ONDMjS
BUG
VADERLANDSE WALVISVAART
NA EEUWEN VAARWEL
Opbloei begon
op eilanden
Veel mannen
verloren leven
in het ijs
Uitsterven nabij
grootste zoogdier van onze
aardbol, dreigt uit te sterven. De slechts 112 gevangen vissen in het
seizoen '63/'64 liegen daar niet om. Een jaar daarvoor bedroeg de
vangst nog maar liefst 1000 vinvissen (die 30 nieter lang en 120 ton
zwaar kunnen worden). De zogenaamde hultrug. een walvissoort die
ongeveer de helft zo klein is als de blauwe vinvis, is er eveneens
niet best aan toe.
Het was voor het World Wildlife Fund dan ook een bly geluid
toen de walvisvangende landen in 1964 besloten niet meer op deze
twee dieren te jagen. Men vreest evenwel dat die maatregel wat
aan de late kant is gekomen.
Deskundigen van dit fouds menen dat de gehele walvisvangst een
flinke tijd zou moeten worden stopgezet om erger te voorkomen.
De walvissen zouden zich dan kunnen vermenigvuldigen, waardoor
over een aantal jaren weer een normale vangst mogelijk zal zijn.
Zonder risico van uitroeiing zouden dan per jaar 5000 blauwe vin
vissen en 20.000 gewone vinvissen (die 24 meter lang kunnen worden)
kunnen worden geschoten.
ZATERDAG 26 FEBRUARI 1966
De Willem Barendsz in de Amsterdamse haven, die het schip onlangs voor het laatst heeft verlaten.
OVER bet ijskoude water van de Poolzeeën zullen geen
Hollandse harpoenen meer suizen. Onder het rood-
wit-blauwe dundoek varende walvisjagers zullen hun
vlijmscherpe projektielen niet meer afschieten op 's werelds
grootste zoogdieren. Nederland heeft een forse streep gezet
onder een traditie, onder de walvisvaart, het opwindende
avontuur waarnaar een kleine vierhonderd jaar geleden
de eerste vaderlanders op zoek gingen. In die allereerste
jaren werd er maar wat gepionierd. Maar dat veranderde
toen Willem Barendsz samen met Jacob van Heemskerk
Dat is dan het trieste einde
van de roemruchte walvis
vangst, die speciale tak van de
visserij die zo tot de verbeelding
spreekt van velen. Na de laatste
oorlog begon Nederland voor de
tweede maal in de geschiedenis
met de walvisvaart. Vanaf het
begin van de vorige eeuw name
lijk had het bedrijf op enkele
kleineoverigens mislukte pogin
gen na stilgelegen. Toen er in
1945 in geheel Europa, en,ook in
ons land een ontstellend voedsel
gebrek heerste*, wa* het niet ver
wonderlijk dat men teruggreep
naar de walvisvaart, die het
enorme gebrek aan vetten zou
moeten opvullen. De Nederland
se Maatschappij voor de Walvis
vaart N.V. kocht in Zweden een
tanker, die tot moederschip
werd omgebouwd. Na vele moei
lijkheden (gebrek aan ervaring
en strubbelingen met de wer
ving van bemanningsléden) be
reikte de Willem- Barendsz eind
december 1946 voor 't eerst het
Zuidpoolgebied.
na hun ontdekkingstocht naar het hoge noorden de moge
lijkheden rapporteerden die de walvisvangst bij Spitsbergen
bood. Daarom droegen Neerlands laatste en voorlaatste
Walvisfabriekschip de naam Willem Barendsz, een zeeman
met een hart van goud, een man op wie het scheepsvolk
„naest Godt het meest betrouwde". Deze maand verliet de
ruim tien jaar oude Willem Barendsz voor het laatst onder
eigen naam een Nederlandse haven, verkocht voor tien mil
joen gulden aan Zuid-Afrika. In de wateren rond dit land
zal het schip zijn leven slijten na verbouwd te zijn tot
fabrieksschip voor vismeel.
Nieuw schip
De eerste jaren werd er goed
gevangen, maar toen in internatio
naal verband de vangstduur werd
beperkt, bleek het schip niet zo
goed meer te voldoen, omdat men
in een korte tijd de verwerking
van de walvissen niet aan kon. In
het begin van de jaren vijftig be
sloot men daarom een nieuw wal-
visfabrieksschip te laten bouwen
bij Wilton-Fijenoord in Schiedam,
dat in juli 1955 kon uitvaren. Met
dit imposante schip zijn wel win
sten gemaakt, maar vanwege de
steeds schaarser wordende buit en
andere bijkomende faktoren be
sloot de walvisvaart-maatschappij
er toch mee te stoppen. Begin vo
rig jaar heeft de Willem Barendsz
tijdelijk nog een reis onder Japan
se vlag gevaren, waarbij de laatste
walvissen in de reusachtige kook-
ketels werden verwerkt.
