Eeuwigheid vraagt naar
vrucht van de tijd
Hebben
de
kerken
nog
toekomst?
draaitollen of
woonheuvels?
door
Dick Ringlever
De vrouw van morgen
kan niet meer terug
door
Kirslen Emous
DOOR
Link van Bruggen
door
Ds. A. J. Jörg
«ff AT ZIEN stedebouw-
1/1/ kundigen en archi-
w V tecten met futuristi-
$che blik? Opblaasbare nylon
huizen? Als blokken opge
stapelde eengezinswoningen
met een tuintje op het terras?
Wooncomplexendie samen
oen gigantisch antiek theater
vormen? Of een heuvelstad,
waarin de woonlagen hoge
bergen stapelen? Het kan
straks allemaal en volgens
deskundigen ligt die tijd niet
eens honderden jaren meer
voor ons. De plannen staan
zelfs al op papier en hebben
meer kans op verwerkelijking
dan eens de toren van BabeL
Dat er een revolutionaire omme
keer in de woning- en stedebouw
tal komen, staat voor deskundigen
vast. Hel oude patroon sal in de
toekomst radicaal worden verlaten.
Bevolkingstoeneming en de snel
groeiende verkeersmoloch vragen
ruimte. En die verkrijgt men niet
door het nu al decennia lang ge
volgde stramien te blijven vasthou
den. Deed men het wel dan sou
men verstikken.
Er moet meer leefruimte ko
men, ruimte om te wonen, ruimte
om te spelen, zeggen de bouw
meesters. En om dat te bereiken
zijn al de meest fantastische ont-
tcerpen gemaakt. Er zijn tekenin
gen van monsterpaddestoelen met
honderden woningen in de kop,
waaronder het verkeer onbelem
merd kan doorrijden, er zijn ont-
werpen van gigantische halve
Schelpwoningen
draaitollen met evenzovele huizen,
van waaruit men in een diepe
trechter blikt, er zijn plannen voor
drijvende en hangende steden. De
techniek staat voor niets, al zal die
fantasie voorlopig nog wel onuit
voerbaar zijn.
Nederlandse futurologen op
bouwgebied tonen zich in het in
ternationale gezelschap wat de toe
komst betreft wat nuchterder. Al
leen een kunstenaar als Constant
springt er met zijn artiesten-visie
ver bovenuit: van zijn ontwerpen
valt zelfs moeilijk te zeggen of
men met een beeldhouwwerk of
met een werk van bouwkunst heeft
te maken.
Heel anders, strakker, is het idee
van architect ir. H. Hartsuyker, wie
een heuvelstad voor ogen staat.
Een stad, bestaande uit bergvormi-
ge woningcomplexen. Aan de bui
tenkant liggen woningen met zeer
grote balkons, zodat men van op
gestapelde eengezinswoningen kan
spreken, en in het binnenste van
die heuvel vindt men de winkelga
lerijen, de garages, de kantoren de
parkeerplaatsen, het wijkcentrum.
Op die manier ivil de ontwerper
meer ruimte buiten die wooncom
plexen scheppen. Voor het verkeer
maar vooral ook voor het leven
buiten de woning. Want een stad
hoeft volstrekt niet een door
gangshuis te zijn; dat was zij vroe
ger ook niet; een stad is eerder
een geweldig huis, waarin men ge
zamenlijk woont, aldus de ontwer
per, die zijn plan dan ook de
naam biopolis meegaf. Om die
leefbaarheid te realiseren wil hij
buiten de ,jupergebouwen" volle
ruimte voor groen- en waterpartij
encafé's, ontmoetingscentra, beel
denterrassen, pleinen, kerken, scho
len.
Zijn collega Jan Verhoeven, die
uitsluitend van het wonen uitgaat,
ontwierp iets dergelijks: eveneens
piramidecomplexen, waarin eenge-
sinshuizen zijn opgestapeld.
Een principe, dat ook de
Israëlische architect Mishe Safdie
toepaste bij het ontwerp voor het
Canadese huis op de wereldten
toonstelling in Montreal.
