Landgoed kamperen
HERMAN BAVINCK
Wk BLIJFT ACTUEEL
AAD BEGEMANN
Belangstelling wordt steeds groter
CEESTEIMK LEVEN
handje helpen en van rust genieten
Waarom blijft
Bavinck actueel
Bavinck en
de huidige
kwesties
Ethisch of
gereformeerd
onthutsende
conclusie
Door
ZATERDAG 11 MEI 19ó8
Middel tegen managerziekte;
werken in de vrije natuur J^alc vocr Eyckensleinin Maartensdijk staan om de andere week tenten. De landgoed-
eigenaar, R. W. Baron van Boetzelaer, schreef over de werkkampen: ,JVa de eerste inleiden
de besprekingen met de ANWB nas ik nog zeer sceptisch gestemd over het idee van een
v werkkamp voor kampeerders. Toch heb ik het er maar op gewaagd. Ik heb er geen spijt van".
De onlangs bij de uitgeverij Buijten en Schip-
perheijn verschenen dissertatie Revelatie en
Inspiratie, (een vergelijking van Bavincks Open-
barings- en Schriftbeschouwing met die van d?
ethische theologie) van dr. Jan Veenhof (712
bladzijden; prijs 57,50 met de welkome mede
deling voor dominees, dat het bedrag eventueel
in drie termijnen mag worden voldaan) geeft het
bewijs, dat Herman Bavinck (gestorven in 1921)
actueel blijft. Lezers van Berkouwers Dogma
tische studiën waren daarvan al overtuigd.
Vooral in zijn boeken over de Heilige Schrift
citeert professor Berkouwer Herman Bavinck
vrijwel op iedere bladzijde.
Nu zette dr. Jan Veenhof daar nog eens een
dikke streep onder door te promoveren op een
studie over Bavincks openbarings- en Schrift
beschouwing. Dr. Veenhof zocht het niet dicht
bij huis. Hij verwierf zich de graad van doctor
in de theologie aan de Georg-August-Universitat
te Göttingen in Duitsland. Zijn promotor was de
ook in ons land door zijn dogmatische geschrif
ten hoog aangeslagen prof. Otto Weber. Helaas
overleed deze kort voor de promotie. Het feit
dat prof. Weber akkoord ging met dit onder
werp, bewijst dat Bavinck over onze grenzen
geen onbekende is.
We wensen de jonge doctor van harte geluk
met deze grondige en geduldig geschreven stu
die. Voorzover dit aan onze lezers onbekend
mocht zijn: dr. Jan Veenhof is een zoon van de
bekende vrijgemaakt gereformeerde hoogleraar
C. Veenhof te Kampen. Het zal zijn vader, die
een grondig kenner en hartelijk confessor van
de gereformeerde geloofsleer is, bijzonder goed
hebben gedaan, dat zijn zoon Juist dit onder
werp koos.
historiebeschrijving „wel op et-
scherpe en heldere wijze had geJ
formuleerd maar niet tot een ai-|
doende, concrete oplossing hw
gebracht" (blz. 642). De idee vul
een organische inspiratie bete
kende niet het einde van alk
vragen. Wanneer men nu
denkt, dat lange tijd de
genstelling ethisch of gerefor
meerd samenviel met die var
kerkelijk hervormd of kerkelija
gereformeerd, begrijpt men das
deze conclusie ietwat onthutseis
is en tot bescheidenheid in he
oordeel stemt, ook bij de tegen
woordige vragen en tegenstellin
gen.
ZO MAAR kamperen midden in het bos. De stilte kunnen
horen en in de verte het gezang van een late vogel.
Geen kopje koffie in de kantine met juke-box, maar met
mok en p(jp onder de luifel. Een kampvuurtje met een paar
mensen: gezellig, vertrouwd
Voor vele niet-kampeerders lijken deze regels (uit een
ANWB-folder) gezwollen, overdreven romantisch. Talrijke
wèl-kampeerders, die noodgedwongen hun tenten opzetten,
bijna onder de scheerlijnen van andere tenten, ontlokken
deze zinnen een zucht en de opmerking: „Ja, vroeger". Maar
voor een kleine groep, die echter steeds groter wordt, is het
een realiteit. Zij kamperen gratis op een landgoed. „Ons land
goed", zoals zij zeggen.
