De Muze als
onderduikster
Dirigent met
zeer heldere
expressie
Vechter die eigen
hart laat spreken
CULTUREEL
VENSTER
J. Brenner biedt bron
van brede informatie
Wolfgang Gönnenwein
A. den Doolaard 65 jaar
DEZE
KANT
BOVEN
ZATERDAG 5 FEBRUARI 1966
UfIJ willen in deze ru
briek eens de aan
dacht vestigen op een
jonge Duitse dirigent, die
in de laatste tijd heel
sterk naar voren is geko
men. Wolfgang Gönnen-
wein heet hij, en hij is de
dirigent van het Süddeut-
sche Madrigalchor.
Wij hoorden hem het vorige
jaar op de muziekdagen in
Kassei spreken over de ver
schillende interpretatie-op-
vattingen, die er momenteel
in de koormuziek aan de orde
zijn, en wij werden getroffen
door zijn heldere en exacte
manier van denken en zich
uitdrukken, waarbij zijn hu
mor bijzonder plezierig aan
deed.
Een voortreffelijk docent, zo
dachten wij, en hij zal een even
voortreffelijk dirigent zijn. Nu
dat is ook zo.
Gönnenwein werd in 1933 ge
boren in Schwabisch-Hall, stu
deerde aan het conservatorium
in Stuttgart orgel, koordirectie
en compositie, behaalde en pas-
«ant het examen schoolmuziek
en werd „Studienrat" aan het
„musische Aufbaugymnasium"
in Michelbach bij Schwabisch-
Hall.
Op een dergelijke school vor
men de musische vakken een
integrerend deel van het onder
wijs een in ons land helaas
onbekend type van onderwijs.
Hooqste orde
In 1959 nam hij de leiding van
het „Süddeutsche Madrigalchor"
over en maakte er een kamer
koor van de hoogste orde van
door de stemmen streng te selec
teren, heel precies uit te bou
wen, en de koortechniek tot vir
tuoze hoogte op te voeren. Eigen
lijk dezelfde werkmethode als
bij een kamerorkest. De stem
men moeten immers bij elkaar
passen, moeten volmaakt los en
soepel zijn, wil het koor wellui
dend en doorzichtig klinken, wil
het lenig en alert reageren op de
kleinste nuances. Wolfgang
Gönnenwein bereikte dit ideaal!
En met amateurzangers.
Want in dit koor van ongeveer
30 leden zingen onderwijzers,
doktoren, ingenieurs, kantoorem
ployés, huisvrouwen....
Concertreizen
Het repertoire reikt van Pales-
trina tot Bartok, van Schütz tot
Strawinsky. Het eerste optreden
was natuurlijk in en om Stutt
gart, maar al heel gauw stroom
den de uitnodigingen binnen.
Concertreizen, radio- en gram
mofoonopnamen volgden. In
Engeland werd op het Bach Fes
tival in Oxford gezongen, en nu
staan concerten in Stockholm
(Festival), in Wenen, in Italië,
Spanje, Frankrijk op het pro
gramma.
Naar ons land
Gönnenwein zou graag eens
naar ons land willen komen
misschien op basis van uitwisse
ling en we kunnen slechts
hopen, dat dit nog eens gebeurt,
voordat hij... te duur is gewor
den.
eurrentiestrijd op dit terrein
veelbetekenend genoemd kan
worden. Nu zijn er van deze diri
gent en dit koor een drietal
opnamen in ons land verschenen
n.l. Handei's Dettinger Te Deum
(Columbia 91294), Mozart's
C-moll Mis K V. 427 (Columbia
91 295), en Haydn's Die Jahres-
zeiten (Columbia SMC 91 388/90)
(drie platen in een cassette plus
tekstboek). En zij leveren het
klinkend bewijs, hoe ongewoon
mooi gemusiceerd wordt, hoe
ongewoon nieuw deze werken
eruit gaan zien als ze zo gezon
gen worden, in kamermuziek
stijl, dus zonder het traditionele
grote koor en het traditionele
grote orkest.
