KEES, DE KERSTBOOM EN HET KINDJE De ontevreden Kerstbal De mieren-ruimtevaart KERSTBIJLAGE 1964 8 T. SLIJK >rp WAS de vooravond voor Kerstmis en de boom stond prachtig versierd in de hoek van de kamer. De kleine lampjes straal den en de klokjes klingelden van blijdschap. De kerstballen schommel den zachtjes hèen en weer en 't kleine zilveren Kerstengel tje luisterde ademloos naar 't Kerstliedje, dat de piek hoog boven in de boom neuriede. „Ik vind 't gemeen", zei een grote zilveren bal op eens. „Ik ben de mooiste van jullie allemaal, waarom hang ik helemaal verscholen ach ter in de boom? Er is zelfs geen lampje in mijn buurt om me bij te lichten!" Alle Kerstversieringen schrokken op bij 't horen van die boze stem. ,,'t Geeft toch niet, waar je hangt? Je moest blij zijn, dat je 't Kerstfeest ook dit jaar weer mag meevieren",- sprak de piek op verzoenende toon. „Wat meevieren? Hoe kan ik nu achter in de boom iets meevieren", klonk 't nijdig. „Wees maar blij, dat je er dit jaar weer bij bent. Je herinnert je toch zeker die prachtige gekleurde bel van vorig jaar nog wel en je weet hoe verdrietig we alle maal waren, toen hij in hon derden stukjes uiteenviel?" „Ja, dat weet ik nog wel, dat was heel naar. Maar met dat al ben ik helemaal niet tevreden met mijn plekje." „Je moest je schamen", sprak een Kerstklokje, „om op de vóóravond van 't Kerstfeest zo misnoegd te zijn." „Ach, jullie zijn allemaal tegen me, niemand begrijpt me ook" en triest wendde de Kerstbal zich af en hield z'n mond stijf dicht. 't Leek net, of de Kerst versieringen niet meer zo vrolijk waren, nadat ze de ontevreden Kerstbal hadden aangehoord en stilletjes ke ken ze voor zich heen. De piek, die als verstan digste en wijste werd aange zien, begreep wel, dat er iets gedaan moest worden. We kunnen toch geen Kerstfeest vieren, als niet iedereen gelukkig en blij is en vrede in z'n hart heeft? dacht hij. Hij boog zich voorover en keek neer op z'n kleine zil veren vriendjes in de boom, die allen triest en verdrietig voor zich uitkeken. 't Was doodstil nu en op eens kreeg de piek een hel der idee. 't Kerstengeltje, bedacht hij, die weet altijd raad. Bo vendien is zij de enige in de boom, die zich kan bewegen. Haar zullen we vragen of ze de kerstbal op een ander plekje wil hangen. Hij riep 't kleine engeltje en met haar glazen vleugel tjes zweefde ze naar omhoog en kwam vlakbij de piek te- „We moeten die ontevre den bal helpen, we kunnen immers geen Kerstfeest vie ren, als niet ieder van ons blij gestemd is?" sprak ze zachtjes tot 't engeltje. „Wat wil je dan dat ik doe? Je weet, ik wil altijd graag helpen, maar ik zou niet weten, hoe we de bal vrolijk gestemd krijgen. Hij is zo vreselijk kwaad." „We zouden hem een beter plekje kunnen geven, zodat ook hij gelukkig zal zijn net als alle anderen", sprak de piek. „Ja, maar wie zal met hem willen ruilen?" „Oh, dat is nu niet zo moeilijk te bedenken, ik ga wel op zijn plaats", zei de piek. „Nee, dat is onmogelijk", zei 't Kerstengeltje vastbera den. „Jouw plaats is boven aan 'de top van de Kerst boom. Zo is 't nu eenmaal altijd geweest en zo moet 't blijven ook." „Laten we 't de anderen vragen", stelde de piek toen Hij vertelde toen aan z'n kleine zilveren vriendjes, dat één hunner met de ontevre den Kerstbal van plaats zou móeten wisselen en toen ge beurde 't onverwachte. Een ieder bood zich aan, want zeiden ze, wat doet het er toe, waar wehangen, 't gaat toch om iets anders dan om een ongunstig plekje in de Kerstboom. Toen de Kerstbal dat hoorde, werd hij vreselijk verlegen en met een hoogro de kleur sprak hij bedeesd: „Ik heb spijt, dat ik zo dom ben gewèest. Jullie hebben gelijk, ik blijf hier hangen, want 't plekje doet er niets toe. 