De heer G. N. Spaarkogel
geeft, in een schuur op het kam
peerterrein van het Staatsbosbe
heer te Drie op de Veluwe, in
structie aan de leiders van de
landgoedkampen. Voor veilig
werken met vlijmscherpe mate
rialen is dergelijke instructie on
ontbeerlijk.
lijke geledingen. Een lijstje van
beroepen uit een willekeurig
kamp laat dat zien: leraar,
ambtenaar, ingenieur, vertegen
woordiger, bankwerker, bankdi
recteur, doctor (scheikunde), te
kenaar, timmerman, onderwijzer,
kantoorbediende, militair en ci
viel ingenieur.
Het werk
Het zijn mensen, die samen de
werkzaamheden doen, zoals het
schonen van heidevelden (van
opslag van dennen, berken of
prunus), het dunnen van jonge
aanplant, het vrijstellen van
mooie bomen, het opkronen van
lanen, het verwijderen van dood
hout, het onkruid wieden in kwe
kerijen, het verbeteren van af
wateringen, herstel van vlonders
en hekken, het plaatsen van ban
ken enz.
Het enthousiasme is zo groot,
dat soms ook in de tussenliggen
de weekeinden wordt gekam
peerd. Van de 29 dit jaar opge
zette kampen zijn er maar 23
doorgegaan. Toch is het aantal
deelnemers gestegen tot zeshon
derd. Dat komt, omdat nog steeds
de middelbare scholen op zater
dag geen vrij geven, waardoor
gezinnen met kinderen op die
scholen, afvallen. Men gaat na
melijk of vrijdagavond of zater
dagmorgen vroeg naar het land
goed.
Er wordt meestal om tien uur
gewerkt en in totaal zo'n zes uur,
afhankelijk van het weer. „Top-
kamp" is dit jaar Deelerwoud,
het nieuwe nationale park. De
aanmeldingen daarvoor waren
enorm groot. Geen wonder want
het is een uitgelezen stukje na
tuurgebied met veel wild. Maar
ook in die andere landgoederen
zijn, zoals het in één van de jaar
verslagen van de kampen staat
„niet pretentieuze kampeerders
tot de ontdekking gekomen, dat
zij niet tot een uitstervend ras
behoren".
Waar ligt de oorzaak, dat Her
man Bavinck in de Nederlandse
theologie actueel blijft, zelfs
meer dan Abraham Kuyper, zijn
voorganger op de leerstoel van
de dogmatiek aan de Vrije Uni
versiteit te Amsterdam? Tijdens
hun leven Bavinck stierf
slechts één jaar na Kuyper
trad de laatste ongetwijfeld het
meest op de voorgrond. Boven
dien was Kuyper de gangmaker
en leider van het calvinistisch
reveil in Nederland omstreeks
1900. Waarom lijkt Bavincks
werk in deze tijd vruchtbaarder
dan dat van Abraham Kuyper?
Het is de moeite waard op deze
vraag een antwoord te zoeken, de
studie van Jan Veenhof kan ons
daarbij helpen.
In de eerste plaats wijs ik
daartoe op de situatie, waarin de
orthodoxie in ons land omstreeks
het midden van de vorige eeuw
verkeerde. Die was zonder meer
kritiek. Wij denken misschien,
dat onze generatie het hard te
verantwoorden heeft tegenover
de aanvallen vanuit de moderne
God-is-dood-theologie: het was
omstreeks 1850 niet anders. Van
twee zijden barstte de kritiek op
het traditionele geloof ruim een
eeuw geleden los.
Te Utrecht lanceerde de hoog
leraar C. W. Opzoomer vanuit
zijn empirische wijsbegeerte fel
le aanvallen op het geloof in
God. Hij wilde van een
theïstische theologie niets weten.
