IONOAGS
BLAD
ZWERVERS
trekken door ons land
-Nu de zomer in aantocht is
ZATERDAG 7 MEI 1966
(Van een onzer verslaggevers)
Ons land telt twintigduizend geregistreerde zwervers. Mensen, die geen eigen dak bo
ven het hoofd hebben en aan de periferie van de samenleving hun bestaan trachten te red
den. Nu de zomer weer in 't land komt, worden de zwerversharten onrustig. De gehele
winter zijn zij vrijwel aan één bepaalde plaats gebonden geweest. Die plaats was meestal
één van de tehuizen voor daklozen, die van het Leger des Heils, de kerken of de burger
lijke gemeenten uitgaan. In deze tehuizen, welke door overheidsinstanties worden gesub
sidieerd, kan zo lang er plaats is, iedereen terecht, die geen vaste woon- of verblijfplaats
heeft. Het zijn instellingen van liefdadigheid.
De zwerver behoeft voor kost en inwoning niets
te betalen, wanneer hij bereid is in de werk
plaatsen van de tehuizen arbeid te verrichten. Die
arbeid is in de meeste gevallen het ophalen en tot
balen persen van oud-papier.
Werken zij een volle week, dan ontvangen zij
behalve kost en inwoning ook nog een zakgeld
van ongeveer 15, dat zij op eigen wijze mogen
besteden.
Er is een groep onder het zwerversvolk, dat
niets voor de tehuizen voelt. Dat zijn de luchtharti-
gen, de „Swiebertjes" en de „Flierefluiters", die
altijd wel aan de kost komen, niet werkschuw zijn
en vrijwel nooit moeilijkheden veroorzaken.
De luchthartigen zijn zwerver van nature en
steken dat ook niet onder stoelen of banken. Zij
volgen de stem van het hart, dat steeds opnieuw
oproept tot nieuwe zwerversavonturen.
Maar het overgrote deel van de Nederlandse
zwervers heeft dat onrustige bloed niet. Zij zijn
zwerver geworden door de omstandigheden en
naar hen gaat de sociale zorg der overheid uit. De
cjiaritas is in ons land vrijwel geheel in handen
van particuliere instellingen. Slechts in de grote
steden bemoeit de overheid zich rechtstreeks met
de liefdadigheid. Voor het overige treedt zij
slechts op als subsidiërende instantie.
Aanpassing
Natuurlijk wordt af en toe getracht de zwer
vers, die werken kunnen, actief te laten deelne
men aan het arbeidsproces. Een enkele maal ge
lukt dat en dan treedt het tijdperk der aanpas-
singsbegeleiding in. Maar meestal is het uitgeslo
ten de man (of de vrouw), die eenmaal aan 't
zwerven is geraakt, weer in de burgermaatschap
pij terug te brengen. Zij willen gewoon niet terug,
omdat zij de geordende maatschappij hebben le
ren haten.
In hun haat zijn ze vaak onredelijk. Zij verlan
gen van de overheid veel meer dan die kan doen.
Drankzucht, huwelijksmoeilijkheden, ontevreden
heid met het bestaan zijn de voornaamste oorza
ken van hun rebellie tegen de orde. Zij menen,
dat de overheid hen moet helpen en willen van
eigen schuld niet weten. En toch is die eigen
schuld vaak de directe oorzaak van hun vlucht uit
de geordende maatschappij.
Toegeven zal alleen de enkeling, maar die heeft
zich dan ook al zelfs in zijn meest sombere
ogenblikken met zijn plaats aan de zelfkant
van de maatschappij verzoend. Zij hebben van het
verleden definitief afstand gedaan en willen er
het liefst ook maar zo weinig mogelijk aan herin
nerd worden.
Het is opvallend, hoe de groep a-sociale zwer
vers gedifferentieerd is. Zij komen uit alle rangen
en standen. Er zijn directeuren van grote zaken
bij, maar ook lieden, die eigenlijk nooit een eigen
huis hebben gekend. Zelfs in het zwerversbestaan
schijnen vader en zoon elkaar te kunnen opvol
gen.
Niet werkschuw
Het is nog niet zo heel lang geleden, dat men
alles wat langs de straat trok en geen vaste bron
van inkomsten had naar Veenhuizen stuurde, zo
dra bepaalde verordeningen overtreden werden.
Nu is Veenhuizen eigenlijk alleen nog maar een
strafkolonie, waar slechts de beroepsbedelaars, de
werkschuwen, terecht komen. Van de zwervers
die in de wintermaanden de tehuizen bevolken en
's zomers van stad naar stad trekken is het
grootste deel niet werkschuw. Integendeel zij wer
ken voor de inrichtingen alsof het hun eigen zaak
De opzet van Sociale Zaken en de directies der
instellingen is dan ook de tehuizen en werk
plaatsen self-supporting te maken. Dat is moeilijk,
niet omdat het zwerversvolk lui zou zijn, maar
omdat het vooral in de zomer nog al eens gebeurt,
dat de mannen na één of twee dagen midden
onder het werk weglopen om verder te trekken.
