Voorgrond en
achtergrond
in de poëzie
Ruth
schildert
ook met
EEN AANTAL BUNDELS BEKEKEN
Tristan
en
Isolde
knap
gebracht
ZATERDAG 19 NOVEMBER 1966
TE vergelijken met de leerlingenuitvoering van een
muziekschool is de expositie van wandkleden, tot
eind december te zien in de meubelafdeling van de
Rotterdamse Bijenkorf. Een charmante, en in dit ge
val ook kleurige demonstratie van vorderingen, die
nog niet op de schaal der kritiek behoeven te worden
gewogen. De waarde schuilt meer in het zich willen
bekwamen in deze tot de verbeelding sprekende
expressievorm. In nevenstaand interview richten wij
daarom de aandacht op Ruth Salinger, de lerares
achter haar exposerende leerlingen.
Een gedicht is altijd een ding
geweest met een voorgrond en
een achtergrond. Net als bij een
landschap loopt de voorgrond in
de achtergrond over. Wat voor
aan staat, is heel duidelijk te
zien. De beschouwer staat trou
wens in het landschap; het pano
rama begint van zijn voeten af.
Zonder beeldspraak: het tradi
tionele vers had een duidelijke
indeling; het vertoonde meestal
maat en rijm; het was begrijpe
lijk inzover je van het gedicht
een parafrase kon maken.
Schoolse lieden lieten hun
leerlingen verzen parafraseren,
waardoor vaak de indruk geves
tigd werd, dat de parafrase de
eigenlijke 'inhoud' van het vers
voorstelde. Het gedicht was een
omweg tot zijn parafrase. Het
poëtische bestond dan in het
hanteren van ongebruikelijke
woorden; woorden en uitdruk
kingen van een hogere sociale
klasse dan die uit de gewone
omgangstaal. Achter die dich
terlijke taal stonden immers
„verheven" gevoelens, die nu
eenmaal op een bijzondere ma
nier moesten worden vertolkt.
X)RBURG - „Dit is mijn
ilet", zegt Ruth Salinger
ze laat drie grote laden
lapjes zijde zien.
auw, groen, geel, rood.
alle denkbare scha ke
igen. Daarnaast een
istje met evenveel ver-
hillende kleuren garen
tafel een naaimachine.
Ilemaal onmisbare beno-
gdheden voor het ma-
van wandkleden.
Ruth Salinger, vrouw van
eldhouiver Aart van den
Issel ik werk onder mijn
tisjesnaam om verwarring
voorkomen studeerde
i de Koninklijke Academie
Den Haag schilderen.
Hoe zij ertoe is gekomen
wdkleden te maken?
„Op een avond hen ik uit
m grapje begonnen. Ik nam
effen lapje stof en ging
als het ware met garen op
kenen. Het intrigeerde me.
m meer kleur te krijgen,
ik onder het garen
kpjes.Het heeft niets met
4 nylicaties te maken", zegt ze
Wig. haat dat woord.
R doe geen steek met de
md. Die verschillend getinte
pp en gebruik ik alleen om
it geheel te verlevendigen,
moet het zien als de
uren van een aquarel."
J werkt bij voorkeur met
Bd?"
JJee. Dat denken veel mensen,
aar het is niet waar. Toevallig
id ik een stel onderwerpen, die
tstekend geschikt waren om er
od in te verwerken."
xperimenteren
Ze schenkt koffie. Haar doch-
rtje neemt er geen genoegen
in een hoek van de ka
ler op te drinken. Gedecideerd
';t ze haar kopje en komt op
eigen stoeltje bij ons zitten.
>at mag," zegt mevrouw Van
n IJssel want dat is ze nu
ren „maar je moet wel stil
Als Ruth Salinger gaat ze
rder: „Sinds een jaar geef ik
op de Koninklijke academie
Den Bosch. De directeur. Jan
n Haren, was zo enthousiast
er kleden die hij op een ten-
onstelling had gezien, dat hij
sloot er tijd voor uit te trek
en in het lesrooster. Verleden
was dat zes uur, nu is het
n hele dag. Ik vind het leuk,
ook mijn leerlingen zijn en-
ousiast."
