ONOAjjS
BLAD
OECUMENE OP TEKENTAFEL
Trilogie in steen
voor bezinning
Flor ontwierpen samen drie kerken in één
„Bouwkunst en
beeldende kunst
niet scheiden"
ZATERDAG 11 JUNI 1966
ALLERWEGEN is er een behoefte tot toenadering tussen de helaas vele geloofs
gemeenschappen. Hieraan in de kerkelijke bouwkunst uitdrukking geven is
een opdracht waar nog weinigen zich aan hebben gewaagd. In Amsterdam
was dat de jonge architect Erno F. Maas. Hij ontwierp drie kerken in één bouwkun
stige conceptie, daarmee uiting gevend aan een hedendaagse werkelijkheid. Ener
zijds de realiteit van het gesprek tussen de kerken, de toenadering, de groeiende
verbondenheid en anderzijds het niet-een-zijn.
Hij ontwierp niet alleen. Een
minstens even groot aandeel in
het project hadde schilder
Eduard Flor, ook uit Amsterdam
(of uit Parijs waar hij zeer vaak
verblijft). Flor en Maas zijn
namelijk al werkende tot de over
tuiging gekomen dat ware bouw
kunst zonder inbreng van andere
beeldende kunst ondenkbaar is.
Let wel niet de inbreng van
een stukje andere beeldende
kunst achteraf, als het gebouw er
staat, maar een volledig ge-
integreerd aandeel van die kunst
in het ontwerp.
Of, om het in hun eigen woor
den te zeggen: „Het zou beter zijn
voor de architectuur, de andere
beeldende kunst en de samen
leving in het bijzonder, als deze
takken van kunst eens wat meer
samenwerkten en elkaar bij
stonden."
Over genoemd ontwerp en zijn
bedoelingen hadden we een ge
sprek met beide kunstenaars.
Erno F. Maas (36), wiens vader ook architect w:
studio in Hilversum) studeerde aan de Academie i
dam en is thans secretaris van de provinciale welstandscommissie in
provincie Utrecht, die zich bezig houdt met onder meer het beoordelen
bouwplannen in dit gewest. De jonge Maas is het met name, die ervoor heeft
gezorgd dat thans voor het eerst in de geschiedenis van de Amsterdamse
Academie voor Bouwkunst (van 11 juni tot en met 25 juni) aldaar een expositie
wordt gehouden waarin een indruk wordt gegeven van de persoonlijke relaties
er tussen architecten en beeldende kunstenaars bestaan.
IN grondvlak wiskundig
evenwicht, in opbouw en
stylering speelse ritmiek, dat
zijn de hoofdgedachten van
deze bouwkundige kerke
lijke trilogie. De vormgevers
namen de driehoek als uit
gangspunt. Zo ontstonden
drie naar binnen gerichte
driehoekige kerken met 400
tot 500 zitplaatsen elk, op haar
beurt weer samen in een
driehoeksvorm geplaatst.
De situering is niet in een rustig
gedeelte van de wijk, maar juist
aanleunend tegen een zeer dyna
misch deel: het winkelcentrum.
Als ware het een in het rustige Ba-
gijnhof onderbroken wandeling
door de drukke Amsterdamse Kal-
verstraat, zo is het de bedoeling
dat men vanuit het stadsgewoel
wordt verplaatst naar sferen van
rust en bezinning, waar men in de
stilte God kan ontmoeten.
THE IHA
In dat stadsgewoel doen de ont
worpen kerkgebouwen zich voor
als een verzameling a-symme-
trlsche betonnen kolommen, waar
bij de tussenliggende openingen
met gekleurd glas in decoratieve
zin zijn afgesloten. De kolommen
lijken wel ..achteloos" in een rij
gezette boeken te zijn. welke geza
menlijk echter ook daar een tref
fende éénheid te zien geven. Die
steeds weerkerende thema in al
lerlei details van het ontwerp:
de grote geschakeerdheid. maar
ook het zich als een eenheid voor
doen van onze samenleving.
