DE ZEVEN NACHTEN Pii nssie-mu2 k GEESTELIJK PORTRET VAN DUITSLAND IN 1914 ZONDAGSBLAD EN HAAR OPVATTINGEN Clem Schouwenaars Nieuws van de boekenmarkt ZATERDAG 20 MAART 1961 HET is zondagmorgen 9 augustus 1914. Een prachtige zomerdag. „Echt Keizersweer", zullen de kranten schrijven. Op het paradeplein in Potsdam staat de keizerlijke garde in parade-uniform aangetreden. De „oberster Kriegsherr" zelf zal hoogstpersoonlijk een rede houden voor zijn troe pen in deze ernstige dagen, want Wereldoorlog nummer een is net een viertal dagen oud. Als de keizersmars ge speeld is, treedt de divisie veldprediker naar voren om de preek van de dag te houden. Plechtig wordt het „Een vaste burg" meege zongen. Tijdens de zegen knielen allen deemoedig neer: soldaten, officieren, keizer, keizerin en prinsen. Dan is het ogenblik aange broken, dat de keizer het woord neemt: en zo trek ik dan het zwaard, dat ik met Gods huLp tientallen jaren lang in de schede heb kunnen houden, maar dat ik zonder overwinning, zonder eer niet meer in de schede kan doen. En gij allen moet en zult mij erbij helpen, dat het eerst in ere weer kan rusten en ik de vij anden de vrede kan dikteren Dan volgt een schit terende parade voor de keizer, want hij heeft dapper en met ere gesproken. Eerst jaren later zal het uitlekken, dat keizer Wilhelm alleen maar voor de buitenkant zo dapper en onver schrokken voor de dag kwam, want bin nenkamers heeft hij zich radeloos getoond over deze oorlog, waaraan hij niet meer onderuit kon, een oorlog waarin hij zich door een even domme als waaghalzige politiek zelf had gemanoeuvreerd. Het Duitse volk was in oorlog Hoe heeft het die schok geestelijk opgevangen? Hoe hebben de pre dikanten in de grote arbeidersste den en in de plattelandskerken in dat bewogen jaar 1914 hun ge meenten geestelijk geleid? Nu na een halve eeuw kunnen we dat nog precies nagaan, want in die jaren gaven de professoren Wur- ster en Schöll een maandblad voor predikanten uit, waaraan van ok tober '14 af een speciaal Kriegsheft werd toegevoegd. Deze Kriegshefte spreken boekdelen. In de eerste maanden van de oorlog komen er uit alle delen van het land berich ten binnen dat er een enorme toeloop naar de kerken is ontstaan. De predikanten zien het met enig wantrouwen aan. Uit Hamburg bijv. komt het bericht, dat de lege kerken ineens geen plaats meer hebben voor het vele volk. „In de godsdienstoefeningen heerst een ademloos verlangen, een honger en dorst naar troost en kracht; spon taan staat de gemeente op bij lied en schuldbelijdenis; er is een aan grijpende ontvankelijkheid bij de uitreiking der sacramenten; on danks het lamleggen van handel en scheepvaart is er een buitenge wone offervaardigheid; de grote kooplieden zetten zich met geest drift in voor de vaderlandse zaak. De predikanten hebben met bij zondere overgave de droeve plicht op zich genomen om de nabestaan den het bericht van het sneuvelen van hun verwanten over te bren gen. Daarmee kunnen zij tegelijk de rechte troost aanzeggen In ere Uit Wiirttemberg bericht een predikant, dat de domineesstand ineens weer in ere is gekomen: ..De oorlog geeft het ambt weer betekenis. Men weet weer waarvoor men er is. De mensen komen met alles bij ons: met gaven voor het Roode Kruis, met verzoeken en aanvragen om informatie naar hun verwanten aan het front. Wij zijn nu niet alleen meer de dragers van een geestelijk ambt, wij zijn de NU PASEN NADERT, na deren ook de uitvoe ringen van de beide passie-muzieken van J. S. Bach, de Johannes Passion en de Matthaus Passion. Vele koorverenigingen, vele diri genten en solisten leggen de laatste hand aan de vertol king, laten hun gedachten