Er zijn meer visies op de stad
van morgen. Veelbesproken is ook
het plan Pampus van het architec
tenbureau Van den Broek en Bake-
ma, dat bestaat uit een bandstad,
die zich van Amsterdam over drie
Terrasbouw
eilanden naar het oosten uitstrekt
in het IJ-meer en daarmee verbon
den is door een dijk. Het is het
lineaire deel van een uitstralende
stervormige stad. Een
woon-werkstad midden in een open
ruimte met recreatie in de directe
omgeving.
Tientallen van dergelijke plan
nen staan thans op papier. Plan
nen, die vaak veel van elkaar
verschillen, maar die één ding ge
meen hebben: de ruimte. Dat is
namelijk de eerste eis, die dicht
groeiende bevolkingscentra stellen.
Naast een meer comfortabele wo
ning, moet daarbuiten een leefbaar
der klimaat worden geschapen.
Of dat wordt bereikt met pad
destoelen, draaitollen, woonheu
vels, opblaasbare huizen, hangende
of drijvende steden, wordt voor
alsnog aan de futuroloog overgela
ten. Maar ééns zal die toekomst
realiteit zijn en dan zal de flat in
die kleurloze nieuwbouwwijk radi
caal hebben afgedaan.
Als men de futoroloog mag gelo
ven, zal de mens van de toekomst
heel wat comfortabeler kannen wo
nen dan vandaag. Ondanks de be
volkingstoename en de groei van
het verkeer. De mens zal weer
ruimte krijgen om te léven.
IN deie eeuw van emanci
patie wordt over de toe
komst van de vrouw be
slist. En daarmee over
alle aspecten van de maat
schappij van morgen. De ver
anderingen in het persoon
lijk en maatschappelijk leven
van de vrouw gaan overigens
niet alleen haarzelf aan. Zij
raken ook de man.
Eindelijk begint men te begrijpen
dat elk jongetje meisjesachtige el-
genschappen en elk meisje Jon
gensachtige trekken heeft.
Aanvaardt men dit feit voor de
volle honderd procent, dan zal de
opvoeding van het kind totaal ver
anderen. Iets wat onder meer In
het spel tot uitdrukking zal komen.
Het meisje krijgt een spoortrein,
het jongetje een poppenhuis, mlte
zij natuurlijk dit speelgoed graag
willen hebben.
Tevens zullen de taken van de
kinderen in het huishouden veran
deren. Het zal even normaal wor
den dat de Jongen een paar bed
den opmaakt, als het meisje een
band plakt.
Nu belanden we al op het punt:
de vrouw In de techniek.
Waarschijnlijk zal zl] zich hiertoe
nooit dermate aangetrokken voe
len als de man. Toch etaat vast
dat er In de huidige opvoeding
nog van wordt uitgegaan dat een
meisje nu eenmaal geen band kèn
plakken of een stekker repareren.
Haar belangstelling voor ..tech
nische karweitjes" blijft fijn slui
merend gehouden en daarom is
het begrijpelijk det zij bij de latere
beroepskeuze tenzij ze een
eterk ontwikkelde technische nob-
bel heeft In geen geval aan een
beroep In die richting zal denken.
Wordt zij dus tijdens de opvoe
ding niet in die verwrongen positie
van ..echt meisje" gedrongen, dan
zal haar belangstelling breder wor
den en kijkt u er over. pak weg,
25 Jaar niet meer van op dat uw
gasfitter een vrouw Is.
Het probleem „de vrouw als
moeder" wordt gaandeweg een
heet hangijzer. Daar er steeds
meer gehuwde vrouwen bui
tenshuls gaan werken, kunnen we
als teken aan de wand zien dat de
vrouw van morgen zich minder met
de opvoeding van het kind zal be
zighouden De eerste oplossing Is:
meer crèches. Toch zal de bui
tenshuis werkende moeder het als
een probleem blijven zien. dat zij
haar kind niet volledig binnen het
gezin zal kunnen opvoeden.