Göhnenwein zelf, dus alleen HsriTIOnie
als dirigent zonder koor, wordt
ook meer en meer gevraagd: hij
is de „coming man" en zijn gro
te kwaliteiten worden ronduit
erkend, hetgeen in de harde con-
Er gaat van de statigheid, de
praal in Handei's muziek heus
niets verloren en de doorzichtige
klank van het koor past prach
tig bij de heldere klank van het Wolfgang Gönnenwein neertu eren
Siidwestdeutsches Kammeror- een passage door met de bas
Chester, terwijl de uitnemende Franz Crass,
solisten Ruth-Margret Piitz, Em
my Lisken, Theo Altmeyer en
Franz Crass nergens uit deze ka- en fris, hoe nieuw klinkt dan
mermuziekopvatting springen. deze welbekende muziek, welk
een prachtig evenwicht is er nu
Evenzeer doet de C-moll Mis bereikt tussen stemvoering en
van Mozart het in deze „dunne" klank, hoe kostelijk worden nu
bezetting, en men hoort onmid- de z.g. „naïeve" natuurschilderin-
dellijk hoe de merkwaardige gen. Door deze verfijning, die op
expressiviteit van deze mooie deze wijze de partituur èn de
muziek (een van Mozart's gaaf- totale weergave ondergaan heb-
ste kerkmuziek werken) als van- ben, krijgt Haydn's meester-
zelf naar voren komt. Hier zijn stuk een herwaardering! Solis-
de solisten Edith Mathis, Helen ten zijn hier Edith Mathis, Nico-
Erwm, twee jonge sopranen, die lai Gedda en Franz Crass en wij
een grote carrière aan het ma- zouden het kunnen begrijpen,
ken zijn, Theo Altmeyer en als men tegen Gedda een klein
Franz Crass. bezwaar heeft. Hij zingt inder-
Maar terwijl menig dirigent daad wel eens wat te pathetisch
bij Handel en Mozart misschien en schiet daardoor net eventjes
zelf wel een kleine bezetting zou uit het geheel. Maar verder
prefereren, bij Haydn's Jahres- een schitterende opname!
zeiten zou hij toch niet zo gauw
dit durven. Maar deze opname Drs. H. E. KOKEE-
toont hoe het kan. Hoe levendig VAN DEN BERGE
yiJFTIG JAAR gele
den kon het in de
poëzie niet fijn en sub
tiel genoeg. Vandaag
heid. Vandaag een
dicht bij huis blijven.
Voor de eerste wereld
oorlog had de dichter
kan het niet grof en vleugels, nu zit hij in
schokkend genoeg. Een de glazen stolp van zijn
halve eeuw terug werd
het gevoel uitgestald
en overdreven. Nu
wordt het zorgvuldig
verstopt en met vér
gaande „understate
ments" aangeduid.
Toen: een doorslaan
van de poëzie naar de
taalmuziek.
Nu: een opzettelijke
onharmonieusheid en
hardheid. Indertijd een
hoge vlucht van ge
dachten en gevoelens,
een zweven boven de
alledaagse werkelijk-
eigen existentie.
De jongste dichtbundel van
C. Buddingh', Deze kant bo
ven (Uitgave De Bezige Bij,
iopraan Edith Mm this.
Jacques Brenner, de leider
van Les Cahiers des
S ais ons, het bekende drie
maandelijks tijdschrift voor let
terkunde, heeft zijn wekelijkse
artikelen over het Franse literai
re leven, verschijnend in een
provinciaal dagblad, gebundeld
onder de titel Journal de
la vie littéraire (19 62
- I9&4). Ze zijn deze bundeling
waard.