nog eens over de moeilijkhe den en de problemen van de uitvoeringspraktijk gaan. Want al is ons land dan ver maard geworden om zijn vele en goede verklankingen van deze Passionen, daarmee zijn we heus nog niet uit de pro blematiek van de weergave gekomen: welk materiaal, welke stijl, welke opstelling etc. Er bestaan, zo globaal genomen twee opvattingen, die zij willen noemen ..de Amsterdamse" en de ..Naardense"; de ..Amsterdamse" (en dan denken we aan de uitvoe ringen van het Concertgebouw-or kest en Toonkunstkoor of aan de uitvoeringen van Piet van Eg- mond) zouden wij de romantise rende barok willen noemen, de „Naardense" (en dan denken wij aan de uitvoeringen van de helaas overleden dr. Anthon v. d. Horst) zouden we de Nederlandse barok willen noemen. Wij weten wel, dat er natuurlijk vertrouwensmannen van het volk geworden. Men is blij, dat men de perikopen (de voorge schreven predikgedeelten van de Lutherse kerk) eens kan laten liggen en een woord zo fris uit het hart kan spreken... Kortom: de domineesstand is ineens in aanzien gekomen". Maar hoe werd nu deze geest drift geestelijk gevuld? Dan komen er niet zulke blijde berichten. „Overal is een gelovig vertrouwen in de leiding, de keizer en., de generaals. In Korntal bijv. het centrum van het piëtisme in Zwa- ben komt dit bericht: „In de dagelijkse avonddienst werden de Wehrmachtsberichten voorgelezen. De menigte kwam samen in de kerkzaal en zong „Die Wacht am Rhein", „Kaiserhoch", „Das Deutschlandlied" en tenslotte „Een vaste burcht". Vaderlandsliefde en ernstig gebed tot God waren van het begin af aan en zijn nog steeds op een wijze verbonden, die men niet beschrijven, maar alleen mee voelen en meebeleven kan", schrijft de dominee in ?ijn bericht. Ook in de preek komt deze Overspoeld vermenging van vaderlandslief de en godsdienst tot uiting. Maar dan komen kwalijker kan ten naar voren. Zeker, men doet niet mee aan het optimistische krantengeklets van „de on overwinnelijkheid der Duitse kracht en de onuitputtelijkheid der Duitse cultuur", men is per slot van rekening in de kerk, maar de dominees zingen toch ook hun liedje mee. Bijv. „Juist aan het Franse volk laat zich nu in 1914 weer precies demonstreren even als in 1870 dat patriottisme niets anders is dan massa-egoïsme met de boze gevol gen van haat, leugen, trots. ge meenheid. Onze Duitse vaderlands liefde daarentegen bestaat in een dankbare erkenning van de gaven, die God aan het volk geschonken heeft voor de praktische voltooiing van zijn wereldhistorische taak". Daarom moet men het volk oproe pen tot deemoed en het de oorlog le ren zien: niet als straf die uit drukking zou onnodig verdriet kun nen geven maar als bezoeking en oordeel, die het niet bespaard kan blijven. In de liturgie moet men ..Getuigenissen der vaderen" in voegen, bijv. van Luther, Schleier- macher, Fichte, Arndt, enz. hooggeleerde heren hen met woor den voorgingen, blaakten van geestdrift om ook naar het front te gaan. „Dienst onder de wapenen" werd de grote slogan. „Hoe moe ten onze strijders een goed gewe ten houden, de overtuiging dat onze oorlogsdienst Gods dienst is, als de dienaren der kerk zich halfschuw als Sanitater verber gen?" De volle wapendienst. dat is Evangelisch priesterdom. In hon derdtallen melden zij zich voor het Deze en gene gaat zowaar dich ten. Bijv. Will Vesper: „Der deut- sche Gott": het is dezelfde almachtige Geest die eeuwen reeds over Duits land zweeft, die heel ons leven doorstroomt en sterkt, en 't Duitse wezen heeft be werkt. Wodan, de wolkenreus van ons voorgeslacht, Hij was het. die ons hiertoe bracht". In het massale koor van theo logische geestdrift voor keizer, volk