IC dB tpekoms JA, zo moet men het zeggen, als er ge vraagd wordt: Geef eens heel in het kort weer wat de boodschap van het Kerst feest isDe Toekomst is geboren Deze toekomst komt tot ons onder het teken van het kind: „Dit zal u het teken zijn: gij zult het kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe." Zo is het altijd als er waar ter wereld ook een kindje geboren wordt, dan wordt er een toekomst geboren. Dan vat het leven weer moed. Dan is er een weg vooruit geopend. Dan worden er verwachtingen wakker. Een j kind is een veelbelovende belofte. Een kind is het teken van de toekomst. HOEVEEL te meer geldt dit, waar HET KIND geboren wordt. Daar wordt niet alleen maar een toekomst geboren, daar wordt DE TOEKOMST geboren, Gods toekomst. De apostel Paulus, die maar heel weinig 1 spreekt over het Kerstgebeuren vervuld als hij was van Jezus' dood en opstanding, van zijn hemelvaart en zitten ter rechter- k hand Gods vat in zijn rede in de synagoge te Antiochië heel dat Kerstgebeuren samen I onder de vervulling van de beloften van God: Hij zegt het in Handelingen 13 32 zó: „En wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God ze i vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft." In Jezus Christus, die onder het teken van het kind op deze wereld kwam, zijn al Gods beloften vervuld. „In Christus zijn zij Ja en Amen", zegt Paulus. MAAR Jezus is zelf op zijn beurt ook weer een belofte Gods. Hij is zelf een heen wij zing naar wat komen gaat. Zijn geboorte is geen eindpunt van de eeuwigheid. Daarna komen zijn prediking, zijn wonderen, zijn vérworpen worden door de geestelijke leidslieden van zijn tijd; zijn aanvaard worden door zovelen als God hier toe verordend had; zijn dood aan het kruis; I zijn opstanding; zijn hemelvaart het zijn 1 geen van alle eindpunten van de eeuwig heid, maar steeds een verder wijzen, steeds verder, steeds verder. Jezus Christus in Wie al Gods beloften Ja en Amen zijn, is zelf Gods grote belofte; is zelf een heenwijzing naar Gods toekomst. I HET futurum, de toekomst, is de wezens- aard van God, heeft Ernest Bloch ge zegd. God is altijd de God van de toekomst. Het Jodendom en daarom ook het Christendom, dat daaruit voort gekomen is is een toekomstreligie. Dat is het, omdat het gelooft in de God van de toe komst. Iedere daad, iedere handeling, iedere beslissing, ieder woord, iedere bemoeienis van God met de mens en de wereld, draagt een belofte in zich, is een heenwijzing naar de toekomst. Telkens moet het altijd weer gelden: nog niet; maar telkens wijst het heen naar een verder. Als God Zich openbaart, openbaart Hij zijn toekomst. Gods open baring is tevens Gods belofte. En allen, die in Gods openbaring hebben geloofd, hebben zich onder het teken van de belofte gesteld, onder het teken van het kind voor wie nog een heel leven openligt. In God geloven, be tekent in zijn belofte geloven; is God aan zijn Woord houden. Kerstbijlage 1964 23 DECEMBER Nieuwe Leidse Courant UKENT dat prachtige hoofdstuk uit de Hebreeënbrief (het elfde), waar heel Gods openbaring gesteld wordt onder dit aspect van het geloof in Gods weg. Als een lange stoet trekken zij aan ons voor bij de getuigen, die God geloofd hebben op zijn Woord: Abel, Enoch, Noach, Abraham, Sara, en zovelen meer. „Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet ver kregen hebbende, maar hebben ze van verre gezien en geloofd cn omhelsd en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren." Leven onder de openbaring van God is leven onder zijn belofte; is leven in het teken van het kind, het teken van de toekomst. anderd. Met Kerstfeest wordt er altijd maar gezongen, dat het nu toch wel gekomen is, al bijna tweeduizend jaar. Wat doet men toch met zo'n toekomst op de lange baan? Met zo'n