DE ZEVEN
NACHTEN
Pii
nssie-mu2
k
GEESTELIJK PORTRET VAN
DUITSLAND IN 1914
ZONDAGSBLAD
EN HAAR
OPVATTINGEN
Clem Schouwenaars
Nieuws van de boekenmarkt
ZATERDAG 20 MAART 1961
HET is zondagmorgen
9 augustus 1914. Een
prachtige zomerdag. „Echt
Keizersweer", zullen de
kranten schrijven. Op het
paradeplein in Potsdam staat
de keizerlijke garde in
parade-uniform aangetreden.
De „oberster Kriegsherr" zelf
zal hoogstpersoonlijk een
rede houden voor zijn troe
pen in deze ernstige dagen,
want Wereldoorlog nummer
een is net een viertal dagen
oud. Als de keizersmars ge
speeld is, treedt de divisie
veldprediker naar voren om
de preek van de dag te
houden. Plechtig wordt het
„Een vaste burg" meege
zongen. Tijdens de zegen
knielen allen deemoedig
neer: soldaten, officieren,
keizer, keizerin en prinsen.
Dan is het ogenblik aange
broken, dat de keizer het
woord neemt:
en zo trek ik dan het
zwaard, dat ik met Gods huLp
tientallen jaren lang in de schede
heb kunnen houden, maar dat ik
zonder overwinning, zonder eer
niet meer in de schede kan doen.
En gij allen moet en zult mij
erbij helpen, dat het
eerst in ere weer kan
rusten en ik de vij
anden de vrede kan
dikteren
Dan volgt een schit
terende parade voor
de keizer, want hij
heeft dapper en met
ere gesproken. Eerst
jaren later zal het
uitlekken, dat keizer
Wilhelm alleen maar
voor de buitenkant
zo dapper en onver
schrokken voor de
dag kwam, want bin
nenkamers heeft hij
zich radeloos getoond over deze
oorlog, waaraan hij niet meer
onderuit kon, een oorlog
waarin hij zich door een even
domme als waaghalzige politiek
zelf had gemanoeuvreerd.
Het Duitse volk was in oorlog
Hoe heeft het die schok geestelijk
opgevangen? Hoe hebben de pre
dikanten in de grote arbeidersste
den en in de plattelandskerken in
dat bewogen jaar 1914 hun ge
meenten geestelijk geleid? Nu na
een halve eeuw kunnen we dat
nog precies nagaan, want in die
jaren gaven de professoren Wur-
ster en Schöll een maandblad voor
predikanten uit, waaraan van ok
tober '14 af een speciaal Kriegsheft
werd toegevoegd. Deze Kriegshefte
spreken boekdelen. In de eerste
maanden van de oorlog komen er
uit alle delen van het land berich
ten binnen dat er een enorme
toeloop naar de kerken is ontstaan.
De predikanten zien het met enig
wantrouwen aan. Uit Hamburg
bijv. komt het bericht, dat de lege
kerken ineens geen plaats meer
hebben voor het vele volk. „In de
godsdienstoefeningen heerst een
ademloos verlangen, een honger en
dorst naar troost en kracht; spon
taan staat de gemeente op bij lied
en schuldbelijdenis; er is een aan
grijpende ontvankelijkheid bij de
uitreiking der sacramenten; on
danks het lamleggen van handel en
scheepvaart is er een buitenge
wone offervaardigheid; de grote
kooplieden zetten zich met geest
drift in voor de vaderlandse zaak.
De predikanten hebben met bij
zondere overgave de droeve plicht
op zich genomen om de nabestaan
den het bericht van het sneuvelen
van hun verwanten over te bren
gen. Daarmee kunnen zij tegelijk
de rechte troost aanzeggen
In ere
Uit Wiirttemberg bericht een
predikant, dat de domineesstand
ineens weer in ere is gekomen:
..De oorlog geeft het ambt weer
betekenis. Men weet weer
waarvoor men er is. De mensen
komen met alles bij ons: met
gaven voor het Roode Kruis,
met verzoeken en aanvragen om
informatie naar hun verwanten
aan het front. Wij zijn nu niet
alleen meer de dragers van een
geestelijk ambt, wij zijn de
NU PASEN NADERT, na
deren ook de uitvoe
ringen van de beide
passie-muzieken van J.