en vaderland, gingen echter ook andere stemmen op. maar door het oorlogsgedruis werden zij over spoeld. Zo bijv. van de toen 43- jarige ds. Rudolf Schlunk van de „renitente kerk der ongewijzigde Augsburgse Confessie in Melsun- gen". Zijn gemeente had stand gehouden tegen de Pruisiscne staatsgeest. In zijn diensttijd had hij het daarom niet tot de offi ciersopleiding gebracht, maar nu in oorlogstijd werd hij als land stormman toch nog officier. Van hem zijn nog brieven van het front bewaard gebleven. In zijn eerste oorlogspreek gehouden voor de jongens van zijn compagnie sprak hij over het gericht over de afgevallen volkeren. In zijn dag boek, van 6 augustus 1914 komt volgende passage voor: „De neu- traliteitsbreuk van het Duitse Rijk, dat België is binnengevallen: de vertrapping van het volkenrecht en het cynische excuus daarvoor door de rijkskanselier, die op 4 augustus onder de bijval van alle partijen in de Rijksdag gezegd had: Nood kent geen gebod", geeft mij veel te denken"Een tuchtiging van Servië moge nodig zijn geweest, maar wat nu open baar wordt is de geest, die van alle volken bezit genomen heeft: de machttrots, die zich aan geen recht bindt als het eigen bestaan op het spel staat: de machtswil die het aardrijk wil bezitten... De Babylonische toren van de Euro pese zucht naar heerschappij staat te wankelen: wat zal hij niet alles onder zich begraven?... Voor mij komt de strijd voor als in wezen een strijd voor de Augsburgse Confessie: Uit genade!, zonder ver dienste en waardigheid, zonder doen en toedoen! Dit overgedragen op het leven der volken slaat het huidige geloof: de machtswil en de bewapeningskoorts in het gezicht—.. Deze oorlog is een ge richt over alle nationale trots en nationale religie van alle volken". Dit „alle" volken moeten ook wij ons ter harte nemen, zoals bijv. ds. Touw dat indertijd in zijn boekje „Verontrustende prediking" heeft duidelijk gemaakt. Dit gees telijke portret van Duitsland 1914 Is door Heinrich Fausel getekend in zijn boekje: lm Jahre 1914. Theologische Existenz Heute nr. 121. Uitg. Chr. Kaiser Verlag, Miinchen. (40 blz. Prijs D.M. 2,90.) EV. GROLLE tegen zo'n betiteling heel wat in te brengen is, maar wij willen graag een prototype van de twee opvat tingen maken, die wij hier verder gaan bespreken. Verschil Wij beschikken nl. over de nieuwe opname van de Johan nes Passion. gemaakt onder lei ding van Karl Richter, (D.G.G. Archif-produktie 198328/30), alsook over de nieuwe opname van de Matthaus Passion, ge maakt onder leiding van Karl Münchinger (Decca, 288-91). En beter kan men het verschil in stilistische opvatting niet horen. Karl Richter, zelf leerling van de Thomas-Kantor Straube. houdt zich in grote trekken aan de grote Leipzigse traditie, en zijn barok stijl gaat uit van het principe van de ritmisch strakke bas. waartegen de bovenstemmen levendig contra punteren. Het is binnen de strakke omlijsting van ritme en metrum vol beweging, vol vaart en span ning. Dramatisch Dit geeft Karl Richter alle gelegenheid aan de Johannes Passion het dramatische, felle karakter te geven, dat dit werk Het scherp rit misch gehouden beginkoor, dat hij daardoor glashel der laat klinken (een voorbeeld, hoe dit koor te slaan!), zet hij in een statige aan roep neer. „Herr. unser Herrscher. dessen Ruhm in allen landen herr- lich ist". Het gaat hier om Christus, onze Heer en Ko ning. die zijn God delijke opdracht om de mensheid te redden volbrengt door de kruisdood een strenge, bij na Byzantijnse Christus. Geheel anders dus dan de diepmenselijke, lij dende Christus van de Matthaus Pas sion. En dan klin ken daar de „tur- bae", de volksko ren, die