KEES,
DE KERSTBOOM EN
HET
KINDJE
De ontevreden
Kerstbal
De mieren-ruimtevaart
KERSTBIJLAGE 1964
8
T. SLIJK
>rp WAS de vooravond voor
Kerstmis en de boom
stond prachtig versierd in de
hoek van de kamer.
De kleine lampjes straal
den en de klokjes klingelden
van blijdschap.
De kerstballen schommel
den zachtjes hèen en weer en
't kleine zilveren Kerstengel
tje luisterde ademloos naar 't
Kerstliedje, dat de piek hoog
boven in de boom neuriede.
„Ik vind 't gemeen", zei
een grote zilveren bal op
eens. „Ik ben de mooiste van
jullie allemaal, waarom hang
ik helemaal verscholen ach
ter in de boom? Er is zelfs
geen lampje in mijn buurt
om me bij te lichten!"
Alle Kerstversieringen
schrokken op bij 't horen
van die boze stem.
,,'t Geeft toch niet, waar je
hangt? Je moest blij zijn, dat
je 't Kerstfeest ook dit jaar
weer mag meevieren",- sprak
de piek op verzoenende toon.
„Wat meevieren? Hoe kan
ik nu achter in de boom iets
meevieren", klonk 't nijdig.
„Wees maar blij, dat je er
dit jaar weer bij bent. Je
herinnert je toch zeker die
prachtige gekleurde bel van
vorig jaar nog wel en je
weet hoe verdrietig we alle
maal waren, toen hij in hon
derden stukjes uiteenviel?"
„Ja, dat weet ik nog wel,
dat was heel naar. Maar met
dat al ben ik helemaal niet
tevreden met mijn plekje."
„Je moest je schamen",
sprak een Kerstklokje, „om
op de vóóravond van 't
Kerstfeest zo misnoegd te
zijn."
„Ach, jullie zijn allemaal
tegen me, niemand begrijpt
me ook" en triest wendde de
Kerstbal zich af en hield z'n
mond stijf dicht.
't Leek net, of de Kerst
versieringen niet meer zo
vrolijk waren, nadat ze de
ontevreden Kerstbal hadden
aangehoord en stilletjes ke
ken ze voor zich heen.
De piek, die als verstan
digste en wijste werd aange
zien, begreep wel, dat er iets
gedaan moest worden.
We kunnen toch geen
Kerstfeest vieren, als niet
iedereen gelukkig en blij is
en vrede in z'n hart heeft?
dacht hij.
Hij boog zich voorover en
keek neer op z'n kleine zil
veren vriendjes in de boom,
die allen triest en verdrietig
voor zich uitkeken.
't Was doodstil nu en op
eens kreeg de piek een hel
der idee.
't Kerstengeltje, bedacht
hij, die weet altijd raad. Bo
vendien is zij de enige in de
boom, die zich kan bewegen.
Haar zullen we vragen of
ze de kerstbal op een ander
plekje wil hangen.
Hij riep 't kleine engeltje
en met haar glazen vleugel
tjes zweefde ze naar omhoog
en kwam vlakbij de piek te-
„We moeten die ontevre
den bal helpen, we kunnen
immers geen Kerstfeest vie
ren, als niet ieder van ons
blij gestemd is?" sprak ze
zachtjes tot 't engeltje.
„Wat wil je dan dat ik
doe? Je weet, ik wil altijd
graag helpen, maar ik zou
niet weten, hoe we de bal
vrolijk gestemd krijgen. Hij
is zo vreselijk kwaad."
„We zouden hem een beter
plekje kunnen geven, zodat
ook hij gelukkig zal zijn net
als alle anderen", sprak de
piek.
„Ja, maar wie zal met hem
willen ruilen?"
„Oh, dat is nu niet zo
moeilijk te bedenken, ik ga
wel op zijn plaats", zei de
piek.
