Alles blijft toch
het oude
GENOEG NIEUW LEVEN
VOOR DODE FONDSEN
Hofje
voor
arme
hooien
Alleen traditie
NOG STEEDS VIJF GULDEN
VOOR WIJNKOPERSKNECHTEN
ZATERDAG 24 DECEMBER 196#
DE bewering is speculatief, omdat het bewijs ontbreekt. Toch houden deskundi
gen vol, dat er in ons land tientallen fondsen bestaan, die samen een kapitaal
van vele miljoenen guldens beheren.
BEHALVE de regenten die overigens niemand kent is er geen enkele in
stantie in ons land, die op de hoogte is van het aantal fondsen en van het be
drag, dat zij onder hun hoede hebben. Het zijn „dode fondsen", veelal eeuwen gele
den uit nalatenschappen gesticht. Door algemene sociale voorzieningen hebben zij
hun functie verloren; hun kapitaal is bij banken gedeponeerd. Niemand kijkt ernaar
om of doet er wat mee
Op 1 januari 1965 is noodzakelijke financiële hij-
stand overhcidsplicht geworden. Dat betekent, dat
particuliere fondsen in het leven geroepen om
liefdadigheid te bedryven op het terrein van levens
onderhoud geen taak meer hebben. De namen van
deze fondsen zyn bekend. Onder de werking van de
Armenwet hebben zy zich laten registreren, omdat zy
dan in aanmerking kwamen voor belastingfaciliteiten.
Het „Verslag over de verrichtingen aangaande het
armbestuur in het Koninkryk der Nederlanden over
1952" vermeldt namen en adressen van enige duizenden
fondsen, die op het ogenblik nog kapitaaltjes va
riërend van duizend tot dertigduizend gulden be
is nog niet afgerond, maar de indruk bestaat
dat dc speurtocht wcini"
■ete gegevens zal op-
Vermoeden
Anoniem
Daarnaast zyn er de „dode fondsen", die in de
anonimiteit gehuld blijven. Zij dateren soms uit de
Middeleeuwen en hebben doelstellingen, die vandaag
niet meer van toepassing zyn. Met het gevolg, dat de
beheerders, zich aan de letter van liet doelartikel hou
dend, al sinds een lange reeks van jaren geen cent meer
uitkeren. Het kapitaal is „dood". Het is belegd in aan
delen of onroerende goederen. Niemand profiteert
Fondsen hebben geen registratieplicht, ook niet onder
de nieuwe Wet op dc stichtingen. Daarom is het prak
tisch onbegonnen werk, ze op te sporen en na te gaan
hoe groot het bedrag is dat by banken is gedeponeerd.
De Nationale raad voor maatschappelijk werk heeft
als overkoepelend lichaam dé aangewezen organi
satie anderhalf jaar geleden geprobeerd, een inzicht
te krijgen in het aantal „dode fondsen". Het onderzoek
Het vermoeden is gerechtvaardigd dat verreweg de
meeste „dode fondsen" in kerkelyke (lees: rooms-
katholieke) handen zijn. Slechts in enkele gevallen zyn
argwanende beheerders, soms behept met hautaine
regentenmentaliteit, bereid te vertellen wat het doel
van hun fonds is geweest en hoeveel geld het onder
Sporadisch komt dat in dc publiciteit, als „verlichte
regenten" van een eeuwenoud, in dc zee der historie
verzonken fonds besluiten, het kapitaal te besteden
voor om een voorbeeld te noemen de bouw van
een bejaardenhuis. Dan blijkt, dat liet fonds vele
honderdduizenden guldens rijk was.
Miljoenen guldens liggen te slapen! Regenten willen
(of durven?) er niet» van uit te geven, omdat het
doel waarvoor het fonds indertyd is gesticht, eenvoudig
niet meer bestaat. Dat is de grote tnocilykheid. De
beheerders laten zich leiden door in vergeelde testa
menten vastgelegde opdrachten.