S. Bach, de Johannes Passion
en de Matthaus Passion. Vele
koorverenigingen, vele diri
genten en solisten leggen de
laatste hand aan de vertol
king, laten hun gedachten
nog eens over de moeilijkhe
den en de problemen van
de uitvoeringspraktijk gaan.
Want al is ons land dan ver
maard geworden om zijn vele
en goede verklankingen van
deze Passionen, daarmee zijn
we heus nog niet uit de pro
blematiek van de weergave
gekomen: welk materiaal,
welke stijl, welke opstelling
etc.
Er bestaan, zo globaal genomen
twee opvattingen, die zij willen
noemen ..de Amsterdamse" en de
..Naardense"; de ..Amsterdamse"
(en dan denken we aan de uitvoe
ringen van het Concertgebouw-or
kest en Toonkunstkoor of aan de
uitvoeringen van Piet van Eg-
mond) zouden wij de romantise
rende barok willen noemen, de
„Naardense" (en dan denken wij
aan de uitvoeringen van de helaas
overleden dr. Anthon v. d. Horst)
zouden we de Nederlandse barok
willen noemen.
Wij weten wel, dat er natuurlijk
vertrouwensmannen van het
volk geworden. Men is blij, dat
men de perikopen (de voorge
schreven predikgedeelten van
de Lutherse kerk) eens kan
laten liggen en een woord zo
fris uit het hart kan spreken...
Kortom: de domineesstand is
ineens in aanzien gekomen".
Maar hoe werd nu deze geest
drift geestelijk gevuld? Dan komen
er niet zulke blijde berichten.
„Overal is een gelovig vertrouwen
in de leiding, de keizer en., de
generaals. In Korntal bijv. het
centrum van het piëtisme in Zwa-
ben komt dit bericht: „In de
dagelijkse avonddienst werden de
Wehrmachtsberichten voorgelezen.
De menigte kwam samen in de
kerkzaal en zong „Die Wacht am
Rhein", „Kaiserhoch", „Das
Deutschlandlied" en tenslotte „Een
vaste burcht". Vaderlandsliefde en
ernstig gebed tot God waren van
het begin af aan en zijn nog steeds
op een wijze verbonden, die men
niet beschrijven, maar alleen mee
voelen en meebeleven kan",
schrijft de dominee in ?ijn bericht.
Ook in de preek komt deze Overspoeld
vermenging van vaderlandslief
de en godsdienst tot uiting.
Maar dan komen kwalijker kan
ten naar voren. Zeker, men doet
niet mee aan het optimistische
krantengeklets van „de on
overwinnelijkheid der Duitse
kracht en de onuitputtelijkheid
der Duitse cultuur", men is
per slot van rekening in de
kerk, maar de dominees zingen
toch ook hun liedje mee.
Bijv. „Juist aan het Franse volk
laat zich nu in 1914 weer precies
demonstreren even als in 1870 dat
patriottisme niets anders is dan
massa-egoïsme met de boze gevol
gen van haat, leugen, trots. ge
meenheid. Onze Duitse vaderlands
liefde daarentegen bestaat in een
dankbare erkenning van de gaven,
die God aan het volk geschonken
heeft voor de praktische voltooiing
van zijn wereldhistorische taak".
