Eeuwigheid vraagt naar vrucht van de tijd Hebben de kerken nog toekomst? draaitollen of woonheuvels? door Dick Ringlever De vrouw van morgen kan niet meer terug door Kirslen Emous DOOR Link van Bruggen door Ds. A. J. Jörg «ff AT ZIEN stedebouw- 1/1/ kundigen en archi- w V tecten met futuristi- $che blik? Opblaasbare nylon huizen? Als blokken opge stapelde eengezinswoningen met een tuintje op het terras? Wooncomplexendie samen oen gigantisch antiek theater vormen? Of een heuvelstad, waarin de woonlagen hoge bergen stapelen? Het kan straks allemaal en volgens deskundigen ligt die tijd niet eens honderden jaren meer voor ons. De plannen staan zelfs al op papier en hebben meer kans op verwerkelijking dan eens de toren van BabeL Dat er een revolutionaire omme keer in de woning- en stedebouw tal komen, staat voor deskundigen vast. Hel oude patroon sal in de toekomst radicaal worden verlaten. Bevolkingstoeneming en de snel groeiende verkeersmoloch vragen ruimte. En die verkrijgt men niet door het nu al decennia lang ge volgde stramien te blijven vasthou den. Deed men het wel dan sou men verstikken. Er moet meer leefruimte ko men, ruimte om te wonen, ruimte om te spelen, zeggen de bouw meesters. En om dat te bereiken zijn al de meest fantastische ont- tcerpen gemaakt. Er zijn tekenin gen van monsterpaddestoelen met honderden woningen in de kop, waaronder het verkeer onbelem merd kan doorrijden, er zijn ont- werpen van gigantische halve Schelpwoningen draaitollen met evenzovele huizen, van waaruit men in een diepe trechter blikt, er zijn plannen voor drijvende en hangende steden. De techniek staat voor niets, al zal die fantasie voorlopig nog wel onuit voerbaar zijn. Nederlandse futurologen op bouwgebied tonen zich in het in ternationale gezelschap wat de toe komst betreft wat nuchterder. Al leen een kunstenaar als Constant springt er met zijn artiesten-visie ver bovenuit: van zijn ontwerpen valt zelfs moeilijk te zeggen of men met een beeldhouwwerk of met een werk van bouwkunst heeft te maken. Heel anders, strakker, is het idee van architect ir. H. Hartsuyker, wie een heuvelstad voor ogen staat. Een stad, bestaande uit bergvormi- ge woningcomplexen. Aan de bui tenkant liggen woningen met zeer grote balkons, zodat men van op gestapelde eengezinswoningen kan spreken, en in het binnenste van die heuvel vindt men de winkelga lerijen, de garages, de kantoren de parkeerplaatsen, het wijkcentrum. Op die manier ivil de ontwerper meer ruimte buiten die wooncom plexen scheppen. Voor het verkeer maar vooral ook voor het leven buiten de woning. Want een stad hoeft volstrekt niet een door gangshuis te zijn; dat was zij vroe ger ook niet; een stad is eerder een geweldig huis, waarin men ge zamenlijk woont, aldus de ontwer per, die zijn plan dan ook de naam biopolis meegaf. Om die leefbaarheid te realiseren wil hij buiten de ,jupergebouwen" volle ruimte voor groen- en waterpartij encafé's, ontmoetingscentra, beel denterrassen, pleinen, kerken, scho len. Zijn collega Jan Verhoeven, die uitsluitend van het wonen uitgaat, ontwierp iets dergelijks: eveneens piramidecomplexen, waarin eenge- sinshuizen zijn opgestapeld. Een principe, dat ook de Israëlische architect Mishe Safdie toepaste bij het ontwerp voor het Canadese huis op de wereldten toonstelling in Montreal. Er zijn meer visies op de stad van morgen. Veelbesproken is ook het plan Pampus van het architec tenbureau Van den Broek en Bake- ma, dat bestaat uit een bandstad, die zich van Amsterdam over drie Terrasbouw eilanden naar het oosten uitstrekt in het IJ-meer en daarmee verbon den is door een dijk. Het is het lineaire deel van een uitstralende stervormige stad. Een woon-werkstad midden in een open ruimte met recreatie in de directe omgeving. Tientallen van dergelijke plan nen staan thans op papier. Plan nen, die vaak veel van elkaar verschillen, maar die één ding ge meen hebben: de ruimte. Dat is namelijk de eerste eis, die dicht groeiende bevolkingscentra