Dit probleem kan worden opge
lost als men nadat men Is gaan
inzien dat het melaje jongensachtig
en het Jongetje meisjesachtig kan
zijn begrijpt, dat dit met man en
vrouw ook wel eens het geval zou
kunnen zijn. Dan zien we ook
zonder luid hoongelach In, dat
sommige mannen beter voor het
huishouden geschikt zijn dan aom-
mlge vrouwen. Deze mannen zal
dat werk beter afgaan, omdat zij
er niet toe werden gedwongen, zo
als de vrouw.
De vrees van de man zich bela
chelijk te maken valt weg en de
vlale van de vrouw op de man als
de specifieke „kostwinner" ver
dwijnt Waaruit dan weer volgt dat
de vrouw die een broertje dood
heeft aan het huishouden, zich on
geremd kan bekwaman In haar ar
beid. Of dit nu te maken heeft met
politiek, architectuur of maatschap
pelijk werk. Mits zij de goede
partner maar trouwt.
Waarom nu het huishouden een
absoluut vrouwelijke taak is, heb
ik nooit goed begrepen. Het volgt
natuurlijk hier uit dat eeuwen gele
den manlief op Jacht moest Dus
het vrouwtje moest op de klnders
oassen. Een andere taakverdeling
was tamelijk moeilijk omdat het Ja
gen als een uitzondering wèl
typisch mannelijk Is sn omdat de
DE GENESTET schreef
het reeds: de eeu
wigheid vraagt noor
de vrucht van de
tijd. Wat doen we met onze
tijd, wat hebben we er in het
verleden mee gedaan, wat
zullen we ermee doen, als de
drempel van een nieuwe
eeuw, van een nieuw millen
nium, wordt overschreden?
Zolang de mens bestaat, heeft
hij het derde deel van zijn tijd
slapend doorgebracht. Van de
657.000 uur, die wij thans leven
op aarde het gaat uiteraard
om gemiddelden gebruiken
we er ruim 200.000 om ons door
middel van nachtrust te ver
kwikken en te versterken.
Dat gold vroeger, dat geldt
nu, dat zal naar alle
waarschijnlijkheid ook gelden
voor het jaar 2000, tenzij de zo
diep in het levenspatroon in
grijpende technologie de vicieu
ze cirkel van het lichamelijk en
ook geestelijk ritme weet te
doorbreken.
Zo'n 33 procent van ons leven
slapen of rusten we dus, 15 pro
eent brengen we door met wer
ken. en de grote rest: 52 pro
cent, is voor ontspanning
bestemd. In uren uitgedrukt
komt dit voor 1968 op de vol
gende globale getallen neer:
slapen 3.000 uur, werken
2.000 uur, vrij bijna 4.000
uur.
Voor huisvrouwen, zelfstandi
gen en topfunctionarissen lig
gen deze cijfers aanmerkelijk
anders. Per jaar werken ze on
geveer 500 uur langer. De bete
kenis hiervan is dat ze In de 45
werkjaren, die ook hun leven
telt de hulsvrouw komt hier
zelfs nog boven 25 -procent
meer bijdragen aan het totale
arbeidsproces dan in statistisch
opzicht van hen wordt ver
langd.
Onze voorouders verdienden
hun dagelijks brood onder aan
zienlijk moeilijker omstandig
heden. Ze kregen niet alleen
veel minder loon zowel abso
luut als relatief maar ze
moesten ook heel wat meer
werkuren maken.
Precies 100 jaar geleden
werkte de arbeider 5.000 uur
per jaar (59 procent van zijn
tijd), terwijl hij nog geen 1.000
uur (8 procent) voor persoon
lijke genoegens kon gebruiken).
In 1980, zo wijzen de progno
ses uit, wordt 11V* procent van
de levensuren aan werken
besteed en 55'/» procent aan
vrije tijd.
In het Jaar 2000 we laten
ide mensen, die zich met het
toekomstbeeld en het
tijdsperspectief bezighouden,
opnieuw aan het woord zijn
deze cijfers respectievelijk 9 en
58 procent.
Geweldige ontwikkelingen
dus, die zich, dank zij het
voortschrijden van de we
tenschap, de maatschappijleer
en vooral de techniek, binnen
anderhalve eeuw hebben geo
penbaard of zich alsnog zullen
openbaren. Voorwaarde is na
tuurlijk dat zich geen versto
rende rampen zullen voordoen.
