Landgoed kamperen HERMAN BAVINCK Wk BLIJFT ACTUEEL AAD BEGEMANN Belangstelling wordt steeds groter CEESTEIMK LEVEN handje helpen en van rust genieten Waarom blijft Bavinck actueel Bavinck en de huidige kwesties Ethisch of gereformeerd onthutsende conclusie Door ZATERDAG 11 MEI 19ó8 Middel tegen managerziekte; werken in de vrije natuur J^alc vocr Eyckensleinin Maartensdijk staan om de andere week tenten. De landgoed- eigenaar, R. W. Baron van Boetzelaer, schreef over de werkkampen: ,JVa de eerste inleiden de besprekingen met de ANWB nas ik nog zeer sceptisch gestemd over het idee van een v werkkamp voor kampeerders. Toch heb ik het er maar op gewaagd. Ik heb er geen spijt van". De onlangs bij de uitgeverij Buijten en Schip- perheijn verschenen dissertatie Revelatie en Inspiratie, (een vergelijking van Bavincks Open- barings- en Schriftbeschouwing met die van d? ethische theologie) van dr. Jan Veenhof (712 bladzijden; prijs 57,50 met de welkome mede deling voor dominees, dat het bedrag eventueel in drie termijnen mag worden voldaan) geeft het bewijs, dat Herman Bavinck (gestorven in 1921) actueel blijft. Lezers van Berkouwers Dogma tische studiën waren daarvan al overtuigd. Vooral in zijn boeken over de Heilige Schrift citeert professor Berkouwer Herman Bavinck vrijwel op iedere bladzijde. Nu zette dr. Jan Veenhof daar nog eens een dikke streep onder door te promoveren op een studie over Bavincks openbarings- en Schrift beschouwing. Dr. Veenhof zocht het niet dicht bij huis. Hij verwierf zich de graad van doctor in de theologie aan de Georg-August-Universitat te Göttingen in Duitsland. Zijn promotor was de ook in ons land door zijn dogmatische geschrif ten hoog aangeslagen prof. Otto Weber. Helaas overleed deze kort voor de promotie. Het feit dat prof. Weber akkoord ging met dit onder werp, bewijst dat Bavinck over onze grenzen geen onbekende is. We wensen de jonge doctor van harte geluk met deze grondige en geduldig geschreven stu die. Voorzover dit aan onze lezers onbekend mocht zijn: dr. Jan Veenhof is een zoon van de bekende vrijgemaakt gereformeerde hoogleraar C. Veenhof te Kampen. Het zal zijn vader, die een grondig kenner en hartelijk confessor van de gereformeerde geloofsleer is, bijzonder goed hebben gedaan, dat zijn zoon Juist dit onder werp koos. historiebeschrijving „wel op et- scherpe en heldere wijze had geJ formuleerd maar niet tot een ai-| doende, concrete oplossing hw gebracht" (blz. 642). De idee vul een organische inspiratie bete kende niet het einde van alk vragen. Wanneer men nu denkt, dat lange tijd de genstelling ethisch of gerefor meerd samenviel met die var kerkelijk hervormd of kerkelija gereformeerd, begrijpt men das deze conclusie ietwat onthutseis is en tot bescheidenheid in he oordeel stemt, ook bij de tegen woordige vragen en tegenstellin gen. ZO MAAR kamperen midden in het bos. De stilte kunnen horen en in de verte het gezang van een late vogel. Geen kopje koffie in de kantine met juke-box, maar met mok en p(jp onder de luifel. Een kampvuurtje met een paar mensen: gezellig, vertrouwd Voor vele niet-kampeerders lijken deze regels (uit een ANWB-folder) gezwollen, overdreven romantisch. Talrijke wèl-kampeerders, die noodgedwongen hun tenten opzetten, bijna onder de scheerlijnen van andere tenten, ontlokken deze zinnen een zucht en de opmerking: „Ja, vroeger". Maar voor een kleine groep, die echter steeds groter wordt, is het een realiteit. Zij kamperen gratis op een landgoed. „Ons land goed", zoals zij zeggen. De heer G. N. Spaarkogel geeft, in een schuur op het kam peerterrein van het Staatsbosbe heer te Drie op de Veluwe, in structie aan de leiders van de landgoedkampen. Voor veilig werken met vlijmscherpe mate rialen is dergelijke instructie on ontbeerlijk. lijke geledingen. Een lijstje van beroepen uit een willekeurig kamp laat dat zien: leraar, ambtenaar, ingenieur, vertegen woordiger, bankwerker, bankdi recteur, doctor (scheikunde), te kenaar, timmerman, onderwijzer, kantoorbediende, militair en ci viel ingenieur. Het werk Het zijn mensen, die samen de werkzaamheden doen, zoals het schonen van heidevelden (van opslag van dennen, berken of prunus), het dunnen van jonge aanplant, het vrijstellen van mooie bomen, het opkronen van lanen, het verwijderen van dood hout, het onkruid wieden in kwe kerijen, het verbeteren van af wateringen, herstel van vlonders en hekken, het plaatsen van ban ken enz. Het enthousiasme is zo groot, dat soms ook in de tussenliggen de weekeinden wordt gekam peerd. Van de 29 dit jaar opge zette kampen zijn er maar 23 doorgegaan. Toch is het aantal deelnemers gestegen tot zeshon derd. Dat komt, omdat nog steeds de middelbare scholen op zater dag geen vrij geven, waardoor gezinnen met kinderen op die scholen, afvallen. Men gaat na melijk of vrijdagavond of zater dagmorgen vroeg naar het land goed. Er wordt meestal om tien uur gewerkt en in totaal zo'n zes uur, afhankelijk van het weer. „Top- kamp" is dit jaar Deelerwoud, het nieuwe nationale park. De aanmeldingen daarvoor waren enorm groot. Geen wonder want het is een uitgelezen stukje na tuurgebied met veel wild. Maar ook in die andere landgoederen zijn, zoals het in één van de jaar verslagen van de kampen staat „niet pretentieuze kampeerders tot de ontdekking gekomen, dat zij niet tot een uitstervend ras behoren". Waar ligt de oorzaak, dat Her man Bavinck in de Nederlandse theologie actueel blijft, zelfs meer dan Abraham Kuyper, zijn voorganger op de leerstoel van de dogmatiek aan de Vrije Uni versiteit te Amsterdam? Tijdens hun leven Bavinck stierf slechts één jaar na Kuyper trad de laatste ongetwijfeld het meest op de voorgrond. Boven dien was Kuyper de gangmaker en leider van het calvinistisch reveil in Nederland omstreeks 1900. Waarom lijkt Bavincks werk in deze tijd vruchtbaarder dan dat van Abraham Kuyper? Het is de moeite waard op deze vraag een antwoord te zoeken, de studie van Jan Veenhof kan ons daarbij helpen. In de eerste plaats wijs ik daartoe op de situatie, waarin de orthodoxie in ons land omstreeks het midden van de vorige eeuw verkeerde. Die was zonder meer kritiek. Wij denken misschien, dat onze generatie het hard te verantwoorden heeft tegenover de aanvallen vanuit de moderne God-is-dood-theologie: het was omstreeks 1850 niet anders. Van twee zijden barstte de kritiek op het traditionele geloof ruim een eeuw geleden los. Te Utrecht lanceerde de hoog leraar C. W. Opzoomer vanuit zijn empirische wijsbegeerte fel le aanvallen op het geloof in God. Hij wilde van een theïstische theologie niets weten. Tegelijk publiceerde te Leiden professor Jan Hendrik Schol ten de ene geleerde studie na de an dere, waarin hij poogde aan te tonen, dat alleen hetgeen voor de menselijke rede aanvaardbaar is in de Bijbel, geloofd kan worden. Eeuwenoude leerstukken als het geloof in een drieënig God en de leer der plaatsbekleding door Christus' offer schenen onder de slagen van Scholtens te vallen. Het stond er voor de orthodoxie beslist niet rooskleurig voor. Van verschillende kanten scho ten theologen de bedreigde vesting van het bijbels geloof te hulp. In de eerste plaats ontwik kelde zich te Utrecht de z.g. apo logetische school onder leiding van de nu al bijna vergeten hoogleraren Doedes en Van Oosterzee. De laatste was jaren lang predikant te Rotterdam en een voortreffelijk preker. De Utrechtse school zocht haar kracht in de apologie, de verde diging van 'het christelijk geloof tegen de aanvallen, die op de mogelijkheid van wonderen, vooral de opstanding van Chris tus, werden gedaan. Meende de moderne richting, dat deze wonderen historisch aanvechtbaar waren, zij wilde met historische argumenten het geloof verdedigen. Was dit stand punt houdbaar? Kan het