Niet dei ;e een diepgaande be-
-"r/.:ng geven van literair werk
uit vroeger en later tijd: een dag
blad kan daarvoor niet genoeg
ruimte bieden. Wat ze wel geven is
een brede informatie over het ge
hele veld der letterkundige produk-
tie in de aangegeven jaren, terwijl
ze tevens in het verleden teruggrij
pen. als daartoe aanleiding is. Het
anekdotisch element, dat een arti
kel zoveel aantrekkelijker kan ma
ken. is ruimschoots vertegenwoor
digd: verhelderende citaten ontbre
ken niet en soms werpt Brenner
een flitsend licht op een boek. op
een figuur, die daardoor in een
nieuwe gedaante voor ons komen
te staan. In alles toont deze criti
cus zich een belezen man. die zijn
mening omtrent boeken en schrij
vers weet te schragen met goed
gekozen voorbeelden en getuigenis
sen en daarbij zich bedient van
een lichte, maar zuivere stijl.
Het aantal thema's dat wordt
aangesneden is groot, maar enkele
daarvan springen toch bij herha-
De roman
Volgens Brenner heeft de roman
Eas na 1830 de belangrijkheid ver
regen die hij nu bezit. Sain-
te-Beuve (1804-1865) zag neer op
Stendhal en Balzac, die hij be
schouwde als een soort verhalen fa
brikanten. Flaubert gaf door zijn
zorg voor een artistieke vormge
ving adelsbrieven aan een genre
dat tot zijn tijd als allemanswerk
lichtelijk werd geminacht.
De moderne roman is geboren
uit het feuilleton zoals de activiteit
van Honoré de Balzac bewijst en
is nu zo populair dat ieder die
schrijversaandrang gevoelt er zich
aan waagt, al ligt zijn talent ook
op ander letterkundig terrein als
het korte verhaal of het essay of
ook, al ontbreekt alle talent. Van
daar het verschijnsel der talloze
schrijvende dames. Trouwens, fi
nancieel voordeel kan alleen de
roman aan zijn auteur brengen.
Brenners opmerking is slechts
juist als men zich beperkt tot het
strikt-literair gebied; in Frankrijk
bereiken ook werken van alge
meen wetenschappelijke an" ,jb-
schiedenis, aardrijkskunde, natuur
kunde» soms geweldige verkoopcij-
Reserve
De schrijver gevoelt wel enige
reserve tegenover de auteurs die
hun eigen leven, psychisch of fy
siek, tot stof van hun boeken ma
ken en hij sluit zich daarin aan bij
een opmerking van de criticus
Pierre-Henri Simon, die twee sec
toren onderscheidt op romange-
bied: een „littérature d'ostentati-
on" (vertoon) en een „de reser
ve" (terughoudendheid), die zijn
voorkeur heeft. Uitstalling of te
rughoudendheid, een roman wordt
geschreven uit de levenservaring
en daarom moet een te jeugdig
mensenkind zich als regel niet aan
een roman wagen.
Zoals in de vorige op de Culture
le Pagina besproken boeken Les
Lumières de Paris en La Fête du
village keert ook in deze kronie
ken Brenner zich tegen de nou
veau roman, die voor hem een le
venloos ding is opgaand in een
bepaalde, vooropgezette techniek,
die tot niets belangwekkends leidt.
Hij stelt vast, dat deze neo-roman
meer besprekers en, vooral in het
buitenland, meer lovers dan lezers
heeft gevonden. Hij heeft daarin
gelijk, maar daarrflee is niet alles
gezegd: het gehalte der lezers is
ook een factor van betekenis. Het
nageslacht zal te zijner tijd zijn
woord meespreken in de waardebe
paling der literaire werken van
onze generatie. Zeker is wel dat
wie boeiendheid en levendigheid
als hoofddeugden van een geslaagd
boek beschouwt, Brenner moet bij
vallen.