Tegelijk publiceerde te Leiden
professor Jan Hendrik Schol ten
de ene geleerde studie na de an
dere, waarin hij poogde aan te
tonen, dat alleen hetgeen voor de
menselijke rede aanvaardbaar is
in de Bijbel, geloofd kan worden.
Eeuwenoude leerstukken als het
geloof in een drieënig God en de
leer der plaatsbekleding door
Christus' offer schenen onder de
slagen van Scholtens te vallen.
Het stond er voor de orthodoxie
beslist niet rooskleurig voor.
Van verschillende kanten scho
ten theologen de bedreigde
vesting van het bijbels geloof te
hulp. In de eerste plaats ontwik
kelde zich te Utrecht de z.g. apo
logetische school onder leiding
van de nu al bijna vergeten
hoogleraren Doedes en Van
Oosterzee. De laatste was jaren
lang predikant te Rotterdam en
een voortreffelijk preker. De
Utrechtse school zocht haar
kracht in de apologie, de verde
diging van 'het christelijk geloof
tegen de aanvallen, die op de
mogelijkheid van wonderen,
vooral de opstanding van Chris
tus, werden gedaan.
Meende de moderne richting,
dat deze wonderen historisch
aanvechtbaar waren, zij wilde
met historische argumenten het
geloof verdedigen. Was dit stand
punt houdbaar? Kan het christe
lijk geloof met historische argu
menten worden gefundeerd? Laat
men zo het punt van aanval niet
over aan de tegenstander? Is
men bij voorbaat daardoor niet
in het defensief gedrongen?
Daniel Chantepie de la Saus-
saye, predikant te Rotterdam en
later hoogleraar te Groningen,
vond die verdediging maar zwak.
Hij kwam met een geheel nieuwe
visie. De waarheid was ethisch,
meende hij. Vanaf 1852 verdedig
de la Saussaye zijn standpunt in
het mede door hem opgerichte
tijdschrift Ernst en vrede. Hij
werd daardoor de vader van de
ethische theologie, die dadelijk in
orthodoxe kring aanhang ver
kreeg en bijna een eeuw lang in
de Hervormde Kerk grote in
vloed had. Pas door de theologie
v.an Karl Barth begon zij na
1930 terrein te verliezen. La
Saussaye stierf vrij jong, in 1874,
J. H. Gunning Sr. werd zijn op
volger als leider van de ethische
richting, na hem bleef deze
theologie bekwame theologen als
Valeton, Obbink en A. M. Brou
wer inspireren.
De waarheid is ethisch: wat
bedoelden de ethischen met deze
uitdrukking? Dr. Veenhof heeft
zich veel moeite gegeven dit uit
de doeken te doen. Hij maakt
duidelijk, dat De la Saussaye
hierdoor uitdrukking wilde geven
heilsgeschiedenis, die mede oor
zaak werd van de rijke opbloei
van de Schriftstudie in de gene-
aan de existentialiteit der waar
heid (168). Het vreemde is nu, dat
de gereformeerden dit nooit heb
ben begrepen. Zelfs Bavinck
struikelde over deze uitdrukking.
Toch had Bavinck méér dan Kuy
per begrip voor de ethische theo
logie. Hier raken wij het hart
van de zaak.
Toen Bavinck in 1880 te Leiden
bij J. H. Scholten promoveerde,
had Abraham Kuyper zich reeds
enkele jaren volop in de strijd
tegen de ethische theologie ge
worpen. Kuyper was een theolo
gisch gigant. Hij bestreed niet al
leen het modernisme, maar even
zeer de Utrechtse school (zie bo
ven) en tegelijk de ethische rich
ting.
Terwijl Chantepie de la Saus
saye tegenover het intellectua
lisme van de moderne Scholten
de existentialiteit der waarheid
naar voren had gebracht, viel
Kuyper terug op het theïsme, de
Godsleer van de oude gerefor
meerde theologie, maakte scherp
onderscheid tussen Schepper en
schepsel en herleidde de proble
men tot een openbaringsbegrip,
dat in de Schrift de ontvouwing
zag van de eeuwige raad van
God. Kuyper heeft Bavinck van
de aanvang af geboeid, hij werd
door Kuyper reeds in zijn stu
dententijd voorgoed gewonnen
voor de gereformeerde theologie.