„Nee, dat is onmogelijk",
zei 't Kerstengeltje vastbera
den. „Jouw plaats is boven
aan 'de top van de Kerst
boom. Zo is 't nu eenmaal
altijd geweest en zo moet 't
blijven ook."
„Laten we 't de anderen
vragen", stelde de piek toen
Hij vertelde toen aan z'n
kleine zilveren vriendjes, dat
één hunner met de ontevre
den Kerstbal van plaats zou
móeten wisselen en toen ge
beurde 't onverwachte.
Een ieder bood zich aan,
want zeiden ze, wat doet het
er toe, waar wehangen, 't
gaat toch om iets anders dan
om een ongunstig plekje in
de Kerstboom.
Toen de Kerstbal dat
hoorde, werd hij vreselijk
verlegen en met een hoogro
de kleur sprak hij bedeesd:
„Ik heb spijt, dat ik zo dom
ben gewèest. Jullie hebben
gelijk, ik blijf hier hangen,
want 't plekje doet er niets
toe. 't Kindje Jezus kwam
ook op een ongunstig en ne
derig plekje terecht en
maakte toch een ieder blij en
tevreden. Nemen jullie mij
niet kwalijk, ik ben erg dom
geweest, maar dank zij jullie
zag ik 't gelukkig bijtijds
in."
De Kerstengel vloog weer
terug naar haar oude plekje
in de boom en de piek, te
vreden, dat de kerstbal begre
pen had, dat een nederig en
blij hart meer waarde heeft
dan een verscholen plekje in
de boom, neuriede zachtjes
een Kerstlied van „Vrede op
Aarde" en alle versieringen
vielen hem bij.
De Kerstbal schaamde zich
over z'n nare gedrag en
durfde niet mee te zingen uit
schaamte.
„Kom kleine Kerstbal, jij
kent dit Kerstlied toch ook?
Waarom zing je niet met ons
mee?" vroeg de piek hem.
En »de Kerstbal, voldaan
net als de anderen, zong toen
uit volle borst mee en nam
zich voor, voortaan tevreden
en blij te zijn.
UET IS VIJF UUR en de lamp
AA brandt al. Ja, want liet is
midden in de winter, het is bij
na Kerstmis. Het is nu zo gezel
lig in huis. zo knus. Moeder
en Kees zitten bij de kachel.
Moeder breit, de naalden tikke
len een liedje en de kachel
snort mee. Kees kijkt naar de
schoorsteen, want op de schoor
steen staat iets moois. Het is
een grote plaat met allerhande
huisjes er op en ook een kerk.
De plaat is in drieën gevouwen,
nu kan hij staan. De huisjes op
de plaat lijken net echt, want
alle raampjes en deurtjes en
luikjes kunnen open.
Maar alles staat nog niet
open, want het is nog geen
Kerstfeest. Met Kerstfeest is het
pas echt feest, dan gaan ook de
deuren van de kerk open en
dan kim je het Kindje zien lig
gen in de Kribbe. Wat zal dat
mooi zijn! Kees weet het nog
van verleden jaar. „Nog vier
dagen!" denkt Kees, „fijn, nog
vier dagen!" Met blije ogen
kijkt hij naar de adventskalen-
der, want zo heet de mooie
plaat en hij denkt aan het
Kindje, dat hij zien zal, als de
deuren van de kerk open gaan.
glllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll^
JANNI
S KRIJGER-WISSE I
Maar dan moet Kees opeens
weer aan Jaap denken, Jaap
van de buren. Jaap zei vanmid
dag: „Kerstfeest is het feest van
de kerstboom en de kaarsjes,"
•en toen had Kees gezegd: „Nie
tes, jij weet er niks van, Kerst
feest is het feest van het kindje
Jezus."
Ze hadden heel erge ruzie ge
maakt en Jaap was boos wegge
lopen. Hij had gezegd: „Ik speel
niet meer met jou, ik speel
nóóit meer met jou!"