In welke jaren ongeveer met
kleine houten zeilschepen de
eerste walvissen werden gevangen,
staat niet helemaal vast. Waar
schijnlijk zal 't tegen het eind van
de zestiende eeuw zijn geweest dat
dappere Hollanders en Friezen
naar het ijzige noorden koersten.
Wel bekend is dat rond het jaar
1600 kooplieden en zeevaarders
min of meer georganiseerd op wal
vissen en walrussen gingen ja-
Spitsbergen
De ontdekkingsreizen legden
Een kijkje op het'dek i
deze bron van welvaart open.
Het in juni 1596 door Barendsz
en Van Heemskerck ontdekte
eiland Spitsbergen had volgens
hen goede baaien om te anke
ren, mogelijkheden tot verwer
king van de vis aan land en veel
walrussen en andere pooldieren.
Na de ontdekking verzeilde men
bij Nova Zembla, waar de zeelie
den onder barre omstandigheden
moesten overwinteren. Op de te
rugtocht (20 juni 1597) stierf
Willem Barendsz. Van veel be
lang voor de walvisvaart werd
ook het Jan Mayen-eiland,
ontdekt door Jan Cornelisz May
in 1612.
ukken vlees.
in 1614 de Noordsche Compagnie
opgericht, die voor tien jaar toe
stemming kreeg van de Sta-
ten-Generaal der Verenigde Ne
derlanden de walvisvaart uit te
oefenen in het gebied van Nova
Zembla tot Straat Davis, waaron
der begrepen Spitsbergen, (Jan
Mayen-eiland) Beren Eiland, en
andere eilanden. De compagnie
was onderverdeeld in Kamers,
zetelende in Amsterdam (de
grootste), Delft, Rotterdam, Mid
delburg, Vlissingen, Veere, Sta
voren, Harlingen, Hoorn en
Enkhuizen.
In april en mei voeren de walvis
vaarders met hum 50 en 150 ton
metende schepen uit. Aan boord
waren vier tot zes sloepen, waar
mee de walvissen moesten worden
gevangen. Gedurende zo'n reis wer-
De eigenlijke jacht op de walvis
begon als men vaak na weken
zeilen het eerste ijs tegenkwam.
Dan kroop iemand het kraaiennest
in en begon te schreeuwen als hij
de ademstraal van een walvis
opmerkte. Op zijn sein werden
vliegensvlug de sloepen gestreken
en begon men achter het dier aan
te roeien. Was de sloep in de
buurt gekomen, dan wierp de har
poenier zijn aan een lijn bevestig
de harpoen. Als hij raak had ge
gooid. werd de sloep achter het
vluchtende dier aangesleept. De
over de rand van de boot schuren
de lijn moest ondertussen met
emmers water worden natgehou-
den om brand tegen te gaan, zo
sterk was de hitte-ontwikkeling.
Na korte tijd moest de vis
uit ademnood weer boven ko
men. waarop een tweede harpoen
volgde. Men ging daar mee door
totdat de walvis uitgeput was en
met een lans zijn hart of longen
konden worden doorboord. Als het
dier met ademhalen bloed spoot,
betekende dat zijn eind. In de sloe
pen werd dan gejuicht en men
riep elkaar toe: „hij blaast oran
je". Dook het beest echter onder
het ijs, dan moest razendsnel de
lijn worden gekapt, wilde men
voorkomen dat de sloep zou
omslaan.
Was het gelukt een vis te doden,
dan werd de staart afgesneden en
werden de vinnen tegen het li
chaam gebonden om zo weinig mo
gelijk weerstand te hebben als de
vis achter de sloep naar het moe
derschip of de kust van een eiland
werd gesleept. In het laatste geval
ïr- werd de vis bij hoog water met
een spil het strand op getrokken
en daar ontleed.
Voor de tijd van de Noordsche
Compagnie werden de vissen langs
zij de schepen vastgemaakt en
klommen de speksnijders met van
spijkers beslagen laarzen op het
glibberige vislichaam en sneden
grote repen spek los. Deze werden
aan dek gehesen en verder be
werkt, tot 't in vaten verdwenen
was. Dat dit werk veel rommel en
ongerief met zich meebracht blijkt
wel uit de naam die men de men
sen gaf die in de ruimen werkten:
..stinkerds". Bij het buitenboord
werk hielpen twee matrozen (..mal-
lemukkers") die de gereedschap
pen aangaven en op vlees azende
vogels dood sloegen. Deze vogels
werden aan boord weer gegeten
onder de naam „poespas".