Tegelijk bekende Bavinck in een
hrief aan Kuyper, geschreven in
1884, dat hij voor het behoud van
het orthodoxe geloof veel had ge
had aan de geschriften van
Chantepie de la Saussaye.
Zoeken wij dus een antwoord
op de vraag, waarom Bavinck
vandaag nog actueel is, dan is
het antwoord: omdat hij al jong
als het ware door alle destijds
dominerende theologische rich
tingen in Nederland was heenge
gaan en die alle op de een of
andere manier in zijn dogma
tische studies heeft verwerkt.
Hij had gestudeerd bij de mo
derne J. H. Scholten. Hij was
aanvankelijk gegrepen door
Chantepie de la Saussaye en
diens visie op de existentialiteit
der waarheid. Hij had tenslotte
rust gevonden in het door Kuy
per ontwikkelde nieuwe patroon
van de oude historische gerefor
meerde theologie. Al deze stro
mingen zijn in zijn werk terug te
vinden. Ergens spreken zij ons
alle vandaag'weer toe, omdat wij
opnieuw met dezelfde problemen
worden geconfronteerd, waar de
orthodoxie in de vorige eeuw
mee te doen kreeg.
Nadat Veenhof in hoofdstuk II
uitvoerig een overzicht heeft ge
geven van de grondmotieven in
de Schriftbeschouwing van
Chantepie de la Saussaye en
Gunning, confronteert hij in
hoofdstuk IV Bavincks theologie
op dit punt met die van de
ethischen om daaruit in
hoofdstuk V conclusie te nemen.
Daarin doet hij de onthutsende
ontdekking, dat de jarenlang
door Kuyper en zijn leerlingen
fel bestreden en verguisde
ethische theologie meer invloed
op de nieuwere gereformeerde
theologie heeft gehad dan zij zelf
meenden! Zo wijst Veenhof erop,
dat de ethische theologie afre
kende met de rationalistische in
vloed, die lange tijd in de ortho
doxe openbaringsleer had ge
heerst.
Zij brak. aldus Veenhof „met
de vervlakte en verschraalde op
vatting van de openbaring". Zij
voerde daartegenover het pleit
Het is nu bijzonder interessant
de analyse te lezen, welke dr.
Jan Veenhof van Bavincks ont
wikkelingsgang in zijn openba
rings- en Schriftleer geeft. Hij
laat zien, dat allerlei motieven,
welke in de ethische theologie
werkte, bij Bavink terugkomen.
HERMAK BAVINCK
voor „een nieuw existentieel
verstaan van de waarheid der
Schrift" (blz. 627). Zij werkte
daarin „bevrijdend". Veenhof
spreekt ergens van een „gedeel
telijk eerherstel van de ethische
theologie" (blz. 648). Welnu, wat
Veenhof hier schrijft, is niet
minder dan zulk een gedeeltelijk
eerherstel. Want Bavinck heeft
van deze ethische bevrijding van
het openbaringsbegrip uit de in
tellectualistische omklemming bij
de oude orthodoxe theologie vol
op profijt getrokken in de ont
wikkeling van zijn openba
ringsbegrip.
Hij bracht in zijn openba
ringsbegrip de notie van de
ratie na Kuyper en Bavinck, bij
mannen als Grosheide en Greij-
danus, Ridderbos, Aalders en A.
Noord tzij. Ook Van Gelderen,
een uiterst bekwaam oudtesta
menticus, was volop leerling van
Bavinck. Trouwens, niet alleen
de notie van de heilsgeschiedenis,
heel de idee van de organische
inspiratie, zoals Kuyper en Ba
vinck die in de gereformeerde
theologie invoerden, is mede aan
de ethische theologie te danken.
Veenhof spreekt hier voorzichtig.