Kees kijkt niet meer naar de
mooie plaat en z'n blijdschap is
weg. Hij zucht heel diep.
Moeder kijkt op. Ze zegt:
„Wat is er, verveel je je?"
Dan vertelt Kees van de ruzie
over de kerstboom en het Kind
je. Moeder denkt even na en
zegt: „Kerstfeest is het feest
van het licht. Daarom steken de
mensen de kaarsjes aan. Maar
als het kindje Jezus niet geko
men was, hadden we. nooit
Kerstfeest kunnen vieren. Want
het kindje Jezus heeft juist het
licht en de blijdschap in de
wereld gebracht."
„Dus dan weet Jaap het niet
goed, he mam?"
^Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli?
boekwinkel heeft zien liggen.
Het is een boekje over het
kindje Jezus, een echt Kerst
boekje. Als Jaap ziet, dat het in
een boekje staat, zal hij het
vast wel willen geloven. Daar
om wil Kees Jaap het boekje
geven. Dan kan Jaaps moeder
het voorlezen en kan Jaap de
plaatjes bekijken. Dan komt al
les toch goed.
Daarom doet Kees nu zo stil.
Want als moeder over de skel
ter begint, zal hij misschien
verdrietig worden, omdat de
skelter nu nog langer moet
wachten. Nee, aan de skelter
.vil Kees niet denken.
„Nee, dat moet je hem nog
maar eens zeggen, maar niet
lelijk doen en geen boze ogen
opzetten."
„Hij wil toch niet naar me
luisteren," mompelt Kees, „ook
niet als ik het aardig zeg."
Kees wordt hoe langer- hoe
verdrietiger.
Hij denkt: „Jaap is m'n
vriendje en hij gelooft niet in
het kindje Jezus."
Het is opeens niet meer zo
gezellig in huis.
Na een tijdje vraagt Kees:
„Komt het, omdat de buren
nooit naar de kerk gaan, dat
Jaap niet van het kindje Jezus
wil weten?"
Moeder zucht en zegt: „Ik
denk het w.el Kees, daarom moet
jij Jaap nog maar eens over de
Here Jezus vertellen."
Kees zegt niets meer;, hij
denkt: „Mamma begrijpt het
niet. Als ik het zeg, wordt Jaap
weer boos. Dan stampt hij met
z'n voet en stopt hij z'n oren
dicht. En ik zou toch zo heel
graag willen, dat Jaap ook van
het kindje Jezus ging houden,
want Jaap is m'n vriendje."
TT"EES kan het maar niet ver-
AV geten. Als het avond is en
hij in z'n bed ligt, moet hij er
steeds aan denken. Hoe zal hij
er voor kunnen zorgen, dat
Jaap tóch van het Kindje gaat
houden? Hij denkt en denkt....
De volgende dag op de kleu
terschool denkt hij nog.
De juffrouw ziet, dat Kees niet
meespeelt met de andere kinde
ren. Ze ziet ook, dat Kees niet
luistert, als ze een prachtig
verhaal vertelt. Ze denkt: „Kees
is zo stil, zou hij ziek worden?
Dat zou jammer zijn, juist met
Kerstmis."
Maar 's middags zit Kees niet
langer te piekeren. Hij heeft iets
moois bedaoht, als het nu maar
lukt.
Om vier uur loopt Kees hard
naar huis. Hij doet heel zacht
met de achterdeur en sluipt de
keuken door, de kamer in. Ja,
want moeder mag het niet we
ten. Moeder zal vast zeggen: „Je
bent toch voor een skelter aan
't sparen? Nou dan!"
Maar aan de skelter wil Kees
niet denken. Hij wil de skelter
wel hebben, dolgraag zelfs.
Maar hij wil de skelter liever
vergeten. Hij wil nu Jaapje
helpen, om van de Here Jezus
te gaan houden. Hij weet nu,
hoe hij dat doen moet.