Daarom moet men het volk oproe
pen tot deemoed en het de oorlog le
ren zien: niet als straf die uit
drukking zou onnodig verdriet kun
nen geven maar als bezoeking en
oordeel, die het niet bespaard kan
blijven. In de liturgie moet men
..Getuigenissen der vaderen" in
voegen, bijv. van Luther, Schleier-
macher, Fichte, Arndt, enz.
hooggeleerde heren hen met woor
den voorgingen, blaakten van
geestdrift om ook naar het front te
gaan. „Dienst onder de wapenen"
werd de grote slogan. „Hoe moe
ten onze strijders een goed gewe
ten houden, de overtuiging dat
onze oorlogsdienst Gods dienst is,
als de dienaren der kerk zich
halfschuw als Sanitater verber
gen?" De volle wapendienst. dat is
Evangelisch priesterdom. In hon
derdtallen melden zij zich voor het
Deze en gene gaat zowaar dich
ten. Bijv. Will Vesper: „Der deut-
sche Gott":
het is dezelfde almachtige
Geest
die eeuwen reeds over Duits
land zweeft,
die heel ons leven doorstroomt
en sterkt,
en 't Duitse wezen heeft be
werkt.
Wodan, de wolkenreus van ons
voorgeslacht,
Hij was het. die ons hiertoe
bracht".
In het massale koor van theo
logische geestdrift voor keizer,
volk en vaderland, gingen echter
ook andere stemmen op. maar door
het oorlogsgedruis werden zij over
spoeld. Zo bijv. van de toen 43-
jarige ds. Rudolf Schlunk van de
„renitente kerk der ongewijzigde
Augsburgse Confessie in Melsun-
gen". Zijn gemeente had stand
gehouden tegen de Pruisiscne
staatsgeest. In zijn diensttijd had
hij het daarom niet tot de offi
ciersopleiding gebracht, maar nu
in oorlogstijd werd hij als land
stormman toch nog officier. Van
hem zijn nog brieven van het
front bewaard gebleven. In zijn
eerste oorlogspreek gehouden voor
de jongens van zijn compagnie
sprak hij over het gericht over de
afgevallen volkeren. In zijn dag
boek, van 6 augustus 1914 komt
volgende passage voor: „De neu-
traliteitsbreuk van het Duitse Rijk,
dat België is binnengevallen: de
vertrapping van het volkenrecht
en het cynische excuus daarvoor
door de rijkskanselier, die op 4
augustus onder de bijval van alle
partijen in de Rijksdag gezegd
had: Nood kent geen gebod",
geeft mij veel te denken"Een
tuchtiging van Servië moge nodig
zijn geweest, maar wat nu open
baar wordt is de geest, die van
alle volken bezit genomen heeft:
de machttrots, die zich aan geen
recht bindt als het eigen bestaan
op het spel staat: de machtswil die
het aardrijk wil bezitten... De
Babylonische toren van de Euro
pese zucht naar heerschappij staat
te wankelen: wat zal hij niet alles
onder zich begraven?... Voor mij
komt de strijd voor als in wezen
een strijd voor de Augsburgse
Confessie: Uit genade!, zonder ver
dienste en waardigheid, zonder
doen en toedoen! Dit overgedragen
op het leven der volken slaat het
huidige geloof: de machtswil en de
bewapeningskoorts in het
gezicht—.. Deze oorlog is een ge
richt over alle nationale trots en
nationale religie van alle volken".
Dit „alle" volken moeten ook
wij ons ter harte nemen, zoals bijv.
ds. Touw dat indertijd in zijn
boekje „Verontrustende prediking"
heeft duidelijk gemaakt. Dit gees
telijke portret van Duitsland 1914
Is door Heinrich Fausel getekend
in zijn boekje: lm Jahre 1914.
Theologische Existenz Heute nr.
121. Uitg. Chr. Kaiser Verlag,
Miinchen. (40 blz. Prijs D.M.
2,90.)
EV. GROLLE
tegen zo'n betiteling heel wat in te
brengen is, maar wij willen graag
een prototype van de twee opvat
tingen maken, die wij hier verder
gaan bespreken.
