de zwartrok op het itte doek willem In de ban van de Kooning anti-schoonheid met plezier oud worden HERALDIEK UIT Tsjechoslowakije Provincie stimuleert amateur-historici ZATERDAG 2 NOVEMBER 1961 Heeft dr. A. Dronkere Tn zijn werken „De religieuze film" en „Ethiek ven de film" dit fenomeen ala een deel van een nieuw cultuurpatroon aan een belangwekkende etudie onderworpen, thane heeft hij in zijn nieuwe boek „De zwartrok op het witte doek" een ander aspect van de film onder de loupe genomen, dat In zijn beschouwingen eigenlijk voortbouwt op zijn voor gaande werk. We weten el lang dat we de verschijning van de geestelijke In de film nauwelijks serieus kun- .nen nemen. Hij wordt meestal voorgesteld als de wereldvreem de, een schertsfiguur en maar zelden als de met gezag beklede dienaar van God en kerk in de wereld. Het wonderlijke is echter dat dr. Dronker8 de verschij ningsvorm In de film wél serieus neemt door er de vraag aan te verbinden: hoe komt het dat men in de filmwereld zo vaak gecon fronteerd wordt met de geeste lijke als karikatuur. Het blijkt al spoedig dat de beantwoording van die vraag voor een belang rijk deel te maken heeft met het moderne tijdsbeeld, waarin de image van dominee en priester etc. aan waarde heeft ingeboet. Op dit Iaat6te gaat de auteur uitvoerig In. De film, als sympto matisch voor zijn tijd, is vaak een goede spiegel voor de twij felachtige identiteit van de geestelijke. Dr. Dronkers, zelf predikant te Utrecht, staat midden In de prak tische beleving van zijn ambt en wie kan dan ook beter dit aspect van de film belichten dan hij? De kansen die de film hem biedt, heeft hij uitstekend benut. Hij komt dan ook tot een aantal kerrie •chiige uitspraken, waarvan we sr slechts enkele kunnen weer geven omwille van de ruimte, doch die de lezer voldoende In lichten over de werkelijke bete kenis van dit boek, dat In feite een diepe bezinning is op het ambt zelf. Reeds bij de Inzet, na de vraag naar de belangrijkheid van zijn onderwerp en de constate ring, dat de priester en de domi nee in het geheel van onze cul tuur aan waarde hebben inge boet, merkt de schrijver op: „De geestelijken worden er op aange zien onder de mensen iets van God present te stellen, maar he- DR. A. DRONKERS laas, de praktijk laat zien hoe slecht hun dit gelukt. De mensen, die naar hen kijken reageren ui terst kwetsbaar. De geestelijke is, veel meer dan de indruk te kun nen maken een representant van God te zijn, voor duizenden niet anders d&n een herinnering aan een instituut, dat zijn tijd schijnt te hebben gehad. Met andere woorden ergens is het identifica tiepatroon onduidelijk. Als zijn beeld getekend wordt, Is hij eer der het lachertje van gisteren of vandaag dan de profeet van mor gen." De geestelijke is in vele op zichten zijn Identiteit kwijtgeraakt en daardoor weet men vaak niet wat men met hem aan moet Een gevolg Is, dat de film en dat viel al eerder In de romans en tontelstukken te constateren zodra de priester en de dominee aan bod zijn, zich In een zekere verlegenheid hult.. Zijn identifica tie geeft gerede aanleiding tot vervalsing en dat gebeurt niet eens altijd opzettelijkl Dit alles leidt als vanzelf tot de beantwoording van de vraag wie of wat de geestelijke eigen lijk in wezen is. „Hij is en blijft een representant van geloof en kerk en de sacrale sfeer die daarachter ligt Hij belichaamt nu eens een gezag dat hem een bepaald aureool geeft, en wordt dan weer op een niet mis te verstane wijze In het ootje ge nomen, omdat hij in feite