Hij zal het boekje kopen, dat
hij voor de ramen van de
wel lekker op,. Maar hij werd naai
zo moe, hij moést wel langza- Am<
mer gaan lopen. En de stad was jtfeii
zo ver! Maar eindelijk, einde- men
lijk, toen het al donker was,
kwam hij toch in de stad.
Wat was het er druk! De
mensen duwden hem bijna om-
ver; ze stootten hem met hun j |f
tassen en pakjes. En wat waren j
er veel auto's! Het was zo moei-
lijk om over te steken. Kees j
werd er bang van. Eigenlijk
wilde hij veel liever terug,
maar hij dacht: „Nee, ik moet
m'n vriendje helpen."
Daarom liep hij toch dapper
door.
Eindelijk kwam hij bij de
boekwinkel. Gelukkig, het boek
je lag er riog. Maar in de
winkel was het ook al zo akelig
druk. Er stonden zo veel men
sen voor de toonbank. Naar dat
kleine jongetje keek niemand.
Ze dachten zeker, dat Kees bij
één van die mensen hoorde.
Kees wilde wel roepen: „Ik j
ben aan de beurt", maar het leek i
net, of hij niet meer praten kon,
z'n keel voelde zo dik. In z'n
ogen kwamen tranen. wA
ALS het zes uur is, zegt moe- I
der tegen vader: „Ik houd 11
het niet meer uit in huis, ik ga H
hem zoeken." Vader kijkt ook D
bezorgd. Hij zegt: „Ja, dat is B
goed, of zal ik soms gaan?"
Maar moeder zegt: „Nee, blijf Ij
jij maar thuis, jij bent moe, jij 1
hebt pas een eind gefietst, drink 11
jij maar gauw je warme koffie lil
uit."
Moeder zoekt overal. Ze rijdt
ook een eindje de weg op naar
de stad. Maar ze ziet Kees ner
gens. O, wat kan er toch ge
beurd zijn? Stil es. Hoort ze
daar wat? Hoort ze daar een
kind huilen? 't Lijkt Kees z'n
stem wel, of verbeeldt ze zich
dat?
Ja ja, daar komt een kind n
aan. 't Is.... 't is Kees. Moeder
ziet het aan z'n muts. Maar wat 5
loopt hij vreemd, hij strompelt j[
maar wat. Zou hij zo moe zijn?
Moeder vliegt op hem toe. 5
„Kees toch, Kees toch," zegt ze,
als ze hem- in h^ar armen
neemt. Kees slaat één arm stijf jj
om moeders hals, met de andere c
houdt hij iets vast. 't Is hard en j-
't is vierkant.
TEHUIS moet Kees alles vertel-
len. Als hij klaar is met z'n
verhaal, kijken vader en moe
der elkaar aan. Het is net, of er
grote blijheid in hun ogen
blinkt. Maar moeder zegt toch:
„Zul je nooit meer iets gaan
kopen, zonder het aan me te
vragen? Je begrijpt toch wel,
dat we heel erg ongerust zijn
geweest?"
Kees knikt. Hij is zo moe, hij
kan haast niet meer praten en
z'n ogen vallen bijna dicht.
Dan gaat de bel; het is de
buurvrouw, ze vraagt of Kees al
thuis is. Moeder laat haar bin
nen en vraagt aan Kees: „Mag
Taaps moeder alles weten?"
Kees knikt weer.
Als de buurvrouw het hele
'erhaal heeft gehoord en weg
gaat met het boekje onder haar
irm, geeft ze Kees een zoen.
Ze zegt: „Dank je wel voor
iet boekje. Het lijkt me het
mooiste kinderboekje van heel
de wereld. Ik ga er Jaap direct
uit voorlezen."
Als ze zich nog even om
draait, voor ze de deur uit gaat,
het ze, dat Kees tegen z'n vader
aan in slaap is gevallen.
Hij lacht in z'n slaap.
