van de Heili:
VINKENOOG
Fouten in
de bijbel?
DUIDELIJKER ZICHT OP DE
■■éSbE
op het vinkentouw
GEESTELIJK
LEVEN
ZATERDAG 12 AUGUSTUS 1967
(Van onze kerkredactie)
MET grote regelmaat verschijnen de rappor
ten voor de generale synode van de Ge
reformeerde Kerken. De leden, die eind augus
tus in het openbaar bijeenkomen om aan het
werk te gaan, hebben reeds een volle dagtaak
om alles te lezen en te bestuderen. In de afge
lopen week is deze leesportefeuille echter nog
bijna 500 pagina's dikker geworden.
Prof. dr. G. C. Berkouwer heeft een boek ge
schreven (De Heilige Schrift, deel II), dat
eveneens gerekend moet worden tot de ver
plichte lectuur, willen de synodeleden werkelijk
op verantwoorde wijze besluiten nemen over
kwesties als „Assen" en de „Vrouw in het ambt".
BERKOUWER heeft niet bepaald een voor
liefde voor de langdurige en vaak ver
moeiende synodale discussies. Hij slaagde er de
laatste jaren steeds weer in om een jongere
collega de Vrije Universiteit als advi
seur te laten vertegenwoordigen. Ook
dit jaar zal hij zelf maar weinig zittin
gen bijwonen. Maar het ziet ernaar uit
dat hij toch „de man achter de scher
men" zal worden door zijn boek.
NIEMAND behoeft bang te zijn dat
hij zal „manipuleren", of de syno
deleden in een bepaalde richting zal
willen dwingen. Zijn nieuwste boek
loopt in het allerminst niet vooruit op
de beslissingen die moeten worden ge
nomen. Het tegendeel is het geval.
Maar het boek kan de leden wel be
hoeden voor besluiten die achter zou
den blijven bij de ontwikkeling in de
gemeenten en in de gereformeerde
theologie. En wat misschien nog be
langrijker is, het biedt vooral de vrees-
achtigen die leeuwen en beren zien op
de autobanen van onze tijd, een betere
bril.
BERKOUWER schreef een
boek waarop lang ge
wacht is. Toen het eerste deel
uitkwam, vorig jaar, grepen
velen er met verwachting
naar. Toch stelde het enigs
zins teleur. Hoewel het ge
prezen werd, schreven de
meeste recensenten dat de
„eigenlijke" vragen nog be
handeld moesten worden.
Het bevatte slechts de vin
geroefeningen, het echte opus
moest nog komen. Het ziet
ernaar uit dat dit deel de
bestseller zal worden van de
gehele serie „Dogmatische
Studiën".
De bijbel is al enkele eeu
wen in discussie. Maar voor
het eenvoudige kerkvolk"
bleef hij nochtans het Woord
van God. In de studeerka
mers worstelden ook ortho
doxe theologen wel met nieu
we vragen, maar in de kerk
banken kon men dit geloof
nog lang zonder moeite uit
spreken.
Hoogstens zochten de theologen
en hun tolken de argumenten van
tegenstanders te ontzenuwen, het
sterkst in het begin van deze
eeuw, en het scherpst in Amerika
(denk aan de serie Fundamentals
of the Faith). Hun geschriften
slaagden er echter niet in de
nieuw opkomende vragen af
doende te beantwoorden en de
twijfel af te dammen, al stelden
ze wel de eigen mensen gerust.
Die kregen het gevoel dat tegeno
ver het „ongeloof" het geloof in
het Woord van God toch maar
weer goed verdedigd was.
Nieuwe vragen
Maar in de naoorlogse lijd is
veel veranderd. Dag- en populai
re weekbladen en pocket-
book-theologieën doorbraken het
„geloofsisolement". Zij confron
teerden de eenvoudige gelovigen
met nieuwe inzichten en wierpen
vragen op die er vroeger nooit
geweest waren en waarop de cate
chisatie geen antwoord had gege
ven. De problemen van de stu
deerkamers groeiden uit tot vra
gen van de gemeenteleden.
Is de bijbel wel Gods Woord?
