Want wjj hebben
zijn ster ii kt
Het vreemde feest
KERSTBIJ LAGE 1964
Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem
in Judéa, in de dagen van koning Herodes,
zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Je
ruzalem en vroegen: „Waar is de koning
der Joden, die geboren is? Want wij heb
ben zijn ster in het ochtendgloren gezien
en zijn gekomen om hem hulde te bewij
zen."
Met die eerste twee verzen van het
tweede hoofdstuk van het evangelie naar
Mattheüs doet het symbool van de ster
zijn intrede in het Kerst
gebeuren, en nog altijd nu
reeds twintig eeuwen na de
geboorte van Christus
neemt die ster een ereplaats
in bij de viering van het
Kerstfeest, zo zelfs dat het
Kerstverhaal nauwelijks meer
denkbaar is zonder ster. Een
ster echter die geen ster
was.althans niet in de
letterlijke betekenis van het
woord. Eeuwenlang heeft men
getracht een verklaring te
vinden voor het hemelver
schijnsel dat drie oosterse ge
leerden de ruim negenhon
derd kilometer lange reis van
Babyion naar Bethlehem deed
aanvaarden; het is nog maar
betrekkelijk kort geleden dat
de oplossing werd gevonden.
Hoewel het bewijs nimmer
voor de volle honderd procent'
zal kunnen worden geleverd,
staat het toch vrijwel vastdat
de „ster van Bethlehem" een
zeer zeldzame samenstand (con
junctie) was van de twee groot
ste planeten van ons zonnestel
sel, de enorme Jupiter met zijn
trotse gevolg van twaalf manen,
en zijn kleinere soortgenoot, de
door een driedelige ring van
gruis en negen (misschien zelfs
tien) manen omcirkelende Sa-
turnus. Toen Jupiter buiten
de maan op het ogenblik het hel
derste hemellichaam hoog aan
de zuidoostelijke winteravond-
hemel binnen een tijdsbestek
van slechts één jaar driemaal in
conjunctie kwam te staan met
Saturnus, waardoor deze beide
planeten als het ware één groot,
helder schijnend licht aan de
hemel vormden, was dit voor de
drie oosterse geleerden aanlei
ding om haastig hulde te bren
gen aan het grote koningskind
dat moest zijn geboren. Voor
eenmaal had de astrologie (ster
renwichelarij) gelijk. Er was
een koning geboren: de koning
der koningen.
MOGELIJKHEDEN
In de loop van vele eeuwen
hebben talloze geleerden zowel
in woord als geschrift over die
„ster van Bethlehem" gesproken
en gediscussieerd, zij het aan
vankelijk zonder veel succes.
Tot omstreeks zestien eeuwen na
de geboorte van Christus dacht
men de oplossing nimmer te zul
len vinden; er waren zoveel ver
klaringen mogelijk.... Zo zou het
een komeet, een plotseling ont
vlammende ster (nova) of de val
van een meteoriet geweest kun
nen zijn, om maar enkele voor
beelden te noemen. De eerste
gedachte ging uit naar het ver
schijnen van een komeet, die op
zijn lange vele jaren durende
elliptische reis om de zon
weer in de „omgeving" van deze
zon was gekomen en nu in de
stralen van het zonlicht ook
van de nachtelijke aarde af te
zien was. Maar reeds op louter
zakelijke gronden kon deze ver
onderstelling worden aangevoch
ten. Volgens de oeroude beginse
len van de astrologie en as
trologie is niets anders dan ster
renwichelarij, met het voorspel
len van gebeurtenissen aan de
hand van planetenpositie zijn
kometen of staartsterren altijd
beschouwd als onheilsboden, die
oorlogen, hongersnood, pest en
allerlei andere verschrikkingen
(ook wel eens de dood van een
heerser of het einde van een
rijk) aankondigen. Men
sprak van kometen veelal als
van „tuchtroeden Gods". Alleen
al om die reden zou het onbe
grijpelijk zo niet onbestaan
baar zijn geweest dat een
drietal Babylonische sterrenwi
chelaars op grond van het ver
schijnen van een komeet op zoek
zou zijn gegaan naar een pas
geboren koningskind.