't Kindje Jezus kwam ook op een ongunstig en ne derig plekje terecht en maakte toch een ieder blij en tevreden. Nemen jullie mij niet kwalijk, ik ben erg dom geweest, maar dank zij jullie zag ik 't gelukkig bijtijds in." De Kerstengel vloog weer terug naar haar oude plekje in de boom en de piek, te vreden, dat de kerstbal begre pen had, dat een nederig en blij hart meer waarde heeft dan een verscholen plekje in de boom, neuriede zachtjes een Kerstlied van „Vrede op Aarde" en alle versieringen vielen hem bij. De Kerstbal schaamde zich over z'n nare gedrag en durfde niet mee te zingen uit schaamte. „Kom kleine Kerstbal, jij kent dit Kerstlied toch ook? Waarom zing je niet met ons mee?" vroeg de piek hem. En »de Kerstbal, voldaan net als de anderen, zong toen uit volle borst mee en nam zich voor, voortaan tevreden en blij te zijn. UET IS VIJF UUR en de lamp AA brandt al. Ja, want liet is midden in de winter, het is bij na Kerstmis. Het is nu zo gezel lig in huis. zo knus. Moeder en Kees zitten bij de kachel. Moeder breit, de naalden tikke len een liedje en de kachel snort mee. Kees kijkt naar de schoorsteen, want op de schoor steen staat iets moois. Het is een grote plaat met allerhande huisjes er op en ook een kerk. De plaat is in drieën gevouwen, nu kan hij staan. De huisjes op de plaat lijken net echt, want alle raampjes en deurtjes en luikjes kunnen open. Maar alles staat nog niet open, want het is nog geen Kerstfeest. Met Kerstfeest is het pas echt feest, dan gaan ook de deuren van de kerk open en dan kim je het Kindje zien lig gen in de Kribbe. Wat zal dat mooi zijn! Kees weet het nog van verleden jaar. „Nog vier dagen!" denkt Kees, „fijn, nog vier dagen!" Met blije ogen kijkt hij naar de adventskalen- der, want zo heet de mooie plaat en hij denkt aan het Kindje, dat hij zien zal, als de deuren van de kerk open gaan. glllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll^ JANNI S KRIJGER-WISSE I Maar dan moet Kees opeens weer aan Jaap denken, Jaap van de buren. Jaap zei vanmid dag: „Kerstfeest is het feest van de kerstboom en de kaarsjes," •en toen had Kees gezegd: „Nie tes, jij weet er niks van, Kerst feest is het feest van het kindje Jezus." Ze hadden heel erge ruzie ge maakt en Jaap was boos wegge lopen. Hij had gezegd: „Ik speel niet meer met jou, ik speel nóóit meer met jou!" Kees kijkt niet meer naar de mooie plaat en z'n blijdschap is weg. Hij zucht heel diep. Moeder kijkt op. Ze zegt: „Wat is er, verveel je je?" Dan vertelt Kees van de ruzie over de kerstboom en het Kind je. Moeder denkt even na en zegt: „Kerstfeest is het feest van het licht. Daarom steken de mensen de kaarsjes aan. Maar als het kindje Jezus niet geko men was, hadden we. nooit Kerstfeest kunnen vieren. Want het kindje Jezus heeft juist het licht en de blijdschap in de wereld gebracht." „Dus dan weet Jaap het niet goed, he mam?" ^Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli? boekwinkel heeft zien liggen. Het is een boekje over het kindje Jezus, een echt Kerst boekje. Als Jaap ziet, dat het in een boekje staat, zal hij het vast wel willen geloven. Daar om wil Kees Jaap het boekje geven. Dan kan Jaaps moeder het voorlezen en kan Jaap de plaatjes bekijken. Dan komt al les toch goed. Daarom doet Kees nu zo stil. Want als moeder over de skel ter begint, zal hij misschien verdrietig worden, omdat de skelter nu nog langer moet wachten. Nee, aan de skelter .vil Kees niet denken. „Nee, dat moet