HET BELOOFDE LAND" WERD HUN GHETTO Schrijnend beeld van Harlem w, T: CAL IS SERVED AT YOUR g /OR/TE SODA FOUNTAIN tm De foto's op deze pagina zijn genomen door Leonard Freed in Harlem, de ne gerwij k van New York. Ook het artikel handelt over dit ghetto naar aan leiding van het boek van de neger Claude Brown, Mijn Harlem (Manchild in the promised land). Verta ling Rosey E. Pool. Inlei ding door dr. J. W. Schulte Nordholt. Uitgave Lem- niscaat, Rotterdam, 411 blz., 16,50. ZATERDAG 23 APRIL 196S EEN BERICHT in de krant: Op Paasmaandag werd een 57-jarige onder wijzeres op beestachtige wijze vermoord. De Newyorkse politie arres teert 30-jarige schoonzoon, die bekent: „ik ben al een paar dagen „high". High door „pot", LSD, marihuana of cocaïne, dat wordt het gros van de jonge negers in Harlem vroeger of later. Harlem, het uitzichtloze negerghetto van New York, vroeger een voorstad voor welgestelde blanken, later de plek, waar op de negers die in massa het zuiden de rug toekeerden, hun hoop hadden ge vestigd. „Eindelijk vrij te zijn, een plaats te hebben waar geen blanke wat over hen te zeggen had". Welk een teleurstelling werd het. De „sharecroppers", niet ge- wend aan de grote stad, vochten een hopeloze strijd om het bestaan. De grote stad ontving hen, negeerde hen en liet hen aan hun lot over. En hun kinde ren werden het slachtoffer van de uitzichtloosheid, van deze opeenhoping van analfabeten. Zij gingen ten onder in de poel van misdaad, prostitutie, verdo vende middelen, bordelen, opvoe dingsgestichten en gevangenis sen. Dat was voor hun ouders „het beloofde land". Claude Brown was een van die kinderen. Claude Brown was een van de ergste belhamels, zo omstreeks 1950. Hij vocht met iedereen, werd aanvoerder van een jeugdbende, stal, rookte „pot", werd high, en werd naar een opvoedingsgesticht gestuurd. Terschillende malen. Slechts één Maar Claude Brown was ook een van de weinigen die zich aan Harlem wist te ontworste len, die studeerde en die nu aan de negeruniversiteit van Ho ward zijn rechtenstudie af maakt. Hij schreef zijn autobio grafie: „Mijn Harlem" (Man child in the promised land). Hij wil terug in dat Harlem, in de politiek. Hij wil wat doen voor zijn volk, want hij is slechts een eenling: één op de honderd slaagt, de rest, de „nunkies", blijft verslaafd aan heroïne of hoe het ook heten mag. Zij staan op de hoeken van de straten, ze knikkebollen, ze roken wat en ze drinken wat. Ze krabben zich overal: het kenmerkende gebaar juist het gemeenste vergif in hun aderen hebben gespoten. Om dat verdovende spul te pak ken te krijgen, zijn ze tot alles bereid. Mannen en vrouwen, ie der op hun eigen wijze. Moord voor 20 dollar is geen zeldzaam heid. Liefde Al die honderdduizenden wil len iets betekenen, zij willen ge woon als mensen kunnen leven. Zelfs een hond krijgt de hoeveel heid liefde die een huisdier no dig heeft om niet dood te gaan, de negers in Harlem moeten het zonder stellen. De wereld rond om is vijandig. Zelfs in Harlem heeft de blanke, de Jood Gold berg, zoals Claude Brown hem noemt, het voor het zeggen, want hij beheerst de winkels. Je moet iets betekenen en wat doe je wanneer mislukking je deel is? Dan neem je heroïne, zodat je voor „lijk" komt te liggen, maar in het begin voel je je prima, „je bent hip" of je bent een „baby". Revolutie De Black Muslims willen er iets aan doen. Claude Brown beschrijft deze en andere bewe gingen. Hij ziet er veel goeds in, maar hij hangt geen extreem standpunt aan. Hij weet dat iets anders moet gebeuren, zoals hij tegen zijn dronken Moslim-vriend Alley zegt: „Weet je, Alley, jij en ik en al die jongens met wie we opge groeid zijn en waarschijnlijk ie dereen waar jij samen mee geze ik heb die revolutie w jij het over had al lang jj achter de rug. Al van toen rk zes was. Alley. Ik vocht er elke dag voor: Ik rebelleerde waar ze me ook heenstuurden: in in het Kindertehuis, in het Jeugdhuis, in Wilt- wyck, in Warwick. En of ik re bels was, man. En ik vond er niets anders dan andere rebelse jon gens die er ook niet tegenop kon- Maar-we kwamen niks-verder. Het was een hopeloze revolutie. De jongens die wat in hun kerse- pit hadden en het bijtijds door hadden, stopten er mee. Ze hiel den op. Niet omdat ze niet meer kwaad waren. Ze hielden op met zichzelf de keel afsnijden, snap je? Dat soort revolutie was on mogelijk". Ruw Mijn Harlem is geen gepo lijste roman. Claude Brown zegt er zelf van: „Het zal waarschijn lijk mijn enige boek blijven, want ik ben geen schrijver". Het taalgebruik is ruw, soms zelfs obsceen, maar ook teder. Er zijn ontroerende gedeelten. Wat Clau de Brown schrijft is echt, rea listisch om een modewoord te gebruiken. Het is de hartekreet van een jonge neger die er zelf bij was. Hij geeft een vernietigend zelf portret zonder zelfbeklag of wraakgevoelens zonder moralise rend geleuter. Hij spreekt voor zichzelf en voor het volk van Harlem. Mensen 4 ons land woont het zei: Zoals een neger uit Harlem „Claude Brown kon eei die het ook ontvluchtte en nu in vriend van mij zijn. En dat jon- Bij de foto's: BOVEN: „Een van die kleine kereltjes die wei nig weet hebben vaji een echt kinderleven, en bij wie het wantrouwen met de paplepel inge goten wordt, kon mijn broertje zijn LINKS MIDDEN: De hele dag tref je de nun kies, de aan verdovende middelen verslaafden, op de hoek van de straat. Ze knikkebollen en krabben zich. RECHTS MIDDEN: Grauwe huizenrijen, volge stouwd met mensen. Zoals de negers, hebben de huizen geen uitzicht. LINKS ONDER: Vaak gebeurt het dat jonge negers er met een berisping voor de rechtbank afkomen. De gevangenissen zijn vol. De opvoe dingsgestichten hebben een lange wachtlijst. RECHTS ON DER: De Black Muslims wijzen steeds weer op de uitbuiting door de blanke winkeliers van Harlem. Hun in vloed groeit snel. getje op die fofo een broertje van me. Ik weet niet wat er van dat ventje geworden is. Ik hoop dat hij ook „slaagde". Hij is toch ook een mens en daarvoor moet toch redding zijn?". hv

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1966 | | pagina 13