ZICHTBAAR
Overigens is er ook in zuiver
wetenschappelijk opzicht geen
enkele aanwijzing dat de ster
van Bethlehem een komeet is
geweest, al moet de later be
faamd geworden Komeet van
Halley twaalf jaar voor het begin
van onze jaartelling voor de
toenmalige mensheid zeer goed
zichtbaar zijn geweest. Eenmaal
in de 76 jaar maakt deze Ko
meet van Halley die zich in
het voorjaar van 1910 voor het
laatst aan de aarde presenteerde
- een omwenteling om de zon.
Eén zo'n 76-jarige omwenteling
voert hem tot voorbij de baan
van de buitenste planeet in ons
zonnestelsel, de ijzige en donke
re wereld Pluto, op zo'n 5,9 mil
jard kilometer van de zon.
Op het ogenblik bevindt zich
de Komeet van Halley die bij
zijn verschijning in 1910 een
lichtende staart van ongeveer
150 miljoen kilometer lengte
toonde nog ergens in de inkt
zwarte interplanetaire ruimte
tussen de planeten Neptunus en
Uranus, waar onze zon zich
slechts als een klein bescheiden
sterretje manifesteert. Hij is
echter op de terugweg naar de
zon, zijn snelheid neemt geleide
lijk toe, en in 1986 zal hij waar
schijnlijk opnieuw duidelijk
tichtbaar worden ivoor de mens-
KOMEET
va. (Een nova is een enorme
licht- en energie-uitbarsting van
een ster, waardoor de helderheid
van die ster soms met het 50.000-
tot 100.000-voudige toeneemt.)
Zoals men weet is door een fout
in de tijdrekening onze jaartel
ling zeven jaar achter en zou
het nu eigenlijk Kerstfeest 1971
moeten zijn, en zou Jezus (wan
neer men de zaken helemaal
zuiver wil stellen) in het jaar 7
voor Christus zijn geboren
maar zelfs die fout in de tijdre
kening, waarvoor een pauselijke
archivaris, de monnik Dionysius
Exiguus, verantwoordelijk was,
verandert hier niets aan. Er is
namelijk in de periode van 134
jaar vóór en 173 jaar na Chris
tus geen enkele nova of super
nova gesignaleerd.
heid. Toen men echter de om
wentelingsperiode van deze be
roemdste aller kometen eenmaal
had berekend, was meteen het
bewijs geleverd dat de ster van
Bethlehem nooit déze komeet
kon zijn geweeest
KEPPLER
Zo leek de „ster van Bethle
hem" een niet te verklaren
raadsel. Totdat ruim een week
voor de Kerstdagen van het jaar
1603 de grote astronoom Johan
nes Keppler, de man die met
zijn beroemd geworden wetten
van beweging en zwaartekracht
de grondslagen legde voor de
hedendaagse sterrenkunde en de
moderne fysica, zag hoe aan de
avondhemel twee planeten el
kaar naderden. Het was een ont
moeting tussen de reusachtige
planeet Jupiter (overeenkomend
met duizend aardbollen) en de
kleinere Saturnus (gelijk aan
Een nieuwe komeet dan mis
schien, of een nova? Inderdaad
zijn er in de wereld van de
astronomie verscheidene voor
beelden bekend van plotselitig
verschijnende kometen. In dit
opzicht zij slechts gewezen op
de prachtige grote komeet die
in januari 1910 juist toen de
mensen min of meer in afwach
ting waren van de komst van de
Komeet van Halley ook in
Nederland diepe indruk maakte.
Iedereen sprak toen over „de
Komeet van Halley", al was het
in feite een geheel andere
staartster die zo van zich liet
spreken. Zelfs in sommige „we
tenschappelijke" verhandelingen
staat nog steeds de komeet van
januari 1910 geboekt als de Ko
meet van Halley, zij het volko
men ten onrechte.
De koninklijke Komeet van
Halley bleek onverwacht te zijn
vooraf gegaan door een „uit het
niets" opgedoken heraut die
hem in gedaante en glans over
trof. Pas in mei van hetzelfde
jaar kwam de Komeet van Halley
aan de nachthemel te staan en
slechts in de tropengebieden
vertoonde hij zijn vollédige
schittering. Maar vraagt men
oudere mensen of ze zich die
fantastische komeet van januari
1910 nog herinneren, dan zullen
ze honderd tegen één geestdrif
tig antwoorden: „Ja, de Komeet
van Halley!"