Wat bedoelen we als we het heb
ben over „inspiratie"? Er wordt
gezegd dat de bijbel „onfeilbaar"
is, maar er staan toch fouten in?
De reformatoren vonden de bijbel
zo'n duidelijk boek, maar ik snap
er zo weinig van. Men zegt dat
de bijbel betrouwbaar is. maar
de natuurwetenschap heeft bewe-
de man „achter de
synode-schermen"
zen dat het scheppingsverhaal
niet klopt?
En nieuwe woorden doken op
in de theologische taal, nieuwe
definities: „Gods Woord is in de
bijbel, maar de bijbel is niet Gods
Woord. De bijbel is een tijdgebon
den boek. Als Paulus zegt dat de
vrouwen in de gemeente moeten
zwijgen dan is dat geen gebod
voor alle eeuwen. De bijbel staat
vol mythen en legenden"
Geen wonder dat de gelovigen,
opgegroeid bij de probleemloze
belijdenis dat de bijbel Gods
Woord is, onrustig werden, voor
al toen ze gingen ontdekken dat
hun predikanten al evenzeer
bestormd werden door vragen en
maar al te vaak het antwoord
schuldig moesten blijven.
Natuurlijk had al die jaren de
theologie niet stilgestaan. Theolo
gen wisten al lang dat de bij
belschrijvers geen willoze secreta
rissen van God waren geweest,
die ijverig hadden opgeschreven
wat zij uit Zijn mond vernamen.
De boeken van de bijbel verto
nen verschillen in taal en stijl.
De boer Amos schrijft anders dan
de priesterzoon Jesaja, Mattheus
anders dan de meer filosofische
Johannes.
Het geloof in wat men noemde
„dictaats-inspiratie" of „mecha
nische inspiratie" was al lang
voor vrijwel iedereen opgegeven.
Prof. dr. Herman Bavinck sprak
over een „organische inspiratie".
Die uitdrukking ruimde plaats in
voor de menselijke aspecten van
lijk onderzoek, maar roept ertoe
op. De bijbel doet ook een beroep
op ons verstand. De wetenschap
pelijke benadering van de Schrift
is „niet alleen een recht, maar
ook een plicht" (p. 444).
Tegen vrees
Dit alles is niet nieuw, maar
als het vroeger buiten de eigen
gereformeerde kring geponeerd
werd, riepen dergelijke woorden
maar al te vaak verzet op. Men
vreesde dat een dergelijke bena
dering alle zekerheid op het spel
zou zetten. Berkouwer echter
zegt dit alles in een sterk pastora
le context. Zijn boek is meer dan
een dogmatische studie. Het is
tevens een troost voor de
vreesachtigen, een waarschuwing
om niet uit angst een weg in te
slaan die ons in het slop zal bren
gen, een oproep om eerlijk de
vragen onder ogen te zien.
Het is een „gelovig" boek,
waarin hij steeds weer
waarschuwt dat Gods Woord
„niet bedoelt te geven een
oriënterende, tijdloze algemene
verrijking van onze kennis, ter
bevrediging van menselijke
nieuwsgierigheid" (p. 378), „maar
dat het op de wijze van de Geest
de mens wil leiden tot gehoor
zaamheid en zo de mens in z'n
ganse bestaan bij het evangelie,
bij de blijde boodschap betrekt"
(p. 419).
Daarom kan Berkouwer
waarschuwen dat we de bijbel
niet moeten benaderen „met een
conceptie van het begrip 'be
trouwbaarheid' die niet aan de
Schrift zelf ontleend is en haar
allerminst blijkt eigen te zijn" (p.
191), en dat men niet moet uit
gaan „van het ideaal van exact
heid en precisie, dat aan de
Schrift zelf vreemd is" (p. 239).
De bijbelschrijvers hebben im
mers niet „bepaalde 'waarheden'
verkondigd, die dan uitgedrukt
worden in de kategorieën en
voorstellingen van hun tijd (de
tijdgebondenheid), maar ze heb
ben getuigd van een werkelijk
heid, waarbij ze spreken van een
zien en horen, van een tasten
met de handen t.a.v. een werke
lijkheid, die op geloof, ge
meenschap en blijdschap is ge
richt" (p. 230).