Daarmee is voor hen de kous af. Zy wagen het zelfs
niet, het doelartikel overdrachtelijk uit te leggen en
aan de moderne omstandigheden aan te passen, zodat
het kapitaal alsnog ten nutte kan worden gemaakt
Mr. R. H. Knegtmans, plaatsvervangend hoofd van
de hoofdafdeling bijstandszaken van het ministerie van
cultuur, recreatie en maatschappelijk werk, zegt: „Het
is voor ons onbevredigend te vermoeden dat er gelden,
bedoeld voor dienstverlening, niet worden gebruikt."
Het ministerie, evenmin op de hoogte van liet aantal
„dode fondsen", speculeert er op, dat fondsbesturen
wat met het kapitaal gaan beginnen. Méér kan en mag
het uiteraard ook niet doen dan mogelijkheden aan
wijzen, waarop het geld voor een nuttig doel kan wor
den besteed.
Dat moet op basis van vrijwilligheid by de fondsen
gebeuren. Waarom is daarvan tot nu toe in de praktyk
zo weinig terechtgekomen? De halsstarrigheid van dc
regenten schynt de belangrijkste oorzaak te zyn. Een
grote rol speelt ook de onbekendheid van de beheer
ders met de mogelijkheden. Deskundige voorlichting
door het departement kan daar dus mogelyk veel ver
andering in brengen.
„Wij kunnen richting geven aan een zinryke beste
ding van de kapitalen. Het initiatief moet echter van
dc fondsen zelf uitgaan. Eigenlijk moest het zo zyn,
dat de „dode fondsen" met het plan kwamen, een
inventarisatie op te maken. Wijziging van het doel
artikel hoeft geen onneembare barrière te zyn. De
rechterlijke macht kan daar een uitspraak over doen",
aldus mr. Knegtmans.
De mogelijkheden om hot „slapende" kapitaal ..wak
ker te schudden" zyn legio. Het departement is van
plan, in zijn voorlichting daar voorbeelden van te
geven. Fusering van een aantal fondsen, waarvan de
doelstellingen overeenstemmen, schept de gelegenheid,
grootscheepse projecten aan te pakken.
Op het terrein van algemene gezondheidszorg, maat
schappelijk werk, bejaardenzorg zijn nog onvoldoende
plannen te realiseren. De gedachten gaan uit naar de
stichting van zwembaden, dorpshuizen, speelplaatsen,
bejaardensociëteiten en dienstverleningscentra voor be
jaarden en gehandicapten.
Er zyn overigens reeds talrijke fondsen, die na de
inwerkingtreding van de Algemene bijstandswet, hun
koers hebben gewijzigd. Vele diaconieën geven bijdra
gen voor andere doelen, nu ondersteuning riet meet
zo direct nodig is.
Voorbeeld
In een gemeente op de Zuidhollandsc eilanden vindt
men een treffend voorbeeld van een andere bestemming,
die aan een oud fonds is gegeven.
Uit de nalatenschap van een vermogende weduwe
werd op 21 juni 1681 een fonds gesticht met een twee
ledig doel. Als haar nakomelingen in behoeftige om
standigheden zouden komen te verkeren, moesten zy
met geld uit het fonds worden geholpen en „indien
God ons land mocht bezoeken met pestilentie of te
dure tyd" moesten armen een uitkering krygen.
Het is duidelijk, dat beide doelartikelen niet meer
adequaat zyn aan de huidige omstandigheden. Dat
vonden de beheerders ook en daarom besloten zy, het
fonds aan preventieve gezondheidszorg ten goede te
laten komen. Zy kochten een pand voor een kruis
vereniging en verplichtten zich, een jaarlyksc bijdrage
aan het salaris van de wijkverpleegster te verstrekken!
Mogelijkheden
Do heer Knegtmans haalt dit voorbeeld graag aan
om te illustreren, dat er voor „dode idsen" genoeg
nieuwe mogelijkheden zyn. Voorwaarde is, dat dc
regenten zelf met dc plannen op tafel komen.
