisteren
hun vorm kregen.
Men leert hem verder als dichter en prozaïst kennen: In „Voorbij
trekkende troep" tracht hij door een verrassende en aansprekende
variatie in de typografie, het scanderen van het marstempo op te
roepen.
En dan zijn we aangeland bij de bouwkundige projecten Het huis,
de schouwburg, hier al gereleveerd, staan, prachtig opgesteld,
plotseling voor ons. We bekijken het met gepaste belangstelling,
maar het water komt ons niet in de handen. De schok voor
waarde toch bij het zien van ware kunst de „kiek" die men
verwacht, blijft achterwege en als men dan nog een bouwseltje
als „Bloemenkamer" bekijkt (waar het in zijn kille en nietszeggende
steriliteit voor diende bleef ons een raadsel!) weet men genoeg.
We weten dan, hier in aanraking te zijn geweest met een hype-
intelligent mens, die naar ons gevoel zijn rijke talenten toch
te veel versnipperde. Weten we tevens, dat ook van Van Doesburg
een blow-up is gemaakt op een wijze die in deze tijd van schuim-
klopperij tot in het absurde, niet eens meer vreemd aandoet. Dan
zijn we er ook achter, dat Van Doesburg, helaas niet zo groot
geweest is als men altijd gedacht had dat hij zou zijn.
De tentoonstelling blijft t/m 26 januari te zien. Voor degenen
die Eindhoven te ver van huis vinden, is het goed te weten, dat
het geheel van 7 februari af opgesteld zal zijn in het Haags
Gemeentemuseum.
GIJS KORDING
V Isa
JK rA MMHF. W
M t jt flB'
imniiiinnniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Minister Roolvink moet harde noten kraken.
HET gaat alle jaren zo: de geur van
oliebollen is nauwelijks verdwenen,
of het kabinet zit midden in de loon-
perikelen. Zo ook nu weer: volgende week
maandag al. Minister Roolvink heeft de
Loonadviescommissie gevraagd om een
uitspraak. Het zit er niet in dat zo'n advies
eenstemmig zal zijn. Dan zal Roolvink
weer moeten beslissen over het al dan niet
onverbindend verklaren van cao's.
Dan is hij ook weer de kwaaie pier, zoals
elk jaar. Vergeten is dan maar het blijft
interessant te weten of de minister van
sociale zaken het toch in zijn beleid kan
laten blijken dat minister Roolvink een
andere opvatting over de loonsverhogingen
heeft dan zijn collega Witteveen die alles
van de monetaire kant ziet.
Natuurlijk is het zonneklaar dat je niet kunt
volhouden een andere mening over de lonen te
hebben zonder dat ook daadwerkelijk te laten
blaken. Daar ben je eerstverantwoordelijke mi
nister voor. En dan heb je harde noten te
kraken, ook in het kabinet.
Praten
De politieke vernieuwing gedoogt geen Kerst
reces. Tenminste, dat vinden socialisten, demo
eraten, radicalen en alles wat zich tot de enige
echte progressieven rekent. De afgevaardigden
naar „de 18" vinden dat ze toel een paar dagen
rust verdiend hebben, maar zij zijn dan ook
verder en hechter. D'66 en de PPR hebben ook
weer eens vergaderd en gesproken, de dag na
Kerst. Voor D'66 is dat een uitzondering, de
democraten honden meer van vergaderen op
zondag.
Er kwam niet zoveel uit. Samenwerking aan
de voet, open. alle gezindten, kortom, de be
kende kreten. Voor D'66 is dat spreken met de
kleine partner schijnbaar toch aantrekkelijker
dan aanpappen met grote broer PvdA. Hoewel,
grote broer kan men het nauwelijks meer
noemen, want hoe minder vlug het wil vlotten
met de progressieve concentratie, hoe meer het
duidelijk wordt dat PvdA en D'66 minder tot
één familie gerekend kunnen worden dan eerst
was aangenomen.
In confessionele krinp durft men het nu al aan
te speculeren, zij het nog sporadisch en o zo
voorzichtig, over een regeringscombinatie in de
toekomst met de Democraten 1966.