Door de eeuwen heen heeft de
mens bewezen in staat te zijn
zichzelf en zijn bouwwerken op
de meest radicale wijze te kun
nen vernietigen.
Onze voorvaderen hadden
voor zichzelf veel minder tijd
dan wij, maar toch bleken ze
over een zee van tijd te
beschikken. Het verenigingsle
ven groeide en bloeide, het
buurten, de burenhulp wa
ren wezenlijke onlderdelen van
hun bestaan.
Wij, mensen van het jaar
1968 en straks van 1969, zijn de
slaaf geworden van onze veel
geprezen communicatiemid
delen, waarvan de wedloop der
perfectie nog altijd wordt opge
voerd. Hoewel we drie keer zo
veel tijd hebben als onze vaders
en grootvaders aanvaarden we
het als onontkoombaar jachtige
schimmen te moeten zijn. Hoe
wel de wereld zo klein is ge
worden dat we onze tegenvoe
ters als het ware kunnen aan
raken, leven we een op onszelf
gericht en in onszelf gekeerd
bestaan.
De auto heeft van ons autori
taire individualisten en vaak
ergerlijke egoïsten gemaakt. We
hebben niemand meer nodig om
ons en de onzen te kunnen ver
plaatsen. Door handenvol ze
kerheden, ook de nodige sociale,
zijn we immers totaal onafhan
kelijk geworden.
De televisie en de andere pu
bliciteitsmedia hebben een
soortgelijk effect. We léten ons
leven door indrukken, die we
vrijblijvend opdoen. Het kost
ons geen enkele moeite meer al
het nieuws of alle nieuwighe
den in de huiskamer te halen
voor passieve consumptie in de
leunstoel.
Als we ons dit regelmatig
zouden realiseren, behoefden de
ouderen onder ons minder
aanstoot te nemen aan de
jeugd, die de gevestigde
maatschappij maar een saai on
ding vindt, en die terecht be
hoefte heeft tegen bepaalde
instellingen en meningen aan te
trappen.
We hebben geen antwoorden
meer op vragen, die bij de jon
geren leven, omdat hun vragen
niet langer onze vragen zijn.
We kunnen nog wel met het
oog opnemen, maar nog nauwe
lijks met de geest.
't Gaat toch allemaal van een
leien dakje, nietwaar? De nood
druft lijkt verder verwijderd
dan ooit. Slechts in de mate
riële sfeer, doch buiten het ter
rein van de primaire levensbe
hoeften, blijven de nodige ver
langens bestaan.
In het jaar 2000 zal de huidi
ge jeugd de middelbare leeftijd
hebben bereikt. De jongeren
van 1968 zullen dan op hun
beurt gevestigde lieden zijn en
als we niet oppassen krijgen
ze 't moeilijker dan de ouderen
van nu.
Er zal dan een
werkweek van circa
35 uur zijn ingevoerd.
Het aantal vakantie
dagen op 't ogen
blik gemiddeld drie
weken zal ten
minste verdubbeld
zijn. De koopkracht
zal zich vervijfvou
digen.
Met twintig mil
joen mensen en
tien miljoen auto's
op een kluitje Ne
derland, met name
Randstad Holland,
zal omstreeks de
eeuwwisseling net zo
dicht bevolkt zijn als
de metropolen New
York en Tokio zul
len er betere en an
dere impulsen nodig
zijn om onze overvloedige vrije
tijd (5.000 uur op een jaarto
taal van 8.760, de nachtrust niet
meegerekend!) inhoud te ge
ven.
Om tot een beter begrip te
komen tussen ouderen en jon
geren in het jaar 2000 moeten
we nu reeds de nodige vragen
stellen. Weten we wel raad met
onze welvaart, met onze vrije
tijd? Moeten we niet wennen
aan onze snelle en nog steeds
niet snel genoeg zijnde commu
nicatiemiddelen, moeten we de
ze althans niet anders gebrui
ken of benaderen? Staan wij in
de ontwikkelde landen niet
voor dezelfde vraagstukken van
aanpassing op het gebied van
de recreatie en het zinvol beste
den van vrije tijd als de ont
wikkelingslanden op alle moge
lijke andere terreinen?