Verschil
Wij beschikken nl. over de
nieuwe opname van de Johan
nes Passion. gemaakt onder lei
ding van Karl Richter, (D.G.G.
Archif-produktie 198328/30),
alsook over de nieuwe opname
van de Matthaus Passion, ge
maakt onder leiding van Karl
Münchinger (Decca, 288-91). En
beter kan men het verschil in
stilistische opvatting niet horen.
Karl Richter, zelf leerling van
de Thomas-Kantor Straube. houdt
zich in grote trekken aan de grote
Leipzigse traditie, en zijn barok
stijl gaat uit van het principe van
de ritmisch strakke bas. waartegen
de bovenstemmen levendig contra
punteren. Het is binnen de strakke
omlijsting van ritme en metrum
vol beweging, vol vaart en span
ning.
Dramatisch
Dit geeft Karl Richter alle
gelegenheid aan de Johannes
Passion het dramatische, felle
karakter te geven, dat dit werk
Het scherp rit
misch gehouden
beginkoor, dat hij
daardoor glashel
der laat klinken
(een voorbeeld,
hoe dit koor te
slaan!), zet hij in
een statige aan
roep neer. „Herr.
unser Herrscher.
dessen Ruhm in
allen landen herr-
lich ist". Het gaat
hier om Christus,
onze Heer en Ko
ning. die zijn God
delijke opdracht
om de mensheid te
redden volbrengt
door de kruisdood
een strenge, bij
na Byzantijnse
Christus. Geheel
anders dus dan de
diepmenselijke, lij
dende Christus van
de Matthaus Pas
sion. En dan klin
ken daar de „tur-
bae", de volksko
ren, die de dood
van Christus eisen
(„Kreuziget!").
als een felle slag
in het gezicht. Wat
een drama speelt
zich daar af en
hoe geniaal geeft
Bach daaraan ge
stalte. Eigenlijk
was het geen won
der, dat na de eer
ste uitvoering van
de Johannes Pas-
Veldheer
Uit Oberhessen komt daar nog
bij het idee om het gebruikelijke
Christusbeeld te vervangen en
Christus te leren zien als held.
strijder en veldheer, die geen
vrede kan houden met listen,
lafheid, huichelarij, hebzucht en
gewin.
Op 23 augustus 1914 spreekt
prof. Haring in Tubingen over 1
Cor. 15 51: „God zij dank, die
ons de overwinning heeft gegeven
door Jezus Christus onze Heer".
„De eerste grote zege van onze
wapenen moet niet alleen toege
schreven worden aan onze leger
leiders en soldaten, maar God gaf
ons de overwinning over ons zelf.
Hij gaf ons de zege in een
gerechte zaak".
Prof. Hermann Bezzel spreekt
over de trouw van dezelfde God,
die het Duitse volk van Karei de
Grote tot de hoge eredag van 18
januari 1871 in nood en dood heeft
bijgestaan en ons in hoogte- en
dieptepunten geleid neeft.
Prof. Emst Troeltsch houdt bij
het uitbreken van de oorlog de
plechtige rede in de universiteit te
Heidelberg: „De God, der Eisen
wachsen liess und keine Knechte
wollte, heeft in de staat aan de
mensen een oneindig moeizaam te
verwerken erfgoed gegeven. De
biddende harten moeten geleid
worden tot de verborgen levens-
grond, die de filosoof de metafysi
sche grond der dingen noemt, de
ethicus de zedelijke wereldorde,
de man in de straat de voorzienig
heid en de gelovige christen de
Vader in de Hemelen, want de
Duitser beleeft als metafysicus alle
dingen uit de geestelijke innerlijk
heid van het universum". Prof.