Het is zelden dat deze criticus een
boek „kraakt". Hij bespreekt het
in gematigde termen en yaak
neemt hij een bepaald werk als
startpunt voor een brede beschou
wing. Liever prijst hij. Zo spreekt
hij in waarderende bewoordingen
over o.a. José Cabanis, Jean-Louis
Curtis en Georges Limbour, allen
auteurs die op de Culturele Pagina
niet vergeten zijn. Onder de oude
ren noem hij de hoogbejaarde Jean
Schlumberger. achterkleinzoon
vap c;::zot, fijnzinnig schrijver, en
over de tachtigjarige Jacques Char-
donne, auteur van beroemde ro
mans en essays, vol poëzie en teer
IS het nodig' om een stukje te schrijven
over iemand die 65 jaar wordt? Voor
velen betekent het bereiken van die leef
tijd de mijlpaal, waarna in hun leven de
grote verandering intreedt, de rust na
gedane arbeid. Een woord van afscheid
is dan op zijn plaats. Diezelfde aan
leiding is er niet voor de schrijver
A. den Doolaard, die maandag zijn vijf
enzestigste verjaardag hoopt te vieren.
Hij gaat gewoon door met wat hij altijd
het liefst heeft gedaan: zwerven en
schrijven. Maar juist daarom past een
woord van lof, een overzicht van wat
Den Doolaard heeft betekend voor de
duizenden die nooit hebben toegegeven
aan de lokroep van avontuur.
Onverwoestbaar een woord op hem
wel bijzonder van toepassing gaat hij
verder, een bewijs daarvan is zijn vorige
maand voltooide nieuwste roman: De
goden gaan naar huis. (Uitgave
Querido, Amsterdam. 439 blz,. f 19,50). Het
betekent weer een soort mijlpaal voor hem.
Eventjes maar zal hij op zijn nieuwe lauwe
ren (en die zullen er ongetwijfeld zijn)
kunnen uitblazen. Maar niet lang, want hij
is nog altijd dezelfde onrustige geest die
wars van gezag, onvrijheid en avontuur-
loosheid, al in zijn jeugd het besluit nam
om zijn pensioen achter zich te verbranden.
Hij was zevenentwintig toen hij zijn spaar
gelden opvroeg uit de kantoorkas en hij zijn
boekhouderskruk verliet om te
ontdekken hoe het leven builen
de vier muren was.
de
A. DEN DOOLAARD
C. Buddingh
Amsterdam, 119 blz., f5) is
van deze slingerbeweging een
duidelijk voorbeeld en be
wijs. De inhoud is nogal ver
scheiden: anecdotische herin
neringen, bespiegelingen over
de mens in het algemeen,
over de kunst in het alge
meen, over eigen leven en
kunst, schuine praatjes en
grofheden, dichterlijke brie
ven en dan nog wat gevarieer
de stukjes, die niet onder èèn
rubriek kunnen worden sa
mengevat. Ook het niveau
loopt uiteen, zoals te verwach
ten is bij een manier van
dichten met een nogal sterk
programmatische inslag.
Dit programma wordt dui
delijk uit het motto dat aan
de verzen voorafgaat, een
uitspraak van Hugo von Hoff-
mannsthal: „Die Tiefe muss
man verstecken. Wo? An der
Oberflache"; men moet de
diepte verbergen, waar?, aan
de oppervlakte. Met het cite
ren van deze uitlating raken
de uitersten elkaar. Want
Von Hoffmannsbhal bewoog
zioh in een sfeer van impres
sionisme en estheticisme en
Buddingh' is zijn antipode.
De oppervlaktekunst waar
mee Ter Braak zoveel
ophield, achttiende-eeuws
Frans, was een ander soort
kunst dan het impressionisme
van het fin-de-siècle zoals
men dat b.v. proeven kan uit
Von Hoffmarmsthals korte,
lyrische drama Der Tod des
Tizian van 1892. Wat Bud
dingh' als oppervlaktekunst
aanbiedt, is wéér heel anders.
Het motto zal wel niet luk
raak gekozen zijn, maar
kloppen doet het niet. Want
het oppervlak bij de impres
sionisten was spiegel van
glans en tinten; het verwees
naar licht en schoonheid, het
stond open naar de kosmos.
Bij Buddingh' verwijst de
schijnbare (en meer dan eens
werkelijke) oppervlakkigheid
naar de levende mens achter
het gedicht. Bij Von Hoff-
mannsthal is de richting bui
tenwaarts, bij Buddingh' bin
nenwaarts. Het motto is dus
alleen maar oppervlakkig
bruikbaar.