Juist omdat de bijbel én Gods
Woord én mensenwoord is, roept
hij ons op tot mondige studie. In
dat wetenschappelijk en kritisch
onderzoek kan „een onredelijk
heid binnendringen die de metho
diek laat heersen over de tekst
en haar legt op de pijnbank van
de methode" (p. 444). Dat gevaar
ziet Berkouwer duidelijk genoeg.
Maar hij wil het niet uit de weg
Hij schrijft: „Wanneer het op
zienbarende feit, dat het Woord
Gods ons tot „onderzoek" roept,
wordt verstaan en gehonoreerd,
zal de kerk bewaard kunnen blij
ven voor het vooroordeel, voor
dogmatische exegese en traditio
nalisme, voor de dictatuur van
een methode en voor neutraliteit
nu de graphe (het woord) van de
Geest het grote geheim vertolkt
en daarin de kerk vasthoudt in
een zeer bijzondere afhankelijk
heid die het luisteren er voor
beschermt een aangelegenheid
van het verleden te worden" (p.
445).
Meent 'hij dat hij zo alle ortho
doxe vrees heeft uigebannen? Al
lerminst: „Het is niet mogelijk
deze vrees door menselijke rede
neringen te overwinnen" (p. 445).
Maar Berkouwer herinnert aan
het woord van Christus: „Waar
om zijt gij zo bevreesd?"
De kerk behoeft het ge
heim van de Schrift niet te
beschermen „daarvoor
wordt gezorgd" (p. 446)
maar wel is „het pastoraat
zinvol en noodzakelijk dat in
Woord en daad op de bood
schap der Schrift de volle
aandacht richt, nu alleen
vanuit deze verkondiging
weer kan worden verstaan,
wat de Heilige Schrift bete
kent, hoe ze ons wil leiden en
tot een licht wil zijn" (p. 446).
Berkouwers boek is zelf ook
een stuk pastoraat.
Dogmatische Studiën, de Hei
lige Schrift, deel II, door prof.
dr. G. C. Berkouwer. Uitgave
J. H. Kok nv, Kampen. (464
blz.; 27,90)
de bijbel, voor het feit dat de
schrijvers in hun tijd bekende
feiten en gegevens in hun
geschriften verwerkten. Toch
blijft God de auteur en blijft de
Bijbel Gods Woord.
De laatste tien jaar hebben ge
reformeerde theologen echter een
vraagteken geplaatst achter deze
uitdrukking. Zij voldeed niet
meer in alle opzichten. Diep in
hun hart hoopten sommigen dat
Berkouwer hun een nieuwe en
duidelijker weg zou wijzen. Als
zij in dit boek een nieuw woord
verwachten ter vervanging van
„organisch" dan zullen zij teleur
gesteld worden.
Geen slogans
Het was trouwens ook nauwe
lijks te verwachten, want de
Amsterdamse theoloog is er niet
de man naar om „slogan-theolo-
gie" te bedrijven. Hij blijft in
het besef dat „organische inspira
tie" lang niet alles zegt toch
aan dat woord, dat Bavinck popu
lair maakte, vasthouden. Wel
diept hij bet verder uit.
Andere overbekende begrippen
laat hij echter liever liggen, zoals
„inspiratie" en „onfeilbaarheid".
Zij hebben voor hem een
bijsmaak gekregen. Liever ver
vangt hij hen voor „theopneust"
(letterlijk: door God geademd) en
door „betrouwbaar".
Als er al sprake is van een
definitie in dit boek, dan vinden
Een probleem dat telkens weer opduikt is de vraag of er
„fouten in de bijbel" staan. De orthodoxie heeft vaak ge
poogd te bewijzen dat dat niet zo is. Door nauwkeurige exe
gese konden in het verleden vaak aanvallen op de bijbel ge
pareerd worden. Wat op het eerste oog een fout leek, bleek
wel degelijk juist. Er is vaak al te gemakkelijk over „fouten"
geschreven. Maar er is al even vaak al te gemakkelijk gepo
neerd dat alle problemen op te lossen zijn.