een oneigenlijke wereld vertegen woordigt en als integriteit of als rem op meer progressieve ideën zijn tijd schijnt te hebben uitge diend." Deze citaten duiden er op hoe serieus de schrijver ingaat op de verschijningsvorm van ,,de zwart rok" in de film. Bij zijn ontleden van meer dan zestig films en de visie van hun makers onthult hij ons de diepere oorzaken die hebben geleid tot het vervreem dingsproces, dat zich in enkele tientallen Jaren met name in het Europese klimaat heeft voltrok ken en waardoor vele ambtsdra gers onrustig en onzeker aan gaande hun plaats zijn gewor den. Waar de auteur dieper Ingaat op de mistekening van de geestelijke In de film, stelt hij met recht de vraag of dominees land, hoe dan ook nog wel be woonbaar Is. Hij houdt zich dan ook In het eind van het boek ernstig bezig met de nieuwe instelling op de plaats en de taak van de predikant tegenover de sterk veranderende wereld en maatschappij. Dit is de kern die deze studie belangrijk maakt voor een ieder, filmliefhebber of niet, die zich met dr. Dronkers bezig houdt met deze problema tiek. Het boek is uitgegeven door Bosch Keuning te Baarn. (167 blz. f 8 90) H.St Een bezoek aan de ten toonstelling van het werk van de Nederlander-Amerikaan Willem de Kooning in het Amsterdamse Stedelijk Mu seum is een belevenis, maar dan een, die bij iedere be zoeker andere en gemengde gevoelens zal opwekken. Over het grote talent van de ze schilder (sommigen noemen het genie) valt niet te twisten, wel echter over de veranderin gen, die zich gedurende de laatste decennia in werk en visie van deze schilder hebben voorgedaan. De frappante op mars van De Kooning in de Amerikaanse kunstwereld na de laatste grote wijziging in zijn oeuvre en de (al of niet oorspronkelijke en zelfstandige) waardering die hem (daardoor?) ook in de Europeaanse kunst wereld is ten deel gevallen, zijn echter wel opmerkelijk. Voor de een zal dit begrijpelijk zijn, voor een ander de moderne kunstwereld kennende soms alleen maar in negatieve zin verklaarbaar. Ondanks de vele en overwe gend lovende kritieken achten wij De Kooning toch een omstreden schildersfiguur. De tijd zal leren of zijn werk „eeu wigheidswaarde" bezit, een vraag, die moeilijk nü valt te beantwoorden. „Willem de Kooning wordt bewonderd door kunstenaars van de meest uiteenlopende op vattingen", zegt museumdirec teur mr. E. de Wilde in zijn voorwoord van de uitstekende catalogus. „Hij is een groot schilder, maar ook het voor beeld van de volstrekt onafhan kelijke en integere kunste naarspersoonlijkheid, een voor beeld, dat ook door de jongste generatie geaccepteerd wordt." De Kooning werd in 1904 te Rotterdam geboren. Hij had grote aanleg voor tekenen en WILLEM DE KOONING volgde acht jaar lang op aansporing van Jaap Gidding de avondcursus aan de Rotter damse Academie voor Beelden de Kunsten en Technische We tenschappen. In 1920 ging hij werken onder Bernard Romein, art-director van een groot wa renhuis. In 1924 volgde een reis naar België. Hij maakte kennis met het werk van de Belgische impressionisten, doch van enige invloed op zijn werk is niets te vinden. In 1925 keerde hij naar Ne derland terug en scheepte zich een jaar later in naar Amerika. Hij kreeg daar na veel vijven en zessen een baantje als huis schilder en later een job „waar in iets met toegepaste kunst kon gedaan worden." In 1927 betrok hij een eigen atelier. Het werk van De Kooning uit de jaren '20 tot '30 is groten deels vernietigd. Het weinige dat er uit die tijd nog over is, zijn