Symptomatisch
Over een gedichtenbundel
kan men kort en lang schrij
ven, maar soms en dat is
onvermijdelijke onontkoom
baarheid geweldig in beweging
zijn. Zijn mensen zijn hevig, hun werd Zuid-Slavië,
strijd voor de vrijheid is hevig. -
de dood als onontkoombaar
t Tito
het sein voor de rusteloze Brits museum. In triomf wc
vertrekken. Het reisdoel de beelden in Athene ingeh
jr 1et ia "d °P dat moment heeft het
Het land achter Gods ook Griekenland geïnfecteerd.
vrijheid te kun- achtergrond voor het laatste deel n goed heeft Den
schrijven heeft ?leine in
Die vrijheidsdrang heeft hij
willen uitleven in zijn eerste lief
de: de natuur. Maar zijn grote
arbeidsveld als schrijver was toch
wel de wereld van de menselijke ein"e-
verdrukking, waar de mensen nog De ivil o;
iets van die natuur in zich droe- nen leven w.,
gen en in opstand kwamen tegen hem doen vluchten, uk mest
tochten hem. Den Doolaa* hei
zijn eerste romans, waarvan wij m Het hakenkruis over Europa
noemen De wilden van Europa, het fascisme aan de kaak ge-
De druivenplukkers. Oriënt Ex- steld. Hij ging naar Engeland en
press, De Herberg met het Hoef- zijn weerbarstige stem voor De
ijzer> De grote verwildering en De Brandaris en Radio-Oranje
heeft velen de moed gegeven de gé "boeken"
strijd te voeren. Na de bevrij- heid tenslotte
ding van Noord-Nederland was tegenstellingen verscheurde Grie- "zijn'Athèense éiwarinaen^7ii'u
ar d op Walcheren «e- *™land. In 1960 verscheen Grie- SZS'STisS
de grote wereld. In 1958 publiceer
de hij zijn autobiografie Het leven
van een landloper.
Nieuw decor
bruiloft der zeven zigeuners,
oorlogse boeken waarmee
nationaal en internationaal i
maakte.
fen tussen Nikos, de man die
het verleden leeft, en zijn broer
Kostas, d e niets en niemand
ontziende journalist die zijn
nieuwe geloof, de beheersing
van de ruimte, heeft gevonden.
Daartussen ligt een vacuüm, de
werkelijke noden van deze tijd
vond die bewogen- zijn niet vertegenwoordigd. De
,n hfi* 6»rrv,P door schrijver heeft zich uitgeleefd ii
Vluchten
Den Doolaard op Walcheren ge
detacheerd als verbindingsoffi
cier tussen waterstaat en de Brit-
Den Doolaard is altijd op roek se, "jn demobilisatie
naar mensen die zich ais het ware schreef hij Het verjaagde ma-
beveiligd weten door hun lotsbe- ter.
stemming, maar toch juist binnen In ons land werd alles weer pais
n de vakmensen, die
weten te bewegen tot
we, handzame uitgave va
V#»rlprlpn werk. meestal in goedkope
c De „livre de poche" halen
Interessante dingen zegt Brenner Haast vergeten figuur van „onder
ook over figuren uit de geschiede- "et sto* te voorschijn,
nis der letteren. Wie zou vermoe
den dat de grote treurspelschrijver Nog veel zou verdienen te wor-
Pierre Corneille het in de gunst den aangehaald uit deze bundel,
ken zijn geen goden
1966, zijn nieuwste De goden gaan
Een omvangrijk werk dat eej
nieuwe en toch ook weer dezelfd*
Den Doolaard laat zien. Nieuw
door het element science-fiction
dat hij er in heeft gebracht. Oud
door de indringende waarschu
wing die doorklinkt, dat het lot
van de mens onontkoombaar is. De
eenvoudige mens wil vrij en in
vrede leven. De techniek heeft
echter krachten ontwikkeld die de
hartstocht is tegelijk aanklacht
tegen de luxe en de leegheid
van onze welvaart. De vechtlusti
ge Den Doolaard, dat proeft
men, zou er graag op in willen
hakken met gebalde vuisten en
hij vraagt begrip bij zijn lezer.