de dood van Christus eisen („Kreuziget!"). als een felle slag in het gezicht. Wat een drama speelt zich daar af en hoe geniaal geeft Bach daaraan ge stalte. Eigenlijk was het geen won der, dat na de eer ste uitvoering van de Johannes Pas- Veldheer Uit Oberhessen komt daar nog bij het idee om het gebruikelijke Christusbeeld te vervangen en Christus te leren zien als held. strijder en veldheer, die geen vrede kan houden met listen, lafheid, huichelarij, hebzucht en gewin. Op 23 augustus 1914 spreekt prof. Haring in Tubingen over 1 Cor. 15 51: „God zij dank, die ons de overwinning heeft gegeven door Jezus Christus onze Heer". „De eerste grote zege van onze wapenen moet niet alleen toege schreven worden aan onze leger leiders en soldaten, maar God gaf ons de overwinning over ons zelf. Hij gaf ons de zege in een gerechte zaak". Prof. Hermann Bezzel spreekt over de trouw van dezelfde God, die het Duitse volk van Karei de Grote tot de hoge eredag van 18 januari 1871 in nood en dood heeft bijgestaan en ons in hoogte- en dieptepunten geleid neeft. Prof. Emst Troeltsch houdt bij het uitbreken van de oorlog de plechtige rede in de universiteit te Heidelberg: „De God, der Eisen wachsen liess und keine Knechte wollte, heeft in de staat aan de mensen een oneindig moeizaam te verwerken erfgoed gegeven. De biddende harten moeten geleid worden tot de verborgen levens- grond, die de filosoof de metafysi sche grond der dingen noemt, de ethicus de zedelijke wereldorde, de man in de straat de voorzienig heid en de gelovige christen de Vader in de Hemelen, want de Duitser beleeft als metafysicus alle dingen uit de geestelijke innerlijk heid van het universum". Prof. Adolf Schlatter (van oorsprong Zwitser) houdt op 27 januari 1915 (de eerste verjaardag van de kei zer in de oorlog) de universiteits rede onder de titel „Recht en schuld in de geschiedenis". „De daad van ons volk is een daad van vrijen, want wij gehoorzamen daarbij met eigen wil en volledige overgave de ons allen verbindende zedelijke norm" zend opmerkte, dat de Thomas- kantor zijn Kerk muziek niet „te theatraal" mocht maken. En zo staat het ook in de aanstelling van Bach. Karl Richter nu realiseert dit „theatrale" zon der té theatraal te worden let gen van de ko ralen en zijn solisten met één uitzondering helaas richten zich geheel naar hem. Ernst Haef- liger is voor ons altijd de ideale zanger van de Evangelistenpar- ty geweest en ook hier draagt hij de recitatie ven voorbeeldig lend, méélevend, met zorgvuldig inachtnemen van de notenwaarden en de rusten. „Je moet er niets aan veranderen", zei hij eens tegen ons, „als je maar precies zingt wat er staat, krijg je precies de voordracht, die gevraagd wordt." Het blijft in wezen het voorlezen van het Evangelie en Bach heeft dit in zijn beide Passionen ten volle gerespecteerd. Slap Vol bewondering zijn we ook voor de alt Hertha Topper, met name in haar vertolking van de aria „Es ist vollbracht", maar de sopraan Evelyn Lear schiet eigenlijk iets te kort, vooral in pure stemschoonheid. Kieth Engen zingt de basaria's en baspartijen bijzonder mooi. En nu de teleurstelling die heeft ons Hermann Prey bezorgd in zijn slappe voordracht van de Christuspartij, waarvoor zijn stem eigenlijk te baritonaal-licht ge kleurd is. Verder alle lof voor het Münchener Bach-koor en orkest en voor de instrumentale solisten. En nu de Matthaus Passion, Wij moe ten eerlijk bekennen, dat wij niet delen in de ogenschijnlijk algeme ne lofzang op de. visie van Karl Münchinger. De opname zelf is technisch schitterend en alle ste- reofonische effecten, die men met de opstelling van het dubbelkoor en dubbelorkest in de kerk