Zijn het echt monumentale ge
bouwen? Neen, er is geen poging
toe gedaan het complex zich in dat
opzicht van de omgevende bebou
wing te doen onderscheiden. Ech
ter is er wel die andere bouwkun
dige behandeling, die de aanschou
wer kan doen zeggen: „Dat daar,
moet een kérk zijn". Enerzijds
door de kolommen van beton in
hun ritmiek met glas. anderzijds
door de per kerkgebouw oplopen
de kolommenhoogten.
Dan nog dit: in het beton van
deze kolommen worden worden ge
grift. Te denken ware aan onmid-
En wel zodanig, dat de naderen
de wandelaar bij elke positieveran
dering t.o.v. het bouwwerk, mede
door het gebruik van glinsterende
en andere licht weerkaatsende me
taaldeeltjes, waar andere sleutel
woorden op de kolommen on
derscheidt. Van verre ontdekt hij,
om een voorbeeld te noemen „Gij
zult", waarna hij, dichterbij geko
men „niet echtbreken" kan lezen.
BINNENPLEIN
Ingangen der kerken zal men
aan de buitenzijde vergeefs zoe
ken. Men moet daarvoor op het
binnenplein zijn. dat men bereikt
onder één van de drie overhuifde
doorgangen (pergola's) door, die
de kerken tot een complex verbin
den. Op dit plein zijn de entrees
van de bedehuizen gedacht: voor
rooms-katholleken, voor protestan
ten (Hervormd en/of Gerefor
meerd?) en voor ook een moge
lijkheid vrijer denkende pro
testanten.
Met de indeling van de
rooms-katholieke kerk is de ont
werper Maas het verste gekomen
Tenslotte is dat mijn kerk, zegt
hij. Opvallend is de amfitheatersge-
wijze opstelling van de gelovigen
rondom het altaar, dat dus in
het midden is gesitueerd. Dit om
het gebeuren in de kerk zo volle
dig mogelijk geïntegreerd mee te
kunnen maken, hetgeen nog weer
een extra accent krijgt door het in
één der hoeken van het bedehuis
geplaatste z.g. sacramentsaltaar.
Ook in de protestantse kerken
trekt een onconventionele zitplaat
senopstelling de aandacht. De
vloer is niet vlak, noch oplopend
maar in de ware zin des woords
geaccidenteerd, heuvelachtig. Op
die verhevenheden a-symmetri-
sche zitplaatsgroeperingen, al weer
om de geschakeerdheid onzer sa
menleving te beklemtonen.
LICHTINVAL
De orgelplaatsing in dc pro
testantse kerk is ruimtelijk ge
dacht. Niet hangend aan een der
muren, maar zwevend de kerk in.
Met de lichtinval tussen de beton
nen elementen zal kunnen worden
..gespeeld", omdat de hoeveelheid
in te laten licht regelbaar is. Bij
elke kerk de benodigde lokalitei-
Merkwaardig in En
schede loopt men anno 1966
met het plan rond in een nieuwe
wijk één kerkelijk centrum te
bouwen en in Amsterdam werd
zoiets al in 1963 werkelijkheid.
Dat wil zeggen, op papier, en dus
nog maar tot zeer weinigen als
een getuigenis sprekend.
Wie zijn de ontwerpers? De
jonge architect Erno F- Maas in
samenwerking met de beeldende
kunstenaar Eduard Flor- Beiden
heilig er van overtuigd elkaar bij
het scheppen van gebouwen nodig
te hebben. Sterker: zonder dat
krijg je alleen maar verstarring,
zeggen zij. Beeldende kunst en
bouwkunst zijn niet te scheiden.
O neen, het is bepaald geen ge
meengoed wat ze als hun overtuiging
uitspreken. Misschien in Frankrijk
aan het worden. Maar in Nederland?
De Academie voor Bouwkunst en de
Academie voor Beeldende Kunst die
elk in de hoofdstad een geheel eigen
leven leiden zijn daar sprekende voor
beelden van.