Van Smeerenburg kan men zeg
gen dat het sedert 1619 een Neder
landse kolonie was, die ongeveer
twintig jaar in stand is gehouden.
Engelsen en Denen waren het daar
Op het kerkhof van hel dorpje Nes
op Ameland liggen vele grat en van
walvisvaarders. Deze steen is van
commandeur Barenl Hansz en voor
zien t an een voorstelling van de tval-
TIET UITVAREN met een
walvisvaarder betekende
vroeger het nemen van zeer veel
risico's. Tientallen schepen en
duizenden schepelingen zijn in
het ijs gebleven. Het aantal men
sen dat na het vergaan van hun
schip werd gered, is slechts een
fractie van de lange lijst met
namen van omgekomenen.
Eenmaal in het vaderland terug,
deden de geredden hun verhaal.
Historieschrijvers hebben er ve
le voor het nageslacht vastge
legd. De redding van comman
deur Cornelis Claasz Bille en
zijn mensen is zo'n verhaal. Het
vertelt iets van die barre tij
den.
In 1675 verspeelde Bille ter
hoogte van Smeerenburg (even
als twaalf andere collega's)
zijn schip. Het werd verpletterd
tussen torenhoge ijsbergen.
Twee weken zwierf hij met zijn
bemanning over het ijs, totdat ze
een ander schip vonden dat hen
aan boord nam.
Drie jaar later was hij met
een nieuw schip in dezelfde
buurt met de vangst bezig, toen
het noodlot opnieuw toesloeg.
De walvisvaarder lag aan een
ijsveld, in de btiurt het het schip
De Roode Vos. Er werd niet ge
vangen omdat dikke mist en
sneeuwstormen de mannen
dwongen in de kajuit te blijven.
Ondertussen stootten dikke ijs-
schotsen tegen de houte, wan
den, die lugubere holle klanken
door de schepen stuurden. De
schotsen gingen vooraf aan een
leger ijsbergen...
Overboord
ingewanden ontdaan (die in zee
teruggingen). Daarna ging het
spek in kleine stukken de koke
rijen in. In braadpannen werd
het uitgebraden, waarna de
traan door een zeef ging en in
een bak met water terecht
kwam. Het traan bleef drijven
en werd van het water geschept
en in vaten gedaan. Het bezink
sel in de zeef („prut" genaamd)
werd ook bewaard. Tussentijds
werd alles door schepen naar
het vaderland afgevoerd. Tegen
de winter ging de eiland-bezet
ting ook mee terug, omdat over
winteren bijna altijd de dood be
tekende. Enkele pogingen heb
ben dat overduidelijk aange
toond.
Als er flink werd gevangen,
werd er ook flink verdiend en dat
maakte het beroep van walvisvaar
der nogal aantrekkelijk in die da
gen. Vooral de commandeur, de
schipper en de harpoenier stonden
er dan best op. Veertig rijksdaal
ders voor de commandeur per vis,
was toen een vorstelijk bedrag.
In 1642 werd de Noordsche Com
pagnie opgeheven omdat er nade
len kwamen aan de kustvisserij.
De walvissen vertrokken van lie
verlee naar het noorden, waardoor
werd de zeevisserij te gaan
oefenen. Spitsbergen en Jan May
en-eiland werden om die reden
verlaten.
De eerste jaren werden voor de
vangst bij Groenland (Spitsbergen,
omdat men eerst meende dat dit
een stuk van Groenland was),
Straat Davis en IJsland fluitsche
pen gebruikt. Later kwamen extra
verstevigde schepen in de vaart,
ook volgens fluitmodel gebouwd.
Op één zo'n schip zaten 30 tot 50
mensen, maar er zeilden ook hoe
kers en buisschepen uit, met
slechts 12 man aan boord!
In het jaar 1701 bracht Neder
land de meeste schepen op het wa
ter, namelijk 207. Ze vingen totaal
2070 walvissen, een gemiddelde
van tien per schip dus.
Het geraas van brekend en
kruiend ijs waarschuwde de
mannen van De Roode Vos, die
direct het gevaar zagen en over
boord, op het ijsveld sprongen.
En minuut later was hun schip
■verdwenen onder een immens
hoge ijsberg. Er was geen spaan
der van over. Toen was het
schip van Commandeur Bille
aan de beurt. Het werd als het
ware gemangeld, maar bleef
voor een deel boven het ijs uit
steken. De walvisvaarders kon
den sloepen, zeilen, levensmidde
len en wat ander spul redden.
Na enkele uren kantelde het
schip toch en waren de beman
ningen alleen met het ijs.
Met z'n zestigen kleumden ze
in de sneeuwstorm op het ijs
tegen elkaar en toen het weer
wat beter werd, besloot Bille
met enkele van zijn mensen in
twee sloepen op redding uit te
gaan. Het geluk was met hen.