Ook met dit boek zal Den Doo
laard ongetwijfeld weer het succes
hebben, dat hij reeds kende:
alleen al na 1945 zijn 800.000 exem-
2iin A,.vUta>umwiu„uulcJ ^eik^n Xers.preuid;
,rjp mensheid niet meer kan beheer- n H w ^e^er^nt^s> ,Jn bet
sen. De moderne mens wil zich Duits Frans, Engels. Amerikaans,
gelijk stellen aan God en gaat £^®eds> Deens. Noors Tsjechisch,
daaraan ten onder. Dit alles ten Italiaans en Spaans. Op vrijwel
koste van de naamlozen die zich R™.
gewillig ter slachtbank laten
J-VCQUES BRENNER
levensgevoel, spreekt hij in eerbie
dige termen zoals een kleinkind
over zijn grootvader zou spre
ken.
Een enkele maal stuiten we op
de besliste afwijzing van een boek.
o.a. de laatste roman van Alfred
Kern. Le Vlol. Terecht; deze Elzas-
ser heeft enkele goede werkstuk
ken geleverd, waaronder het veel
geprezen Le Clown (1957) wel het
beste is, maar aan Le Viol heeft
het XVIIe eeuwse publiek ook over de betrekkingen tussen
moest afleggen tegen zijn broer uitgevers en schrijvers en over het
Thomas, getuige het aantal voor- vaak fragiele leven der tijdschrif-
stellingen van hun stukken, en de ten, maar de beschikbare ruimte
niet minder beroemde toneelschrij- dwingt tot beperking. Nog een
ver Molière achter bleef bij Bour- maal gezegd, qua gedachte mist
sault, een figuur van het derde het proza van Brenner vaak diep-
plan.
ket
Het succes van een levend schrij
ver hangt af van zijn publiek.
Heeft hij dat eenmaal gewonnen,
dan kan een venijnige kritiek hem
geen kwaad meer doen. Voorbeel
den te over. Maar dat van een
auteur uit het yerleden hangt af
de VS gelanceerd. Vier
itronauten blijven een half jaar
weg. Bij hun terugkomst voeren
zij een onbekend, dodelijk virus
mee dat over de hele wereld trekt.
Vijanden van gisteren. Rusland en
Amerika, worden bondgenoten om
dit virus te bestrijden, maar het is
te laat.
In de chaos die daarop volgt ziet
een Grieks archeoloog. Nikos
Jacques Brenner. Journal de Grammatikakis, zijn kans, schoon
- --n groep
het Par-
gang. maar het boeit door de bre
de spreiding en de veelzijdige
informatie.
v. d. PANNE
1964).
thenon
i weggehaald, uit het werken.
Dat heeft Den Doolaard niet
veranderd. Hij blijft de vechter,
in werkelijkheid en in zijn
werk. Hij behaagt zijn lezers
niet, maar boeit ze door de wijze
waarop hij zijn hart Iaat spre
ken en zijn levenservaring ande
ren meedeelt. In hem verenigen
zich de kenmerken van de ware
romancier die geen eendagsvlieg
geloof in zich zelf en hard
hier het geval moet men
wel iets uitvoeriger zijn,
omdat hier de opvatting van
het dichterschap en de prak
tijk van het verzenschrijven
symptomatisch is. Anders dan
de poëziespecialisten, die in
richtingen en richtinkjes den
ken, wil ik een poëziebundel
zien als een stem in een tijd.