Hij loopt heel zacht naar de
:ast, doet de deur open en pakt
z'n spaarpot. Z'n handen beven
een beetje, daarom kan hij het
sleuteltje haast niet in het
gaatje krijgen. Hoort hij wat
Komt moeder naar beneden?
Nee, ze praat tegen zusje, ze is
zusje zeker aan het helpen.
Eindelijk heeft hij de spaar
pot open, vlug haalt hij er een
rijksdaalder uit. Maar dan komt
moeder naar beneden. Kees
schrikt. Vlug, vlug, hij heeft
geen tijd meer om alles op z'n
plaats te zetten. Hij rent naar
de achterdeur, hij roept: „Mam,
ik ga spelen hoor" en slaat de
deur hard achter zich dicht.
„Ja, dat is goed," roept moe
der, maar Kees hoort het al niet
meer, hij is al bij de hoek van
de straat.
Als moeder de kamer inkomt,
ziet ze de kastdeur open staan.
„Wat raar," zegt ze, „ik weet
zeker dat ik de kast dicht heb
gedaan." Maar als ze in de kast
kijkt, ziet ze, dat Kees' spaarpot
omver ligt en dat de spaarpot
open is. Ze schrikt. Het lijkt
wel of er dieven zijn geweest,
of zou Kees....?
Ze kan het niet geloven. Zul
ke ondeugende gemene dingen
doet Kees nooit. Ze loopt naar
de voordeur en klapt in haar
handen. Als moeder klapt, komt
Kees altijd, maar deze keer
komt hij niet; hij is trouwens
nergens te zien.
Moeder wordt ongerust, ze
loopt naar de buren. Ze vraagt:
„Is Kees bij jullie?"
Nee, Kees is niet bij de bu
ren. Jaap is lief met z'n broertje
aan 't spelen, Kees is er niet
bij.
Waar kan Kees toch zijn?
Moeder gaat weer terug naar
huis, maar ze heeft geen rust.
Ook in dit Kerstnummer tweede groep van negen jaar en
ontbreekt een gezellige kleur- ouder.
wedstrijd voor de jeugd niet: w_e rekenen er op, dat we
Iedere jongen en ieder meis- honderden en nog eens houder-
ie kin er aan meedoen Te den platen Sekleurd wel te"
je Kan er aan meedoen. je vugkrijgen. Bij die inzendingen
mag kleurkrijt gebruiken, moet dan wel even precies ge-
kleurpotloden of waterverf, schreven worden: je naam, je
dat geeft allemaal niets, als adres, je leeftijd en of je een
erg mooi jongen of een meisje bent. Voor
al de leeftijd is erg belangrijk
natuurlijk, want als je dertien
IWG6 groepen iaar bent, werk je allicht mooier
dan wanneer je nog maar vijf of
Want deze plaat verdient het zes bent.
om heel erg mooi gekleurd te Daarom is het nodig, dat
worden, dat zullen jullie allemaal iedereen aan de buitenkant van
met ons eens zijn. Wij hebben de enveloppe al zet. hoe oud hij
besloten de deelnemers in twee of zij is. Dan kunnen we de
groepen te splitsen, nl. de eerste inzendingen immers al van het
groep tot, en met acht en de begin af goed uit elkaar houden.
Om de vijf minuten loopt ze Kerstcadeautje voor-u gaan ko
naar de voordeur en kijkt de pen. Ja, dat zal het wel zijn."
straat in. Jaaps moeder komt Moeders gezicht klaart weer
ook nog eens kijken. „Is hij er een beetje op. Ja, wie weet....
n°if Yraagt, z,e' M°eder Maar als Kees om zes uur nóg
schudt verdrietig het hoold en niet thuis is weet ze zlch geen
dan vertelt ze van de open kast raacj meer
en de spaarpot. Jaap's moeder
kijkt verwonderd. Ze zegt: TjHGENLIJK is Keesje nog veel
„Kees is nooit stiekem. Ik zou ■L' te klein, om helemaal alleen
maar niet direct het ergste den- naar de stad te gaan. Eerst liep
ken. Misschien is hij wel een hij heel hard, toen schoot hij
De mieren kwamen aangelopen,
verzamelden zich om 's konings troon,
ze waren wel met z'n honderd miljoenen,
en vooraan in de rij stond Dappere Toon.