Ze vonden een ander schip.
De achtergeblevenen bouwden
van zeilen en roeispanen een pri
mitieve tent, waarin ze enkele
dagen over plannen spraken om
aan de bevriezingsdood te ontko
men. Men besloot met de drie
overgebleven sloepen eveneens
te vertrekken en weer was het
lot het merendeel van deze man
nen gunstig gezind. Twee sloe
pen bereikten een Franse walvis
vaarder, die hen later op een
Hollands schip overzette.
De acht mannen in de andere
sloep zat het tegen. Zij kwamen
Deze afbeelding komt voor in het boek „Groote Vissery" (1700) en toont
de manier waarop toendertijd walvissen werden gevangen.
terecht bij de walvisvaarder De
Karseboom, waarvan de com
mandeur weigerde hen aan
boord te nemen. Dankzij dit
onmens moesten ze op een
ijsveld wederom een tent opzet
ten en afwachten. De wrede com
mandeur kreeg tegen de avond
kennelijk berouw, want hij
stond de rillende mannen toe de
nacht aan boord door te bren
gen. 's Morgens echter moesten
ze het ijs weer op. Deze „verhui
zing" duurde zo acht dagen.
niet altijd mee e
ïn net aaar i t -±.
menigmaal Achteruitgang
i de bek van de walvis laat sien welke enorme afmetingen deze dieren hebben.
In de zomer heerste op de
eilanden een soort walviskoorts,
waarbij vrijwel continu werd ge
werkt. Allereerst werd de buik
Van de vis opengesneden en van
Enkele tientallen iaren daarna
echter begon de achteruitgang. In
1720 had men de walvisvaart nog
wel gecombineerd met de andere
visserijen (zoals in Vlaardingen
de „Sociëteit van haringvaart,
Straat Davisvaart en visscherij"),
maar veel hielp dit niet. In de
tweede helft van de achttiende
eeuw moesten de Staten van Hol
land de walvisvaart zien te red
den door «en premie van 30 gul-
Op de eilanden in het hoge noorden moesten de walvisvaarder
vechten leveren met opdringerige ijsberen 1630),
Toen vertrok De Karseboom
door het losse ijs, de mannen
achterlatende. Ze baden de com
mandeur nog wel hen mee te
nemen, maar hij bleef keihard
weigeren.
Barbaars
In hun angst voor de dood gin
gen ze in de sloep en roeiden als
bezetenen achter het schip aan.
Ze probeerden een lijn over te
gooien, maar de bemanningsle
den van de walvisvaarder waren
even barbaars als hun baas en
smeten met stukken hout naar
het hulpeloze notedopje. Maar
ook voor deze acht mannen
kwam uiteindelijk toch redding
opdagen. Toen na dagen com
mandeur Jan Kaar en zijn be
manning de sloep opmerkte,
nam hij de uitgeputte mensen
aan boord. Ze werden behouden
thuis gebracht.
Mogelijk heeft het optreden
van de weigerende commandeur
mede geleid tot een „Reglement
voor de Groenlandsche Vissche
rij", dat de Staten van Holland
en 'Westfriesland in 1695 uitga
ven. Dit reglement bepaalde dat
een schip dat het eerst om red
ding vragende walvisvaarders
zag, verplicht was hen aan
boord te nemen. Waren er meer
dere schepen in de buurt, dan
zou het scheepsvolk daarover
verdeeld moeten worden. Le
vensmiddelen die de ongelukki-
gen meebrachten, zouden bij de
scheepvoorraad moeten worden
gevoegd en de geredden zouden
vaan ge- normaal werk dienen te verrich
ten.
den uit te loven voor een ieder die
ter walvisvaart wilde. De slechte
resultaten en de vele scheepsram
pen waren evenwel geen reclame.
Ook de concurrentie van Engelsen
en Amerikanen nam toe.
Omstreeks 1800 lag de vaart
vrijwel stil, vooral omdat de vis
sen in de noordelijke wateren
zeldzaam werden en de afstand
naar de Zuidpoolgebieden te ver
was. Koning Willem I deed in
1822 nog pogingen er nieuw le
ven in te blazen, maar ook die
waren ijdel. Waarschijnlijk ver
trok uit Harlingen in 1865 de
laatste walvisvaarder, de Dirkje
Adema. In 1877 dook nogmaals
een plan op een nieuwe Noord
sche Compagnie op te richten,
maar ook dat lukte niet.
Nederland moest tot na 1945
wachten voordat de walvis
vangst weer werd aangepakt,
een bestaan dat na twintig jaar
nu ook zijn eind heeft beleefd.
Een eeuwenoud vaderlands be
drijf is uitgestorven. Vrijwel ze
ker voor altijd.