Ik wil zien waar de tijd van
daan komt, hoe hij is en zo
mogelijk waarheen hij zich
beweegt. Ik ben te oud gewor
den om fervent voorvechter
van één richting te zijn (die
zeer haast voorbijgaat), maar
blijf te jong om niet uiterma
te geboeid te worden door
het enorme aanpassingsver
mogen van de dichtkunst bij
omstandigheden die elk dich
terlijk leven dreigen te ver
stikken. De mens kan in elk
klimaat leven, de dichter wil,
„moet" (muss) in elk geeste
lijk klimaat dichten. Soms is
dat klimaat gunstig, zoals in
de renaissance en bij het be
gin van de romantiek; soms
ongunstig, zoals vandaag. Ik
kan me best begrijpen dat
een dichter dan de dichtwijze
zoekt met behulp waarvan
hij in zijn tijd overeind kan
blijven, maar men moet bij
mij niet aankomen met kre
ten als: „nu weten we einde
lijk wat poëzie is en hoe ze
wezen moet". De dichtkunst
van vandaag moet wel heel
sterk van de nood een deugd
maken. Wie een beetje cul
tuurhistorisch geschoold is,
ziet duidelijk hoezeer ze een
compromiskarakter vertoont.
Centraal staat de vraag naar
de mens. „Met aktentassen
vol duisternis wandelen wij
in een meshelder licht" (bl.
10). „Altijd weer draait het
op liefde uit... en dat is juist
het mooie" (bl. 33).
de natuur is prachtig, ze
ker,
met haar mooie groene bo
men, haar mooie gekleurde
bloemen, en haar vele, vele
vogels met hun keur van ge
luiden toch:
geef mij de mens maar,
het enige dier in de schep
ping
dat zijn soortgenoten ver
slindt
en tussen twee maaltijden
door
een plaatje opzet van joseph
haydn (bl. 49).
Helder hoofd
„De mens is een vreemd
wezen: hoe naakter men hem
ziet, hoe meer hij in zijn
hemd staat" (bl. 54). Wie zo
de mens ziet, hoe ziet hij de
kunst? Inspiratie bestaat
niet; wat wel bestaat is een
helder hoofd, dank zij een
goed uitgerust lichaam. Daar
mee moet men het maar zien
te doen (bl. 24). Het woord
inspiratie is taboe, maar de
zaak niet, want, zo leest men
op bl. 27: „heel af en toé: zo'n
dertig, veertig keer per jaar,
kan hij meer aan dan op en
voor die enkele uren eet hij
365 dagen". Buddingh' ver
mijdt dat verschijnsel een
naam te geven. De ouderwet
se dichterlijkheid en verhe
venheid is ondergedoken: „la
ten we maar gewoon doen,
dan doen we al gek genoeg"
is het nieuwe wachtwoord
(bl. 46). Liever poëtische
attributen en dierbaarheden
prijsgegeven, dan uit de sa
menleving weg te moeten;
dan maar liever jezelf
vérgaand aanpassen. De tech
niek blijft een bedreiging:
in engeland is een compu
ter'
die een liefdesgedicht heeft
geschreven
het is nog wel heel erg kort
en niet zo bijster geslaagd
maar toch: ik voorzie in de
toekomst
een stijgende concurrentie
van onze metalen collega's
(bl. 30).
Laten we in vredesnaam
maar proberen de technische
dingen mooi te vinden: een
jerry-can, een aluminium
tank voor een oliekachel (bl.
63).
Schuilen
Tenslotte blijft er je eigen
leven. Wat is daarin belang
rijk: alles of niets? Waarom
zou het ene belangrijker zijn
dan het andere. Men keert
hier terug tot het oude adagi
um van De Genestet: poëzie
schuilt overal, met op dat
schuilen een zware nadruk.
Zeven en twintig bladzijden
van de 119 zijn autobiogra
fisch. Buddingh' heeft zoveel
antilyrine geslikt dat hij heel
vaak in platvloers proza te
rechtgekomen is. Het zijn re
sultaten van een dichterlijke
hongerstaking, zo niet misluk
te pogingen tot poëtische zelf
moord. Klinisch interessant,
menselijk af en toe sympa
thiek (waarbij men zijn
ergernis over de grofheden
maar moet inslikken) maar
dichterlijk een baken in zee.
Laten we hopen dat deze bun
del Buddingh's laatste woord
niet is.
Dr. C. RIJNSDORP