Men ziet ze dan soms in een paai- maanden niet,
maar dan staan ze plotseling weer voor de directie
van het tehuis, waar ze vandaan liepen, vragen
om werk, logies, voedsel en.... om het achterstallig
zakgeld, dat zij bij hun haastig vertrek, niet had
den opgenomen.
De tehuizen hebben tegenwoordig een samen
werkingsorgaan. Alle zwervers, die zich aan de
inrichtingen melden, worden geregistreerd in een
kaartsysteem, dat in Den Haag wordt bijgehouden.
Eens in de maand of een keer per veertien dagen
vergaderen de directeuren van de tehuizen met
elkaar om te zien, of er soms gevallen zijn, die
rijp zijn om in de echte maatschappij te worden
teruggebracht. Aan de hand van het kaartsysteem
kan men nagaan, waar iemand het laatste jaar of
de laatste jaren heeft vertoefd, hoe zijn ar
beidsprestatie is geweest en hoe zijn behoefte aan
drank is toe- of afgenomen. Een medicus en een
socioloog wonen deze besprekingen als adviseurs
bij
De tehuizen hebben ook een gezamenlijke zie*
kenfondsregeling voor de zwervers. Zij kunnen
dus, zolang zij zich koesteren in de hoede der
tehuizen medische bijstand krijgen, zonder dat zij
daarvoor een cent behoeven te betalen.
Drank
De drank speelt in het leven van de zwervers
een grote rol. Zij hebben geen enkele behoefte
meer aan society, leven buiten de eigenlijke
maatschappij. Hun enige zorg is de tabak en de
alcohol. Van beiden kunnen zij niet genoeg krij
gen. Hun zakgeld gaat dan ook voor het overgrote
deel naar de leveranciers van deze zaken. De
kasteleins, die aan de zwervers nog durven poffen,
zijn zeldzaam, maar ze zijn er nog. Vooral in de
omgeving van de tehuizen. Zij kennen hun klan
ten. weten, dat als zij hun zakgeld hebben ontvan
gen, zij direct komen betalen om nieuwe schulden
te kunnen maken.
De directies der tehuizen zijn voorbeelden van
geduld. Het gebeurt niet zelden, dat een man of
tien 's avonds dronken thuiskomen. Met tact en
overredingskracht worden dezen dan naar hun
slaapzaal getroond. Maken zij het al te bont, dan
kan hun de toegang tot het tehuis worden ont
zegd, hetgeen niet wil zeggen, dat zij nergens
anders meer terecht kunnen. Iedere directie is n.l.
vrij mensen op te nemen, ook al hebben ze ..slech
te"' aantekeningen op hun registratiekaart.
Maar wie niet in het tehuis terecht kan, moet
zijn heil op de straat of in een park zoeken. De
zwervers slapen vooral in de zomermaanden bij
tientallen in de openlucht, op banken, in portieken
en in telefooncellen. Natuurlijk wordt ook van
geparkeerde vrachtwagens gebruik gemaakt om
zich een nachtlogies te verschaffen.
Men gelooft, dat bij het toenemen der bevolking
ook het probleem van de zwervers groter zal wor
den. De maatschappij wordt steeds gecompliceer
der en er zijn dagelijks voorbeelden te over van
lieden, die er niet meer tegenop kunnen en zich
bij een psychiater melden. Wie die stap niet wil of
durft wagen, die moedwillig de medische bijstand
ontloopt, loopt gevaar steeds verder af te glijden.
De overgang van een maatschappelijke klasse
naar de zelfkant van de maatschappij is echt niet
zo'n grote stap.
Nu trekken nog ongeveer 20.000 zwervers door
Nederland.
Hoeveel zullen het er over tien jaar zijn?
Bij de foto's:
LINKS BOVEN: Is er zo gauw geen
tehuis te vinden dan bieden het gras
en een paar struiken vaak een uit
stekende slaapplaats.
LINKS MIDDEN: Er zijn er gelukkig
niet veel, maar er zwerven ook in ons
land vrouwen.
LINKS ONDER: Jean (achternaam
onbekend) vond het niet erg te po
seren. Voor een paar gulden drink
geld was hij graag bereid zich uit te
strekken.
RECHTS BOVEN: In het tehuis ko
men velen weer enigszins op verhaal.
RECHTS ONDER: Als er helemaal
geen slaapplaats is te .vinden weet de
zwerver zich ook te behelpen met een
muurtje.