Het is in hun hand of miljoenen guldens „dood"
kapitaal in bankkluizen blyven rusten of niet!
„Niemand kent zftn toe
komstig lot". De gezwollen
naam staat voor een Leid-
schendams fonds, dat al ja
ren niet meer functioneert,
maar op papier nog wel be
staat.
Zijn doelstelling was de „uitde
ling van levensmiddelen en
brandstoffen gedurende de win
termaanden aan bchoeftigen van
alle gezindten".
Hendrik van Wijk (71), enig
overgebleven bestuurslid, herin
nert zich nog, dat vroegir tal
van dorpsbewoners elke week
brood, rijst, vlees en turf in het
„bedelingshuis" kwamen halen.
Aan die uitdeling ging jaar
lijks een collecte vooraf, die in de
regel goed werd bedacht. Het
was normaal, dat we giften van
250 en 500 gulden in de bus von-
In 1928, drie jaar voordat hij
zijn vader in het bestuur opvolg
de, werden voor de laatste keer
levensmiddelen en br mi; tof'en
uitgedeeld. Daarna was er (geluk
kig) geen behoefte meer aan.
Wel werden nog een tijd lang
giften van drie of vijf gulden
verstrekt aan mensen die daar
voor in aanmerking kwamen,
maar daaraan is jaren geleden
ook een einde gekomen. „Er zijn
toch immers geen arme mensen
Het fonds bezit nog een bedrag
van duizend gulden. Van Wijk
zoekt er een goede bestemming
voor, maar hij
heeft die nog niet
gevonden.
„Ik ga het fonds
opheffen. Het staat
mij volkomen vrij,
met het geld te
doen wat ik wil.
Eigenlijk had het
fonds allang niet niet meer mo
gen bestaan, want het heeft toch
geen enkel nut. maar de vorige
voorzitter heeft het steeds kunst
matig in leven houden."
Intussen breekt Van Wijk zich
het hoofd over de vraag aan wie
hij die duizend gulden moet
schenken. Hij heeft al het advies
van een notaris ingeroepen, maar
die deed hem ook geen goed idee
aan de hand.
Het gaat om een luttel bedrag,
maar de oud-aannemer wil het
desondanks goed besteden. Hij is
erg kritisch. „De gemeente krijgt
Bij Het bombardement van Rotterdam in de
meidagen van 1940 is het hele archief verloren
gegaan, maar er was toen elders al zoveel op
getekend, dat de geschiedenis van het Hofje
„Uit Liefde en Voorzorg" voor het nageslacht
volledig bewaard is gebleven.
Op 30 juli 1782 bepaalden de gefortuneerde zusters
Maria en Alida de Koker nichten van de al even
charitatieve Gerrit de Koker in hun testament, dat
uit de nalatenschap het voor die tijd kapitale bedrag
van dertigduizend gulden moest worden besteed voor
de bouw van een hofje voor brodeloos geworden
dienstboden en keukenmeiden".
Eén voorwaarde verbonden zij het hofje aan de Schiedamsesin-
aan hun vorstelijke gift: de gel gesticht. Het bleef daar tot
tweeëntwintig bejaarde vrouwen. 1902, toen de bewoonsters ver
die gratis in de huisjes mochten huisden naar het nieuwe hofje
wonen, moesten „bij voorkeur aa„ de Voorschoterlaan in Kralin-
van Remonstrantse of Doopsge
zinde Godsdienst zijn". „Doch
overigens wordt geen verschil in
christelijke religie gemaakt",
haastten zij zich aan die bepa
ling toe te voegen.
Kort na hun dood in 1794 werd
het niet, want zij heeft geld ge
noeg."
De bejaarden schijnen ook wei
nig kans te hebben. Van Wijk:
„Zij gaan er toch maar een lolli
ge dag van maken met een
uitstapje. En daarvoor :s het geld
niet bijeengebracht."
gen. Daar staat het nog steeds,
onopvallend achter een hoog ijze
ren hek: een kleine gemeenschap
van bejaarde dametjes, die, brei
end, hakend en babbelend, van
een onbezorgde oude dag genie
ten. En dat allemaal dankzij de
liefdadige zusters De Koker!