Een dergelijke onverwachte
indringer uit het rijk der kome
ten zou de ster van Bethlehem
kunnen zijn geweest, maar dan
is er meteen weer het element
van de logica die juist deze ver
onderstelling tot een hoogst
twijfelachtige maakt. De oude
astrologen zouden immers in een
komeet „tuchtroede Gods"
zeker niet een boodschapper van
goede tijding hebben gezien....
Bovendien wordt in oude kro
nieken* in het geheel niet ge
schreven over een glanzende
nieuwe komeet ten tijde van
Christus' geboorte. En ook dat
mag als een belangrijke zij
het voor de komeetgedachte ne
gatieve aanwijzing worden
gezien. Immers, de astronomie
wordt beschouwd als de oudste
tak van wetenschap, en in Ja
pan, China, Korea, Egypte, Grie
kenland, Babylon en Rome zijn
talrijke gegevens bewaard geble
ven over grote en belangwek
kende gebeurtenissen aan de
sterrenhemel in de grijze oud
heid. Maar in het jaar van
Christus' geboorte was er geen
komeet. Er vond ook geen nova
plaats, laat staan een super-no-
van de Vissen. Van de aarde af
gezien naderden beide planeten
elkaar zo dicht dat ze zich ver
toonden als één grote, zeer hel
dere ster, op een plaats waar
voordien geen ster was geweest.
"We zeggen gemakshalve
„ster", maar er was dus in het
geheel geen sprake van een ster
of sterren. Ons zonnestelsel kent
maar één ster, de zon, met daar
omheen een gezin van planeten,
en het merendeel van die plane
ten heeft ook weer begeleiders
(satellieten of manen).
Toch is het geen wonder dat
Jupiter, Mars en Venus herhaal
delijk worden aangeduid als
ster. Aan de nachtelijke hemel
weerkaatsen deze planeten im
mers dikwijls zoveel zonlicht,
dat ze helderder schijnen dan de
helderste échte ster, de zon uit
gezonderd. En men kan zich
enigszins voorsteilen welk een
schitterend verschijnsel de sa
menstand (conjunctie) van Jupi
ter en Saturnus teweegbracht,
toen de planeten zich bijna in
één rechte lijn ten opzichte van
de aarde bevonden. Hoe groot de
afstand tussen beide planeten en
aarde was, valt moeilijk te zeg
gen. De kleinste afstand van Ju
piter ten opzichte van de aarde is
nog altijd 600 miljoen kilometer,
terwijl de kleinste afstand Sa-
turnus-aarde zelfs zo'n 1200 mil
joen kilometer is....
VERWORPEN
Terwijl hij het schitterende ver
schijnsel bestudeerde, herinnerde
Keppler zich vagelijk dat Joodse
astrologen van de veronderstelling
uitgingen dat de Messias zou wor
den geboren bij een conjunctie van
Jupiter en Saturnus in het ster
renbeeld van de Vissen. Mozes'
geboorte zou destijds ook door een
dergelijke samenstand zijn aange
kondigd.
En Kepplers nasporingen wezen
uit dat omstreeks zeven jaar voor
het begin van onze jaartelling
het eigenlijke geboortejaar van
Christus inderdaad een soortge
lijke conjunctie van beide planeten
had plaatsgevonden. Zo had Kep
pler het mysterie doorgrond maar
„zijn bevindingen werden door
ongeloof en vooroordelen terzijde
geschoven. Ook thans nog zijn er
velen die slechts een wonder wen
sen te zien in verschijnselen die
nooit ongeloofwaardig en onver
klaarbaar genoeg kunnen zijn,
maar heel beslist niet in een vol
komen normaal natuurverschijnsel.
Maar is die zeldzame grote con
junctie van Jupiter en Saturnus
juist tijdens de geboorte van de
Heiland, eigenlijk niet een onein-
■111
dig veel groter wonder dan het
plotseling (betrekkelijk willekeu
rig) oplichten van een geweldige
ster op vele lichtjaren afstand?