De PvdA incasseerde in ieder geval weer een
teleurstelling. Volgende week vrijdag, wanneer
PvdA, PSP en PPR over de mogelijkheden van
een progressieve concentratie gaan praten, is
D'66 er niet bij als waarnemer. Het was dan ook
vrij naïef van de socialisten te veronderstellen,
dat D'66 langs een achterdeur toch hun gebouw
ingesmokkeld kon worden.
Want zo voelt D'66 het namelijk: spreken aan
de top zal onvermijdelijk tot resultaat hebben
dat de PvdA een stempel op die concentratie
gaat drukken. Officieel heet het dan dat de
democraten dit soort opgelegde samenwerking
niet aan hun kiezers ivillen opdringen, maar
achter dat alles zal ook een rol spelen het
streven naar een eigen identiteit. Begrijpelijk
als je ah partij in de lift zit, maar wel in tegen
stelling tot wat D'66 altijd pretendeerde te zijn.
Vondeling
Nog meer moeilijkheden voor de PvdA die het
jaar 1969 toch wel met wat angstige spanning
tegemoet zal zien: Vondeling wil niet met alle
geweld en onder alle omstandigheden voor
zitter worden. Het kan zijn dat de heer Vonde
ling zo'n uitspraak aandurft omdat hij zeker is
van de wens van de partij: de wens naar een
evenwichtiger koers.
Het kan er ook op duiden dat Nieuw Links nu
vast bezig is het congres in maart met een
nieuwe stunt te nemen. Te vergelijken met het
kiezen van de zeven Nieuw-Linksers op het
vorige congres. In dat geval zou het in maart
wel eens kunnen spannen.
Met een beetje goede wil kunnen de KVP'ers
zich dit jaar ook weer koesteren in wat span
ning. Want, na het uittreden van de radicalen
en een kortstondige oplemng, was het wel een
gezapige rust daar geworden. Schmelzer heeft
het al eens gezegd en jongerenvoorzitter Stienen
heeft het. met de zegen van zijn voorzitter
Van der Stee, nog eens duidelijk overgedaan:
de KVP denkt zelfs aan oppositie.
Oppositie
De lijfspreuk van Romme: Nederland valt niet
te regeren zonder KVP, zou daarmee door
broken worden. Onmogelijk is het natuurlijk
nooit, maar voorshands is het moeilijk te reali
seren. Er is namelijk geen alternatief. De pro
gressieve concentratie komt er niet, tenminste
niet groot genoeg. Aan de andere kant is ook
niet te verwachten dat ARP en CHU nu maar
ineens tot een concentratie waarin de socialisten
zich genesteld hebben zouden toetreden. De
ontwikkeling van de laatste tijd wijst eerder in
een andere richting. En er is altijd nog zoiets als
„de 18" en als ,fiamen uit samen thuis".
Verstandig is het toel van de KVP om te
proberen zich wat onafhankelijk op te stellen
en niet alles lijdzaam over zich heen te laten
gaan. Zo moet de opmerking van Stienen, een
van het tweede plan, dan misschien ook gezien
worden: een steen in de rimpelloze vijver.
Dat hij daarbij verwijst naar Vondeling
en Den Uyl is, zo schrijft De Tijd terecht,
overbodig en jammer. De KVP heeft er
niets mee te maken in welke hoek zij door
de socialisten gedrukt wordt. Maar toch,
zou er iets in zitten van een komende
verandering in de KVP? Gaan er man
netjes en komen er anderen? Vondeling
heeft altijd de KVP met Schmelzer ver
eenzelvigd. Als Schmelzer weg zou zijn en
jullie willen ons nog niet, zou Stienen
hebben kunnen zeggen, dan gaan we in de
oppositie en dan zoeken jullie het verder
maar uit hoe Nederland geregeerd gaat
worden.
NAUWELIJKS is de reis
om de maan tot een goed
einde gebracht en zijn Bor-
man, Lovell en Anders tot
mannen-van-het-j aar uitge
roepen (door het weekblad
Time, dat in 1927 deze ge
woonte met de vlieger Lind
bergh begon) of de stilte
in het wereldnieuws wordt
door Israël verbroken.
Een vergeldingsaanval op het
vliegveld van Beiroet, een ver
oordeling door de Veilig
heidsraad, blijvende verdeeld
heid bij Russen en Amerikanen
over het Nabije Oosten.
