Slecht rapport Indrukken van een Tótók Toen Justus met „Judaspijnen" voor de GG stond la it is een kort bericht voor alle Indische Neder- iders en „tötökkers" die wortel schoten in het land kb' ze als lieflijk Indië bezongen en daaraan een voort!durend heimwee hebben overgehouden. Een nk om hun heimwee te voeden, want dat willen >Seibt, hoewel ze beseffen dat het ophalen van herin- £~pingen pijn doet. Vier toneelstukken zonder veel waarde "ceaAvontuur in Finland Scholen en Schoolmeesters door een wijs man gezien NIEUWE BOEKEN Door Wibo Wiegmans ZATERDAG 15 JANUARI 1966 lil i „Kramers pockets van formaat" --- - een juweeltje uit de gordel van iragd van tempo doeloe anno LlÜ 7 in herdruk met beelden uit goede oude tijd verschenen. Het 'ïm reft „Indrukken van een Tótök", I kostelijk relaas van Justus van jas5Jurik, sigarenfabrikant, voordrager h schrijver, wiens „Verhalen" en msterdamse vertellingen" eerder irden herdrukt. 'ustus was populair, zowel hier als in Oost. Minister Heemskerk kwam op voorrf lezingavond van Van Maurik ont- mning zoeken en gouverneur-generaal p der Wijck ontving hem joviaal op Udeni bel ten paleize. De ontmoeting met zij hé onderkoning was vererend en pijnlijk 'er® gelijk. Van Maurik had voor het feest in j witte paleis aan het Koningsplein ws over hoofd „bij de Chinees" een galaschoenen-naar-maat moeten be- Dg^llen. Zich alleen behagelijk voelend in e zwh enorme „vioolkisten", bezorgde het de e-Joigneerde lakschoeisel hem al gauw ngerldaspijnen". Uitgerekend op het mo- dat Van Maurik aan hinken toe Kf3is, werd hij bij de G.G. ontboden, g3ehalve komiek is dit verslag van het d 'a^leisfeest bijzonder raak in de tekening mogép sfeer en personen. Deze kunst de- jnstreerde Van Maurik in zijn gehele ?££jek, dat hij overigens niet als literator het aar simpel voor de vuist weg Lg7jireef. Fijn-geproefd en waar- ^ïdsgetrouw verhalend, zijn al direct de eerste indrukken: zijn ko'tjes, het leven thuis, op de wil aankomst in Padang. Vijftig jaar kantoren en in de soos. in. m later waren wij er en wij von- Dus den en zagen vrijwel alles zoals Op reiS v Van Maurik had beschreven: de r grandioze natuur, de stad en Zo wil je wel gretig nog eens Emmahaven, de huizen en to- op reis gaan met Justus als de lllllllllllilllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllliilllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllltllllllli 'iiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii duizend-en-één geuren, in de Chinezenwijk glurend in de klenteng en in een opiumkit. Dan naar Java en wonen in Ba tavia, de Europese metropool met honderden vertrouwde na men: Rijswijk, Noordwijk, Kra- mat, Meester Cornells, Kebon Sirik. Batavia met zijn hotels: Des Indes, Der Nederlanden, Ja- vahotel en, niet te vergeten: Wis se. En de sozen: Harmonie en Concordia. Of eten bij de Chi nees, in die exotische Beneden stad, op Glodok vooral. Herinneringen De achtergalerij van eenlndisch huis. sappige verteller van wat je zelf gezien en ervaren hebt. Naar de fascinerende Anèhkloof, naar Padang-Pandjang en Fort de Koek. Op passars omspoeld door Later, terug in „Negeri-koud", wil je nét zó lékker eten. Je loopt alle Chinese en Indische restaurants af en maak je alles volgens de Indische regels klaar maar helemaal echt wil het nooit worden. Dat is vast één ding, dat je misschien voor altijd moet missen. En er is nog