Adolf Schlatter (van oorsprong
Zwitser) houdt op 27 januari 1915
(de eerste verjaardag van de kei
zer in de oorlog) de universiteits
rede onder de titel „Recht en
schuld in de geschiedenis". „De
daad van ons volk is een daad van
vrijen, want wij gehoorzamen
daarbij met eigen wil en volledige
overgave de ons allen verbindende
zedelijke norm"
zend opmerkte,
dat de Thomas-
kantor zijn Kerk
muziek niet „te
theatraal" mocht
maken. En zo
staat het ook in
de aanstelling
van Bach.
Karl Richter
nu realiseert dit
„theatrale" zon
der té theatraal
te worden let
gen van de ko
ralen en zijn
solisten met
één uitzondering
helaas richten
zich geheel naar
hem. Ernst Haef-
liger is voor ons
altijd de ideale
zanger van de
Evangelistenpar-
ty geweest en
ook hier draagt
hij de recitatie
ven voorbeeldig
lend, méélevend,
met zorgvuldig
inachtnemen van de notenwaarden
en de rusten. „Je moet er niets
aan veranderen", zei hij eens tegen
ons, „als je maar precies zingt
wat er staat, krijg je precies de
voordracht, die gevraagd wordt."
Het blijft in wezen het voorlezen
van het Evangelie en Bach heeft
dit in zijn beide Passionen ten
volle gerespecteerd.
Slap
Vol bewondering zijn we ook
voor de alt Hertha Topper, met
name in haar vertolking van de
aria „Es ist vollbracht", maar
de sopraan Evelyn Lear schiet
eigenlijk iets te kort, vooral in
pure stemschoonheid. Kieth
Engen zingt de basaria's en
baspartijen bijzonder mooi.
En nu de teleurstelling die
heeft ons Hermann Prey bezorgd
in zijn slappe voordracht van de
Christuspartij, waarvoor zijn stem
eigenlijk te baritonaal-licht ge
kleurd is. Verder alle lof voor het
Münchener Bach-koor en orkest en
voor de instrumentale solisten. En
nu de Matthaus Passion, Wij moe
ten eerlijk bekennen, dat wij niet
delen in de ogenschijnlijk algeme
ne lofzang op de. visie van Karl
Münchinger. De opname zelf is
technisch schitterend en alle ste-
reofonische effecten, die men met
de opstelling van het dubbelkoor
en dubbelorkest in de kerk van
slot Ludwigsburg kon bereiken,
zijn ten volle uitgebuit. Men hóórt
inderdaad het ene koor links en
het andere koor rechts en (bij het
openingskoor) het derde koor, dat
het koraal zingt, uit het midden
komen. Maar daar gaat het niet
om. Het gaat erom, of Karl Mün
chinger het wezen van de Mat-
thaus-Passion benaderd heeft. En
dan krijgen wij de indruk, dat hij
te veel gekeken heeft naar de
overdadige versieringen van de
kapel van Schloss Ludwigsburg
typisch voorbeeld van de theatrale
hofbarok, waarin alles in beweging
is, alles een pose aanneemt een
stijl, die men in de beeldende kunst
..manierisme" noemt. Münchinger
nl. heft de ritmische strakheid van
het bas-fundament op en zijn
rubati passen precies in deze thea
trale (maar nu in slechte betekenis
van het woord) stijl, deze „ma-
Opera
Naar het front
De student Markus Traf-
man verovert het rijke meis
je Monique en pleegt verraad
jegens het eenvoudige meisje
Anna. Voor Monique voelt
hij geen liefde, maar zij is
voor hem de sleutel tot suc
ces. Anna heeft hij lief: wat
als een avontuurtje begonnen
is, heeft tussen deze beide
jonge mensen geleid tot „de
sensatie die men gemeen
zaam liefde noemt" (blz. 46).
„Eindelijk begon ik te be
grijpen hoe deze aanleiding
geven kan tot monsterach
tigheden die literatuur en
muziek in suikergoed en
kermislawaai doen ontaar
den" (zelfde blz.).