je hem nog maar eens zeggen, maar niet lelijk doen en geen boze ogen opzetten." „Hij wil toch niet naar me luisteren," mompelt Kees, „ook niet als ik het aardig zeg." Kees wordt hoe langer- hoe verdrietiger. Hij denkt: „Jaap is m'n vriendje en hij gelooft niet in het kindje Jezus." Het is opeens niet meer zo gezellig in huis. Na een tijdje vraagt Kees: „Komt het, omdat de buren nooit naar de kerk gaan, dat Jaap niet van het kindje Jezus wil weten?" Moeder zucht en zegt: „Ik denk het w.el Kees, daarom moet jij Jaap nog maar eens over de Here Jezus vertellen." Kees zegt niets meer;, hij denkt: „Mamma begrijpt het niet. Als ik het zeg, wordt Jaap weer boos. Dan stampt hij met z'n voet en stopt hij z'n oren dicht. En ik zou toch zo heel graag willen, dat Jaap ook van het kindje Jezus ging houden, want Jaap is m'n vriendje." TT"EES kan het maar niet ver- AV geten. Als het avond is en hij in z'n bed ligt, moet hij er steeds aan denken. Hoe zal hij er voor kunnen zorgen, dat Jaap tóch van het Kindje gaat houden? Hij denkt en denkt.... De volgende dag op de kleu terschool denkt hij nog. De juffrouw ziet, dat Kees niet meespeelt met de andere kinde ren. Ze ziet ook, dat Kees niet luistert, als ze een prachtig verhaal vertelt. Ze denkt: „Kees is zo stil, zou hij ziek worden? Dat zou jammer zijn, juist met Kerstmis." Maar 's middags zit Kees niet langer te piekeren. Hij heeft iets moois bedaoht, als het nu maar lukt. Om vier uur loopt Kees hard naar huis. Hij doet heel zacht met de achterdeur en sluipt de keuken door, de kamer in. Ja, want moeder mag het niet we ten. Moeder zal vast zeggen: „Je bent toch voor een skelter aan 't sparen? Nou dan!" Maar aan de skelter wil Kees niet denken. Hij wil de skelter wel hebben, dolgraag zelfs. Maar hij wil de skelter liever vergeten. Hij wil nu Jaapje helpen, om van de Here Jezus te gaan houden. Hij weet nu, hoe hij dat doen moet. Hij zal het boekje kopen, dat hij voor de ramen van de wel lekker op,. Maar hij werd naai zo moe, hij moést wel langza- Am< mer gaan lopen. En de stad was jtfeii zo ver! Maar eindelijk, einde- men lijk, toen het al donker was, kwam hij toch in de stad. Wat was het er druk! De mensen duwden hem bijna om- ver; ze stootten hem met hun j |f tassen en pakjes. En wat waren j er veel auto's! Het was zo moei- lijk om over te steken. Kees j werd er bang van. Eigenlijk wilde hij veel liever terug, maar hij dacht: „Nee, ik moet m'n vriendje helpen." Daarom liep hij toch dapper door. Eindelijk kwam hij bij de boekwinkel. Gelukkig, het boek je lag er riog. Maar in de winkel was het ook al zo akelig druk. Er stonden zo veel men sen voor de toonbank. Naar dat kleine jongetje keek niemand. Ze dachten zeker, dat Kees bij één van die mensen hoorde. Kees wilde wel roepen: „Ik j ben aan de beurt", maar het leek i net, of hij niet meer praten kon, z'n keel voelde zo dik. In z'n ogen kwamen tranen. wA ALS het zes uur is, zegt moe- I der tegen vader: „Ik houd 11 het niet meer uit in huis, ik ga H hem zoeken." Vader kijkt ook D bezorgd. Hij zegt: „Ja, dat is B goed, of zal ik soms gaan?" Maar moeder zegt: „Nee, blijf Ij jij maar thuis, jij bent moe, jij 1 hebt pas een eind gefietst, drink 11 jij maar gauw je warme koffie lil uit." Moeder zoekt overal. Ze rijdt ook een eindje de weg op naar de stad. Maar ze ziet Kees ner gens. O, wat kan er toch ge beurd zijn? Stil es. Hoort ze daar wat? Hoort ze daar een kind huilen? 't Lijkt Kees z'n stem wel, of verbeeldt ze zich dat? Ja ja, daar komt een kind n aan. 't Is.... 