stellen. Naast een meer comfortabele wo ning, moet daarbuiten een leefbaar der klimaat worden geschapen. Of dat wordt bereikt met pad destoelen, draaitollen, woonheu vels, opblaasbare huizen, hangende of drijvende steden, wordt voor alsnog aan de futuroloog overgela ten. Maar ééns zal die toekomst realiteit zijn en dan zal de flat in die kleurloze nieuwbouwwijk radi caal hebben afgedaan. Als men de futoroloog mag gelo ven, zal de mens van de toekomst heel wat comfortabeler kannen wo nen dan vandaag. Ondanks de be volkingstoename en de groei van het verkeer. De mens zal weer ruimte krijgen om te léven. IN deie eeuw van emanci patie wordt over de toe komst van de vrouw be slist. En daarmee over alle aspecten van de maat schappij van morgen. De ver anderingen in het persoon lijk en maatschappelijk leven van de vrouw gaan overigens niet alleen haarzelf aan. Zij raken ook de man. Eindelijk begint men te begrijpen dat elk jongetje meisjesachtige el- genschappen en elk meisje Jon gensachtige trekken heeft. Aanvaardt men dit feit voor de volle honderd procent, dan zal de opvoeding van het kind totaal ver anderen. Iets wat onder meer In het spel tot uitdrukking zal komen. Het meisje krijgt een spoortrein, het jongetje een poppenhuis, mlte zij natuurlijk dit speelgoed graag willen hebben. Tevens zullen de taken van de kinderen in het huishouden veran deren. Het zal even normaal wor den dat de Jongen een paar bed den opmaakt, als het meisje een band plakt. Nu belanden we al op het punt: de vrouw In de techniek. Waarschijnlijk zal zl] zich hiertoe nooit dermate aangetrokken voe len als de man. Toch etaat vast dat er In de huidige opvoeding nog van wordt uitgegaan dat een meisje nu eenmaal geen band kèn plakken of een stekker repareren. Haar belangstelling voor ..tech nische karweitjes" blijft fijn slui merend gehouden en daarom is het begrijpelijk det zij bij de latere beroepskeuze tenzij ze een eterk ontwikkelde technische nob- bel heeft In geen geval aan een beroep In die richting zal denken. Wordt zij dus tijdens de opvoe ding niet in die verwrongen positie van ..echt meisje" gedrongen, dan zal haar belangstelling breder wor den en kijkt u er over. pak weg, 25 Jaar niet meer van op dat uw gasfitter een vrouw Is. Het probleem „de vrouw als moeder" wordt gaandeweg een heet hangijzer. Daar er steeds meer gehuwde vrouwen bui tenshuls gaan werken, kunnen we als teken aan de wand zien dat de vrouw van morgen zich minder met de opvoeding van het kind zal be zighouden De eerste oplossing Is: meer crèches. Toch zal de bui tenshuis werkende moeder het als een probleem blijven zien. dat zij haar kind niet volledig binnen het gezin zal kunnen opvoeden. Dit probleem kan worden opge lost als men nadat men Is gaan inzien dat het melaje jongensachtig en het Jongetje meisjesachtig kan zijn begrijpt, dat dit met man en vrouw ook wel eens het geval zou kunnen zijn. Dan zien we ook zonder luid hoongelach In, dat sommige mannen beter voor het huishouden geschikt zijn dan aom- mlge vrouwen. Deze mannen zal dat werk beter afgaan, omdat zij er niet toe werden gedwongen, zo als de vrouw. De vrees van de man zich bela chelijk te maken valt weg en de vlale van de vrouw op de man als de specifieke „kostwinner" ver dwijnt Waaruit dan weer volgt dat de vrouw die een broertje dood heeft aan het huishouden, zich on geremd kan bekwaman In haar ar beid. Of dit nu te maken heeft met politiek, architectuur of maatschap pelijk werk. Mits zij de goede partner maar trouwt. Waarom nu het huishouden een absoluut vrouwelijke taak is, heb ik nooit goed begrepen. Het volgt natuurlijk hier uit dat eeuwen gele den manlief op Jacht moest Dus het vrouwtje moest op de klnders oassen. Een andere taakverdeling was tamelijk moeilijk omdat het Ja gen als een uitzondering wèl typisch mannelijk Is sn omdat de DE GENESTET schreef het reeds: de eeu wigheid vraagt noor de vrucht van de tijd. Wat doen we met onze tijd, wat hebben we er in het verleden mee