bewijzen van een vroegrijp ta lent als tekenaar met natuur lijke aanleg, maar ook van zijn experimenteren met verschil lende stijlen. Het begin van zijn rijpe ontwikkeling ligt in de ja ren dertig, gekenmerkt door twee groepen van werken: een serie mannenfiguren én een se rie abstracten. Hij kreeg verscheidene op drachten voor muurschilderin gen. Omstreeks 1938 ontmoette hij de schilderes Elaine Ried, met wie hij in 1943 trouwde, doch van wie hij later scheidde. De Kooning begon toen met zijn eerste serie vrouwen, het thema, dat hem sindsdien niet meer zou loslaten, uitgezonderd een vrij kort intermezzo van abstracte landschappen. Op een expositie in 1956 van deze abstracties (gebaseerd op aan steden en voorsteden ont leende landschapsmotieven) be gonnen verzamelaars zijn werk te kopen. Eerst waren de prij zen nog bescheiden, doch al lengs kwamen ze hoger in de markt. Toen was het financiële probleem voor De Kooning op gelost en met hem begon de Amerikaanse moderne kunst een plaats te veroveren op de internationale kunstmarkt De in Amsterdam geëxposeerde werken heeft De Kooning voor het grootste deel zelf geselecteerd, maar de col lectie is door de Amerikaanse criticus Thomas B. Hess aange vuld. Verder omvat de expositie schilderijen van na 1963 en eên aantal deels vroege tekeningen. Willem de Koonings ontwik keling is er uitstekend in te volgen. In het begin wisselen de abstracte stillevens en landschappen („Pink Landsca pe" 1938) en specimen van de mannenserie elkander af. Maar in 1940 begint een nieuwe peri ode met „Seated Woman". Langzamerhand gaat het werk van het herkenbare over naar het zo goed als volledig Het is bekend dat de ouder dom met gebreken komt. Maar wat voor soort gebre ken zijn dit? De medici zijn het er nog niet over eens of deze beschouwd moeten wor den als de normale ouder- domsverandering van de mens of dat het in feite ziekten van de oude dag zijn. Dit onder- scheid is belangrijk omdat het, in het laatste geval, de mo gelijkheid opent een genees wijze te vinden. Men beschouwt veroudering van de mens als het levenspro ces waarbij de vitaliteit met de jaren afneemt. Het lichaam wordt steeds gevoeliger voor schadelijke invloeden van bui ten af, biedt minder weerstand tegen allerlei ziekten of onge vallen en uiteindelijk veroor zaakt dit de dood van de mens. In de laatste eeuw is hel aan tal bejaarden in Nederland sterk toegenomen. Sinds 1930 is hun aantal zelfs verdubbeld en bedraagt thans ca. tien procent van de bevolking. De verwach ting voor de komende jaren is dat dit percentage nog zal stij gen. Deze ontwikkeling is voor namelijk te danken aan een toenemende vooruitgang op so ciaal-hygiënisch gebied. Vroe ger werd de sterfte vooral be paald door infectieziekten (o.a. tuberculose), thans zijn de meest voorkomende doodsoor zaken op oudere leeftijd de ge volgen van hart- en vaatziekten en van kwaadaardige celvor ming (kanker). De vergrijzing van de bevol king van Nederland en de spe cifieke doodsoorzaken leiden tot de noodzaak om wetenschappe lijk onderzoek te verrichten naar alle problemen die ver band houden met het ouder worden (gerontologie). Sinds vijftien jaar wordt in ons land experimenteel gerontologisch speurwerk verricht onder auspiciën van de Gezond heidszorg TNO. Onlangs is in Rijswijk de nieuwe behuizing geopend van de werkgroep die zich met dit onderzoek bezig houdt. Dr. C. F. Hollander, die de leiding heeft van dit we tenschappelijk zoeken naar de achtergronden van het ouder worden, is van mening dat het