Zorgen
dat is bedriegende schijn. In zijn
statig herenhuis klaagt regent G.
van Stolk Jr. (78), die veertig
jaar geleden zijn vader in het
stichtingsbestuur opvolgde, steen
en been over kwellende geldzor
gen. De stichting beheert een
bescheiden kapitaal. De rente is
onvoldoende om de kosten te
bestrijden. De gemeente moet elk
jaar bijspringen om de eindjes
aan elkaar te knopen.
Oude stoel
Rustend graaniinportcur Van
Stolk, type van de autoritaire re
gent: „Vroeger waren de regen
ten nog vermogend. Als er geld
tekort was, schoven zij een paar
duizend gulden af. Dat kun je
tegenwoordig niet meer van hen
verlangen. Zo af en toe geven ze
nog wel 's een oude stoel of een
kachel, maar daar houdt het mee
op.!"
Hij maakt er geen geheim van.
Dc aardigheid van het re
gentschap is cr af. De gemeente
heeft nu ook een vinger in de
pap en dat betekent, dat liet
stichtingsbestuur niet meer ge
heel zelfstandig kan optreden.
Het is óf het een óf het ander
Als Rotterdam geen subsidie zou
geven, zou het vredige hofje mis
schien allang opgeheven zijn en
Eén ding hebben de regenten
echter niet ln de hand: de be
langstelling om gratis in een hof
jeshuis te wonen taant. Van
Stolk begrijpt daar niets van. „In
een bejaardentehuis moeten ze al
hun geld afgeven en zich aan
strenge regels
houden. Bij ons
mogen ze alles
houden en zijn ze
zo vrij als een
vogeltje in de
lucht. Ze mogen
weggaan en thuis
komen wanneer
ze willen."
Er zit meer achter: in moderne
bejaardencentra is centrale ver
warming en heeft elk apparte
ment een goede wasgelegenheid
met douche. De huisjes op het
hofje hebben dat niet, nog niet
althans. Voor vele adspirant- be
woonsters is dat de reden om in
een bejaardenflat zien te komen,
de daaraan verbonden kosten ten
spijt
woordig allemaal centrale ver
warming. Net of dat niets kost!
Ik heb in mijn huis ook centrole
verwarming laten aanleggen.
Had ik dat maar nooit gedaan.
Vroeger had ik nooit last van reu
matiek, tegenwoordig loop ik
krom van de pijn..."
Bepalingen
Na zoveel jaar wordt aan de
bepalingen in het testament van
de zusters De Koker niet meer
zo stipt de hand gehouden. Dat
kan ook niet. De tijden zijn ver
anderd. Nieuwe bewoonsters
moeten om voor een woninkje
in aanmerking te komen vijfhon
derd gulden neertellen. Voor dat
bedrag wordt het huisje hele
maal opgeknapt. Het kost meer,
maar de rest legt de stichting
erbij.
Er wordt ook niet meer zo
streng op gelet of de bewoonsters
van „christelijke religie" zijn. De
meesten zijn wél bij een kerkge
nootschap aangesloten. Van Stolk
zelf buitenkerkelijk heeft
daar wel vrede mee. Hij zegt:
„Ik heb liever geen buitenkerke
lijken op het hofje, want daar
komt toch maar herrie van."
Een van de weinige fondsen die nog
steeds functioneren zij het meer uit tra
ditie dan uit noodzaak is dat van het
Voormalig Wijnkoopers Gilde te Rotter
dam. Zeven gepensioneerde wijnkopers
knechten (of hun weduwen) krijgen eens
in de drie maanden een uitkering van
7,50 per week per echtpaar (of van 5
voor alleenstaanden).