gedaan, wat zullen we ermee doen, als de drempel van een nieuwe eeuw, van een nieuw millen nium, wordt overschreden? Zolang de mens bestaat, heeft hij het derde deel van zijn tijd slapend doorgebracht. Van de 657.000 uur, die wij thans leven op aarde het gaat uiteraard om gemiddelden gebruiken we er ruim 200.000 om ons door middel van nachtrust te ver kwikken en te versterken. Dat gold vroeger, dat geldt nu, dat zal naar alle waarschijnlijkheid ook gelden voor het jaar 2000, tenzij de zo diep in het levenspatroon in grijpende technologie de vicieu ze cirkel van het lichamelijk en ook geestelijk ritme weet te doorbreken. Zo'n 33 procent van ons leven slapen of rusten we dus, 15 pro eent brengen we door met wer ken. en de grote rest: 52 pro cent, is voor ontspanning bestemd. In uren uitgedrukt komt dit voor 1968 op de vol gende globale getallen neer: slapen 3.000 uur, werken 2.000 uur, vrij bijna 4.000 uur. Voor huisvrouwen, zelfstandi gen en topfunctionarissen lig gen deze cijfers aanmerkelijk anders. Per jaar werken ze on geveer 500 uur langer. De bete kenis hiervan is dat ze In de 45 werkjaren, die ook hun leven telt de hulsvrouw komt hier zelfs nog boven 25 -procent meer bijdragen aan het totale arbeidsproces dan in statistisch opzicht van hen wordt ver langd. Onze voorouders verdienden hun dagelijks brood onder aan zienlijk moeilijker omstandig heden. Ze kregen niet alleen veel minder loon zowel abso luut als relatief maar ze moesten ook heel wat meer werkuren maken. Precies 100 jaar geleden werkte de arbeider 5.000 uur per jaar (59 procent van zijn tijd), terwijl hij nog geen 1.000 uur (8 procent) voor persoon lijke genoegens kon gebruiken). In 1980, zo wijzen de progno ses uit, wordt 11V* procent van de levensuren aan werken besteed en 55'/» procent aan vrije tijd. In het Jaar 2000 we laten ide mensen, die zich met het toekomstbeeld en het tijdsperspectief bezighouden, opnieuw aan het woord zijn deze cijfers respectievelijk 9 en 58 procent. Geweldige ontwikkelingen dus, die zich, dank zij het voortschrijden van de we tenschap, de maatschappijleer en vooral de techniek, binnen anderhalve eeuw hebben geo penbaard of zich alsnog zullen openbaren. Voorwaarde is na tuurlijk dat zich geen versto rende rampen zullen voordoen. Door de eeuwen heen heeft de mens bewezen in staat te zijn zichzelf en zijn bouwwerken op de meest radicale wijze te kun nen vernietigen. Onze voorvaderen hadden voor zichzelf veel minder tijd dan wij, maar toch bleken ze over een zee van tijd te beschikken. Het verenigingsle ven groeide en bloeide, het buurten, de burenhulp wa ren wezenlijke onlderdelen van hun bestaan. Wij, mensen van het jaar 1968 en straks van 1969, zijn de slaaf geworden van onze veel geprezen communicatiemid delen, waarvan de wedloop der perfectie nog altijd wordt opge voerd. Hoewel we drie keer zo veel tijd hebben als onze vaders en grootvaders aanvaarden we het als onontkoombaar jachtige schimmen te moeten zijn. Hoe wel de wereld zo klein is ge worden dat we onze tegenvoe ters als het ware kunnen aan raken, leven we een op onszelf gericht en in onszelf gekeerd bestaan. De auto heeft van ons autori taire individualisten en vaak ergerlijke egoïsten gemaakt. We hebben niemand meer nodig om ons en de onzen te kunnen ver plaatsen. Door handenvol ze kerheden, ook de nodige sociale, zijn we immers totaal onafhan kelijk geworden. De televisie en de andere pu bliciteitsmedia hebben een soortgelijk effect. We léten ons leven door indrukken, die we vrijblijvend opdoen. Het kost ons geen enkele moeite meer al het nieuws of alle nieuwighe den in de huiskamer te halen voor passieve consumptie in de leunstoel. Als we ons dit regelmatig zouden realiseren, behoefden de ouderen onder ons minder aanstoot te nemen aan de jeugd, die de gevestigde maatschappij maar een saai on ding vindt, en die terecht be hoefte heeft tegen bepaalde instellingen en meningen aan te trappen. We hebben geen antwoorden meer op vragen, die bij de jon geren leven, omdat hun vragen niet langer onze vragen zijn. We kunnen nog wel met het oog opnemen, maar nog nauwe lijks met de geest. 