Hij zegt, dat men hier niet
uitsluitend aan de ethische theo
logie kan denken. Maar, zo ver
volgt hij, het is „niet onverant
woord aan de ethische theologie
een belangrijk aandeel toe te
kennen in de impulsen, die Kuy
per en» Bavinck tot hun orga
nische conceptie brachten" (blz.
628).
Het gedeeltelijk eerherstel voor
de ethische theologie zoekt Veen
hof niet alleen positief in de in
vloed, die deze theologie op Kuy
per en Bavinck oefende. Hij
wijst daarnaast op het billijke in
haar kritiek op Kuyper en Ba
vinck. Als zodanig noemt Veen
hof vooral het feit, dat er bij
Bavinck nog sterke intellectua
listische tendenzen in zijn open
baringsbegrip werkten, zodat de
Schirft bjj hem en in het alge
meen bij de oudere generatie van
de gereformeerde theologen
eerder het karakter droeg van
theoretische informatie dan van
heilswoord. Bovendien wezen de
ethische theologen er terecht op,
dat Bavinck de vragen, die er
rezen op het punt van de bijbelse
Op verschillende punten blijft
Bavinck actueel: dat blijkt op
nieuw uit Veenhofs dissertatii
In de eerste plaats wijzen wij op
de grondige analyse welke Veen
hof geeft van Bavincks beschiij.
ving van de verhouding va
Woord en Geest (zie vooral b!i
503). Op dit punt was Bavind
voluit een leerling van Kuype
en theoloog van het kalvinistitf
reveil. De wedergeboorte gaatij
hem aan het geloof vooraf.
De reformatorische visie op te
Woord als zaad der wedergeboo;
te (Zondag 52 Heid. Cat.) is h
hem verzwakt. De wedergeboort
als gewerkt door de Heillp
Geest gaat bij hem vooraf aan a
prediking van he
evangelie. Tod
behield Bavind
hier tot op zekei
hoogte een eiga
zelfstandigheid te
genover Abrahac
Kuyper. Het is vai
groot belang,
Veenhof daarop
wijst.
Daardoor heef
Bavinck de spiri
tualistische ten
dens in Kuypei
theologie afge
remd en de wes
opengehouden
voor toenaderin
tussen de confes
sionele richting!
de Hervormd
Kerk en de gere
formeerde theo>
gie. Niet voor ja
heeft Veenhofa
zijn proefsdtó
veel waarden*
voor de dogmfc
sche arbeid
Th. L. Haitjemi
die altijd scherp*
kritiek op Kuype
heeft geoefend.
In de tweed!
plaats wijst Veen
hof erop, dat Ba
vinck terecht wees op de mense
lijkheid in de Schrift, haar anti-
docetisch karakter. God gaf zijn
Woord door mensendienst. De
woorden Gods zijn tot ons geko
men doordat hij mensen in zij:
dienst nam. Bavinck mag hier, al
dus Veenhof, in een doordenkei
van de vragen die hier liggen
(Gen. 1-3; het bijbels wereldbeeld:
de bijbelse geschiedschrijving) uit
gangspunt zijn, niet een eindpunt
(blz. 653).
In de derde plaats wijst Veen-1
hof op de betekenis van Bavincta
geschriften voor het heden mtf
het oog op de tendens, die in
tegenwoordige theologie bestai:
om het kerygma, de verkondigiq
van het evangelie, los te make
van zijn grondslagen in
heilsgeschiedenis, in de heilsfei-
ten zelf. „In naam van óf
„existentialiteit" wordt de „ob
jectiviteit" verbannen", zo con
cludeert Veenhof (blz. 649). Wij
vinden deze opmerking belarf
rijk.
Veenhof heeft van Bavinck te
krachtige evenwichtigheid in hei
nadenken over de problemen ge
leerd, die hebben we vandaal
nodig. Het gevaar is niet denk
beeldig, dat de huidige gerefor
meerde theologie zich la*
meeslepen door de nieuwere the
ologie en de heilsfeiten als
vaste grondslag van hét kerygnü
loslaat. Ook hier vait van Ba
vinck te leren.