zoveel meer verleden tijd ge worden. Het boek van Justus van Maurik haalt veel in de her inneringen naar boven. Ook, dat je ginds en toen twee vader landen had en soms het gevoel, er nu geen te bezitten. TON HYDRA Indrukken van een Totok, door Justus van Maurik (1879). Uit gave W. van Hoeve, Den Haag, „Kramers pockets van formaat". (131 bis., met oude foto's, ƒ5,90). JUSTUS VAN MAURIK Avontuur in Finland, door Anthony Glyn. Uitgave Leopold, l>en Haag. i, ha Een boeiend geschreven verhaal ver de Engelse handelsreiziger, wefdam Hill, die tijdens een trip in leèinland in contact komt met een paanse schone. Het wordt een waar nqvontuur, dat bovendien een goed eeld geeft van het huidige Fin- et ojnd. Met de inhoud van het ver waal zijn we minder gelukkig. >dam Hill blijkt een onverschilli- jongeman die weinig remmin- zsen kent en er geen bezwaar menziet zich op te houden met een heiSnse die gescheiden is. (380 blz., in d 4,90) ulle; Vier toneelstukken in boek vorm uitgegeven: twee zijn tot in details nageaapt, de andere lopen van kletspraat tot kitsch. Het toneelstuk van Edward Albee, Kleine Alice, door de Ne derlandse Comedie op het reper toire genomen, blijkt ook bij aandachtige lezing kitsch te zijn. Voor Albee is godsdienst ge klets, niets meer, en dat is dan ook aan zijn stuk te merken. Hij voert personen in van wie men mag verwachten dat zij iets met godsdienst hebben te maken: een kardinaal en een lekebroe- der. Het geheel is een verwarren de woordenkraam. Vertaling Ernst van Altena. Uitgave Van Ditmar, Amsterdam. (144 bl., 6,90). Remco Campert heeft twee to neelstukken van Frangoise Sa- gan vertaald: De laatste troef, en De mauve jurk van Valenti ne, in één Marnix-pocket gebon den. In De laatste troef aapt Sagan de Russische toneelschrijfkunst van de vorige eeuw, en meer speciaal Toergenjef, tot in de tails na. Het andere is een onbe nullig stukje over een Franse da me die het lonken niet kan laten maar haar familie in de waan weet te houden dat haar man de ontrouwe figuur is. Kwebbel- werk, zonder enige reële mense lijke belevenis. (Uitgave Man- teau, Den Haag. (116 bl., 4,50). Torbant, het verloop van zijn ondergang, door de 21-jarige Ge orge Kool, doet denken aan een klassiek gegeven a la Vondel. Dat is het niet, maar al lezende krijgt men de indruk het eerder gezien te hebben. De inhoud: Torbant zit al 30 jaar vastgebon den op zijn stoel. Hedroen ver zorgt hem, maar niet al te best. De touwen blijven vast en Torbant ziet groen uitgeslagen van het vuil. Dan komt de Man, die Hedroen beveelt de touwen los te maken. Domme Torbant denkt dat het na 30 jaar nog verschil maakt of je zit vastge bonden of niet. George Kool moet maar geen stukken van Samuel Beckett meer gaan zien. Het brengt hem maar op de idee het na te doen. (Uitgave De Arbeiderspers, Amsterdam. (47 bl., 3,90). «os Met steun van het Prins ®®®Bernhardfomds heeft dr. ■oncfoeinsma een studie gemaakt befcan de in het rijksarchief in rapfoen Haag aangetroffen en nimmer gebruikte rapporten eesVan de hoofdinspecteur D. lan-Wijnbeek. Deze rapporten ie^Iiebben betrekking op het dièonderwijs in alle Nederland se provincies en daarom al leen reeds zijn ze uniek. Het zou echter wellicht nooit tot een uitgave zijn gekomen, als Wijnbeek niet een zo scherp opmerker was geweest die zijn taak niet als een broodwinning zag, maar als een roeping. Hij heeft zich