't Gaat toch allemaal van een leien dakje, nietwaar? De nood druft lijkt verder verwijderd dan ooit. Slechts in de mate riële sfeer, doch buiten het ter rein van de primaire levensbe hoeften, blijven de nodige ver langens bestaan. In het jaar 2000 zal de huidi ge jeugd de middelbare leeftijd hebben bereikt. De jongeren van 1968 zullen dan op hun beurt gevestigde lieden zijn en als we niet oppassen krijgen ze 't moeilijker dan de ouderen van nu. Er zal dan een werkweek van circa 35 uur zijn ingevoerd. Het aantal vakantie dagen op 't ogen blik gemiddeld drie weken zal ten minste verdubbeld zijn. De koopkracht zal zich vervijfvou digen. Met twintig mil joen mensen en tien miljoen auto's op een kluitje Ne derland, met name Randstad Holland, zal omstreeks de eeuwwisseling net zo dicht bevolkt zijn als de metropolen New York en Tokio zul len er betere en an dere impulsen nodig zijn om onze overvloedige vrije tijd (5.000 uur op een jaarto taal van 8.760, de nachtrust niet meegerekend!) inhoud te ge ven. Om tot een beter begrip te komen tussen ouderen en jon geren in het jaar 2000 moeten we nu reeds de nodige vragen stellen. Weten we wel raad met onze welvaart, met onze vrije tijd? Moeten we niet wennen aan onze snelle en nog steeds niet snel genoeg zijnde commu nicatiemiddelen, moeten we de ze althans niet anders gebrui ken of benaderen? Staan wij in de ontwikkelde landen niet voor dezelfde vraagstukken van aanpassing op het gebied van de recreatie en het zinvol beste den van vrije tijd als de ont wikkelingslanden op alle moge lijke andere terreinen? We weten zo goed waar het in de zogenaamde derde wereld aan schort. Terwijl we nooit te beroerd zijn om de ontwikke lingslanden met een aalmoes te bedenken en ook niet om ons vrouw regelmatiger zwanger was dan nu. Wat dat laatste betreft, neemt de zwangerschap In het le ven van de vrouw van nu nog maar heel weinig tijd en wat het eerste betreft, welke man gaat nog om den brode op jacht? Ook de seksuele emancipatie zal de vrouw meer vrijheid verschaf fen. Er vanuit gaande en aanvaard hebbend dat mannen en vrouwen gelijk zijn. zal men niet meer zeg ge: „Dat doet een meisje c.q. vrouw niet." De kreet wordt: „Dat doet een mens niet." (Of wel.) Proeft u het verschil? Al met al zal de thans nog zo kersverse daadwerkelijke Interesse van de vrouw voor arbeid bui tenshuis onuitroeibaar blijken. Toen de vrouw bemerkte dat zij meer kon dan het huls op orde houden en baby's verzorgen, werd haar gevoel van eigenwaarde aan merkelijk versterkt. Ontneemt men de gehuwde of ongehuwde wer kende vrouw haar arbeid, dan ont neemt men haar gevoel van eigen waarde. Dit zal zij niet kunnen verdragen. De vrouw van nu is op weg naar de vrouw van morgen. Terug kan zij niet meer. OF de kerken rond het jaar 2000 nog een rol van bete kenis zullen spelen in de samenleving, is een bijzonder hachelijke vraag. Enerzijds behoren die kerken als instituten, menselijke organisaties evenals bijv. vak bonden, universiteiten of sportverenigingen in het patroon van onze maatschappij en moeten er dus redelijke prognoses over hun toekomst te stellen zijn op grond van nu bekende feiten. Anderzijds echter zijn die kerken uitingsvormen van het chris telijk geloofsleven, van de verborgen omgang met God. En deze omgang onttrekt zich uit de aard van haar wezen aan wetenschappelijk inzicht of controle. Het bestaan van God zelf is voor de wetenschap onbewijsbaar en daarmee dus ook de bron en de authenticiteit van het geloofsleven. Bij een „futurologische" bena dering van de vraag, of de ker ken toekomst hebben, zal de beantwoording dan ook wel sterk afhangen van de persoon, aan wie hij gesteld wordt, ook al houdt die persoon zo verant woord mogelijk rekening met de voorhanden feiten. Ik geef daarvan drie voorbeelden. Een niet-gelovige, voor wie de kerken een volstrekt