niet zinvol is ernaar te streven de levensduur van de mens te verlengen, zonder de kennis van de ouderdomsgebreken te bestuderen. Hij vindt het haast vanzelfsprekend dat een zeer dicht bevolkt land als Neder land meedoet aan dit we tenschappelijk onderzoek. Zeker als men in beschouwing neemt dat in ons land oud worden als „plezierig" kan worden be leefd. Een afwijking, die op oudere leeftijd veel ongerief veroor zaakt, is de geestelijke aftake ling veroorzaakt door vaatver- anderingen (arteriosclerose) vao de hersenvaten. Onderzoekin gen van de laatste tientallen ja ren hebben aangetoond dat al lerlei milieufactoren (wonen en leefgewoonten) een grote rol spelen bij de vorming van deze vaatveranderingen. Artsen heb ben reeds bij jonge mensen dit verschijnsel aangetroffen. Dr. Hollander meent dat hierdoor een „typische ouderdomsveran- dering" door wetenschappelijk onderzoek tot een ziekte wordt gereduceerd die in principe vat baar blijkt voor preventie of therapie. Dit geldt eveneens voor kan ker. Het is nog niet bekend wanneer de veranderingen be ginnen die uiteindelijk aanlei ding geven tot het ontstaan van De posterijen van Tsjechoslowakije gaan de verzame laars van het onderwerp „heraldiek op postzegels" een goede dienst bewijzen. Kwamen er al in de loop van de laatste vijftig jaren een paar stedenwapens op Tsjechi sche postzegels voor, thans zullen de wapens van de stad Praag en die van negen andere regionale hoofd steden in het land op postzegels figureren. Stadswapens komen in Bohemen en Slowakije eerst sinds de veertiende eeuw in zwang; wel kwamen al voor die tijd in stads zegels tekenen en symbolen voor. Sommige er van zijn in de latere wapens overgenomen. Wapens zijn voor steden een erfenis uit het verleden, maar tevens een aanwijzing voor ouderdom, wel vaart en macht. Om bij de hoofdstad te beginnen is het interessant te vernemen ttet deze stad geen documentatie heeft omtrent de oorsprong van zijn wapen; men zou daaruit willen afleiden, dat aan Praag nooit «en wapen verleend werd en dat men zich dus maar een wapen heeft aangemeten. Van de keizers Frederik III en Ferdinand III kreeg de stad enkele privileges met betrekking tot zijn wapen. Boven het schild troont een Boheemse leeuw tussen twaalf vlag gen; deze wijzen thans op de twaalf wijken van de stad. De stad Budweis boogt op een wapen, dat koning Vladimir II in 1479 heeft geschonken: een Bohemer leeuw op het kleine schild en als achtergrond drie torens. Pilsen's wapen heeft een gecom pliceerder geschiedenis; het werd in 1578 door paus Gregorius XIII vastgesteld. Het hartschild is genomen van het oude stadszegel. In veld vier van het grote schild Is de windhond te zien; in veld drie voegde keizer Sigismund een kameel toe. De bovenste velden kende paus Paulus II toe wegens de betoonde trouw van de stad tijdens de woelige oorlogen tegen Jan Hus en zijn volgelingen. Het wapen van Usti voert in zijn schild ook een Boheemse leeuw, maar zijn kop gaat schuil onder een helm, die van een fraaie adelaars veer is voorzien. Dan komt de stad Hradec Kralove, ten oosten van Praag, aan de beurt, de leeuw, weer van Boheemse makelij, draagt in zijn klauwen de leter „G". Dit zou kunnen slaan op de vroegere naam „Gratz" of op de Boheemse koning George van Pode brady. Heel simpel is het wapenschild van de stad Brno samengesteld. Het zijn brede horizontale velden, die herinneren aan het wapen van Oostenrijk. Een paard, dat in het wapen van de stad Ostrava voorkomt, is afkomstig uit het oude stadszegel