't is Kees. Moeder ziet het aan z'n muts. Maar wat 5 loopt hij vreemd, hij strompelt j[ maar wat. Zou hij zo moe zijn? Moeder vliegt op hem toe. 5 „Kees toch, Kees toch," zegt ze, als ze hem- in h^ar armen neemt. Kees slaat één arm stijf jj om moeders hals, met de andere c houdt hij iets vast. 't Is hard en j- 't is vierkant. TEHUIS moet Kees alles vertel- len. Als hij klaar is met z'n verhaal, kijken vader en moe der elkaar aan. Het is net, of er grote blijheid in hun ogen blinkt. Maar moeder zegt toch: „Zul je nooit meer iets gaan kopen, zonder het aan me te vragen? Je begrijpt toch wel, dat we heel erg ongerust zijn geweest?" Kees knikt. Hij is zo moe, hij kan haast niet meer praten en z'n ogen vallen bijna dicht. Dan gaat de bel; het is de buurvrouw, ze vraagt of Kees al thuis is. Moeder laat haar bin nen en vraagt aan Kees: „Mag Taaps moeder alles weten?" Kees knikt weer. Als de buurvrouw het hele 'erhaal heeft gehoord en weg gaat met het boekje onder haar irm, geeft ze Kees een zoen. Ze zegt: „Dank je wel voor iet boekje. Het lijkt me het mooiste kinderboekje van heel de wereld. Ik ga er Jaap direct uit voorlezen." Als ze zich nog even om draait, voor ze de deur uit gaat, het ze, dat Kees tegen z'n vader aan in slaap is gevallen. Hij lacht in z'n slaap. Hij loopt heel zacht naar de :ast, doet de deur open en pakt z'n spaarpot. Z'n handen beven een beetje, daarom kan hij het sleuteltje haast niet in het gaatje krijgen. Hoort hij wat Komt moeder naar beneden? Nee, ze praat tegen zusje, ze is zusje zeker aan het helpen. Eindelijk heeft hij de spaar pot open, vlug haalt hij er een rijksdaalder uit. Maar dan komt moeder naar beneden. Kees schrikt. Vlug, vlug, hij heeft geen tijd meer om alles op z'n plaats te zetten. Hij rent naar de achterdeur, hij roept: „Mam, ik ga spelen hoor" en slaat de deur hard achter zich dicht. „Ja, dat is goed," roept moe der, maar Kees hoort het al niet meer, hij is al bij de hoek van de straat. Als moeder de kamer inkomt, ziet ze de kastdeur open staan. „Wat raar," zegt ze, „ik weet zeker dat ik de kast dicht heb gedaan." Maar als ze in de kast kijkt, ziet ze, dat Kees' spaarpot omver ligt en dat de spaarpot open is. Ze schrikt. Het lijkt wel of er dieven zijn geweest, of zou Kees....? Ze kan het niet geloven. Zul ke ondeugende gemene dingen doet Kees nooit. Ze loopt naar de voordeur en klapt in haar handen. Als moeder klapt, komt Kees altijd, maar deze keer komt hij niet; hij is trouwens nergens te zien. Moeder wordt ongerust, ze loopt naar de buren. Ze vraagt: „Is Kees bij jullie?" Nee, Kees is niet bij de bu ren. Jaap is lief met z'n broertje aan 't spelen, Kees is er niet bij. Waar kan Kees toch zijn? Moeder gaat weer terug naar huis, maar ze heeft geen rust. Ook in dit Kerstnummer tweede groep van negen jaar en ontbreekt een gezellige kleur- ouder. wedstrijd voor de jeugd niet: w_e rekenen er op, dat we Iedere jongen en ieder meis- honderden en nog eens houder- ie kin er aan meedoen Te den platen Sekleurd wel te" je Kan er aan meedoen. je vugkrijgen. Bij die inzendingen mag kleurkrijt gebruiken, moet dan wel even precies ge- kleurpotloden of waterverf, schreven worden: je naam, je dat geeft allemaal niets, als adres, je leeftijd en of je een erg mooi jongen of een meisje bent. Voor al de leeftijd is erg belangrijk natuurlijk, want als je dertien IWG6 groepen iaar bent, werk je allicht mooier dan wanneer je nog maar vijf of Want deze plaat verdient het zes bent. om heel erg mooi gekleurd te Daarom is het nodig, dat worden, dat zullen jullie allemaal iedereen aan de buitenkant van met ons eens zijn. Wij hebben de enveloppe al zet. hoe