Zo slepen we de problemen
mee over de drempel: Viet
nam (moet die tafel nou rond of
ellips?), Tsjechoslowakije (toch
een geestverwant van Dubcek
aan het hoofd van de Slo
waakse regering, Sadovsky),
Griekenland (een rebel kaapt
een passagiersvliegtuig en
dwingt het tot een landing in
Kairo), West-Irian (de verzets
strijder Mandatjan zou zijn ge
arresteerd).
En wie weet wat ons nog te
wachten staat, zeggen we er
somber bij, want blijkens de
zoveel honderdste enquête zijn
Nederlanders en Britten de
grootste pessimisten als het
over het nieuwe jaar gaat.
Toch gaat alles bij ons ex
celsior: hogere lonen, hogere
prijzen, hogere renten, hogere
premies, hogere uitkeringen (en
hoe het allemaal uitpakt met de
BTW, moeten we nog afwach
ten). SER-voorzitter De Pous
waarschuwt tegen een
loon-prijsspiraal en ziet
overspanning en bestedingsbe
perking in eikaars verlengde
liggen. Drs. Brouwers van Eco
nomische zaken wil de prijsstij
gingen gehalveerd zien, en de
loonpolitiek toch weer aan ban
den. De regering vraagt advies
over de metaal-cao.
Lege havens in Rotterdam en
Europoort door de staking van
de sleepbootbemanningen onder
leiding van OBV-Leen van Os.
Een grote brand aan Amster
dams Rembrandtsplein. En ver
der vooral dagenlang soms vrij
ernstige relletjes in Haagse
straten.
Noemen we nog het overlij
den van Trygve Lie, oud-secre
taris der Verenigde Naties, 72
jaar; prof. mr. L. W. G. Schol
ten, 70 jaar; en de schrijfster
M. A. M. Renes Boldingh, 77
jaar.
DEZE WEEK GEZEGD:
Niemand weet wat leven is;
alleen dat het gegeven is
van vuilnisbelt tot gouden
kroon
aan herderskind en konings
zoon.
Wie leeft, die maakt zijn ei
gen lied
en die niet leeft verstaat het
niet.
(Huub Oosterhuis bij de doop
van Johan Friso Bernhard
Christiaan David).
Het boekje van Jean Cocteau is
al veertig jaar geleden geschreven
als „het dagboek van een ontwen
ningskuur" en nu in het Neder
lands vertaald (door G. J. van Wa-
gensveld en Eveline H. Klaver),
omdat de uitgeverij, „in de voor
avond van het psychedelisch tijd
perk" er een vernieuwde actualiteit
aan toekent.
Cocteau, die een veelzijdig
kunstenaar is geweest en belang
rijke tijdgenoten zoals Proust, Pi
casso. Gide en Strawinsky heeft
gekend, heeft die genoemde ont
wenningskuur ondergaan in de kli
niek van Saint-Cloud van 16 de
cember 1928 tot april 1929.
De inhoud van het geschrift
bestaat uit losse invallen, schetsen
en aantekeningen over uiteenlo
pende onderwerpen, alsook il
lustraties die voor die tijd heel
modern waren. Hoe verder men in
het boekje komt, des te meer gaat
de (opium)pijp een grote rol spe
len in de constructie van de
mensachtige figuren.
Het werkje kan belangrijk zijn
voor het verstaan van de kamele
ontische figuur Cocteau en als bij
drage tot de medische literatuur
over de ontwenning. Uw recensent,
medisch maar matig geïnteres
seerd en geen echte kenner van
de Franse literatuur, heeft het
werkje proberen te lezen als ge
dachten van een scheppend
kunstenaar In een bepaalde perio
de van zijn leven.
JEAN COCTEAU
Ik geef enkele citaten met tel
kens een kort commentaar.
„Ik wil me er niet om bekomme
ren of ik goed of slecht schrijf;
alleen maar optekenen" (8). Wie
de bijna ziekelijke bekommernis
bijvoorbeeld van Van Deyssel kent
omtrent de waarde van wat hij be
zig was te schrijven (de auteur
splitst zich in een schrijver en een
criticus), die ziet hoe Cocteau pro
beert zich hier los te maken van
een esthetische beknelling.