van 1420. Een ver- klaring voor de aanwezigheid van deze viervoeter is niet te geven. Voorts is een vyfbladerige roos zichtbaar; of zulks met de in zuid- Bohemen voorkomende familie Rosenberg (met vijf kinderen) te maken heeft, is een vraag. De hoofdstad van Slowakije, Bratislava, ontving zijn wapen in 1436 dank zij de Hongaarse koning/keizer Sigismund. De drie torens kwamen ook al in het oude stadszegel voor. Het wapen toont in wezen veel overeenkomst met dat van de stad Praag. Wat men in de heraldiek als „oud-hongaars" aanduidt, is te vinden in het stadswapen van Banska Bystrica, ver in het oosten van het land gelegen. Het bevat acht smalle velden in de horizontale richting. Het laatste stadswapen is van Kosice uit de jaren 1369. In de kop van het schild figureren drie lelies van de familie Anjou, waarvan de koning van Hongarije een afstammeling was. Naast de Hongaarse strepen verschijnt een halve Poolse adelaar. Vladislav heeft ook nog het wapen van Evreux ter ere van zijn vrouw laten opnemen. Behalve het zegel van het Praagse wapen, dat een waarde van 1 kr heeft, verschijnen alle overige negen zegels in de waarde van 60 h. De zegels zijn gegraveerd door de bekende Tsjechische kunstenaar Josef Hercik, die de laatste jaren reeds vele zegels heeft gegraveerd. J. J. M. KIGGEN WOMAN AND BICYCLE abstracte zoals „Pink Angels" (1945), gevolgd door een groep zwart-witten, waaronder het mooie „Light in August" (1946) „Orestes" (1947) en „Dark Pond" (1948). Dan komt de periode van de „Vrouwen" waarin De Kooning het antieke of ouderwetse schoonheidsideaal volledig loslaat Hij deformeert zijn fi- deze celwoeker. Dr. Hollander stelt zich de vraag of oudere weefsels gevoeliger zijn voor het ontstaan van kanker of dat beginnende ouderdomsverande- ring de weg voor het ontstaan van kanker voorbereidt. Toch is dr. Hollander geneigd, deze aandoening niet langer als on vermijdelijk te aanvaarden. Het programma van het labo ratorium in Rijswijk omvat het onderzoek naar de relatie tus sen verandering van vorm van organen bij het stijgen van de leeftijd, onderzoek naar de re latie tussen kanker en ouder dom, en in samenwerking met het radiobiologisch Instituut TNO worden de late gevolgen bestudeerd van verscheidene soorten ioniserende straling. Dr. Hollander is er zich van bewust dat dit wetenschappe lijk onderzoek niet snel tot een goed einde kan worden ge bracht Zeker niet wanneer het onderzoek wordt uitgebreid met chimpansees waarvan de ge middelde levensverwachting ongeveer 40 jaar is. Over het algemeen is dit langlopend we tenschappelijk werk. waarmee pas een volgende generatie on derzoekers definitieve resulta ten kan boeken. PAUL VAN LANGSTRAAT guren tot wanstaltigheden met tot schreeuwens toe vertrokken gezichten. Soms zijn de vormen slechts embryonaal aangeduid of teruggebracht tot volledige abstractie. Hetzelfde gebeurt met de landschappen. De trant van schilderen wordt woest en infernaal, doch wat blijft is het kleurenschema, vooral een prachtig rose, dat beschouwd mag worden als een der grote verworvenheden van De Kooning. Hij gaat over tot collage-achtige tableaus, zoal* in „Woman I" (1961) waarin hij een uitgeknipt vrouwen hoofd-in-kleuren druk gebruikt als uitgangspunt van het schil derij. Steeds vidlenter wordt zijn handschrift, steeds waanzinni ger en diabolischer worden zijn figuren. Het thema vrouw wordt bij De Kooning een evangelie van anti-schoonheid. Een scherper beeld nog van De Koonings ontwikkeling wordt geboden in de geëxposeerde