Alles overziende zijn wij dank
baar voor deze uitvoerige studie
Men kan zich afvragen of hei
niet wat korter had gekund. Ee'
boek van ruim zevenhonderd
bladzijden is een moeilijk te han
teren instrument. Aan de anden
kant: de hele Bavinck ligt hier ir
zijn openbarings- en Schriftleer
voor ons.open en de ethische the
ologie erbij! Dat is wat waard!
De huidige gereformeerde theolo
gie zal goed doen niet alleen v»»
de moderne Duitse en Ameri
kaanse theologie te willen leren
Men kan bij Bavinck ontdekkej
hoe men het eigentijdse denkei
vruchtbaar kan maken voor
verdere ontwikkeling van de
historische gereformeerde theolo
gie. Dat te hebben laten zien i>
mede de verdienste van Veenhoö
fraaie studie.
Enschede R. H. BREMME*
nen 10.000 m., Laanbeplanting
opkronen 3000 m., Opstanden op-
kronen 1 ha., Kwekerijwerk
6 ha., Planten 1 ha., Schonen en
vrijstellen 25 ha., Dunnen 4 ha.,
Afplaggen Vt ha.. Heide schonen
30 ha., Brandgangen schonen
Vt ha., Plantgaten maken 600
stuks, Vellen 2000 stuks, Stobben
rooien 1500 stuks.
Voor de bestrijding van mana
gerziekte is het een uitstekende
remedie. Na enkele weken is er
een gemeenschap gegroeid, waar
in iedereen gelijk is en meestal
ook wordt getutoyeerd.
De kampeerders komen uit alle
beroepen en alle maatschappe-
De zoons zetten de tent op,
terwijl vader aan het werk is op
het landgoedkamp Zuid-Ginkel te
Ede.
Voor vierde maal
Er staat wel wat tegenover.
Deze kampeerders, deelnemers
aan de landgoedkampen (LGK)
van de ANWB verrichten zater
dags werk in het bos. „Hoewel
het kamperen voorop staat bij
die kampen, betekent LGK niet
alleen lekker-goedkoop-kampe-
ren of lekker-geen-kampgeld",
zegt de heer G. v. d. Weijde, chef
van de afdeling kamperen en
verblijfsrecreatie van de ANWB.
Hij zegt ook: „Primair is: de
leden de gelegenheid geven te
kamperen in nauw contact met
de natuur. Er zijn er namelijk
nog, die liever rustig kamperen
op primitieve wijze in een stuk
bos. Die rust en stilte op prijs
stellen en die daarnaast van het
werk ernst maken in een goed
team."
Dit jaar worden de landgoed-
kampen voor de vierde maal ge
houden. Het begin lag in 1963
toen de heer Van Tuil, directeur
van het Nationale Park „De Hoge
Veluwe" de klacht uitte, dat het
hem door gebrek aan personeel
onmogelijk was de heidevelden
schoon te houden van dennen- en
berkenopslag.
De heer V. d. Weijde: „Ik heb
toen de suggestie gedaan de
kampeerders om hulp te vragen.
Men dacht: Dat lukt nooit, ze
zijn zelfs te lui om te wandelen."
Kortom, de heer V. d. Weijde
is op een zaterdagochtend naar
het kampeerterrein op de Hoge
Veluwe gegaan en heeft daar met
de kampeerders afgesproken, dat
ze één tot anderhalf uur van het
weekeinde zouden besteden aan
het werken op de hei.
Het pessimisme van de leiding
sloeg al gauw over in optimisme,
toen bleek dat na één seizoen bij
na honderd hectaren hei konden
worden gezuiverd. Er werd dan
ook soms met 250 man tegelijk
gewerkt. De volgende stap was
dat weekeindwerk een bredere
basis te geven.
Het is allang bekend, dat de
bos- en landgoedeigenaars jaar
lijks vele duizenden guldens
moeten bijpassen. Er wordt dan
steeds het eerst beknibbeld op
het onderhoud. Paden groeien
dicht, heidevelden worden over
woekerd. Het is vooral het na
tuurschoon en de recreatieve
ontsluiting van de landgoederen
(die meestal voor het publiek zijn
opengesteld) die achteruit lopen.