De anti-héld uit de roman D e
zeven nachten van Clem
Schouwenaars (Uitgeversmaat
schappij A. Manteau N.V., Brus
sel/Den Haag), waaruit ik zo
voorbarig ben begonnen te cite
ren, is hierin modern dat hij
suikergoed haat en de echte
liefde pas erkennen wil als zij
volkomen ontzoet is. Kermisla
waai is helaas van alle tijden.
Dat Markus Trafman dit lawaai
haat is, mèt de eerlijkheid
waarmee hij zichzelf bekijkt, de
positieve zijde van zijn karak
ter.
Deze oprechtheid gaat evenwel
niet zo ver, dat zij z'n handelen
ten goede beïnvloedt. Het natura
lisme in de literatuur van een
(hoge) mensenleeftijd geleden leg
de een zwaar accent op de erfe
lijkheid. Wie vrijwel volkomen
Oen maar is niet waarlijk schuldig,
darkus Trafman vraagt zich af:
„Van welke vervloekt#» voorzaat
heb ik dat vervloekte eigenbelang,
die carrièrekoorts en kruiperij ge-
erfd?" (blz. 12). Men voelt dat
hier het accent anders ligt dan bij
het naturalisme Trapman voelt
zich niet alleen schuldig, Jiij weet
zich schuldig, namelijk aan de
dood van Anna, die na de zeven
nachten die ze met de verloofde
van Monique had doorgebracht,
ontdekt heeft dat ze zwanger is en
zich in het „petroleum-bruin ka
naal" heeft verdronken. Deze we
tenschap van schuldig te zijn ver
andert evenwel aan de situatie
niets. „Ik verstarde toen ik inzag
dat mijn eerste reactie geen pijn
was, maar een gevoel van opluch
ting, van vreugde bijna" (blz.
7).
Verdiept
De zelfkennis wordt verdiept, de
boosheid des harten blijkt dieper
te wortelen dan hij zich bewust
was, maar evengoed gaat Trafman
de voorbereidselen tot zijn huwc-
Ujk voortzetten. „De enige conse
quente daad van deze dag wordt
door mij verricht als ik de wagen
start en weerkeer naar mijn ou
derhuis, naar de voorbereidingen
van een historisch bruidsmaal,
naar een gefingeerde eerste huwe
lijksnacht. naar een traditionele
vreugde om de eerstgeborene, naar
gladde glimlachjes op de banketten
met mijn relaties, naar de glorie
rijke intocht in alle mogelijke
ministeries of andere parasitale
instellingen, naar de erfenis van
Gaetan Bonvillier" (blz. 109/110).
toir beter te doen slagen, gebruikt
de auteur de ik-vorm. De aankla
ger vereenzelvigt zich met de
beklaagde om diens schuld des te
duidelijker te doen uitkomen. Is
deze opvatting juist, dan is men
om zo te zeggen klaar. Moeilijker
wordt het, indien men de andere,
en waarschijnlijkere opvatting
huldigt, dat hier niet vanuit ab
stracte begrippen van recht en
onrecht, goed en kwaad wordt
geredeneerd, maar van de levende
mens uit, vanuit de mens, dat vat
vol tegenstrijdigheden. Dan is de
conclusie: zo zijn wij nu eenmaal,
zo is het leven nu eenmaal. Ten
aanzien van de vraag, of men
daarin berusten moet. geeft de
auteur geen algemeen antwoord.
Hij houdt zich strict aan zijn ik
figuur. die op blz. 108 mijmert:
„Hier verwierf ik de staat
van apathie, van waarde
loosheid voor de samenle
ving die sommigen nihilis
me noemen, anderen met de
naam gelijkmoedigheid ver
doezelen."
zich niet beter voordoet dein men
is, terwijl men, als gevangene
binnen de grenzen van zijn exis
tentie, elk uitzicht naar het betere
mist. Toch blijft er een duidelijk
besef werken van kwaad en goed.