-Hebben jongens er belangstel-
ig voor?"
.Waarom niet? Het is fijn om
sxperimenteren, ook voor hen.
het gebied van de schilder-
st is al zoveel ondernomen,
laar dit terrein ligt nog hele-
aal open."
-Geeft u ze bepaalde richtlij-
W»
Toen ik de eerste dag op de
ademie was, heb ik eigen werk
ka zien om hun een idee te
fven van mijn bedoelingen. Ver
laat ik ze zelf „modderen"
is gelukkig nog nooit gc-
turd dat ik iemand een onder
op aan de hand moest doen. Ik
ze altijd de machine te ge-
hiiken. Waarom dat gepruts
De echte poëziekenners wisten
wel beter. Zij wisten dat de ach
tergrond het eigenlijke poëtische
element vertegenwoordigde. Dat
essentieel-dichterlijke onttrok
zich aan het analyserend
verstand. Vandaar dat Nijhoff
kon zeggen: er staat méér dan er
staat. Het verschil tussen poëzie
en pseudo-poëzie was, dat de ech
te poëzie die levende, geheimzin
nige, naar onbekende verten wij
zende achtergrond bezat en de
pseudo-poëzie niet.
De eigenlijke poëzie is van alle
plaatsen en tijden; de voorgrond
wisselt, of ontbreekt soms. En
dat laatste is vandaag doorgaans
het geval. Dit verschijnsel is op
zichzelf niet nieuw. Reeds de ou
de Skalden zochten het wezen
van het dichterlijke in de duister
heid. Op hoogtepunten van ver
voering sprak de dichter bijna
een soort tongentaai.
Ook een ✓riithyrambische psalm
als 68 is duister, en dat niet al
leen omdat hij zinspeelt op zaken
en samenhangen die de He-
braïcus moeilijk of niet kan ach
terhalen. Herman Gorter, in zijn
sensitivistische periode, schreef
ook duistere poëzie, hoewel die
via natuurimpressies nog wel te
benaderen was.
Gevoeligheid
Het verschil tussen de duister
heid van de hedendaagse poëzie
en die van vroeger is, dat niet
alleen het redelijk-heldere, maar
ook het gevoelige is uitgebannen.
De menselijke samenleving op
aarde doet zich niet als redelijk Duidelijk
voor en met zijn gevoelens weet
de hedendaagse mens nauwelijks
raad.
wil me vandaag ertoe bepalen
enkele dichterlijke omschrijvin
gen van het verschijnsel poëzie
uit een aantal min of meer recen
te bundels aan te halen. Men
hoort dan wat de dichters er zelf
van denken.
Om ruimte te sparen moet ik
de verzen wel als proza laten
afdrukken; ze moeten daar te
gen kunnen en zo niet, dan is de
verdeling van de regeltjes in de
bundel in kwestie altijd wel te
rug te vinden. Of de dichters
belangrijk zijn en de geciteerde
verzen van hoge kwaliteit, doet
in dit verband minder ter zake.
„De Muan". wandkleed i
met de hand? Het conservatieve
idee dat alleen handwerk goed
zou zijn, moet eruit. Met mijn
leerlingen héb ik een toneelgor
dijn gemaakt, zonder één
handsteek."
Schilderen
gauw tevreden. Een paar van
mijn leerlingen werken heel
vlug. Soms komen ze na een uur
op me af, en houden me een
Kleed voor. Fantastisch goed. Ik
snap dat niet."
„Maakt u van tevoren een ont
werp?"
Ze haalt er een paar en laat ze
zien. „Kijk, heel summier. Onder
het bezig zijn fantaseer ik ver
der. Dat is zo fijn: dingen, die je
in schilderijen niet kunt doen, Eigen Stem
zijn hier mogelijk. Je heerlijk uit
leven. Toch blijft schilderen
hoofdzaak, dit is maar aanvul
ling. Ik vind het heel belangrijk
dat zo te zien. Anders gaan aller
lei mensen zeggen: „O, Ruth Sa
linger, dat is die juffrouw van
die wandkleedjes..."