christe lijk geloof met historische argu menten worden gefundeerd? Laat men zo het punt van aanval niet over aan de tegenstander? Is men bij voorbaat daardoor niet in het defensief gedrongen? Daniel Chantepie de la Saus- saye, predikant te Rotterdam en later hoogleraar te Groningen, vond die verdediging maar zwak. Hij kwam met een geheel nieuwe visie. De waarheid was ethisch, meende hij. Vanaf 1852 verdedig de la Saussaye zijn standpunt in het mede door hem opgerichte tijdschrift Ernst en vrede. Hij werd daardoor de vader van de ethische theologie, die dadelijk in orthodoxe kring aanhang ver kreeg en bijna een eeuw lang in de Hervormde Kerk grote in vloed had. Pas door de theologie v.an Karl Barth begon zij na 1930 terrein te verliezen. La Saussaye stierf vrij jong, in 1874, J. H. Gunning Sr. werd zijn op volger als leider van de ethische richting, na hem bleef deze theologie bekwame theologen als Valeton, Obbink en A. M. Brou wer inspireren. De waarheid is ethisch: wat bedoelden de ethischen met deze uitdrukking? Dr. Veenhof heeft zich veel moeite gegeven dit uit de doeken te doen. Hij maakt duidelijk, dat De la Saussaye hierdoor uitdrukking wilde geven heilsgeschiedenis, die mede oor zaak werd van de rijke opbloei van de Schriftstudie in de gene- aan de existentialiteit der waar heid (168). Het vreemde is nu, dat de gereformeerden dit nooit heb ben begrepen. Zelfs Bavinck struikelde over deze uitdrukking. Toch had Bavinck méér dan Kuy per begrip voor de ethische theo logie. Hier raken wij het hart van de zaak. Toen Bavinck in 1880 te Leiden bij J. H. Scholten promoveerde, had Abraham Kuyper zich reeds enkele jaren volop in de strijd tegen de ethische theologie ge worpen. Kuyper was een theolo gisch gigant. Hij bestreed niet al leen het modernisme, maar even zeer de Utrechtse school (zie bo ven) en tegelijk de ethische rich ting. Terwijl Chantepie de la Saus saye tegenover het intellectua lisme van de moderne Scholten de existentialiteit der waarheid naar voren had gebracht, viel Kuyper terug op het theïsme, de Godsleer van de oude gerefor meerde theologie, maakte scherp onderscheid tussen Schepper en schepsel en herleidde de proble men tot een openbaringsbegrip, dat in de Schrift de ontvouwing zag van de eeuwige raad van God. Kuyper heeft Bavinck van de aanvang af geboeid, hij werd door Kuyper reeds in zijn stu dententijd voorgoed gewonnen voor de gereformeerde theologie. Tegelijk bekende Bavinck in een hrief aan Kuyper, geschreven in 1884, dat hij voor het behoud van het orthodoxe geloof veel had ge had aan de geschriften van Chantepie de la Saussaye. Zoeken wij dus een antwoord op de vraag, waarom Bavinck vandaag nog actueel is, dan is het antwoord: omdat hij al jong als het ware door alle destijds dominerende theologische rich tingen in Nederland was heenge gaan en die alle op de een of andere manier in zijn dogma tische studies heeft verwerkt. Hij had gestudeerd bij de mo derne J. H. Scholten. Hij was aanvankelijk gegrepen door Chantepie de la Saussaye en diens visie op de existentialiteit der waarheid. Hij had tenslotte rust gevonden in het door Kuy per ontwikkelde nieuwe patroon van de oude historische gerefor meerde theologie. Al deze stro mingen zijn in zijn werk terug te vinden. Ergens spreken zij ons alle vandaag'weer toe, omdat wij opnieuw met dezelfde problemen worden geconfronteerd, waar de orthodoxie in de vorige eeuw mee te doen kreeg. Nadat Veenhof in hoofdstuk II uitvoerig een overzicht heeft ge geven van de grondmotieven in de Schriftbeschouwing van Chantepie de la Saussaye en Gunning, confronteert hij in hoofdstuk IV Bavincks theologie op dit punt met die van de ethischen om daaruit in hoofdstuk V conclusie te nemen. Daarin doet hij de onthutsende ontdekking, dat de jarenlang door Kuyper en zijn leerlingen fel bestreden en verguisde ethische theologie meer