met alle krachten in gezet om het soms schamele on derwijs te verheffen, de arme ff} Jan Volckertszoon, door Dick g!1 Dreux. Uitgave NV De Arbeiders- ee^ pers, Amsterdam. De geschiedenis van een groepje „varende ghesellen", kermisklan- ten die in de tijd van Floris de ie" Vijfde door het Vlaamse en Hol- landse land zwierven Meester Vir- tolo uit Bologna, het Zuidafrikaan- de se meisje Iselda en de jongen Je- ijq roen uit Dijon zijn op weg naar de ,ii vrij-stad Haarlem, waar alle lijfei- genen vrij zijn wanneer ze de stadspoort kunnen passeren. Daar ontmoeten ze Jan Volckertszoon. 10 ïaar. slaaf van Koene van Rand- zate. Jan, een koppige Westfriese jongen, die is gevlucht voor de wrede heer van Holland, sluit zich bij de varende ghesellen aan en samen beleven ze menig avontuur 1 Een leuk boek voor jongens en meisjes van 10 jaar en ouder. (184 blz., 4.90) Wegen van wijsgerig denken, door J. M. Bochenskl. Uitgave Romen en Zonen, Roermond en Maaseik. De Zwitserse hoogleraar J. M. Bochenski behandelt een aantal hoofdproblemen uit de filosofie Het boekje is ontstaan uit een se- adiovoordrachten. De onder- de Mens en net Absolute. Bij de laatstgenoemde beschouwing geeft hij een aantal visies weer op het wijsgerige Godsbegrip. Volgens de schrijver komt de filosofie bij de bestudering van dit vraagstuk aan haar grens. De wijsgerige Godsleer roept, aldus Bochenski, zoveel pro blemen op dat de filosoof dit niet kan oplossen zonder de grondslag van zijn vak het redelijk den ken los te labtn. (123 blz., 5.90) onderwijzers die vopr enkele honderden guldens 's jaars voor klassen van zeventig tot hon derd kinderen moesten staan moed in te spreken. Het is onvoorstelbaar wat Wijnbeek tot op hoge leeftijd presteerde. Hij reisde het hele land door, bezocht stadsscholen, die een zekere faam hadden, maar ook dorpsschooltjes, waar het onderwijs gegeven werd door èèn man die daarnaast vele bij baantjes had om aan de kost te komen. In zijn rapporten heeft hij heel het kleurige leven in de klas getekend. Hij had oog voor rokende kachels, maar ook voor de wijze waarop de kinderen een juiste uitspraak werd bijge bracht. Hij vertelde luie onder wijzers onomwonden dat ze er met de pet naar gooiden, maar uitvoerig is hy met zijn lof voor mensen die, voor twee tot drie keer zo grote klassen als nu staande, een verantwoorde keu ze maakten in hun lesprogram ma, het hoofdrekenen maar wat lieten liggen, maar foutloos leer den schrijven. Ook voor hen die niet aan het onderwijs verbonden zijn is het boek een kostelijk docu ment (263 blz.. 17,50 ingenaaid; f 19,50 gebonden). Scholen en schoolmeesters on der Willem I en Willem II, door dr. R. Rclnsma. Uitgave NV voorheen Van Keulen Periodie ken, Den Haag. „Hoe laat is het nu al?". De stem van mevrouw Van Weel de klinkt gespannen, rechtop zit zij in de gemakkelijke stoel bij de kachel. Het moet moeilijk zijn om zo kaars recht in een toch wel luie stoel te zitten. Haar man geeft geen antwoord, hoort de vraag niet eens. Hij ijsbeert door de ka mer. Op z'n vaste gang omzeilt hij alle voorwerpen, alleen het kleine bijzettafel tje moet het ontgelden. Steeds als hij er langs loopt schopt hij tegen een van de poten zodat het een paar centimeter opschuift. Hij bedenkt dat hij dit nog een keer of vier kan doen, dan staat het meubel stuk vast tegen de muur en moet hij een ander object kie zen om zijn onrust op