vreemd denk- en leefklimaat vertegen woordigen, zal waarschijnlijk ongeveer het volgende ant woord geven. De praktijk wijst uit (zo zal hij zeggen), dat reli gieuze instellingen een bijzon der taai leven hebben. De tijd tot 2000 is dan ook veel te kort om de kerken hun natuurlijke dood te laten sterven. Wel zul len zij in die korte tussenpoos aanzienlijk meer tot randver schijnselen in de maatschappij verworden. Het blijkt immers duidelijk, dat God zijn tijd heeft gehad. Door de wetenschappelijke ontwikkeling is de natuur bin nen het beheer van de mens gekomen. De mens werd mon dig. Hij kan en mag het bestuur van onze aardbol niet langer overlaten aan een onbekende en onbewezen Schepper. Hij zal zijn eigen „god" moeten zijn, die zelf de normen voor het menselijk leven vaststelt. Dit is geen decadentie, maar een na tuurlijke ontwikkeling, die al langer dan een eeuw aan de gang is. De feiten spreken im mers duidelijke taal: de snel voortgaande ontkerkelijking, een steeds groter aantal randle- den, die niets of vrijwel niets meer aan hun kerk „doen", zeer geringe interesse bij de jeugd voor de kerkelijke tradities, fa lend gezag van bijbel en geeste lijkheid, onrust in de liturgie, sluiten van kerkgebouwen, steeds grotere geldtekorten.... Een kerkelijk medewerker echter, die de wereld der ker ken van binnenuit meebeleeft, zal alweer op grond van fei ten de toekomst der kerken geheel anders verwachten. Hij zal wijzen op de gisting, die alom in hen gaande is. Hij zal die gisting niet als een ontbin- dings-, maar als een vernieu wingsproces waarderen. Juist door de ontkerkelijking is de starre massaliteit der kerken doorbroken. Zij worden weer wendbaar, lenig, jeugdig, wie weet zelfs revolutionair. Het aantal leden mag sterk teruglo pen, het geestelijk karaat stijgt. Zeker, de tijd, dat „iedereen" lid van een kerk „moest" zijn, is voorbij, voorgoed waarschijn lijk, maar daarmee kan ook veel dorheid, onverschilligheid, vormendienst en moralisme overwonnen worden. Hij zal wijzen op het groeiend belang van de „leek", op de oecumenische bezinning (sinds 1930 overtreft het aantal kerke lijke herenigingen verre het aan tal scheuringen), op de Wereld raad van Kerken, op Vaticanum II. Hij zal wijzen op de geheel nieuwe aanpak van zending en missie. Dastoraat en diaconaat. het streven naar theologische en liturgische vernieuwing, het zoeken naar nieuwe geestelijke en organisatorische structuren. Hij zal zijn zorgen hebben over de kerkelijke toekomst, maar bezorgd is hij zeker niet. Hij heeft vertrouwen in de ker ken. die de uitdaging van de moderne samenleving leren aan vaarden... Weer geheel anders zal de ver wachting zijn van een wat filo sofisch toeschouwer, die de we reld van kerken niet-kerk van alle kanten beziet, maar even eens strikt aan de waarneem bare feiten wil houden. Hij zal waarschijnlijk de verwachting uitspreken, dat in de naaste toe komst de vraag naar de geeste lijke achtergronden van het menselijk bestaan zich met ele mentaire kracht aan de samenle ving der volkeren zal opdrin gen. Hij denkt hierbij aan het groeiend wereldhuishouden, het rassenvraagstuk. heroriëntatie van cultuur en politiek, verde ling van welvaart en welzijn, de waarde van het menselijk leven en sterven automatisering en vrije tijd, de positie van de vrouw, het gezin, de woning, de onvervangbare betekenis van de natuur, de schoonheid, de rust het geluk voor een harmonische samenleving. Sinds twee eeuwen is speciaal de westerse wereld overrompeld door de snelle ontwikkeling van wetenschap en techniek, d.w.z door de enorme prestaties van het menselijk verstand. Zozeer overrompeld, dat voor de geeste lijke waarde van deze weten schappelijke expansie bij de massa nauwelijks aandacht over bleef. Het leek vanzelf wel terecht te komende wetenschap zou de mens moeiteloos verheffen tot meester over natuur en lot... De beide wereldoorlogen en al les wat daarmee gepaard ging hebben dit vertrouwen in de we tenschap grondig