Hoe zeldzaam het verschijn
sel van de „grote conjunctie"
van Jupiter en Saturnus wel is,
kan onder meer worden afgeleid
uit het feit dat zich pas in de
winterperiode van 1940/'41 op
nieuw deze grote samenstand
heeft voorgedaan, ditmaal in het
sterrenbeeld van de Ram. De
conjunctie die Johannes Keppler
in het jaar 1603" signaleerde, was
slechts een éénvoudige samen
stand. Doch de grote conjuncties
van het jaar 7 voor Christus en
de Winter 1940/41 waren drie
voudig. De in spijkerschrift ge
stelde waarnemingsregisters van
een oude Babylonische astrolo-
genschool bevatten onder meer
de aantekening dat in het jaar 7
voor Christus driemaal een con
junctie van Jupiter en Saturnus
voorkwam. Elke twintig jaar
vindt er een „ontmoeting" tus
sen beide planeten plaats, maar
slechts eenmaal in vele eeuwen
resulteert zo'n nadering in een
meervoudige „grote" (conjunc
tie.
CONJUNCTIE
De eerst conjunctie in het jaar
7 voor Christus was op 29 mei, de §|g
tweede op 3 oktober en de der- jg§
de op 4 december. Het was alsof jg
de veel kortere tijd tussen de
beide laatste conjuncties wilde
zeggen, dat het grote moment nu g
toch werkelijk voor de deur g
stond. Misschien zelfs had de
geboorte van Jezus op die vierde gg
december reeds plaatsgevonden,
want per slot van rekening staat gum
het nog helemaal niet vast dat fjj]|f|||
Jezus ook werkelijk op de 25ste
december werd geboren. Die da
tum is voorzover kan worden
nagegaan voor het eerst ge
noemd ongeveer drie en een
halve eeuw na Zijn komst.
Een beschrijving van de oor
zaken die tot een „grote"
(meervoudige) conjunctie kun
nen leiden, zou hier te ver voe
ren. Laten we volstaan met de
verklaring dat alle planeten
jaarlijks een lus beschrijven;
kan het gebeuren dat deze
schillende lusmanoeuvres zoda
nig verlopen dat bepaalde plane
ten elkaar in het tijdsbestek a
slechts enkele maanden tot drie
maal toe op relatief korte
stand naderen. Zoals gezegd, eer.
dergelijk verschijnsel doet zich
slechts zeer zelden voor, en het
mag dan ook geen wonder heten
dat de Babylonische astrologen er
door in grote beroering geraak
ten. Uit de spijkerschriftaante
keningen van de Babyloniërs is
gebleken dat de drievoudige c
junctie van Jupiter en Saturnus
in het jaar 7 voor Christus a
al in het gebied van de Middel
landse Zee opvallend goed te
zien was. En voor de Joodse
sterrenwichelaars en astronomen
in Babyion zal deze gebeurtenis
stellig nog een heel aparte tint
hebben gehad. Zou nu dan
delijk de Messias gebox-en
Reeds vóór de geboorte van
Jezus moeten de drie oosterse
geleerden waarschijnlijk van
Joodse afkomst hun
Babyion hebben verlaten en ook
vóór de geboorte waarschijnlijk
zijn ze in Jeruzalem gearri
veerd, waar ze koning Herodes
met hun verhaal de schrik 1
zijn leven bezorgden. Schriftge
leerden verwezen de mannen
naar het onbetekenende plaatsje
Bethlehem.
En het was tijdens de rcii
het drietal naar Bethlehem dat
Jupiter en Saturnus de groot
ste plan eten van ons zonnestelsel
opnieuw voor de derde en
tevens laatste maal, in sa
stand kwamen, als één grote,
schitterende ster. Mattheüs be
schrijft die gebeurtenis als
volgt: „En zie de ster die zij in
het ochtendgloren (betere verta
ling dan „oosten") hadden ge
zien, ging hun voor totdat ze
kwam en stond boven de plaats
waar het kind was. Toen zij de
ster zagen, verheugden ze zich
met zeer grote vreugde".