Dit besef speelt eenvoudig mee,
zonder dat de schrijver zich af
vraagt waar dat besef van goed en
kwaad vandaan komt en waarom
het zo weinig in staat is het goede
te stimuleren en het kwade tegen
te gaan. Hier zit de rest van de
som, die niet uitkomt. Ik wacht op
een moderne roman, die dit pro
bleem eens eerlijk onder de ogen
ziet: als er geen blijvende normen
van goed en kwaad zijn, hoe ko
men we dan aan ons ingeschapen
ethisch besef en wat doen we
ermee? (110 blz., 7.90).
C. RIJNSDORP
Nergens is er een rustpunt, met
uitzondering van... Elly Ameling;
die gelukkig haar Nederlandse
stijlbesef bewaard heeft en die in
deze gehele opname de mooiste
vertolking geeft. Alles moet gefra
seerd, gekleurd, aangezet en on
derstreept worden en zo maakt
Münchinger van de Matthaus Pas
sion een complete opera. Nu zal
misschien gezegd worden, dat er in
de cantates en passiemuzieken van
Bach een flink stuk opera zit.
Akkoord: de schrijftechniek maar
niet het karakter van de opera,
deze typische hofkunst, die
uit een reeks gekunstelde „affec
ten" bestaat. Ook van de Matthaus
Passion is de essentie het voorle
zen van het Evangelie, het beleven
van Gods Woord in de godsdienst
oefening. Wil men het scherp
gesteld, dan is de Matthaus Passion
(en ook de Johannes Passion)
functionele muziek voor de dienst
in de kerk, en de opera functione
le muziek voor het amusement van
het vorstelijke hof. En deze twet
zaken mag men niet door elkaar
halen.
Bezwaar
Dit punt is ons grootste be-
zwaar legen de opvatting van
Münchinger. Peter Pears zingt
hier de partij van de Evangelist
en hij doet dit uiterst beeldend,
al bereikt hij naar onze smaak
wel de grens van de expressivi
teit. Overigens doet hij hierin
niets nieuws integendeel
hij herinnert ons sterk aan de
manier waarop Louis van Tul
der de Evangelistenpartij placht
te zingen.
Over Elly Ameling schreven we I
reeds. De alt Marga Höffgen viel
ons niet erg mee, evenmin ala de
bas Ton Krause. Helaas zong ook
in deze opname Hermann Prey de
Christuspartij en nog larmoyanter
en slapper dan in de Johannes
Passion. De instrumentale solisten
zijn voortreffelijk!
Voor het koor werd gebruikt het
Stuttgarter Hymnus Jongenskoor
(in navolging van het Thomas
koor) en als we ons niet
vergissen koos Münchinger voor
het zingen van het koraal in het
openingskoor „Kommt. ihr Töchter"
vrouwenstemmen. Hij heeft dus de
zaak omgedraaid! Men kan erover j
twisten wat mooier is, zo'n jon- j
genskoor of een gemengd koor.
Déze jongens zingen erg mooi.
maar de jongenssopraantjes kun- j
nen wel eens scherp en schel I
klinken.
Zowel bij de opname van de
Johannes Passion als bij die van
de Matthaus Passion zijn bijzonder
fraai geïllustreerde en gecommen
tarieerde tekstboeken gegeven.
De woorden door j
Jean-Paul Sartre j
De woorden, door Jean-Paui
Sartre. Uitgave Erven J. Bijle-
veld. Utrecht.
Wanneer men zegt dat iemands
jongste jaren vaak van beslissende
betekenis zijn voor de uitgroei van
zijn persoonlijkheid, tekent men
tegelijk de waarde van deze auto
biografie van Sartre's prilst»
jeugd. Hier ligt stellig de kiem
van wat eens de Franse filosoof
zou worden, zoals wij hem van
daag kennen uit zijn boeken en
toneelwerken. Bijna, beangstigend
is de kijk van het eenzame kind
op zijn omgeving: het boek moet
wel onze blik verhelderen op de
kinderen rondom ons zeker die
aan onze verantwoordelijkheid zijn
toevertrouwd. Het raadsel mens
begint al vroeg. De vertaling van
dit boek is van Pierre H. Dubois.