Berkouwer gaat in zijn jongste boek eigenlijk alleen zijdelings
op deze vraag in. Hij plaatst dit probleem in het veel grotere ka
der van de „betrouwbaarheid van de bijbel".
Zijn uitgangspunt is de dienstknechtsgestalte van Gods Woord.
De Geest stond de schrijvers toe gebruik te maken van bronnen
uit hun tijd. Daarbij gingen zij niet onderzoeken of ieder cijfer dat
zü overnamen wel juist was. Dat konden ze ook niet. Maar ze ge
bruikten het materiaal om het heil Gods te verkondigen. Dat is het
doel en in dat opzicht is de bijbel betrouwbaar.
Het doel van de Schrift is niet ons exacte historische gegevens
te verstrekken, maar de mens midden in de wereld „te onderrich
ten. te weerleggen, te verbeteren en op té voeden in de gerechtig
heid, terwijl dan alles wordt samengevat in die ene skopus (ge
richtheid) der Heilige Schrift dat ene doel: „opdat de mens Gods
volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust."
iT
we die op pagina 31: „Het woore
Gods is in de geschiedenis tot ons
gekomen en participeert als
menselijk schrift aan die toegan
kelijkheid van een historisch
geschrift waarin het menselijk
toegaat, een menselijkheid, die
men niet mag relativeren om
toch vooral de Goddelijkheid te
kunnen eren".
Dubbel feit
Berkouwer geeft ons geen nieu
we inspiratieleermaar legt wel
grote nadruk op het feit dat de
bijbel én Gods Woord én mensen
woord is. Aan het ene feit mag
het andere feit niet opgeofferd
worden. Het èèn is niet minder
waar dan het ander. We mogen
al evenmin onderscheid maken
tussen deze beide aspecten. ..om
dat de goddelijke en de mense
lijke factor niet zijn te scheiden'
(p. 437). Doen we dat toch, dan
komen we op dwaalwegen te-
Zijn conclusie is dat in onze
tijd „de aandacht voor die mense
lijke bemiddeling" sterker is ge
worden. Ze „honoreert de weg
van het Woord" (p. 320). Hij ziet
dan ook een zekere ontwikkeling
in de gereformeerde theologie
„nu de openbaring Gods het
menselijk nadenken en de histo
rische confrontatie niet uitscha
kelt, maar opneemt" (p. 321), en
„nu de 'anthromorfe' (menselijke)
trekken onmogelijk kunnen wor
den geïsoleerd van de gehele
beschrijving, maar onlosmakelijk
verbonden zijn met wat in de
beschrijving van het handelen
Gods met de mens gebeurt" (p.
323).
Daarom schenkt Berkovlwer uit
voerig aandacht aan de „dienst-
knechtsgestalte van de Heilige
Schrift (van pagina 114-142, maar
ook telkens weer in zijn boek)
die nu duidelijk binnen ons ge
zichtsveld komt. Gods Woord is
ingegaan in mensenwoord. Die ge
dachte heeft consequenties. Een
gelovig onderwerpen aan Gods
Woord sluit bijbelstudie niet uit
en al evenmin het wetenschappe-
SIMON VINKENOOG zit niet op het vinkentouw
om de lezers die hij in zijn net vangt, kwaad te
doen. Integendeel: hij wil ze toespreken en vervolgens
weer vrij laten. Als ëéh moderne Slnt-Franciscus
heeft hij zijn vogeltjes lief en wil hij ze gelukkig
maken, door middel van zijn sermoenen. Hij heeft
immers zoveel te zeggen.
„Zoveel mogelijk houd ik mij
met alles onder de zon bezig" (bl.
273). Deze „eenzame rebel op een
buitenpost" (bl. 188, deze „non-
konformist, rebel, outsider, dich
ter" (blz. 240) heeft, zelf-
altijd alles willen weten..., het
naadje van de kous, het onderste
uit de kan" (bl. 230). Hij noemt
zich „geen deskundige." mJar
staat voor zijn publiek graag „als
delinkwent, als ketter" (bl. 124).