invloed op de nieuwere gereformeerde theologie heeft gehad dan zij zelf meenden! Zo wijst Veenhof erop, dat de ethische theologie afre kende met de rationalistische in vloed, die lange tijd in de ortho doxe openbaringsleer had ge heerst. Zij brak. aldus Veenhof „met de vervlakte en verschraalde op vatting van de openbaring". Zij voerde daartegenover het pleit Het is nu bijzonder interessant de analyse te lezen, welke dr. Jan Veenhof van Bavincks ont wikkelingsgang in zijn openba rings- en Schriftleer geeft. Hij laat zien, dat allerlei motieven, welke in de ethische theologie werkte, bij Bavink terugkomen. HERMAK BAVINCK voor „een nieuw existentieel verstaan van de waarheid der Schrift" (blz. 627). Zij werkte daarin „bevrijdend". Veenhof spreekt ergens van een „gedeel telijk eerherstel van de ethische theologie" (blz. 648). Welnu, wat Veenhof hier schrijft, is niet minder dan zulk een gedeeltelijk eerherstel. Want Bavinck heeft van deze ethische bevrijding van het openbaringsbegrip uit de in tellectualistische omklemming bij de oude orthodoxe theologie vol op profijt getrokken in de ont wikkeling van zijn openba ringsbegrip. Hij bracht in zijn openba ringsbegrip de notie van de ratie na Kuyper en Bavinck, bij mannen als Grosheide en Greij- danus, Ridderbos, Aalders en A. Noord tzij. Ook Van Gelderen, een uiterst bekwaam oudtesta menticus, was volop leerling van Bavinck. Trouwens, niet alleen de notie van de heilsgeschiedenis, heel de idee van de organische inspiratie, zoals Kuyper en Ba vinck die in de gereformeerde theologie invoerden, is mede aan de ethische theologie te danken. Veenhof spreekt hier voorzichtig. Hij zegt, dat men hier niet uitsluitend aan de ethische theo logie kan denken. Maar, zo ver volgt hij, het is „niet onverant woord aan de ethische theologie een belangrijk aandeel toe te kennen in de impulsen, die Kuy per en» Bavinck tot hun orga nische conceptie brachten" (blz. 628). Het gedeeltelijk eerherstel voor de ethische theologie zoekt Veen hof niet alleen positief in de in vloed, die deze theologie op Kuy per en Bavinck oefende. Hij wijst daarnaast op het billijke in haar kritiek op Kuyper en Ba vinck. Als zodanig noemt Veen hof vooral het feit, dat er bij Bavinck nog sterke intellectua listische tendenzen in zijn open baringsbegrip werkten, zodat de Schirft bjj hem en in het alge meen bij de oudere generatie van de gereformeerde theologen eerder het karakter droeg van theoretische informatie dan van heilswoord. Bovendien wezen de ethische theologen er terecht op, dat Bavinck de vragen, die er rezen op het punt van de bijbelse Op verschillende punten blijft Bavinck actueel: dat blijkt op nieuw uit Veenhofs dissertatii In de eerste plaats wijzen wij op de grondige analyse welke Veen hof geeft van Bavincks beschiij. ving van de verhouding va Woord en Geest (zie vooral b!i 503). Op dit punt was Bavind voluit een leerling van Kuype en theoloog van het kalvinistitf reveil. De wedergeboorte gaatij hem aan het geloof vooraf. De reformatorische visie op te Woord als zaad der wedergeboo; te (Zondag 52 Heid. Cat.) is h hem verzwakt. De wedergeboort als gewerkt door de Heillp Geest gaat bij hem vooraf aan a prediking van he evangelie. Tod behield Bavind hier tot op zekei hoogte een eiga zelfstandigheid te genover Abrahac Kuyper. Het is vai groot belang, Veenhof daarop wijst. Daardoor heef Bavinck de spiri tualistische ten dens in Kuypei theologie afge remd en de wes opengehouden voor toenaderin tussen de confes sionele richting! de Hervormd Kerk en de gere formeerde theo> gie. Niet voor ja heeft Veenhofa zijn proefsdtó veel waarden* voor de dogmfc sche arbeid Th. L. Haitjemi die altijd scherp* kritiek op Kuype heeft geoefend. In de tweed! plaats wijst Veen hof erop, dat Ba vinck terecht wees op de mense lijkheid in de Schrift, haar anti- docetisch karakter. God gaf zijn Woord