van slot Ludwigsburg kon bereiken, zijn ten volle uitgebuit. Men hóórt inderdaad het ene koor links en het andere koor rechts en (bij het openingskoor) het derde koor, dat het koraal zingt, uit het midden komen. Maar daar gaat het niet om. Het gaat erom, of Karl Mün chinger het wezen van de Mat- thaus-Passion benaderd heeft. En dan krijgen wij de indruk, dat hij te veel gekeken heeft naar de overdadige versieringen van de kapel van Schloss Ludwigsburg typisch voorbeeld van de theatrale hofbarok, waarin alles in beweging is, alles een pose aanneemt een stijl, die men in de beeldende kunst ..manierisme" noemt. Münchinger nl. heft de ritmische strakheid van het bas-fundament op en zijn rubati passen precies in deze thea trale (maar nu in slechte betekenis van het woord) stijl, deze „ma- Opera Naar het front De student Markus Traf- man verovert het rijke meis je Monique en pleegt verraad jegens het eenvoudige meisje Anna. Voor Monique voelt hij geen liefde, maar zij is voor hem de sleutel tot suc ces. Anna heeft hij lief: wat als een avontuurtje begonnen is, heeft tussen deze beide jonge mensen geleid tot „de sensatie die men gemeen zaam liefde noemt" (blz. 46). „Eindelijk begon ik te be grijpen hoe deze aanleiding geven kan tot monsterach tigheden die literatuur en muziek in suikergoed en kermislawaai doen ontaar den" (zelfde blz.). De anti-héld uit de roman D e zeven nachten van Clem Schouwenaars (Uitgeversmaat schappij A. Manteau N.V., Brus sel/Den Haag), waaruit ik zo voorbarig ben begonnen te cite ren, is hierin modern dat hij suikergoed haat en de echte liefde pas erkennen wil als zij volkomen ontzoet is. Kermisla waai is helaas van alle tijden. Dat Markus Trafman dit lawaai haat is, mèt de eerlijkheid waarmee hij zichzelf bekijkt, de positieve zijde van zijn karak ter. Deze oprechtheid gaat evenwel niet zo ver, dat zij z'n handelen ten goede beïnvloedt. Het natura lisme in de literatuur van een (hoge) mensenleeftijd geleden leg de een zwaar accent op de erfe lijkheid. Wie vrijwel volkomen Oen maar is niet waarlijk schuldig, darkus Trafman vraagt zich af: „Van welke vervloekt#» voorzaat heb ik dat vervloekte eigenbelang, die carrièrekoorts en kruiperij ge- erfd?" (blz. 12). Men voelt dat hier het accent anders ligt dan bij het naturalisme Trapman voelt zich niet alleen schuldig, Jiij weet zich schuldig, namelijk aan de dood van Anna, die na de zeven nachten die ze met de verloofde van Monique had doorgebracht, ontdekt heeft dat ze zwanger is en zich in het „petroleum-bruin ka naal" heeft verdronken. Deze we tenschap van schuldig te zijn ver andert evenwel aan de situatie niets. „Ik verstarde toen ik inzag dat mijn eerste reactie geen pijn was, maar een gevoel van opluch ting, van vreugde bijna" (blz. 7). Verdiept De zelfkennis wordt verdiept, de boosheid des harten blijkt dieper te wortelen dan hij zich bewust was, maar evengoed gaat Trafman de voorbereidselen tot zijn huwc- Ujk voortzetten. „De enige conse quente daad van deze dag wordt door mij verricht als ik de wagen start en weerkeer naar mijn ou derhuis, naar de voorbereidingen van een historisch bruidsmaal, naar een gefingeerde eerste huwe lijksnacht. naar een traditionele vreugde om de eerstgeborene, naar gladde glimlachjes op de banketten met mijn relaties, naar de glorie rijke intocht in alle mogelijke ministeries of andere parasitale instellingen, naar de erfenis van Gaetan Bonvillier" (blz. 109/110). toir beter te doen slagen, gebruikt de auteur de ik-vorm. De aankla ger vereenzelvigt zich met de beklaagde om diens schuld des te duidelijker te doen uitkomen. Is deze opvatting juist, dan is men om zo te zeggen