Aarzeling
Er werd contact opgenomen
met een aantal landgoedeige
naars. Die zagen er wel wat in.
De heer V. d. Weijde: „We kre
gen wel het gevoel, dat er een
aarzeling was. zeker bij de
bosbazen". Verder werd een op
roep in de Kampeerkampioen ge
plaatst, die een overstelpende
hoeveelheid reacties opleverde en
ten slotte werd de leiding, met
behulp van mentoren van de
ANWB. opgezet.
Al deze leiders gaan nu regel
matig naar cursussen. Het zijn
vooral de leiderscapaciteiten,
waarop deze mensen worden
geselecteerd.
Op zestien landgoederen werd
in 1965 ongeveer twaalf weekein
den gewerkt door gemiddeld 15
gezinnen per landgoed. De
eersten die van hun aanvanke
lijke aarzeling terugkwamen, wa
ren de bosbazen. „Dat komt", al
dus de heer V. d. Weijde, „omdat
geen enkele bosarbeider dit tem
po heeft. De kampeerders werken
maar één dag en dus kunnen ze
moe worden. Ze kunnen veertien
dagen uitrusten. Overigens gaven
die bosbtizen ook toe, dat ze de
laatste jaren met kneusjes werk
ten".
Kritisch
De eigenaars of beheerders
Schrijven enthousiaste brieven
paar de ANWB. Dit enthousi
asme wordt gevolgd door het
aanbieden van landgoederen. De
ANWB is echter bijzonder kri
tisch. Omdat het kamperen op de
eerste plaats staat, moet bij de
keuze van het landgoed daarop
gelet worden. Verder moet het
werk geschikt rijn om door „le
ken" te worden gedaan en mag
Met elkaar werken, bankwerker
naast bankdirecteur, timmerman
naast aannemer en samen in rust
kamperen, een ideaal dat voor
veel kampeerders al werkelijkheid
is geworden. Een remedie legen
managerziekte. Hier wordt ge
werkt op het landgoed ,jA>enen
en Wolf eren" te Loenen aan de
Waal, een van de vijf waar nog
voor dit seizoen kampeerders ge
plaatst kunnen worden. De ande
re zyn ,JJe WambergIe Berti-
kum in Noord-Brabant, „Klein
Boeschoten" te Garderen, „Kas
teel Geldrop" te Geldrop en „Va-
renna" te Beekbergen. Nadere in
lichtingen: ANWB Wassenaar se-
weg 220 Den Haag, afdeling Kam
peren en Verblijfsrecreatie, tel.:
070-81 43 81 toestel 459.
het vooral niet eentonig zijn en
bovendien moet de afstand tot
het westen, waar toch de meeste
kampeerders vandaan komen,
niet te groot zijn.
Er zijn (gelukkig zelden) toch
nog wel eens moeilijkheden ge
weest. Zo vroeg een beheerder
aan de ANWB, hoeveel kampgeld
hij kon rekenen... Het was ook
wel eens nodig om met de eige
naar te praten over het accent
verschil tussen „tot uw dienst"
en „in uw dienst"...
Maar over het algemeen is de
sfeer uitstekend, ook tussen eige
naars en kampeerders. Zo zelfs,
dat sommige landgoedbezitters
zaterdags zelf komen werken. De
combinatie van werken en kam
peren op zo maar een stukje bos
(waar een latrinetent en een ver
afgelegen kraan vaak de enige
luxe vormen) blijkt zo te zijn
aangeslagen, dat soms het hele
gezin meehelpt. Dat hoeft niet,
slechts de mannelijke kampeer
ders boven de zestien jaar hel
pen, maar er zijn vaak wel
klusjes op te knappen, die ieder
een kan doen.
De „produktie" is er dan ook
naar. In één jaar werd in onge
veer 2100 mandagen het volgende
gepresteerd:
Wegen en paden maken en/of
verbeteren circa 5500 m., Grep-
peli en sloten graven 200 m..
Greppels en sloten uitdiepen
1000 m., Wegen en paden open
hakken, bermen schonen en dun-