wissel op de eeuwigheid? HET Kerstfeest stelt ieder jaar opnieuw het denken van de christenheid in het teken van het kind; d.w.z. stelt de toekomst, Gods toekomst, centraal. Het doet de morgenster opgaan in onze harten. Ha, zegt de oude Petrus in zijn tweede brief: „Er zijn spotters die zeggen: Waar is de be lofte van zijn toekomst?, want van de dag af, dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen hetzelfde als van het begin der schepping." Zolang het Christendom nu al als toekomstreligie bestaat, is er niets ver HET is een vraag, die men zeer ernstig moet nemen, want met deze vraag staat of valt niet minder dan het wezen van het Christendom zelf. Er zijn er dikwijls heel serieuze men sen die een hoop op een toekomst, welke dan ook, in hun leven hebben opgegeven. Zij berusten daarin, zij het triest, zonder enige geestdrift en zeggen het Theodor Fontana na: „Leven is voortdurend zijn ver wachtingen begraven." Het zijn echte kerk hofmensen geworden. Anderen maken van de nood een deugd. Zij zeggen het de Romeinen na: „Pluk de dag." Zij willen alleen bij het heden leven, gezond en fris en vitaal en bekommeren zich niet om de toekomst. Voor zover zij dit nodig achten geven zij deze levenshouding ook nog een filosofische basis a la Sartre. Maar vroeg of laat komen zij ook op het kerkhof terecht, want zonder hoop, zonder een morgen, zonder een toekomst kan een mens niet leven. BIJ het Kerstfeest echter scheiden zich de wegen. Daar komen de mensen van de kerstgans (de pluk-de-daggers) en de mensen van de alleen maar vrome kerststemming (de doodgravers van de hoop; de mensen, die zich wel vroom willen koesteren in het licht der warme kaarsjes, maar eigenlijk in hun hart ervan overtuigd zijn, dat het toch weer op niets uitloopt) aan de ene kant te staan. Zij hebben de toekomst allang opgegeven. Aan de andere kant zijn er de mensen, die hun leven beslist stellen in het teken van het Kind. Zij zoeken de God van de toekomst en weten, dat deze God hun juist in dit Kind een pand van zijn belofte heeft gegeven. Zij weten wel, dat dit Kind op deze aarde een vreselijke toekomst tegemoet is gegaan. Toen Hij geboren werd, groeide de boom al waar uit zijn kruis werd gehakt. Maar desondanks verheugen zij zich, want met Abraham, Izak en Jakob, met al die heiligen, die in het geloof hebben gewandeld, weten zij, dat er een toekomst is. Zij hebben in de Bijbel een boek vol beloften en dat stemt hen niet droevig want beloften zijn voor hen niet evenzoveel loze woorden, maar iedere be lofte is voor hen een openbaring van die God, die de toekomst is en de toekomst heeft. ZIJ verheugen zich in wat zij van verre zien, en omhelzen dat met grote vreugde. Zij weten, dat dit nu eenmaal Gods bestel is. God is nu eenmaal in deze wereld tegenwoordig als de komende. Het „nog niet" omringt hen van alle kanten, maar dit is geen reden om te wanhopen; om hun kop bedroefd of manmoedig als een menselijke struisvogel in het zand te steken. Zij houden vast aan de God van de toekomst, niet uit een of andere illusoire wil tot leven, maar omdat zij voortdurend de tekenen van deze toekomst in Gods tegenwoordigheid ervaren; omdat zij door de Heilige Geest daartoe gedrongen niet anders dan groot van God kunnen denken. Daarom zeggen zij het van harte de kerkvader Chrysostomos na die neerschreef: „Niet zozeer onze zonden storten ons in het onheil, als wel onze vertwijfeling" en daarom rekenden de Middeleeuwen deze „droefheid ten dode" tot de zonden tegen de Heilige Geest. HET Kerstfeest ook dit Kerstfeest weer stelt u voor de vraag uw leven te stellen in het teken van Het Kind, want in Hem is de toekomst geboren en zonder toekomst kan een mens niet leven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1964 | | pagina 13