We weten zo goed waar het
in de zogenaamde derde wereld
aan schort. Terwijl we nooit te
beroerd zijn om de ontwikke
lingslanden met een aalmoes te
bedenken en ook niet om ons
vrouw regelmatiger zwanger was
dan nu. Wat dat laatste betreft,
neemt de zwangerschap In het le
ven van de vrouw van nu nog
maar heel weinig tijd en wat het
eerste betreft, welke man gaat nog
om den brode op jacht?
Ook de seksuele emancipatie zal
de vrouw meer vrijheid verschaf
fen. Er vanuit gaande en aanvaard
hebbend dat mannen en vrouwen
gelijk zijn. zal men niet meer zeg
ge: „Dat doet een meisje c.q.
vrouw niet." De kreet wordt: „Dat
doet een mens niet." (Of wel.)
Proeft u het verschil?
Al met al zal de thans nog zo
kersverse daadwerkelijke Interesse
van de vrouw voor arbeid bui
tenshuis onuitroeibaar blijken.
Toen de vrouw bemerkte dat zij
meer kon dan het huls op orde
houden en baby's verzorgen, werd
haar gevoel van eigenwaarde aan
merkelijk versterkt. Ontneemt men
de gehuwde of ongehuwde wer
kende vrouw haar arbeid, dan ont
neemt men haar gevoel van eigen
waarde. Dit zal zij niet kunnen
verdragen. De vrouw van nu is op
weg naar de vrouw van morgen.
Terug kan zij niet meer.
OF de kerken rond het jaar 2000 nog een rol van bete
kenis zullen spelen in de samenleving, is een bijzonder
hachelijke vraag. Enerzijds behoren die kerken als
instituten, menselijke organisaties evenals bijv. vak
bonden, universiteiten of sportverenigingen in het patroon van
onze maatschappij en moeten er dus redelijke prognoses over
hun toekomst te stellen zijn op grond van nu bekende feiten.
Anderzijds echter zijn die kerken uitingsvormen van het chris
telijk geloofsleven, van de verborgen omgang met God. En
deze omgang onttrekt zich uit de aard van haar wezen aan
wetenschappelijk inzicht of controle. Het bestaan van God zelf
is voor de wetenschap onbewijsbaar en daarmee dus ook de
bron en de authenticiteit van het geloofsleven.
Bij een „futurologische" bena
dering van de vraag, of de ker
ken toekomst hebben, zal de
beantwoording dan ook wel
sterk afhangen van de persoon,
aan wie hij gesteld wordt, ook
al houdt die persoon zo verant
woord mogelijk rekening met
de voorhanden feiten. Ik geef
daarvan drie voorbeelden.
Een niet-gelovige, voor wie
de kerken een volstrekt vreemd
denk- en leefklimaat vertegen
woordigen, zal waarschijnlijk
ongeveer het volgende ant
woord geven. De praktijk wijst
uit (zo zal hij zeggen), dat reli
gieuze instellingen een bijzon
der taai leven hebben. De tijd
tot 2000 is dan ook veel te kort
om de kerken hun natuurlijke
dood te laten sterven. Wel zul
len zij in die korte tussenpoos
aanzienlijk meer tot randver
schijnselen in de maatschappij
verworden. Het blijkt immers
duidelijk, dat God zijn tijd heeft
gehad.
Door de wetenschappelijke
ontwikkeling is de natuur bin
nen het beheer van de mens
gekomen. De mens werd mon
dig. Hij kan en mag het bestuur
van onze aardbol niet langer
overlaten aan een onbekende en
onbewezen Schepper. Hij zal
zijn eigen „god" moeten zijn,
die zelf de normen voor het
menselijk leven vaststelt. Dit is
geen decadentie, maar een na
tuurlijke ontwikkeling, die al
langer dan een eeuw aan de
gang is. De feiten spreken im
mers duidelijke taal: de snel
voortgaande ontkerkelijking,
een steeds groter aantal randle-
den, die niets of vrijwel niets
meer aan hun kerk „doen", zeer
geringe interesse bij de jeugd
voor de kerkelijke tradities, fa
lend gezag van bijbel en geeste
lijkheid, onrust in de liturgie,
sluiten van kerkgebouwen,
steeds grotere geldtekorten....