door mensendienst. De woorden Gods zijn tot ons geko men doordat hij mensen in zij: dienst nam. Bavinck mag hier, al dus Veenhof, in een doordenkei van de vragen die hier liggen (Gen. 1-3; het bijbels wereldbeeld: de bijbelse geschiedschrijving) uit gangspunt zijn, niet een eindpunt (blz. 653). In de derde plaats wijst Veen-1 hof op de betekenis van Bavincta geschriften voor het heden mtf het oog op de tendens, die in tegenwoordige theologie bestai: om het kerygma, de verkondigiq van het evangelie, los te make van zijn grondslagen in heilsgeschiedenis, in de heilsfei- ten zelf. „In naam van óf „existentialiteit" wordt de „ob jectiviteit" verbannen", zo con cludeert Veenhof (blz. 649). Wij vinden deze opmerking belarf rijk. Veenhof heeft van Bavinck te krachtige evenwichtigheid in hei nadenken over de problemen ge leerd, die hebben we vandaal nodig. Het gevaar is niet denk beeldig, dat de huidige gerefor meerde theologie zich la* meeslepen door de nieuwere the ologie en de heilsfeiten als vaste grondslag van hét kerygnü loslaat. Ook hier vait van Ba vinck te leren. Alles overziende zijn wij dank baar voor deze uitvoerige studie Men kan zich afvragen of hei niet wat korter had gekund. Ee' boek van ruim zevenhonderd bladzijden is een moeilijk te han teren instrument. Aan de anden kant: de hele Bavinck ligt hier ir zijn openbarings- en Schriftleer voor ons.open en de ethische the ologie erbij! Dat is wat waard! De huidige gereformeerde theolo gie zal goed doen niet alleen v»» de moderne Duitse en Ameri kaanse theologie te willen leren Men kan bij Bavinck ontdekkej hoe men het eigentijdse denkei vruchtbaar kan maken voor verdere ontwikkeling van de historische gereformeerde theolo gie. Dat te hebben laten zien i> mede de verdienste van Veenhoö fraaie studie. Enschede R. H. BREMME* nen 10.000 m., Laanbeplanting opkronen 3000 m., Opstanden op- kronen 1 ha., Kwekerijwerk 6 ha., Planten 1 ha., Schonen en vrijstellen 25 ha., Dunnen 4 ha., Afplaggen Vt ha.. Heide schonen 30 ha., Brandgangen schonen Vt ha., Plantgaten maken 600 stuks, Vellen 2000 stuks, Stobben rooien 1500 stuks. Voor de bestrijding van mana gerziekte is het een uitstekende remedie. Na enkele weken is er een gemeenschap gegroeid, waar in iedereen gelijk is en meestal ook wordt getutoyeerd. De kampeerders komen uit alle beroepen en alle maatschappe- De zoons zetten de tent op, terwijl vader aan het werk is op het landgoedkamp Zuid-Ginkel te Ede. Voor vierde maal Er staat wel wat tegenover. Deze kampeerders, deelnemers aan de landgoedkampen (LGK) van de ANWB verrichten zater dags werk in het bos. „Hoewel het kamperen voorop staat bij die kampen, betekent LGK niet alleen lekker-goedkoop-kampe- ren of lekker-geen-kampgeld", zegt de heer G. v. d. Weijde, chef van de afdeling kamperen en verblijfsrecreatie van de ANWB. Hij zegt ook: „Primair is: de leden de gelegenheid geven te kamperen in nauw contact met de natuur. Er zijn er namelijk nog, die liever rustig kamperen op primitieve wijze in een stuk bos. Die rust en stilte op prijs stellen en die daarnaast van het werk ernst maken in een goed team." Dit jaar worden de landgoed- kampen voor de vierde maal ge houden. Het begin lag in 1963 toen de heer Van Tuil, directeur van het Nationale Park „De Hoge Veluwe" de klacht uitte, dat het hem door gebrek aan personeel onmogelijk was de heidevelden schoon te houden van dennen- en berkenopslag. De heer V. d. Weijde: „Ik heb toen de suggestie gedaan de kampeerders om hulp te vragen. Men dacht: Dat lukt nooit, ze zijn zelfs te lui om te wandelen." Kortom, de heer V. d. Weijde is op een zaterdagochtend naar het kampeerterrein op de Hoge Veluwe gegaan en heeft daar met de kampeerders afgesproken, dat ze één tot anderhalf uur van het weekeinde zouden besteden aan het werken op de hei. Het pessimisme van de leiding sloeg al gauw over in