geschokt. Zij blijkt even rampzalig en demo nisch als nuttig en veelbelovend te kunnen zijn Er zal een nieuwe geest over de mensheid vaardig moeten worden, wil zij haar technische apparatuur zinvol, verantwoord hanteren. Zullen de kerken daarin een belangrijk aandeel hebben? Onze filosoof zal het hopen, want tenslotte zijn de kerken de enige menselijke instituten, die over eeuwen wijsheid en geeste- :ijke oefening beschikken en ge wend zijn dieper te kijken dan stof, tijd en ruimte alleen. Toch zal hij ook wel aarzelen. Want zijn de kerken toch niet teveel alleen maar vertegenwoordigers van een voorbij verleden? Zul len ze op tijd zijn om de mens heid in haar nieuwe vragen te helpen en te leiden? Hij weet het niet: bij alle goede bedoelin gen zijn die kerken nog zo on handig en conservatief.... Drie .futurologische" antwoor den, die alle drie iets te zeggen hebben, maar toch niet bevredi gen en elkaar maar slecht ver dragen... De christenzal be hoefte voelen om over de toe komst der kerken Gods ant woord te horen. Maar God kent geen kerken! Hij kent alleer, '.ijn Volk. dat bestaat uit Israël m de Gemeente van Jezus Christus! Zijn de kerken dan niet die Gemeente..!? Hier houdt mijn .futurologisch" praatje op, wani hier gelden andere criteria dan hiervoor op de borst te slaanl zeggen we erbij dat onze verworvenheden eeuwen van inspanning en toepassing van kennis hebben gekost. Is het daarom wonder dat volkeren, die nog onder primitieve omstandigheden leven, „de erf goederen van onze beschaving" niet zo maar kunnen savoure ren? Gaan er niet tientallen ja ren overheen, ook bij gebruik making van de modernste mid delen, voordat een achtergeble ven land zich tot een harmo- nische samenleving kan ont wikkelen? Tot de eerste helft van de vorige eeuw toe bepaalde het paard het levenstempo. In korte tijd werd dit tot het ongelofe lijke opgezweept door de stoommachine, de motor en de atoomreactor. Tegelijkertijd werden door de telegrafie, de telefonie, de radio, de televisie en de kunstmaan alle afstanden rn de wereld overbrugd. Is het niet een veel te zware wissel op het aanpassingsver mogen van de moderne mens te verwachten dat hij zich binnen 150 jaar kan instellen op een levenstempo, dat voordien on voorstelbaar was en dat geen grenzen lijkt te hebben? De tijd zal het wel leren. De tijd heelt tenslotte alle wonden en is de beste medicijn. de waarneembare feiten. God koos zijn Volk uit om zjjn ver- zoening met de wereld in Christus aan de volkeren te be dienen. Zo drukt Paulus het uit in 2 Corinthe 5 en hij noemt dit ,het nieuwe". De Gemeente 1 werkt voor God en de mensen, niet voor zichzelf. Als de kerken dat ook doen, kan de Gemeente haar bedding in hen vinden Maar als zij in de toekomst alleen zichzélf trachten te handhaven, zou voor hen het woord wel eens kunnen gelden: Wie zijn leven zal wil len behouden die zal het verlie zen" en krijgt de niet-gelovige futuroloog schoon gelijk. Wij mogen de ons bekende kerken niet beschouwen als een absolute voorwaarde voor God! Hij is vrij Hij heeft beloofd de Gemeente te bewaren, maar zit daarom nog niet aan onze ker ken vast! Ook Israël maakte eens deze geloofsfout. Het meende, dat het beloofde land en de tempel te leruzaiem ook voor God noodza kelijke voorwaarden waren. Het bleek niet waar. God bewaarde Israël twintig eeuwen zonder land en zonder tempel. Zo kan God ook de Gemeente in stand houden zonder de kerkelijke vormen en instituten, die wij vanzelfsprekend en noodzake- 'iik achten Daar staat tegenover, dat als iie kerker zich herinneren, dat zij samen met Israël! dat me Volk zijn dat God voor het heil van de volkeren in de we reld heeft gezei om te getuigen van zijn Heerschappij, ja, dan zullen zii zichzelf vergeten en met alle geestelijke kracht vra gen: .Heer. ;wat wilt Gij. dat wij doen zullen nu. in de twin tigste eeuw!?" En déze vraag, aan GOD gesteld, doorbreekt él ke toekomst!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1968 | | pagina 14