Een kerkelijk medewerker
echter, die de wereld der ker
ken van binnenuit meebeleeft,
zal alweer op grond van fei
ten de toekomst der kerken
geheel anders verwachten. Hij
zal wijzen op de gisting, die
alom in hen gaande is. Hij zal
die gisting niet als een ontbin-
dings-, maar als een vernieu
wingsproces waarderen. Juist
door de ontkerkelijking is de
starre massaliteit der kerken
doorbroken. Zij worden weer
wendbaar, lenig, jeugdig, wie
weet zelfs revolutionair. Het
aantal leden mag sterk teruglo
pen, het geestelijk karaat stijgt.
Zeker, de tijd, dat „iedereen"
lid van een kerk „moest" zijn, is
voorbij, voorgoed waarschijn
lijk, maar daarmee kan ook
veel dorheid, onverschilligheid,
vormendienst en moralisme
overwonnen worden.
Hij zal wijzen op het groeiend
belang van de „leek", op de
oecumenische bezinning (sinds
1930 overtreft het aantal kerke
lijke herenigingen verre het aan
tal scheuringen), op de Wereld
raad van Kerken, op Vaticanum
II.
Hij zal wijzen op de geheel
nieuwe aanpak van zending en
missie. Dastoraat en diaconaat.
het streven naar theologische
en liturgische vernieuwing, het
zoeken naar nieuwe geestelijke
en organisatorische structuren.
Hij zal zijn zorgen hebben
over de kerkelijke toekomst,
maar bezorgd is hij zeker niet.
Hij heeft vertrouwen in de ker
ken. die de uitdaging van de
moderne samenleving leren aan
vaarden...
Weer geheel anders zal de ver
wachting zijn van een wat filo
sofisch toeschouwer, die de we
reld van kerken niet-kerk van
alle kanten beziet, maar even
eens strikt aan de waarneem
bare feiten wil houden. Hij zal
waarschijnlijk de verwachting
uitspreken, dat in de naaste toe
komst de vraag naar de geeste
lijke achtergronden van het
menselijk bestaan zich met ele
mentaire kracht aan de samenle
ving der volkeren zal opdrin
gen.
Hij denkt hierbij aan het
groeiend wereldhuishouden, het
rassenvraagstuk. heroriëntatie
van cultuur en politiek, verde
ling van welvaart en welzijn, de
waarde van het menselijk leven
en sterven automatisering en
vrije tijd, de positie van de
vrouw, het gezin, de woning, de
onvervangbare betekenis van de
natuur, de schoonheid, de rust
het geluk voor een harmonische
samenleving.
Sinds twee eeuwen is speciaal
de westerse wereld overrompeld
door de snelle ontwikkeling van
wetenschap en techniek, d.w.z
door de enorme prestaties van
het menselijk verstand. Zozeer
overrompeld, dat voor de geeste
lijke waarde van deze weten
schappelijke expansie bij de
massa nauwelijks aandacht over
bleef.
Het leek vanzelf wel terecht
te komende wetenschap zou
de mens moeiteloos verheffen
tot meester over natuur en lot...
De beide wereldoorlogen en al
les wat daarmee gepaard ging
hebben dit vertrouwen in de we
tenschap grondig geschokt. Zij
blijkt even rampzalig en demo
nisch als nuttig en veelbelovend
te kunnen zijn
Er zal een nieuwe geest over
de mensheid vaardig moeten
worden, wil zij haar technische
apparatuur zinvol, verantwoord
hanteren. Zullen de kerken
daarin een belangrijk aandeel
hebben?