Het Gilde der Wijnkopers, dat tot het bombarde
ment van 1940 een gildehuis had aan de Wijnha
ven, werd in 1820 onder Koning Willem I opgehe
ven en omgezet ln een fonds met een kapitaal van
f85.000 De doelstelling was: „Ondersteuning van
oude, gebrekkige, zieke of behoeftige beoefenaars
van beroepen of bedrijven; betaling van de kosten
hunner begrafenis en verstrekken van reisgeld
aan ambachtsgezellen e.d."
De wijnkopers uit het begin van de vorige eeuw
waren sociaal voelende mensen door het kapitaal
van hun gilde beschikbaar te stellen voor hulp
aan personeelsleden, die na hun 65e jaar in moei
lijke omstandigheden geraakten.
De laatste tientallen jaren is de functie op de
achtergrond geraakt door gunstige sociale voorzie
ningen, maar een eeuw geleden klopten tal van
wijnkopersknechten bij hun vroegere werkgever
aan om een uitkering.
Secretaris-penningmeester J. van Vollenhoven
(66) van het fonds: „Het gebeurt nu nog wel, dat
we aanvragen krijgen. Op de wachtlijst staan er
op het ogenblik drie. Wij kunnen echter maar een
beperkt aantal mensen helpen, gezien de beperkte
financiën."
Het kapitaal is tegen lage rente belegd. Het
bedrag van de rente en dat van de uitkeringen
moeten elkaar in evenwicht houden. Dat betekent,
dat het fonds niet iedere gegadigde een uitkering
kan verstrekken.
JACOB COORNHART-FONDS
999
J. E. VAN DER POT
De Rotterdamse koopman
Jacob Coornhart (ook wel ge
speld als Coornhert) was een
werkgever, die het goed met
zijn bedienden, koetsiers, tuin
lieden en keukenpersoneel op
had.
Toen hij in 1760 overleed, liet
hij zestigduizend gulden na met
de opdracht, een gedeelte van
dit kapitaal jaarlijks onder de
nakomelingen van zijn huisper
soneel te verdelen. Voor de eer
ste maal gebeurde dat in 1766,
toen zijn weduwe stierf. De laat
ste maal was in 1928.
In dat jaar werd dc thans 81-jarige
lieer J. E. van der Pot, oud-bihlio-
thecaris van het Rotterdnmsch Lees
kabinet, één van de vier administra
teurs van het fonds. Op zijn voorstel
kreeg het een andere bestemming.
„De praktijk was al te gek ge
worden. Elk jaar kreeg een aantal
mensen een uitkering van een tien
tje of zo. Daar konden ze wat sigaren
voor kopen. Zoden zette het niet
aan de dijk."
Van der Pot, ver familielid van Ja
cob Coornhart, suggereerde de elk
jaar te verdelen dui
zend gulden voor stu
diebeurzen van drie
honderd gulden te be
steden. Predikanten
van de Remonstrantse
Gemeente mochten de
gegadigden aanwijzen.
Die wijziging van
het doelartikel was mogelijk, omdat
Jacob Cornhart had bepaald, dat de
administrateurs uitsluitend aan elkaar
verantwoording verschuldigd zijn.
Een jaar of zeven geleden werd de
bestemming opnieuw veranderd, om
dat er onder studenten geen directe
behoefte meer aan beurzen bestond.
Er werd toen besloten, dat de admi
nistrateurs om beurten een goed doel
zouden aanwijzen. Zo heeft de Telefo
nische Hulpdienst in geestelijke en
sociale nood in de Maasstad een keer
de uitkering van duizend gulden ge
kregen.
Gezond plan
Toen Van der Pot, wiens voorvade
ren het fonds ook hebben beheerd,
dit jaar zijn regentschap neerlegde,
stelde hij voor, het hele kapitaal
schommelend tussen de dertig- en
veertigduizend gulden in één keer
een bestemming te geven en het
fonds daarna op te heffen. Het was
een gezond plan. maar de andere ad
ministrateurs voelden er niet voor.
En daarom blijft alles bij het oude.