In dit project vonden die twee el
kaar. Zodanig, dat ze er sterker dan
ooit van overtuigd zijn geraakt dat
uitsluitend via wederzijdse beïnvloe-
Maar de z.g. „bijlokalen" zijn in
een souterrain gedacht: onder het
plaveisel van het binnenplein, dat
men via een der drie wenteltrap
pen kan bereiken. Daar zijn dan
catechisatiekamer, vergaderkamer,
ruimten voor handenarbeid enzo
voorts voor elk der betrokken ge
loofsgemeenschappen.
Echter vormen deze lokaliteiten
nog maar de omtrek van een grote
centrale ruimte, waarin van alles
kan worden gedaan: zingen, spe
len, tonelen, filmen, „happenen" zo
men dat zou willen Een typische
ruimte voor vrije tijdsbesteding
derhalve, die men naar behoefte
kan indelen en dus geschikt ma
ken voor het op een bepaald ogen
blik beoogde doel. Een echt buurt
centrum als het kan. Het binnen
plein zelf („dak" van de gemeen
schappelijke ruimte) wordt ge
markeerd door een eenvoudige
klokkenstoel, waarvan het onder
ste gedeelte als kinderklimrek kan
worden gebruikt.
Men begrijpt we gaven hier
slechts een schets voor zover een
leek die vermag te geven na een
enthousiast exposé van de schep
pers aan de hand van knisterende
transparant-rollen. Misschien dat
dit ontwerp kan dienen in Ensche
de, waar, zoals men weet, plannen
bestaan tot het realiseren van iets
in deze geest. Het zou geweldig
zijn. Ook al vinden de kunste
naars-zelf dat iet persé nodig. Ze
gaan er namelijk van uit, dat hun
schepping, gegeven de uitwerking
op papier, al een aantal jaren
bestaat.
Laten we het dan zo zeggen:
opdat meerderen in een dergelijke
conceptie iets zullen gaan zien!
Want dat lijkt tot nu toe nog maar
een handjevol mensen te zijn.
Gemeenschap
Boekten zij met hun drie-ker-
ken-in-één vooruitgang? In elk geval
gaven ze gestalte aan iets wat al ge
ruime tijd leeft (de oecumene) en
nimmer bouwkunstig is uitgewerkt.
De uitwerking van dit geheel is ge
durfd en breekt met tal van conventi
onele opvattingen. Ondanks dit alles
koesteren Maas en Flor (die schilder
is) de hoop, dat hun schepping door
de mensen begrepen zal worden.
Want daar is het hun bij al het
ploeteren aan dit ontwerp namelijk
om begonnen geweest: zich bij het
zetten van elke lijn op papier bewust
te blijven, als vertegenwoordigers
van religieuze gemeenschappen gestal
te te geven aan gemeenschappelijke
en met nadruk niet aan persoon
lijke verlangens.
Voor mij is een kerk een gesloten
(men mag ook zeggen een besloten)
ruimte, gemaakt ter ere Gods, zegt
Maas. Zij is natuurlijk nog veel meer,
zoals een niimte om naar de ander
toe te komen, om in zekere zin
bescherming te ontvangen. Maar het
voornaamste is toch het sacrale, het
er zijn van een kerkgebouw als gewij
de plaats (of klinkt dat u misschien
te rooms-katholiek in de oren?).
Hij gaat voort: wat hebben we de
afgelopen honderd jaar van onze
kerkbouw gemaakt? Met onze wa
terstaatskerken, villakerken, de fa-
brieksachtige, de zwembadachtige be
dehuizen, de neo dit en de neo dat?
Enkele goede uitzonderingen daarge
laten waren het geen gemeenschapsui
tingen of pogingen daartoe, maar imi
taties. Scheppingen hoogstens ter ere
van de makers.
Sprekend
Wat kerken dan wel moeten zijn?
Dat wisten de vormgevers drommels
goed in de Middeleeuwen. Toen wel
degelijk realiteitszin bij de makers.
Natuurlijk, men uitte zich toen an
ders. Maar zijn de prachtige kathedra
len, waarin de gelovigen zich klein
moesten voelen, waarin de majesteit
Gods beleefd moest worden, dan niet
sprekend gebléven? En of! Niet voor
niets gaan er nog altijd zo velen naar
kijken. Het functioneerde en het is
nóg waar.