Onze filosoof zal het hopen,
want tenslotte zijn de kerken de
enige menselijke instituten, die
over eeuwen wijsheid en geeste-
:ijke oefening beschikken en ge
wend zijn dieper te kijken dan
stof, tijd en ruimte alleen. Toch
zal hij ook wel aarzelen. Want
zijn de kerken toch niet teveel
alleen maar vertegenwoordigers
van een voorbij verleden? Zul
len ze op tijd zijn om de mens
heid in haar nieuwe vragen te
helpen en te leiden? Hij weet
het niet: bij alle goede bedoelin
gen zijn die kerken nog zo on
handig en conservatief....
Drie .futurologische" antwoor
den, die alle drie iets te zeggen
hebben, maar toch niet bevredi
gen en elkaar maar slecht ver
dragen... De christenzal be
hoefte voelen om over de toe
komst der kerken Gods ant
woord te horen. Maar God kent
geen kerken! Hij kent alleer,
'.ijn Volk. dat bestaat uit Israël
m de Gemeente van Jezus
Christus!
Zijn de kerken dan niet die
Gemeente..!? Hier houdt mijn
.futurologisch" praatje op, wani
hier gelden andere criteria dan
hiervoor op de borst te slaanl
zeggen we erbij dat onze
verworvenheden eeuwen van
inspanning en toepassing van
kennis hebben gekost. Is het
daarom wonder dat volkeren,
die nog onder primitieve
omstandigheden leven, „de erf
goederen van onze beschaving"
niet zo maar kunnen savoure
ren? Gaan er niet tientallen ja
ren overheen, ook bij gebruik
making van de modernste mid
delen, voordat een achtergeble
ven land zich tot een harmo-
nische samenleving kan ont
wikkelen?
Tot de eerste helft van de
vorige eeuw toe bepaalde het
paard het levenstempo. In korte
tijd werd dit tot het ongelofe
lijke opgezweept door de
stoommachine, de motor en de
atoomreactor. Tegelijkertijd
werden door de telegrafie, de
telefonie, de radio, de televisie
en de kunstmaan alle afstanden
rn de wereld overbrugd.
Is het niet een veel te zware
wissel op het aanpassingsver
mogen van de moderne mens te
verwachten dat hij zich binnen
150 jaar kan instellen op een
levenstempo, dat voordien on
voorstelbaar was en dat geen
grenzen lijkt te hebben?
De tijd zal het wel leren. De
tijd heelt tenslotte alle wonden
en is de beste medicijn.
de waarneembare feiten. God
koos zijn Volk uit om zjjn ver-
zoening met de wereld in
Christus aan de volkeren te be
dienen. Zo drukt Paulus het uit
in 2 Corinthe 5 en hij noemt dit
,het nieuwe". De Gemeente 1
werkt voor God en de mensen,
niet voor zichzelf.
Als de kerken dat ook doen,
kan de Gemeente haar bedding
in hen vinden Maar als zij in
de toekomst alleen zichzélf
trachten te handhaven, zou voor
hen het woord wel eens kunnen
gelden: Wie zijn leven zal wil
len behouden die zal het verlie
zen" en krijgt de niet-gelovige
futuroloog schoon gelijk.
Wij mogen de ons bekende
kerken niet beschouwen als een
absolute voorwaarde voor God!
Hij is vrij Hij heeft beloofd de
Gemeente te bewaren, maar zit
daarom nog niet aan onze ker
ken vast!
Ook Israël maakte eens deze
geloofsfout. Het meende, dat het
beloofde land en de tempel te
leruzaiem ook voor God noodza
kelijke voorwaarden waren. Het
bleek niet waar. God bewaarde
Israël twintig eeuwen zonder
land en zonder tempel. Zo kan
God ook de Gemeente in stand
houden zonder de kerkelijke
vormen en instituten, die wij
vanzelfsprekend en noodzake-
'iik achten
Daar staat tegenover, dat als
iie kerker zich herinneren, dat
zij samen met Israël! dat
me Volk zijn dat God voor het
heil van de volkeren in de we
reld heeft gezei om te getuigen
van zijn Heerschappij, ja, dan
zullen zii zichzelf vergeten en
met alle geestelijke kracht vra
gen: .Heer. ;wat wilt Gij. dat
wij doen zullen nu. in de twin
tigste eeuw!?" En déze vraag,
aan GOD gesteld, doorbreekt él
ke toekomst!