af te reageren. „Waarom moest hij zo iets waanzinnigs doen?", barst hij plotseling uit. Zijn vrouw schrikt van de harde stem die door de stille kamer schalt. Zij schrikt al voor de zoveel ste maal, want in de paar uur die hij door het huis rent, heeft hij zichzelf al enkele keren dezelfde vraag op luide toon gesteld. „We zijn toch geen beesten en hebben hem toch altijd goed verzorgd?" Zij geeft geen antwoord. Hij verwacht dat ook niet van haar. Schreeuwend alsof hij bo ven een te luide radio moet uitkomen, gaat hij verder: „Alles hebben we altijd voor hem gedaan, hij kon alles krijgen wat zijn hartje be geerde en nu dit". Even is het stil. Hij wil wat zeggen maar bedenkt zich. „Je kunt toch niet zeggen dat we iets abnormaals van hem wilden. Alleen maar een behoorlijke opleiding om later mee te kunnen. Zonder dat bereik je tegenwoordig niets meer en zo moeilijk is de hbs nu ook weer niet. Jij en ik hebben het toch ook gehaald? Zelfs als hij eens een keer geen zin had om te leren hebben we hem toch niet met de zweep naar boven gejaagd om zijn huiswerk te leren. Nou ja, een slecht rapport is niet 'leuk. Maar hebben we ooit aanleiding gegeven dat hij daarom moet weglopen? Zo maar weglopen, geen briefje, geen kwaaie kop, zo maar weglopen". Even mijmert ze nog voor zich heen, ze hoort haar man niet eens. Haar gezicht ziet bleek, opgezet van het huilen, van de zenuwen, van de span ning. „Herman, luister nou eens even", begint ze schuchter. Hij valt haar in de rede: „Ik luister al uren, maar je zit daar maar en zegt niets. Ik probeer een oorzaak te vin den. Help toch wat mee. Al dat peinzen zal toch wel iets opeeleverd hebben" Hij heeft niet eens in de gaten dat ik gewoon niet kan praten tegen iemand die door de kamer ijsbeert, denkt ze. Kordaat neemt ze een be sluit: „Ga eerst zitten. Zo ko- ■r» ft**rf9frr >'<■- men we nergens. Heb je nou niet eens in de gaten dat het niet belangrijk is of we de oorzaak vinden, maar dat het erom gaat de jongen hier te rug te krijgen. Zo'n egoïst ben je nou toch ook weer niet, is het wel?". Abrupt staat hij stil, wil weer uitvallen, denkt nog even na. Plotseling licht er begrijpen in zijn ogen. Ze heeft nog gelijk ook, hij loopt hier als een stommeling door de kamer te ijsberen en zoekt naar oorzaken voor Hans' weglopen. Misschien wel be langrijk, maar op dit moment wint hij er niets mee. Hij kijkt haar aan. Strijd lustig, nog steeds rechtop, met felle ogen zit ze in haar stoel. Ze heeft het moeilijk, maar ze beheerst zich. Plotse ling is hij vertederd. Hij heeft toch maar een lot uit duizenden getrokken met zo'n vrouw, flitst het door hem heen. De meesten zou den in zak en as zitten en geen verstandig woord kun- Ons kort verhaal nen uitbrengen. Maar zij wel, zij zegt precies waar het op aankomt. Even is hij alle ellende vergeten en hij gaat gehoorzaam zitten, Voor het eerst sinds ze de politie ge beld hebben dat Hans al sinds vanmorgen acht uur weg is. Hij ging gewoon naar- school, hebben ze gezegd. De laatste dag voor de vakantie, de dag van de rapporten. Ze zouden wel een vroegertje krijgen en zijn moeder ver wachtte hem om half twaalf thuis. Wie er kwam, geen Hans. De school gebeld. De concierge wist te vertellen dat iedereen om elf uur naar huis gegaan was. Bij kennis sen van Hans geen spoor te bekennen. Hij was ook niet bij zijn vrienden. Die hadden hem niet meer gezien, dach ten