In 37 jaar hartstochtelijk leven
heeft hij ontzettend veel gezien,
gehoord, ervaren en geleerd (bl.
157). Na 6 jaar lager ónderwijs
en 4 jaar mulo heeft hij aan een
intensieve zelfvorming gedaan en
hij noemt ergens deze „auto-di-
daktiek de enig bestaande oplei
ding tot homo universalis (alzijdi
ge mens)." Van 1949 tot 1956 was
hij in Parijs aan de Unesco ver
bonden en maakte hij in zijn
functie reizen naar Montevideo
en New Delhi.
In 1957 keerde hij terug naar
Nederland en wist zich in
Amsterdam een positie te verove
ren als dichterlijk begeleider van
actuele gebeurtenissen die zich
bewegen rondom de kernwoorden
jeugd, straat, happening, extase,
vrijheid, bewustzijnsverruiming,
geluk, schuldloosheid, gezagsont-
kenning. Het boek dat we bespre
ken is een verzameling van mani
festen, toespraken, artikelen in
de pers enz., lopend van mei 1963
tot januari 1967, en het is opge
dragen aan „alle vrienden van de
mens 30 variaties op 1 thema."
Meeleven
Opvallend is zijn hartstochte
lijk meeleven met de gang van
zaken irt de wereld. Men kan dit
ook doen als bona fide confor
mist, zoals Harvey Cox in zijn
veelbesproken boek De stad
van de mens (The secular city,
New York 1965/6). De ondertitel
van het boek van Cox luidt: „Het
levenspatroon van de moderne
wereld in theologisch perspec
tief."
Cox wil van de nood der secula
risatie een theologische deugd
maken: de gemeenschap der heili
gen heet vandaag 'teamwork' en
het Koninkrijk Gods 'de techno
polis.' Cox doet een beroep op de
goede, de bewonderenswaardige
kant van de mens en hij probeert
een consequente humanisering
van het evangelie, o.a. door een
oneigenlijk gebruik van de ver
maningen in het Nieuwe Testa
ment.
Er is dus bij Cox een solide
achtergrond van academische, te
weten theologische en sociolo
gische vorming, alsook een bur
gerschap van goeden wille. De
christen moet op rationele wijze
naar de nieuwe situatie mee-evo-
lueren, meent Cox.
Tuchteloos
Niet alzo Vinkenoog. Men ziet
hoezeer jeugdervaringen, oplei
ding en milieu onze houding me
de bepalen. De uitspraak in Vin-
kenoogs boek op bl. 147 zou door
Cox geschreven kunnen zijn:
„Op dit ogenblik is godsdienst
eerder menselijk verkeer op ba
sis van kommunikatie en oprecht
heid, dan slaafs volgen van
vaststaande teksten, die het oor
en het hart van de mens niet
meer bereiken."
Maar het uitgangspunt is radi
caal verschillend. Cox is een aca
demisch gevormde christen-hu
manist; Vinkenoog is op straat
gevormd in de verwildering van
de oorlogsjaren, hij is afkomstig
uit een onkerkelijk milieu, een
tuchteloos veel-lezer en veel
schrijver.
Het woord 'tuchteloos' drukt
geen minachting uit; het heeft
betrekking op het ordeloze en
chaotische, dat overigens van de
zelfvorming geen vast kenmerk
hoeft te zijn. Cox zoekt inzicht
en begrip; Vinkenoog vrijheid, ge
luk, zelf ui tie ving, extase.
Cox schrijft vanuit „een ratio
nele, Protestantse, op succes ge
richte, behavioristische, uitgeba
lanceerde, .conformistische filoso
fie" (ik 'citeer een omschrijving,
voorkomende op bl. 211 van Vin-
kenoogs boek, die itiet specifiek
op Cox doelt, maar waarbij ik
wel aan Cox moest denken).
Vinkenoog vertegenwoordigt
het nieuwe humanisme van de
naakte, op zijn primitieve instinc
ten en aandriften teruggeworpen
massamens, die geen God, geen
erzonde, geen schuld, geen ver
zoening, geen gezag, geen tradi
tie. geen geschiedenis erkent,
maar die het verloren Paradijs in
de vorm van een nieuwe aarde
op staande voet wil- verwezen
lijkt zien.