Die zei. „O koning, heb maar geen zorgen,
ik durf voor U de ruimte wel in,
ik klom al eens in de hoogste grasspriet,
en daar had ik het best naar mijn zin!"
De koning boog zijn waardig hoofd en
keek trots en dankbaar in het rond:
stel je voor, een mier in de hoogste grasspriet!
Want mieren leven alleen op de grond!
Toen vroeg hij aan zijn Wijze Mieren:
,JIebben wij nog een beetje geld?
Want we moeten toch een ruimteschip bouwen,
hoe hebben jullie dat voorgesteld?"
De Wijze Mieren keken ernstig,
zij hielden veel van zuinigheid,
en nu een ruimteschip betalen?
Dat vonden ze geen kleinigheid!
Maar Knappe Piet, de professor der mieren,
zei: „O, daar weet ik wel iets op,
maakt U zich maar niet druk, hoor Sire,
er viel een kastanjebloesemknop,
nog vers en zacht, vlak voor de deuren
van onze universiteit,
die hebben we met ons drie-en-tachtigen
voorzichtig in de kelder gevlijd.
(n die knop is juist een aardig plaatsje
voor Dappere Toon, en als U goed vindt,
dan leggen wij hem op een open plekje
en wachten op de Oostenwind.
En komt er dan een flinke windstoot,
dan tellen wij vlug van vijf tot één
en dan vliegt de knop weg, in de ruimte,
dat is voldoende, naar ik meen".
De koning had heel stil geluisterd,
en zei toen minzaam: „Knappe Piet,
dat is een plan om voor te buigen,
we doen het zó... en anders niet!"
„Nu aan het werk!" riep de professor,
„we hebben nog een massa te doen,
ik heb nu heel veel mieren nodig....
eens kijken... ja, wel twee miljoen!
En toen de knop was opengemaakt en
Dappere Toon naar buiten kroop,
klapte de koning ferm in zijn pootjes
en liepen alle mieren te hoop.
„Dappere Toon", zei de koning bewogen,
„wij huldigen jou nu subiet,
maar dat je zó prachtig bent weergekomen,
dat danken we toch aan professor Piet!
En vertel ons nu eens van je reis en
wat je allemaal hebt gezien,
hoe groot is nu eigenlijk de ruimte,
en heb je nog iets beleefd misschien?"
Dappere Toon boog voor de koning
en trok zijn ruimtépakje uit,
en zei: „Het spijt mij wel, 0 Sire,
maar een ander zorgde voor dit besluit.
Ik ben geweldig opgestegen,
en ik wist eerst niet waar ik was,
wint al die dikke bruine bomen....
die zijn van boven zo groen als gras!
En de huizen zijn niet alleen van stenen,
die hebben bovenop een dak,
en een kerk., die heeft een hoge toren,
daar zweefde ik heen op mijn gemak.
En de spits van de toren, moet U weten,
is 't einde van de ruimte, hoor,
want daaraan bleef de bloemknop haken,
toen gingen we niet verder door.
En bovenop.... 'k ben zo geschrokken,
daar vond ik.... een hele grote haan!
Die zou me natuurlijk op gaan pikken,
maar nee, hoor, hij bleef rustig staun.
Hij zei: „hier zijn we in de ruimte,
en kom jij van professor Piet?
Nou wel, dan kan je hem vertellen:
een ruimtehaan lust de mieren niet!
Ik ben een tijdje bij hem gebleven
en wou toen wel weer naar de aarde gaan,
en weet U, wie me toen heeft geholpen?