klaar. Moeilijker wordt het, indien men de andere, en waarschijnlijkere opvatting huldigt, dat hier niet vanuit ab stracte begrippen van recht en onrecht, goed en kwaad wordt geredeneerd, maar van de levende mens uit, vanuit de mens, dat vat vol tegenstrijdigheden. Dan is de conclusie: zo zijn wij nu eenmaal, zo is het leven nu eenmaal. Ten aanzien van de vraag, of men daarin berusten moet. geeft de auteur geen algemeen antwoord. Hij houdt zich strict aan zijn ik figuur. die op blz. 108 mijmert: „Hier verwierf ik de staat van apathie, van waarde loosheid voor de samenle ving die sommigen nihilis me noemen, anderen met de naam gelijkmoedigheid ver doezelen." zich niet beter voordoet dein men is, terwijl men, als gevangene binnen de grenzen van zijn exis tentie, elk uitzicht naar het betere mist. Toch blijft er een duidelijk besef werken van kwaad en goed. Dit besef speelt eenvoudig mee, zonder dat de schrijver zich af vraagt waar dat besef van goed en kwaad vandaan komt en waarom het zo weinig in staat is het goede te stimuleren en het kwade tegen te gaan. Hier zit de rest van de som, die niet uitkomt. Ik wacht op een moderne roman, die dit pro bleem eens eerlijk onder de ogen ziet: als er geen blijvende normen van goed en kwaad zijn, hoe ko men we dan aan ons ingeschapen ethisch besef en wat doen we ermee? (110 blz., 7.90). C. RIJNSDORP Nergens is er een rustpunt, met uitzondering van... Elly Ameling; die gelukkig haar Nederlandse stijlbesef bewaard heeft en die in deze gehele opname de mooiste vertolking geeft. Alles moet gefra seerd, gekleurd, aangezet en on derstreept worden en zo maakt Münchinger van de Matthaus Pas sion een complete opera. Nu zal misschien gezegd worden, dat er in de cantates en passiemuzieken van Bach een flink stuk opera zit. Akkoord: de schrijftechniek maar niet het karakter van de opera, deze typische hofkunst, die uit een reeks gekunstelde „affec ten" bestaat. Ook van de Matthaus Passion is de essentie het voorle zen van het Evangelie, het beleven van Gods Woord in de godsdienst oefening. Wil men het scherp gesteld, dan is de Matthaus Passion (en ook de Johannes Passion) functionele muziek voor de dienst in de kerk, en de opera functione le muziek voor het amusement van het vorstelijke hof. En deze twet zaken mag men niet door elkaar halen. Bezwaar Dit punt is ons grootste be- zwaar legen de opvatting van Münchinger. Peter Pears zingt hier de partij van de Evangelist en hij doet dit uiterst beeldend, al bereikt hij naar onze smaak wel de grens van de expressivi teit. Overigens doet hij hierin niets nieuws integendeel hij herinnert ons sterk aan de manier waarop Louis van Tul der de Evangelistenpartij placht te zingen. Over Elly Ameling schreven we I reeds. De alt Marga Höffgen viel ons niet erg mee, evenmin ala de bas Ton Krause. Helaas zong ook in deze opname Hermann Prey de Christuspartij en nog larmoyanter en slapper dan in de Johannes Passion. De instrumentale solisten zijn voortreffelijk! Voor het koor werd gebruikt het Stuttgarter Hymnus Jongenskoor (in navolging van het Thomas koor) en als we ons niet vergissen koos Münchinger voor het zingen van het koraal in het openingskoor „Kommt. ihr Töchter" vrouwenstemmen. Hij heeft dus de zaak omgedraaid! Men kan erover j twisten wat mooier is, zo'n jon- j genskoor of een gemengd koor. Déze jongens zingen erg mooi. maar de jongenssopraantjes kun- j nen wel eens scherp en schel I klinken. Zowel bij de opname van de Johannes Passion als bij die van de Matthaus Passion zijn bijzonder fraai geïllustreerde en gecommen tarieerde tekstboeken gegeven. De woorden door j Jean-Paul Sartre j De woorden, door Jean-Paui