oud hij besloten de deelnemers in twee of zij is. Dan kunnen we de groepen te splitsen, nl. de eerste inzendingen immers al van het groep tot, en met acht en de begin af goed uit elkaar houden. Om de vijf minuten loopt ze Kerstcadeautje voor-u gaan ko naar de voordeur en kijkt de pen. Ja, dat zal het wel zijn." straat in. Jaaps moeder komt Moeders gezicht klaart weer ook nog eens kijken. „Is hij er een beetje op. Ja, wie weet.... n°if Yraagt, z,e' M°eder Maar als Kees om zes uur nóg schudt verdrietig het hoold en niet thuis is weet ze zlch geen dan vertelt ze van de open kast raacj meer en de spaarpot. Jaap's moeder kijkt verwonderd. Ze zegt: TjHGENLIJK is Keesje nog veel „Kees is nooit stiekem. Ik zou ■L' te klein, om helemaal alleen maar niet direct het ergste den- naar de stad te gaan. Eerst liep ken. Misschien is hij wel een hij heel hard, toen schoot hij De mieren kwamen aangelopen, verzamelden zich om 's konings troon, ze waren wel met z'n honderd miljoenen, en vooraan in de rij stond Dappere Toon. Die zei. „O koning, heb maar geen zorgen, ik durf voor U de ruimte wel in, ik klom al eens in de hoogste grasspriet, en daar had ik het best naar mijn zin!" De koning boog zijn waardig hoofd en keek trots en dankbaar in het rond: stel je voor, een mier in de hoogste grasspriet! Want mieren leven alleen op de grond! Toen vroeg hij aan zijn Wijze Mieren: ,JIebben wij nog een beetje geld? Want we moeten toch een ruimteschip bouwen, hoe hebben jullie dat voorgesteld?" De Wijze Mieren keken ernstig, zij hielden veel van zuinigheid, en nu een ruimteschip betalen? Dat vonden ze geen kleinigheid! Maar Knappe Piet, de professor der mieren, zei: „O, daar weet ik wel iets op, maakt U zich maar niet druk, hoor Sire, er viel een kastanjebloesemknop, nog vers en zacht, vlak voor de deuren van onze universiteit, die hebben we met ons drie-en-tachtigen voorzichtig in de kelder gevlijd. (n die knop is juist een aardig plaatsje voor Dappere Toon, en als U goed vindt, dan leggen wij hem op een open plekje en wachten op de Oostenwind. En komt er dan een flinke windstoot, dan tellen wij vlug van vijf tot één en dan vliegt de knop weg, in de ruimte, dat is voldoende, naar ik meen". De koning had heel stil geluisterd, en zei toen minzaam: „Knappe Piet, dat is een plan om voor te buigen, we doen het zó... en anders niet!" „Nu aan het werk!" riep de professor, „we hebben nog een massa te doen, ik heb nu heel veel mieren nodig.... eens kijken... ja, wel twee miljoen! En toen de knop was opengemaakt en Dappere Toon naar buiten kroop, klapte de koning ferm in zijn pootjes en liepen alle mieren te hoop. „Dappere Toon", zei de koning bewogen, „wij huldigen jou nu subiet, maar dat je zó prachtig bent weergekomen, dat danken we toch aan professor Piet! En vertel ons nu eens van je reis en wat je allemaal hebt gezien, hoe groot is nu eigenlijk de ruimte, en heb je nog iets beleefd misschien?" Dappere Toon boog voor de koning en trok zijn ruimtépakje uit, en zei: „Het spijt mij wel, 0 Sire, maar een ander zorgde voor dit besluit. Ik ben geweldig opgestegen, en ik wist eerst niet waar ik was, wint al die dikke bruine bomen.... die zijn van boven zo groen als gras! En de huizen zijn niet alleen van stenen, die hebben bovenop een dak, en een kerk., die heeft een hoge toren, daar zweefde ik heen op mijn gemak. En de spits van de toren, moet U weten, is 't einde van de ruimte, hoor, want daaraan bleef de bloemknop haken, toen gingen we niet verder door. En bovenop.... 