optimisme, toen bleek dat na één seizoen bij na honderd hectaren hei konden worden gezuiverd. Er werd dan ook soms met 250 man tegelijk gewerkt. De volgende stap was dat weekeindwerk een bredere basis te geven. Het is allang bekend, dat de bos- en landgoedeigenaars jaar lijks vele duizenden guldens moeten bijpassen. Er wordt dan steeds het eerst beknibbeld op het onderhoud. Paden groeien dicht, heidevelden worden over woekerd. Het is vooral het na tuurschoon en de recreatieve ontsluiting van de landgoederen (die meestal voor het publiek zijn opengesteld) die achteruit lopen. Aarzeling Er werd contact opgenomen met een aantal landgoedeige naars. Die zagen er wel wat in. De heer V. d. Weijde: „We kre gen wel het gevoel, dat er een aarzeling was. zeker bij de bosbazen". Verder werd een op roep in de Kampeerkampioen ge plaatst, die een overstelpende hoeveelheid reacties opleverde en ten slotte werd de leiding, met behulp van mentoren van de ANWB. opgezet. Al deze leiders gaan nu regel matig naar cursussen. Het zijn vooral de leiderscapaciteiten, waarop deze mensen worden geselecteerd. Op zestien landgoederen werd in 1965 ongeveer twaalf weekein den gewerkt door gemiddeld 15 gezinnen per landgoed. De eersten die van hun aanvanke lijke aarzeling terugkwamen, wa ren de bosbazen. „Dat komt", al dus de heer V. d. Weijde, „omdat geen enkele bosarbeider dit tem po heeft. De kampeerders werken maar één dag en dus kunnen ze moe worden. Ze kunnen veertien dagen uitrusten. Overigens gaven die bosbtizen ook toe, dat ze de laatste jaren met kneusjes werk ten". Kritisch De eigenaars of beheerders Schrijven enthousiaste brieven paar de ANWB. Dit enthousi asme wordt gevolgd door het aanbieden van landgoederen. De ANWB is echter bijzonder kri tisch. Omdat het kamperen op de eerste plaats staat, moet bij de keuze van het landgoed daarop gelet worden. Verder moet het werk geschikt rijn om door „le ken" te worden gedaan en mag Met elkaar werken, bankwerker naast bankdirecteur, timmerman naast aannemer en samen in rust kamperen, een ideaal dat voor veel kampeerders al werkelijkheid is geworden. Een remedie legen managerziekte. Hier wordt ge werkt op het landgoed ,jA>enen en Wolf eren" te Loenen aan de Waal, een van de vijf waar nog voor dit seizoen kampeerders ge plaatst kunnen worden. De ande re zyn ,JJe WambergIe Berti- kum in Noord-Brabant, „Klein Boeschoten" te Garderen, „Kas teel Geldrop" te Geldrop en „Va- renna" te Beekbergen. Nadere in lichtingen: ANWB Wassenaar se- weg 220 Den Haag, afdeling Kam peren en Verblijfsrecreatie, tel.: 070-81 43 81 toestel 459. het vooral niet eentonig zijn en bovendien moet de afstand tot het westen, waar toch de meeste kampeerders vandaan komen, niet te groot zijn. Er zijn (gelukkig zelden) toch nog wel eens moeilijkheden ge weest. Zo vroeg een beheerder aan de ANWB, hoeveel kampgeld hij kon rekenen... Het was ook wel eens nodig om met de eige naar te praten over het accent verschil tussen „tot uw dienst" en „in uw dienst"... Maar over het algemeen is de sfeer uitstekend, ook tussen eige naars en kampeerders. Zo zelfs, dat sommige landgoedbezitters zaterdags zelf komen werken. De combinatie van werken en kam peren op zo maar een stukje bos (waar een latrinetent en een ver afgelegen kraan vaak de enige luxe vormen) blijkt zo te zijn aangeslagen, dat soms het hele gezin meehelpt. Dat hoeft niet, slechts de mannelijke kampeer ders boven de zestien jaar hel pen, maar er zijn vaak wel klusjes op te knappen, die ieder een kan doen. De „produktie" is er dan ook naar. In één jaar werd in onge veer 2100 mandagen het volgende gepresteerd: Wegen en paden maken en/of verbeteren circa 5500 m., Grep- peli en sloten graven 200 m.. Greppels en sloten uitdiepen 1000 m., Wegen en paden open hakken, bermen schonen en dun-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1968 | | pagina 18