dat hij naar huis was. Z'n beste vrind, Jan van Dalen, zei dat Hans' rapport abomi nabel slecht was. Mevrouw Van Weeldes eerste reactie was geweest de directeur van de school te bellen. Deze be vestigde Jan van Dalens ver haal. Ja, het rapport was slecht. Een drie voor Frans, een vier voor Duits. Wiskun devakken allemaal vieren en vijven. Notabene, de wiskun de waarin hij altijd redelijk was geweest. Verder nog een vier voor geschiedenis en de rest magere zesjes. Een ne gen, voor gymnastiek 1 Direc teur De Kadt probeerde haar nog gerust te stellen. Het was toch niet zo iets bijzon ders dat een jongen eens een slecht rapport had en bij Hans had hij dat al lang ver wacht. Hij was altijd net op het kantje af overgegaan. De vierde was nu eenmaal moei lijk. Maar mevrouw Van Weel de voelde dat er wat gebeurd was. Dit was niets voor Hans. Hij kon koppig zijn als hij dat wilde. De angst om wat er met haar enige zoon ge beurd kon zijn had het al ge wonnen van haar teleurstel ling over het slechte rapport. Wat was hij helemaal, nog geen zestien jaar' Toen haar man om half zes thuis kwam, was het hele ver haal er achterelkaar uitgeko men. Ze was flink van natu re, huilde zelden, maar nu wa ren de opgekropte zenuwen haar de baas geworden en een hevige huilbui was het ge volg. Hij had haar onhandig getroost: zo erg was het nu toch ook weer niet; Hans was geen jongen die in zeven slo ten tegelijk liep. Zijn besluit was snel geno men: voor alle zekerheid de politie inschakelen. De dienst doende brigadier zei dat hij de zaak in de gaten zou hou den, ze hoefden zich niet ongerust te maken, want in deze tijd van rapporten was het schering en inslag dat jon gens wegliepen. Ze kwamen allemaal weer met hangende pootjes terug. Meneer Van Weelde had de politieman op het hart gedrukt het niet te lichtvaardig op te vatten, want hun zoon was een eigen aardige jongen die erg kop pig kon zijn. Hij kreeg die belofte zonder meer, de poli tie was niet gewend zaakjes lichtvaardig op te vatten, zei de brigadier een beetje in zijn wiek geschoten. Daarna hadden ze eerst nog wat kennissen en familie leden opgebeld of Hans daar soms geweest was. Hij vond het vervelend iedereen met hetzelfde verhaal te moeten lastig vallen, de nieuwsgierig heid droop van hun vragen af. Geen succes, ze waren maar gaan eten, in stilte. Tijdens het eten ging hij denken, dat deed hij altijd, nadenken als hij een schok te verwerken had gekregen. Ze dacht: „Straks komen de ver wijten", En ja hoor, ze had het goed aangevoeld. Ze wist het wel: ze had Hans, hun enig kind, misschien te veel verwend en het was ook een feit dat haar man hem te veel verwaarloosde. Hij hield veel van zijn zoon, maar als hij 's avonds van zijn werk kwam, was hij te moe om zich inten sief met Hans en diens proble men bezig te houden. En om half acht ging de televisie al aan. Wat wist hij eigenlijk van zijn zoon? Er waren harde woorden gevallen. Hij had geweigerd te helpen afwassen en was z'n krant gaan zitten lezen. Ze hadden niets meer tegen elkaar gezegd. „Stom en dwaas eigenlijk", schold hij zichzelf nu. „Hun zoon weg, langs de straat zwalkend, het regende ook nog en het was gemeen koud, en zij zaten gezellig ruzie te maken". Hij had het niet meer kun nen uithouden, was door de kamer gaan ijsberen, zoekend naar de oorzaak van Hans' weglopen. Hij was niet veel verder ge komen. had nog een paar