'k ben zo geschrokken, daar vond ik.... een hele grote haan! Die zou me natuurlijk op gaan pikken, maar nee, hoor, hij bleef rustig staun. Hij zei: „hier zijn we in de ruimte, en kom jij van professor Piet? Nou wel, dan kan je hem vertellen: een ruimtehaan lust de mieren niet! Ik ben een tijdje bij hem gebleven en wou toen wel weer naar de aarde gaan, en weet U, wie me toen heeft geholpen? Niemand anders dan de ruimte-haan! \vant dat is een hele grote geleerde, hij zei: klim maar even op mijn staart, en hou je vast aan het uiterste veertje dat is van goud en dus heel veel waard." En toen het goed begon te waaien, is de haan heel deftig omgedraaid, en zo ben ik precies in de goede richting weer naar het bos teruggewaaid! „Wel wel", zei de koning, „dat is iets bijzonders, Schrijf dat allemaal in het Mierenboek, voor vanavond hoeft niemand meer te werken, °n '\edereeen krijgt koffie met koek!" Voor iedere groep zal er een eerste geldprijs beschikbaar zijn, van 25 gulden en die de winnaar (of winnares) zelf mag uitkiezen en dan ziju er voor beide groe pen nog een prijs van tien gul den en vier prijzen van vijf gul den. We zijn erg benieuwd, wie op deze prijzen beslag zullen we ten te leggen. Inzendingen Voor de 15de januari moeten wij alle inzendingen in ons bezit hebben. Na die datum kan het werkelijk niet meer. Zendt de tekeningen aan de redactie, met links bovenaan de enveloppe de vermelding „Klcurwedstrijd" (Leeftijdjaar). De koning van de zwarte mieren sprak op een dag, met diepe zucht: „V/ij zijn het ijverigste volkje op aarde en.... wij maakten nog nooit een ruimtevlucht! Wij sjouwen en bouwen en zijn een voorbeeld voor ieder heel veel groter dier, wij dienen een ruimtevlucht te maken, dat eist onze naam van Nijvere Mier! Als onze Toon is opgestegen, wie weet, waar komt hij dan wel neer? Dus moeten wij een keten vormen, want anders komt hij hier niet weer!" Professor Piet ging hard aan 't denken, en zette iedereen aan 't werk: de Spinnen moesten draden maken, heel veel, heel lang, en o'ok heel sterk. „Ja", zeiden de Spinnen, we willen wel spinnen, maar hoe komt ons eigen werk dan klaar? Wij moeten zeventig mugjes hebben, vangen jullie die dan maar." En toep. de draden waren gesponnen, gingen de mieren ermee op stap, en ze maakten een net van wel honderd meter, dat was natuurlijk verschikkelijk knap. „Daarin kunnen we Dappere Toon wel vangen, als hij weer uit de ruimte daalt, en als hij dan ergens is neergekomen, wordt het hele net weer ingehaald!" En hij ieder knoopje en ieder eindje hielden drie mieren trouw de wacht, ze zouden de hele dag blijven kijken, en, als het moest, ook in de nacht. De kastanjeknop werd neergelegd en de Dappere Toon klom er lachend in.... daar kwam opeens een ferme windstoot.... ,Jïen!" riep de professor, dat was het begin! En daar zweefde de knop, zomaar in de ruimte, veel hoger dan de hoogste boom, zóver konden de mieren niet meer kijken, en ze zuchtten: „We hebben een Ruimte-Toon!" En het duurde en duurde vele uren, en nog altijd daalde de knop niet neer... de koning vergat helemaal te regeren, en zuchtte: „Wij zien onze Toon niet weer!" Maar eindelijk, 't was al kwart over negen, daar ging de mierentelefoon: „O koning", klonk het uit de horen: „kijk eens naar buiten... daar komt Toon!" En ja... dat was toch een mirakel! Daar daalde de knop heel rustig neer! Precies op het plekje waar hij was vertrokken, keerde de ruimtevaarder weer! „Dat", zei de professor, „is een bewijs van de hoogstaande mieren-ruimtevaart! Dat kunnen zelfs de mensen niet treffen, hier spreekt de ijv'rige mierenaard!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1964 | | pagina 20