Sartre. Uitgave Erven J. Bijle- veld. Utrecht. Wanneer men zegt dat iemands jongste jaren vaak van beslissende betekenis zijn voor de uitgroei van zijn persoonlijkheid, tekent men tegelijk de waarde van deze auto biografie van Sartre's prilst» jeugd. Hier ligt stellig de kiem van wat eens de Franse filosoof zou worden, zoals wij hem van daag kennen uit zijn boeken en toneelwerken. Bijna, beangstigend is de kijk van het eenzame kind op zijn omgeving: het boek moet wel onze blik verhelderen op de kinderen rondom ons zeker die aan onze verantwoordelijkheid zijn toevertrouwd. Het raadsel mens begint al vroeg. De vertaling van dit boek is van Pierre H. Dubois. (190 blz., 7.90.) Hedendaags De De Twee visies Het boek gaat dus over een zelfbeschuldiging die niet tot ver betering leidt. Nu kan men hier twee opvattingen huldigen. Men kan te doen hebben met een soort requisitoir over iemand, die de beste impulsen van de jeugd we tens verloochent. Om dit requisi- Literair gesproken heeft de auteur het volste recht niet verder te gaan. Hij stelt eenvoudig een probleem van menselijk handelen en doet dit zo goed, dat men van literatuur kan spreken. Misschien kan men stellen dat het laatste hoofdstuk het zwakste is, omdat het bijna romantisch geëmotio neerd is. Dit slothoofdstuk bewijst dan ook, dat niet de eerste, maar de tweede opvatting de juiste moei zijn. Sterker ware het bock ge weest, indien men tussen de beide, hierboven genoemde opvattingen zou kunnen blijven twijfelen. Maar afgezien hiervan: de opmerkza me lezer van dit boek herkent in dit werk een typisch-hedendaagse trek, die hierop neerkomt dat het loslaten van elke transcendente ethiek tot gevolg heeft dat men morgen gijzelaar, twee toneelstukken Brendan Behan. Vertaald en van nawoord voorzien door Cecs Nooteboom. Literaire Reuzen pocket nr. 118. Uitgave De Bezi ge Bij. Amsterdam. Twee toneelstukken van de Ierse sohrijver Brendan Behan, die in maart '64 op 41-jarige leeftijd in een Dublins ziekenhuis stierf zagen thans in Nederlandse vertaling in druk het licht. Het is hoogs! opmerkenswaardig werk. realiteiten. Het café omdat hij helaas hopeloos aan de drank was. de gevangenis omdat hij in de Ierse vrijheidsstrijd een werkzaam aandeel heeft gehad en deswege bracht en de hel. omdat hij als Iers katholiek in zijn godsdienst het oordeel nog ernstig nam. Drie zaken, die gezorgd hebben, iat zijn werk altijd wel op de een >f andere manier epateerde. Toch noet men hem serieus nemen, vant zijn werk is door en door iprecht. Dat werd wel bewezen .oen de Nederlandse Comedie in 59 zijn „Gijzelaar" (vert. G. K. v. 't Reve) opvoerde. Het barokke ituk maakte een wonderlijke, maar 'ascinerende indruk, die versterkt verd bij dc opvoering in '64 van „De man van morgen" (vert. Cees Nooteboom). Dit laatste stuk is een aangrijpende schildering van het leven in een gevangenis aan de vooravond van een terechtstelling. Een oprechte schildering, uiteraard ruw. maar voor wie ge°d toeluis tert een stuk vol mededogen met de miserabele mens. Uit eigen ervaring heeft Behan 1 het miserabele maar al te goed I gekend, maar hij heeft het lachen daarbij nooit verleerd. Daarom gaat er van zijn werk Vertellingen uit Hellas en Ro me, vertaald en toegelicht door dr. M. A. Schwartz. Uitgave Elsevier, Amsterdam. Deze twee deeltjes in de serie Elsevierpockets over kunst en cul tuur beogen ruimer toegang te geven tot de literatuur van de klassieke oudheid. Ze bevatten een ruime keus in goede vertaling en voorzien van zoveel inleiding en toelichting als voor juist begrip noodzakelijk. De volgorde binnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1965 | | pagina 18