Niemand anders dan de ruimte-haan!
\vant dat is een hele grote geleerde,
hij zei: klim maar even op mijn staart,
en hou je vast aan het uiterste veertje
dat is van goud en dus heel veel waard."
En toen het goed begon te waaien,
is de haan heel deftig omgedraaid,
en zo ben ik precies in de goede richting
weer naar het bos teruggewaaid!
„Wel wel", zei de koning, „dat is iets bijzonders,
Schrijf dat allemaal in het Mierenboek,
voor vanavond hoeft niemand meer te werken,
°n '\edereeen krijgt koffie met koek!"
Voor iedere groep zal er een
eerste geldprijs beschikbaar zijn,
van 25 gulden en die de winnaar
(of winnares) zelf mag uitkiezen
en dan ziju er voor beide groe
pen nog een prijs van tien gul
den en vier prijzen van vijf gul
den. We zijn erg benieuwd, wie
op deze prijzen beslag zullen we
ten te leggen.
Inzendingen
Voor de 15de januari moeten
wij alle inzendingen in ons bezit
hebben. Na die datum kan het
werkelijk niet meer. Zendt de
tekeningen aan de redactie, met
links bovenaan de enveloppe de
vermelding „Klcurwedstrijd"
(Leeftijdjaar).
De koning van de zwarte mieren
sprak op een dag, met diepe zucht:
„V/ij zijn het ijverigste volkje op aarde
en.... wij maakten nog nooit een ruimtevlucht!
Wij sjouwen en bouwen en zijn een voorbeeld
voor ieder heel veel groter dier,
wij dienen een ruimtevlucht te maken,
dat eist onze naam van Nijvere Mier!
Als onze Toon is opgestegen,
wie weet, waar komt hij dan wel neer?
Dus moeten wij een keten vormen,
want anders komt hij hier niet weer!"
Professor Piet ging hard aan 't denken,
en zette iedereen aan 't werk:
de Spinnen moesten draden maken,
heel veel, heel lang, en o'ok heel sterk.
„Ja", zeiden de Spinnen, we willen wel spinnen,
maar hoe komt ons eigen werk dan klaar?
Wij moeten zeventig mugjes hebben,
vangen jullie die dan maar."
En toep. de draden waren gesponnen,
gingen de mieren ermee op stap,
en ze maakten een net van wel honderd meter,
dat was natuurlijk verschikkelijk knap.
„Daarin kunnen we Dappere Toon wel vangen,
als hij weer uit de ruimte daalt,
en als hij dan ergens is neergekomen,
wordt het hele net weer ingehaald!"
En hij ieder knoopje en ieder eindje
hielden drie mieren trouw de wacht,
ze zouden de hele dag blijven kijken,
en, als het moest, ook in de nacht.
De kastanjeknop werd neergelegd en
de Dappere Toon klom er lachend in....
daar kwam opeens een ferme windstoot....
,Jïen!" riep de professor, dat was het begin!
En daar zweefde de knop, zomaar in de ruimte,
veel hoger dan de hoogste boom,
zóver konden de mieren niet meer kijken,
en ze zuchtten: „We hebben een Ruimte-Toon!"
En het duurde en duurde vele uren,
en nog altijd daalde de knop niet neer...
de koning vergat helemaal te regeren,
en zuchtte: „Wij zien onze Toon niet weer!"
Maar eindelijk, 't was al kwart over negen,
daar ging de mierentelefoon:
„O koning", klonk het uit de horen:
„kijk eens naar buiten... daar komt Toon!"
En ja... dat was toch een mirakel!
Daar daalde de knop heel rustig neer!
Precies op het plekje waar hij was vertrokken,
keerde de ruimtevaarder weer!
„Dat", zei de professor, „is een bewijs van
de hoogstaande mieren-ruimtevaart!
Dat kunnen zelfs de mensen niet treffen,
hier spreekt de ijv'rige mierenaard!"