„De zuiverheid van een revolutie
kan zich veertien dagen handha
ven" (24). In deze ene zin zit een
heel boek. Cocteaus opmerking
gaat zelfs op voor elk vernieu-
wingsstreven in de politiek. Elke
revolutie en elke oorlog moet zich
zelf wijsmaken dat zij/hij de
■aatste is en steunt alleen op deze
fictieve zelfrechtvaardiging.
„Men ziet het kunstwerk eerst
als het alledaags geworden is en
verdwijnt" (43). Inderdaad, wij be
leven vandaag het verdwijnen van
de traditionele kunst op het ogen
blik dat ze door de moderne com
municatiemiddelen gedistribueerd
wordt aan jan en alleman.
„De rol van de dichter is niet
om te bewijzen, maar om te bewe
ren, zonder een van de belemme
rende bewijzen te verschaffen
waarover hij beschikt en waar zijn
bewering op gebouwd is. Later
geeft de langzame ontdekking van
deze bewijzen aan de dichter zijn
plaats van profeet" (44).
Zelfs de technologie ziet van
daag de waarheid van deze
uitspraak in, vandaar de brainstor
ming, de denkfabrieken en draal-
boeker van de toekomst, waarover
Polak schrijft in zijn Prognos
tics. Intuïtie en fantasie moeten
worden verlost van hun huisarrest
binnen het domein van de kunst en
volwaardig gaan participeren aan
de maatschappelijke ontwikkeling
Het boekje van Ellen Warmond
is natuurli|k heel anders Het zijr
gebundelde prozastukjes van een
Naar aanleiding van
Jean Cocteau, Opium,
uitg. A. W. Bruna
Zoon, Utrecht/Antwer
pen, 152 blz. en Ellen
Warmond, Van kwaad
tot erger, uitg. Em. Que-
rido's Uitgeverij N.V.,
Amsterdam, 140 blz.
niet eltijd spontane en meestal zu
re humor, leesbaar omdat men de
mens achter de dichteres wat be
ter leert kennen.
Het meest overtuigd heeft mij
het stukje Tussen twee vu
ren, een werkelijk geslaagde no
velle over een Joodse man die met
een Duitse vrouw getrouwd is.
En dan het laatste stukje van het
boek: Kritiek, een cri de coeur
over de weerloosheid van een pu
blicist tegenover domme en
kwaadaardiae kritiek. Wanneer een
oolitlcus zich kritiek en hoon moet
laten welqevallen, hoort dat bij zijn
beroep, dat zonder een dikke huid
niet kan worden uitqeoefend.
Maar het privilege van de dich
ter en dichteres is juist de dun-
n e huid, de bijzondere gevoelig
heid en kwetsbaarheid en de para
doxale situatie is nu. dat de poëet
"oet oubliceren met alle kri-
mncoQuenties van dien. De
politicus kan terugslaan, de dichter
niet, tenzij hij als Hermans de
mandarijnen die hem niet aanstaan
op zwavelzuur zet en zo in het
andere, absurde uiterste vervalt.
Ook ik weet uit ervaring dat
dichters overgevoelig zijn waar het
hun eiqen werk betreft en soms
boos reageren omdat ze van zich
zelf geen afstand kunnen nemen.
De dichter is ook een mens en hij
neemt de criticus die hem prijst
graag ten volle ernstig, terwijl een
ongunstig oordeel weer eens het
alaemene fiasco van de literaire
kritiek bewijst.
Billijkheidshalve moet eveneens
worden vastgesteld dat de dichters
het de lezers vandaag niet bepaald
qemakkeliik maken. Ellen War
mond beklaaqt zich in het bijzon
der over kritiek van protestantse
zijde. Het lijkt me juist dat zij haar
erqemis in een stukje als dit venti
leert, want niemand anders kan
een auteur het recht betwisten zijn
ne»"teskinderen te verdedigen.
Op den duur evenwel verwerft
de publicist zich een soort wijsge-
riqe aeliikmoediqheid ten aanzien
van de reacties die zijn werk in
het openbaar oproepen. Het pijn
lijkst is natuurlijk het niet opge
merkt worden en het doodgezwe-
qen worden. Maar de ervaring
leert dat werkeliike verdienste zich
ondanks alles doorzet, waarbij het
onvermildelijk is dat overdreven
verwachtingen worden gecorri
geerd.
Dr. C. Rijnsdorp