De poëzie, hoe kan het anders,
spiegelt deze verbijsterende situa
tie. De dichters van moeilijke
poëzie zijn niet dom: integendeel,
hun werk verraadt vaak grote
intelligentie en belezenheid Ze
zijn niet ongevoelig, alweer inte
gendeel: het is juist hun hulpelo
ze gevoeligheid, het is de inge
wikkeldheid van hun emoties en
wat daarachter zit, die het hun
ten overstaan van de wrede we
reld onmogelijk maakt over hun
gevoel op de ouderwetse gevoeli
ge wijze te spreken.
Remco Campert, in zijn bundel
Hoera, hoera (Bezige Bij, 54 blz..
2,75) zegt het al heel duidelijk.
„Hoe duidelijker ik 't wil zeggen,
hoe slechter ik uit mijn woorden
kom. Dit lijkt me een typisch
verschijnsel van het een of an
der."
Kan dit een understatement he
ten, Harry Mesterom legt wat
meer zwaarte in zijn omschrij
ving. Ik citeer zijn gedicht „Zon
der titel" uit de bundel Een gat
in de lucht (Arbeiderspers, 35
blz., 3,90). „Ik houd een gedicht
in mijn hand. Het weegt bijna
niets. Misschien nog geen ons
van iets. Toch zitten er woorden
in die je nauwelijks kunt tillen.
Je zou het niet zeggen en ik weet
ook niet goed hoe ik dat uit moet
leggen. Soms steek ik midden in
de nacht een letter, een woord
aan dat in lichtelaaie komt te
staan en knettert als een ster."
A. P. F. Angevare, ik citeer uit
zijn bundeltje Vrije zaterdag (Ar
beiderspers. 58 bl.z, 4,50) be
gint met te zeggen wat poëzie
niet is en pas dan wat zij wel is.
„Poëzie is niet de lieflijke doch
ter des huizes, theeschenkend in
vingerhoeden van dresdener
porselein, of bloemen schikkend
in de vazen van het getemd ver
langen, noch het roodwangige
Met dat al is het voor de le
zer, en voor de criticus als be
middelaar tussen dichter en pu
bliek, niet gemakkelijk de heden
daagse, zeer overvloedige poë
tische produktie te volgen, te
verstaan en te beoordelen. Ik
LES REBELLES
VAN
J. P. CHABROL
Van Jean Pierre Chabrol verscheen een nieuw
boek, Les Rebelles, dat op het titelblad een
roman genoemd wordt. Wie bij deze benaming denkt
aan een bepaald conflict, waarbij een beperkt aantal
personen is betrokken, dat een bepaalde ontwikkeling
doorloopt en leidt tot een oplossing in welke vorm
dan ook, zal een licht protest in zich voelen op
komen. Hij zou een titel als „Schetsen uit het leven
in de Cevennen" juister hebben gevonden. Immers
concentratie op enkele hoofdfiguren en op een
centrale handeling ontbreekt hier. De aandacht springt
van de ene figuur naar de andere, komt soms bij
dezelfde terug, maar soms ook niet, zodat een zeer
levendig schilderij ontstaat, gepenseeld in brede
streken en bonte kleuren door een uitbundig
kunstenaar, die slechts behoeft te grijpen in zijn
herinneringen van jaren her.
Natuurlijk heeft Chabrol in
zijn boek geromantiseerd. Iede
re bladzij echter verraadt zijn
liefde voor zijn geboortestreek
en zijn grondige kennis van
personen en toestanden. Hij
had daar al een proeve van
gegeven in Les Fous de Dleu
(1961), dat een episode behan
delt uit de heldenstrijd der Ca-
misards, de eenvoudige boeren
uit de Cevennen, tegen de dra
gonders van Lodewijk XIV en
alle knevelarijen bedacht door
Kerk en Overheid om hen tot
afval van het Hugenoots geloof
te brengen. Dat boek is veel ge
lezen: het is ook met een se
condaire prijs bekroond, maar
voor de juryleden van de Prix
Goncourt was het te speciaal
van karakter om in aanmer
king te komen.