Het „Gode de eer" klinkt in heel
wat klassieke en antieke kerken
door, in tegenstelling met de door mij
gesignaleerde armoedige periode,
waarvan het de bedoeling lijkt of de
architèct moet worden geprezen.
Een gebouw dat goed is, zeker een
kèrkgebouw, moet een strekking heb
ben. Voor mezelf heb ik het zo gefor
muleerd: een kerkruimte moet een
sacrale ruimte zijn, geschikt voor de
gelovigen om tot bezinning, tot stilte,
tot meditatie en tot gebed te komen.
Een ruime, die van binnen en van
buiten iets van de religieuze gezind
heid. zo mogelijk van de religieuze
boodschap, vertolkt. Zo zagen we
het, toen we aan het werk gingen. En
zo zien we het nog, d.w.z. Flor en
ik
U wilt natuurlijk weten hoe dit
ontwerp tot stand kwam. Aan het
einde van de opleiding aan de Aca
demie is aan een aantal veelbeloven
de collega's en mij het verzoek ge
daan eens een gezamenlijk werkstuk
als kroon op onze studie te maken.
Het werd een ontwikkelingskern, ge
dacht in de omgeving van Ermelo,
waar de plaatselijke gesteldheid uit
voerig werd bestudeerd. Een volko
men nieuwe „stadswijk", waarin
plaats zou moeten zijn voor ongeveer
30.000 mensen.
is, is goed. (L. Bergier en F. Pau
wels, „Le matin des magiciens").
Gedachtig ook aan de zojuist ge
schetste achtergronden van waaruit
wij zo graag zouden willen werken,
begonnen we met allerlei gesprek
ken, met een soort enquête voor ons
zelf die als inzet had de vraag: wat
is de kerk voor de gelovige mens?
Het werden onthullende gesprekken,
zowel in positieve als in negatieve
zin. Kort en goed: het werd de drie-
in-één-kerk.
Het ontwerp wil vorm geven aan
iets, dat in veler gedachten al lang
gemeengoed is. Als we reeds bij el
kaar komen om te praten over een
heid, als het oecumenisch besef is
ontwaakt, waarom dan dit stadium
niet bouwkunstig uitgedrukt? Nog
niet eens ideëel, maar gewoon reëel:
met alle beperkingen daar nog aan
verbonden? Anders gezegd: nog niet
zozeer als een belijdenis dat we één
moetem zijn, maar als een uiting van
het feit dat de ontmoeting toch
bestaat?
Grondslag
Gesprekken
Welnu, behalve dat iedereen daar
integraal aan medewerkte hadden al
len evenzo hun eigen deel. Voor mij
werd dat de religieuze „huisvesting"
in de ontwikkelingskern.
Gedachtig aan Bergiers woord:
„Hoe beter ik begrijp, des te meer
heb ik lief, want alles wat begrepen
De totaal-opzet gaat uit van de ene
christelijke grondslag. De opzet wil
tot uitdrukking brengen dat religieu
ze gemeenschappen er enerzijds als
zelfstandige eenheden zijn, maar an
derzijds samen toch ook weer een
eenheid (in Christus) vormen.
In deze conceptie proberen we iets
geweldigs tot uiting te brengen. Het
is dit: in uiterlijke verschijningsvorm
soms sterk van elkaar verschillende
religieuze gemeenschappen stromen
samen naar één punt, waar ze zich
verdelen over de zelfstandige eenhe
den, die alle als kenmerk hebben de
zelfde gerichtheid: het geloof in de
ene Christus.
EDUARD FLÖR (41) is van Hongaarse afkomst, kwam na de
oorlog in ons land. waar hij de Nederlandse nationaliteit inmiddels
heeft aangenomen. Hij schildert en maakt grafiek, waarbij hij zich
van een orginele techniek bedient, die velen verrassend vinden.
Een steeds weerkerend thema in zijn werk is de hedendaagse tech
niek, die hij op een dichterlijke manier weet uit te beelden. Flor
ontving een studiebuers van de Nederlandse overheid om een jaar
in Parijs door te brengen en exposeert thans in de Franse hoofdstad
met andere Nederlandse kunstenaars, onder wie Appel en Heyboer.