tekeningen. Van het volledig figuratieve stille ven „Dish with Jugs" en houtskoc Rekeningen uit 1921 springt hij over naar het onvat bare „Untitled" uit 1967. Van zijn grote (klassieke) tekenta lent getuigen het prachtige pot loodportret „Elaine de Kooning" uit 1940, het zeer subtiele „Re clining nude" uit 1938 (vergelijk dit met eenzelfde titel uit 19511) en het zelfportret „with Imagi nary/Brother" eveneens uit 1938. Maar dan verschijnt ook in de tekeningen het vrouwen beeld, dat eigen is aan deze schilder. De tentoonstelling in Amster dam duurt tot 17 november. Daarna wordt de collectie over gebracht naar de Tate Gallery te Londen. WILLEM PRINS. Steeds hi eer mensen krijgen steeds meer vrije tijd. Velen ko men nu toe aan liet zich uitleven in allerlei hobbies. Onder hen zijn veel intelligente lieden, die hun vrije tijd besteden aan de we tenschapsbeoefening, die de bestu dering van de plaatselijke en regio nale geschiedenis wordt genoemd. De oudheidkundige verenigingen bloeien en lezingen op de bijeen komsten van deze verenigingen worden druk bezocht. Cursussen die bedoelen de amateur wat meer u egwijs te maken in de vele moge lijkheden die deze wetenschapsbe oefening biedttrekken honderden deelnemers. De Provincie Zuid-Holland wil deie wetenschapsbeoefening stimu leren. Niet, dat subsidie wordt ge geven aan een ieder, die een klein onderdeel van de xo boeiende geschiedenis van ona gewekt wil bestuderen. De Provincie zal bet rijke archief openstellen en ama- teurgetchiedkundigen begeleiden op bet vaak zo ingewikkelde pad van het door hem gekoxen onder werp. Daartoe i« men uitermate goed in Maat. want sinds 1 aeptem- ber van dit jaar i> dr. L. van der Gouw. voormalig rijksarchivaris «veer in dienst van de Provincie Zuid-Holland ala inspecteur van de archieven. Bovendien worden de bezoeker* van xowel bibliotheek al* archief niet raad en daad bij- 2«•-laan door bibliothecaris G. J. Verburg. Over vijf jaren hoopt men ge reed Ir zijn met de co volledig mogelijke documentatie omtrent de kleine waterschappen (ruim 400). Dr. Van dor Gouw hoopt, dat in de toekomst ook een beeld kan wor den gegeven van de archiefrijk- dominen van de kleine Zuid-Hol landse gemeenten. Een groot deel van de wa terschapsarchieven zijn reed* op verzamelplaatsen ondergebracht en de provincie wil deze archieven nu voor iedere belangstellende toegan kelijk maken. De heren Van der Gouw en Ver burg willen iemand die voor het eerst zijn schreden zet op het ge bied van de plaatselijke en regio nale geschieden» bovendien intro duceren bij andere archieven, zoal* het Algemeen Rijksarchief, de Ko ninklijke Bibliotheek of plaatse lijke archieven en hem of haar zelfs daar zodanig de weg wijzen, dat men vindt wat men zoekt. Voorts is de Provincie bereid bij- oorbeeld fotoeopieën (tegen kost prijs) te maken van ieder gewenst stuk. Deze dienstverlening van de pro vinciale overheid zal door zeer ve len worden toegejuicht. Zuid-Hol land is daarmee de eerste in on* land. „Al* bet moet, zijn we ook 's avonds hier (Koningskade 1, Den Haag) om belangsiellendrn te hel pen", aldus de heer Verburg, zelf een verwoed amateur-geschied kundige. Gedeputeerde mr. 11. van Reil: ..Als men de «maak eenmaal te pakken heeft, is het een ziekte; men komt er niet meer van los" en ..Helaas bevestigen de moderne po litici hun telefonische afspraken niet meer. Dat zal over een aantal jaren een zeer grote lacune beteke nen voor de geschiedschrijver".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1968 | | pagina 15