Wat Chabrol had gegrepen,
was niet zozeer het geloofsele
ment in de strijd. Zijn overige
werk bewijst wel dat bij hem.
zoals bij de grote meerderheid
der Cevenols van de XXe eeuw
de aansluiting bij het geloof
der vaderen ontbreekt. Veeleer
is het de vrijheidsliefde en de
stoere onverzettelijkheid die
ook nu nog leven bij deze her
ders en mijnwerkers, die Cha
brol bewondert.
Stoerheid
Deze stoerheid kenmerkt
oud en jong. Daar geeft de
schrijver een voorbeeld van.
Als een sparrenbos in de om
geving door het vuur in de as
wordt gelegd, komen de gen
darmes een onderzoek instel
len naar de oorzaak van de
brand. Hebben de schooljon
gens een vuurtje gestookt aan
de rand van het bos of zijn.
zoals meermalen voorkwam,
vonken uit de locomotief van
een stoomtrein de schuldigen?
Als bij het onderzoek dc poli
tiemannen ruw optreden en
sommige jongens meenemen
naar de naburige stad, is het
antwoord der volwassenen een
stakingsbcsluit om via de mijn-
directie de politieautoriteiten
tot een andere houdng te
dwingen. En ze bereiken hun
doel; de knapen worden losge
laten.
Een van de vastgehouden jon
gens heeft ondertussen, geïnspi
reerd door hel voorbeeld van
Gambetta in zijn kinderjaren,
zich een oog uitgestoken met
het dreigement het tweede te
zullen laten volgen, als de in
vrijheidstelling uitblijft.
Enige tijd later sluiten de
twaalfjarige knapen met alle
vereiste ceremoniën een ver
bond van onwrikbare trouw en
volstrekte zwijgzaamheid tegen
alle bedreigingen in. Een stoer,
onbuigzaam geslacht bevolkt de
ze streek, een geslacht gevormd
door de eeuwenlange latente,
soms openlijke strijd, die zowel
dapperheid als onderlinge
trouw eiste.
Typen
Een pittige figuur is de groot
moeder van de schrijver Leo
Larguier, in de literatuur Cher-
chemidl, die vakantie komt hou
den in zijn geboorteland en in
P. CHABROL
het boek de rol van introductoi
vervult. Ze is uiterlijk onbewo
gen, weinig in woorden, maar
lichamelijk en geestelijk sterk.
Een ander type is „le Devarié"
die telkens het gehele dorp te
hoop jaagt door zijn spectaculai
re van te voren aangekondigde
zelfmoordpogingen. Een keer
wil hij er slechts van afzien,
als de hele menigte, de oude
dominee voorop, de „Psaume
des Batailles" (psalm 68) aan
heft, die de Camisards in zijn
geheel zongen voor de slag te
gen de dragonders. Een eerbied
waardige figuur is de tachtigja
rige herder Ardailhan, die zijn
geiten houdt langs de wanden
van de Mont Lozère en steeds
voor ieder een gepast Bijbel
woord klaar heeft.
Er zijn in het dorp maar en
kele katholieken, spottend „les
culs bénis" genoemd; ze leven
ietwat geïsoleerd. Maar de pro
testanten hebben weinig meer
dan de naam behouden. En de
protesthouding, die hen bijna
allen voert naar het commu
nisme, „le Parti", in hun visie
de natuurlijke beschermer te
gen de aanslagen die het kapita
lisme, gepersonifieerd in de
mijndirectie. tegen hen be
raamt in uitbuiting en armoelo-
Tussen al de autochtonen
heeft Chabrol ook enkele niet-
dorpsbewoners geplaatst als de
reeds genoemde Cherchemidi,
hetgeen hem gelegenheid geeft
figuren uit de Franse letteren
van de dertiger jaren aan de
rand van zijn boek neer te zet
ten. Evenzo de onderwijzer, te
vens gemeentesecretaris, Doiren,
waar hij een zeer sympathiek
beeld van geeft. De openbare
school staat in hoge ere; ieder
jaar is er een dorpsfeest, aan
haar gewijd, een dag van spe
len en vrolijkheid. Ook die in
genomenheid met „l'école
laïque" is psychologisch ver
klaarbaar, als reactie tegen de
verplichte katholieke school
van vroeger.