tele foontjes gepleegd, had de poli tie nog eens opgebeld, maar kreeg te horen dat ze hem heus wel zouden waarschu wen als hun zoon boven wa ter was. De rest van de avond had hij niet veel anders gedaan dan zich afvra gen hoe de jongen hun dit had kunnen aandoen. Nu was het half twee en zat hij tegenover zijn vrouw, eindelijk een beetje tot rust gekomen en met meer begrip voor de situatie. Ze kijkt hem aan, ziet aan zijn ogen dat hij uitgeraasd is. „Laten we nou één ding afspreken, we vergeten het waarom, we maken geen ru zie meer, ons enige probleem op dit moment is. hoe krijgen we Hans terug". Hij knikt gelaten, kan echter niet nalaten te zeggen: „Maar als hij terug is, zullen we het ook eens over de oorzaken hebben. En een pak rammel zou ook geen kwaad kunnen". „Begin je nu al weer?". Ze is toch weer een beetje fel als ze dit zegt, hij is ook onverbe terlijk. Snel gaat ze verder: „Hoe heette die jongen ook weer waarmee Hans twee jaar gele den is gaan zeilen? Had een boot in de Oude Maas liggen. Zou Hans daar niet naar toe gegaan kunneh zijn?" „Dat was Piet Noordijk, maar het heeft geen zin die op te bellen, want zeilboten worden 's winters toch bij een of andere werf opge legd", weet hij te vertellen. Het woord boten brengt hem op een idee: „Hans is toch gek op schepen? Hij zal tooh niet naar de haven gegaan zijn om zich op een van die rijnaken te verstoppen?" Ze schrikt, voelt dat dit een spoor kan zijn. Een en al activiteit loopt hij naar de telefoon. Het nummer van de politie weet hij uit z'n hoofd. Ge spannen kijkt ze hem aan als hij het verhaal doet. Hij luis tert een hele tijd. Dan „Ja, dat weet ik wel, brigadier, ik beweer ook niet dat U niets doet, het zijn alleen maar ge gevens om U op een spoor te brengen". Hij luistert weer even. „Dus de straatagenten hebben al opdracht om bij de haven te kijken? Maar als hij nu al op een schip zit?.... O mooi, de douane is gewaar schuwd zegt u. Nou goed, ik hoor het dan nog wel". Hij hoeft niets meer te zeg gen als hij opgehangen heeft. Ze heeft het al begrepen. Even zitten ze nog zwij gend tegenover elkaar. Ze we ten het ook niet meer en heb ben ook geen zin de gebeurte nissen vari die dag weer op te rakelen. Ze gaat naar de gang en kijkt op de klok. „Half vier. Zullen we maar naar bed gaan, met opblijven krijgen we Hans niet terug". Hij knikt somber en gaat de lich ten uitdoen. Als hij de keukendeur op slot doet, ziet hij Hans staan. De jongen komt bedremmeld binnen totaal verregend, het bewuste rapport als een vod onder zijn arm. Hij geeft het aan zijn vader: „Het spijt me. ik ben stom geweest, ik had niet weg moeten lopen, jullie zullen wel ongerust zijn ge weest. Ik zal m'n best doen het op te halen". Meer niet. Vader en moeder zeggen niets. Dan strijkt hij de jon gen over zijn natte haar en gaat de politie bellen. Tranen van ontroering springen hem in de ogen, maar dat wil hij niet laten zien. Moeder slaat haar arm om de jongen z'n schouders: „Ga maar naar bed. morgen pra ten we wel verder". Dankbaar kijkt hij haar aan en loopt de gang door. Bij de kamerdeur blijft hij even staan alsof hij nog wat tegen zijn vader wil zeggen, bedenkt zioh dan eri gaat naar boven. Meneer en mevrouw Van Weelde kijken elkaar opge lucht aan. Resoluut doet hij de laatste lichten uit. Zwij gend gaan ze naar bed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1966 | | pagina 17