Hierbij spreekt een intens ver
langen mee naar het transcenden
te, wat ook uitkomt in de studie
van oosterse godsdiensten, zoals
het Brahmanisme en het
Zcn-Boeddhisme. Cox, evenals Al-
tizer, heeft de transcendentie ge
offerd om de immanentie te ge
winnen. Vinkenoog wil niets offe
ren en laat het luik naar boven
openstaan.
Hij vraagt met betrekking tot
„de technisch-ontwikkelde, ratio
nalistisch functionerende mens":
„Waar zijn z'n heilige spelen, z'n
grote rituelen?" (bl. 30). Op dit
punt voelt hij dieper dan Cox en
Altizer. Vinkenoog schrijft over
„de westerse mens anno 1965"....
„Als ik zie hoe hij zijn geestver
mogens, zijn energie en kreativi-
teit verbruikt in een race naar
materieel bezit en komfort, en
geen acht meer slaat op waar-
lijke dingen" (betreur ik dit op
recht, bl. 40).
Naar aanleiding van
Simon Vinkenoog, Vogel-
VRIJ, Bouwstèïien 1963—
1967. Uitgave De Bezige
Bij (274 blz., 8,50).
de komende mens van de 21e
eeuw zuiverder aanvoelt.
De gezagscrisis, waarover Okke
Jager in het augustusnummer
van Op de Uitkijk wat Nederland
betreft zo indringend schrijft,
wordt meer en meer een mondia
le crisis, waarin zich demonische
diepten gaan openbaren dié aan
de genoemde Amerikaanse au
teurs schijnen te ontgaan. Aan
belde zijdeh van de vergelijking
evenwel is er een gevaarlijke
overschatting van 's mensen goe
de wil en bewonderenswaardig
heid. Waar de schuld voor een
transcendente God wordt verdoe
zeld of ontkend, worden in de
samenleving gevaarlijke brokken
gemaakt. En daar is ook geen
plaats voor verzoening en gezag.
Lijden
Mondiaal
Naar mijn mening vertegen
woordigen Cox en Altizer met
hun respect afdwingende publika-
ties de traditie van de renaissan
ce, die de toekomst niet heeft, en
respresenteert Vinkenoog met al
zijn verwardheid en gevaarlijke
exuberantie het nieuwe mondiale
humanisme, dat alle elite-cultuur
en hiërarchie verwerpt. Daarom
is mijn vergelijking tussen twee
zulke uiteenlopende figuren als
Vinkenoog en Cox gerechtvaar
digd, omdat hier niet de vraag in
het geding is wie van de twee op
een hoger intellectueel niveau
staat (Cox natuurlijk), maar wie
Natuurlijk is het niet voldoen
de wanneer de fundamentele
schuld voor God als dogma
wordt geponeerd; ze moet wor
den ervaren als een existentiaal,
een zijnswijze, een manièfe
d'être van de mens. Men moet
eronder lijden en om verlossing
schreeuwen. Om dan te ervaren
dat die verlossing er ls, in het
totale en volbrachte werk van Je
zus Christus.
Het gaat hier niet over een
leerstuk, maar over een werke
lijkheid. Men neemt met grote
belangstelling en aandacht ken
nis van wat heldere koppen als
Cox en Altizer schrijven, en wat
een door velen als warhoofd ge
ziene figuur als Vinkenoog
schrijft, om dan te ervaren dat
noch aan die bepaalde confor
mistische, noch aan die andere,
non-conformistische kant de op
lossing kan worden gevonden.
Nog veel zou op te merken zijn
over wat Vinkenoog zegt over de
straat, de moderne kunst, over de
jeugd en het jeugdwerk, onder
wijs én arbeid, maar ik heb mijn
ruimte al overschreden.
Dr. C. RIJNSDORP
Engel Angel
a meuvje HUBSN
t<Koe<fEM CPS CP
een cettTff
7M
/Au HUP HUIS
SeMy,
OBipKSP u/er
Hcuotu uier
VAN bat ioour
Peesr/es.
nu ut ep uef eeui
ere A BCH<