Wijder
Contrapuntisch schrijft hij zo
bladzijden over de aanrollende
nazi vloed en over het Parijse
leven, contrasterend met de een
voud van het bestaan der Ce-
vennenbewoners. Aan Cherche
midi geeft hij een zuster, die
indertijd tegen de zin van haar
familie in, is getrouwd met een
musicus, een Hongaarse jood,
en nu, de plagerijen moe, Ham
burg en geheel Duitsland wil
verlaten en haar zoon van
twaalf toevertrouwen aan haar
familie te Clerguemont. Cha
brol laat haar brieven schrij
ven en haar broer Hamburg be
zoeken. Op zijn kleurige ma
nier beschrijft Chabrol de In
drukken en ervaringen van de
literator. Hij wil meer geven
dan een streekroman en ln
meerdere of mindere mate een
tijdbeeld bieden van Europa, in
den jare 1932.
Zodoende ontstaat een leven-
'C boek, breed-uit geschreven
in een krachtige stijl, die voor
geen realisme terugdeinst, soms
te ruig. dan weer teer. De lezer
moet hier geen psychologische
diepgang of evolutie der karak
ters zoeken; de personae blij
ven zichzelf getrouw of ze dui
ken maar even op om niet
weer terug te keren. Van die
andere beroemde Cevenol
André Chamson, aan wie Cha
brol zijn boek heeft opgedra
gen, zou hij veel kunnen leren
wat concentratie en karakter
analyse betreft
Dr. M. C. v. d. PANNE
Voor het eerst is in Bay-
reuth een gehele Wagner
opera opgenomen: Tristan en
Isolde. Dit meesterwerk,
waarin wél de uiterste conse
quenties van de chromatische
harmoniek worden getrokken,
werd op vijf platen vastge
legd (DGG 104 912/16, zowel
mono als stereo) tijdens de
première op 4 augustus van
dit jaar. De uitvoering werd
evenals in 1962 geleid
door Karl Böhm. Ook tijdens
de repetities was er publiek
in het Festspielhaus aanwezig,
niet alleen om als zaal-
vulling" te dienen, maai
tevens met het oog op de
wisselwerking, die er kan be
staan tussen enthousiaste toe
schouwers en medewerkers.
Hoe het op zo'n repetitie toe
gaat, is op de laatste plaatzijde
te beluisteren. Karl Böhm gaat
hier zijn medewerkers op vaak
mild-Weense wijze voor tijdens
het instuderen van de Inleiding
en de eerste scène van de derde
akte.
Wolfgang Lohse, artistiek lei
der van de opname, en Günter
Hermanns, geluidstechnicus, kun
nen trots zijn op deze produktie.
Zowel ln de uiterst ingetogen als
in de meest complexe passages
blijft alles goed duidelijk, terwijl
de ruimtelijke werking volmaakt
is.
Men moet wel over een goede
afspeelapparatuur beschikken,
om alles uit deze platen te halen
wat erin zit. Men denke bijvoor
beeld aan de grote dynamische
spanningen, die al direct in het
Vorspiel worden gerealiseerd.
Birgit Nilsson
Voortreffelijk is de vertolkster
van de Isolderol: de Zweedse so
praan Birgit Nilsson, die in het
verleden al meer grote Wagner-
rollen onnavolgbaar heeft gezon
gen en gespeeld. Zonder aarzelen
„pakt" zij elke toon volkomen
zuiver, ongeacht de grootte van
het interval. Christa Ludwig
geeft haar fraai en helder partij
als Brangttne. Zij weet de be
klemming vooral in het tweede
bedrijf goed waar te maken.
De 52-jarige tenor Wolfgang
Windgassen toont in deze uitvoe
ring, dat hij terecht nog steeds
de meest gevraagde Tristan is.