(190 blz., 7.90.)
Hedendaags
De
De
Twee visies
Het boek gaat dus over een
zelfbeschuldiging die niet tot ver
betering leidt. Nu kan men hier
twee opvattingen huldigen. Men
kan te doen hebben met een soort
requisitoir over iemand, die de
beste impulsen van de jeugd we
tens verloochent. Om dit requisi-
Literair gesproken heeft de
auteur het volste recht niet verder
te gaan. Hij stelt eenvoudig een
probleem van menselijk handelen
en doet dit zo goed, dat men van
literatuur kan spreken. Misschien
kan men stellen dat het laatste
hoofdstuk het zwakste is, omdat
het bijna romantisch geëmotio
neerd is. Dit slothoofdstuk bewijst
dan ook, dat niet de eerste, maar
de tweede opvatting de juiste moei
zijn. Sterker ware het bock ge
weest, indien men tussen de beide,
hierboven genoemde opvattingen
zou kunnen blijven twijfelen. Maar
afgezien hiervan: de opmerkza
me lezer van dit boek herkent in
dit werk een typisch-hedendaagse
trek, die hierop neerkomt dat het
loslaten van elke transcendente
ethiek tot gevolg heeft dat men
morgen
gijzelaar, twee toneelstukken
Brendan Behan. Vertaald en van
nawoord voorzien door Cecs
Nooteboom. Literaire Reuzen
pocket nr. 118. Uitgave De Bezi
ge Bij. Amsterdam.
Twee toneelstukken van de Ierse
sohrijver Brendan Behan, die in
maart '64 op 41-jarige leeftijd in
een Dublins ziekenhuis stierf zagen
thans in Nederlandse vertaling in
druk het licht. Het is hoogs!
opmerkenswaardig werk.
realiteiten. Het café omdat hij
helaas hopeloos aan de drank was.
de gevangenis omdat hij in de
Ierse vrijheidsstrijd een werkzaam
aandeel heeft gehad en deswege
bracht en de hel. omdat hij als
Iers katholiek in zijn godsdienst
het oordeel nog ernstig nam.
Drie zaken, die gezorgd hebben,
iat zijn werk altijd wel op de een
>f andere manier epateerde. Toch
noet men hem serieus nemen,
vant zijn werk is door en door
iprecht. Dat werd wel bewezen
.oen de Nederlandse Comedie in
59 zijn „Gijzelaar" (vert. G. K. v.
't Reve) opvoerde. Het barokke
ituk maakte een wonderlijke, maar
'ascinerende indruk, die versterkt
verd bij dc opvoering in '64 van
„De man van morgen" (vert. Cees
Nooteboom). Dit laatste stuk is een
aangrijpende schildering van het
leven in een gevangenis aan de
vooravond van een terechtstelling.
Een oprechte schildering, uiteraard
ruw. maar voor wie ge°d toeluis
tert een stuk vol mededogen met
de miserabele mens.
Uit eigen ervaring heeft Behan 1
het miserabele maar al te goed I
gekend, maar hij heeft het lachen
daarbij nooit verleerd. Daarom
gaat er van zijn werk
Vertellingen uit Hellas en Ro
me, vertaald en toegelicht door
dr. M. A. Schwartz. Uitgave
Elsevier, Amsterdam.
Deze twee deeltjes in de serie
Elsevierpockets over kunst en cul
tuur beogen ruimer toegang te
geven tot de literatuur van de
klassieke oudheid. Ze bevatten een
ruime keus in goede vertaling en
voorzien van zoveel inleiding en
toelichting als voor juist begrip
noodzakelijk. De volgorde binnen