Natuurlijk gaat zijn leeftijd een
woordje meespreken, maar èn
zangtechnisch èn uitbeeldend is
hij hier op zijn best, mede door
zijn expressiviteit
Kurwenal is in goede handen
bij Eberhard Waechter met zijn
metalen stem en Martti Talvela
Is een opvallend mooie koning
Marke. Ondanks een sterk vibra
to weet Claude Heater het verra
derlijk karakter van Melot goed
uit te beelden. Ook de kleinere
rollen zijn uitstekend bezet
De koorfragmenten klinken so
noor en het orkest is subliem
Een prachtig uitgebalanceerde in
terpretatie, die recht doet weder
varen aan deze aan contrasten zo
rijke partituur, waarbij het tra
gische element op de voorgrond
Wieland Wagner
De opname Is in zekere zin het
testament van de onlangs overle
den kleinzoon van de componist,
Wieland, die afgelopen zomer
ondanks zijn ziekte steeds vol be
langstelling was tijdens de pro
duktie. die immers in zijn regie
werd gepresenteerd. In de fraai
verluchte bijlage van de cassette
treft men behalve de volledige
tekst van de opera o.m. ook Wic-
lands „Gedanken zum My-
thlschen In Wagners Tristan und
Isolde" afgedrukt
P. VEENSTRA
karnemelkmeisje dat het bloed
opklapt van de dichter, noch de
courtisane die haar horigen tot
de knieval lokt der vervoering,
noch de grillige waaiertik ener
fijngeborduurde exotica. Zij is
moed der vertwijfeling voor wie
door een jungle van taal zich een
weg kapt naar de clairière van
het naburigst gezwegene."
Wouter Kotte leidt ons niet
van het niet naar het wel. maar
van vroeger naar nu. Zijn bun
del heet Vaarwel aan het licht
(Opwenteling Eindhoven, 34 blz.,
2,50).
„In mijn leugd dacht ik dat
dichters poëzie schreven in hun
zondagse kleren, maar nu weet
ik dat zij in hemdsmouwen zwe
ten voor een dagloon stofgoud, of
op zoek zijn naar misschien wel
een afgodsbeeld, om er in hun
steden de angst mee te bezweren
van Kristus en zijn heiligen. Ja
uiterst moeizaam bevechten zij
hun leven, van handen tot hart,
van hoofdletter tot punt, telkens
opnieuw. Ik weet al deze dingen,
want ik heb de lange wimpers
van een dichter."
Litanie
Frans Kuipers, in Een teken
van leven (Opwenteling, Eindho
ven, 27 blz., 2,50) geeft ln zijn
vers Poëzie vier dichterlijke defi
nities, waarvan de laatste luidt:
„Poëzie is een eindeloze litanie,
is de aanleiding en het enige
ekskuus voor het schrijven van
gedichten."
H. van de Waarsenburg begint
zijn bundel Gedichten (Opwente
ling, Eindhoven, 34 blz., 2,50)
met de volgende opmerkingen:
„De juiste poëzie is in geen win
kel meer verkrijgbaar. Het is op,
zegt men nuchter, het is amen.
De grote zaak is failliet. Voor de
poëzie is er die taal van zo wei
nig woorden, van zo weinig ge
dachten, dat een hand van wind
voldoet aan het eenvoudige beeld
van wie er schuil gaat achter dat
merkwaardige land. Er is nu nie
mand meer die praat, zeggen ze;
er zijn geen woorden meer alles
is op. Poëzie zijn van woorden
doet een harde winter vermoe
den. maar zoals de vogels zullen
ook de dichters vluchten."
Het meest duister is Willy Rog
geman in zijn vers Poëtica, waar
mee zijn bundel Nardis opent
(Nijgh Van Ditmar, 108 blz.,
6,50). Hij schrijft:
zo is de schoonheid grenzen gra
ven
een gedurig vangen van vormen
en neigen naar leven van frag
menten
•spiegels sparen de leegte van ra
men
en bij het maken van monologen
bevaren wij de echo in de vij
vers der oren.
Birgit Nilsson als Isolde
Contact
Weten we het nu? Nee. maar
dat kan ook niet De bedoeling is
niet een begripsbepaling, maar
contact met het levende
verschijnsel. Boutena zei al dat
dichten is een zich versteken in
een schone vindbaarheid. Hier
lag de nadruk nog op het vindba
re. Vandaag krijgt het onvindba
re het accent. De accenten wijzi
gen zich: voorgronden doemen
">p of verdwijnen, maar de
poëzie, zo nauw met menselijk
leven en met het taaigeheim ver
bonden, blijft
DR. C. RIJNSDORP