HONDERDJARIGE
WONDEREN
of 'n brok
brandweerhistorie
^ZONDAGSBLAD
Nieuwe Leidse Courant.
brandmeester
STOOM
WEkkERnanSPllTlrr»
ZATERDAG 19 DECEMBER 1964
Spuit 6
lilül Bil
Een brandspuit zoals ook Spuit 6
er een is geneest. Üeze heeft zelfs
nog de echte leren slangen. Mei
deze naar onze begrippen kleine
spuiten tierden in de stad zeer
grote branden geblust.
slotte (men bad niet zoveel ver
trouwen in het materieel als te
genwoordig) twee man voor re
paraties.
Brandmeester werd je ook in die
dagen niet zo maar. De benoeming
door B en W. gebeurde na de
volgende eed te hebben afgelegd:
dat zij goede toezicht zouden
nemen over alle schoorstenen,
Haardsteden en Ovens in hun
kwartier staende enz. enz.; dat zij
ook goede toezigt zouden nemen
over de Brandgereedschappen; en
dat zij omtrent het inspecteeren,
ordonneeren en opnemen van wer
ken zouden handelen zonder eeni-
ge gunst of ongunst: en zoowel ten
opzichte van de gewone visitatiën,
als in alles anders, netgeen tot de
functie van Brandmeesters be
hoort, zouden voor ogen houden,
en zich igedragen naar de Ordon
nantie ter voorkoming en blus-
schen van brand, gemaakt of nog
Oefening
In principe is er niet zo'n erg
groot verschil tot de tegenwoordi
ge brandweer, want ook oefening
was voor de vrijwillige brandweer
in die dagen noodzakelijk. Een
prettige mededeling geeft het blad
als voetnoot: „in aanmerking ge
nomen het zeer geringe aantal
branden welke in die jaren in onze
gemeente voorkwamen, was zulk
eene veelvuldige examinatie als
oefening in de bediening der Spui
ten zeker niet overbodig.
Er waren toen zeventien brand
spuiten geplaatst in de diverse
wijken. Het Stads Timmerhuis had
bovendien reservespuiten. Al deze
wijken lagen in wat wij nu het
centrum zouden noemen, zelfs die
wijken die toen uitdrukkelijk bui
tenwijken werden genoemd zoals
Katshoek, Binnenweg e.d.
Maar de stad groeide snel en bij
reglement van 1839, de heer Wels
was dus nauwelijks vijf jaar in
dienst, volgde er een reorganisatie
voor deze buitenwijken. Het „Ge-
ref. Burgerweeshuis" en het
„Stadsarmhuis" hadden eigen spui
ten maar die mochten alleen ge
bruikt worden in de naaste omge
ving.
Het systeem van brandmelding
door middel van meldkamer en
brandtelefoons dat tegenwoor
dig wordt toegepast was in ile
tijd van de brandmeester Wels
uiteraard niet mogelijk. Het
maken van brandalarm was op
gedragen aan de klapwakers
die. en het staat letterlijk in het
oude reglement zoodra zij
brand ontdekten zulks niet
mochten verzwijgen, maar bu
ren en burgerij terstond moes
ten waarschuwen, door te roe
pen: Brand'....."
Voor de moderne stad van
1839 was dat niet meer vol
doende. De klapwakers kregen
meer te doen. „De klapwakers
die den brand ontdekten zullen
hunnen klap op buitengewone
wijze roeren, en iegelijk over
luid roepen Brand!" Ook de to
renwachter werd ingeschakeld.
Hij moest de klok van het stad
huis kleppen. en daarmee
voortgaan totdat de klok van
IN ONZE DAGEN is
het een algemeen ge
bruik, ja men kan wel
zeggen een mode gewor
den, om veeljarigen dien
sten in eene voor den
jubilaris feestelijke wijze
in kleiner of ruimer kring
te herdenken. Valt er op
de beteeken is van sommi
gen dier feestvieringen af
te dingen, waarbij eigen
lijk meer een groot aantal
jaren dan wel een goed
bestede tijd herdacht
wordt: niet alzoo hier,
waar we spreken willen
van een vijftigjarig jubi
leum van nauwgezette
plichtsvervulling. Hier
geldt het, een welverdien
de hulde te brengen aan
een man, die geduurende
eene halve eeuw met ijver
zijne plicht deed zonder
vertoon of ophef, zonder
belooning: alléén gedre
ven door liefde voor de
zaak, die hij vrijwillig
diende, en door lust om
hulp te bieden, waar die
werd gevraagd."
Deze lovende woorden die ge
tuigen van enig psychologisch in
zicht, zouden, met enkele kleine
stijl- en taalkundige verande
ringen, heden ten dage in onze
krant kunnen worden opgeno-
Ze werden echter lang gele
den geschreven. Om precies te
zijn op 29 januari 1884, tachtig
jaar geleden op de voorpagina
van het „Fcestnommer" van het
Algemeen Ncderlandsch Fami
lieblad, Orgaan van de Vereeni-
ging het Nederlandsche Familie-
Archief. Deze welverdiende
hulde moest ten deel vallen aan
de heer A. Wels die vanaf 29
januari 1834 brandspuitmeester
was van Spuit 6.
En de schrijver van het arti
kel, de heer J. Rooster heeft er,
en dat sloot aan bij de geest
van die tijd, een gedegen stuk
werk van gemaakt. Hij heeft
zijn tot fraaie soepel lopende
zinnen aaneengeregen woorden,
aangevuld met staten van
dienstverleningen met overzich
ten van branden enz., enz. Het
artikel dat ons dezer dagen bij
toeval op tafel kwam, is dan ook
om al zijn bijzonderheden over
de Rotterdamse Brandweer van
130 tot 80 jaar geleden een inte
ressant stuk geworden, een brok
brandweerhistorie „om van te
smullen".
In de familie
De benoeming van brandmeester
Adrianus Wels was, en dat is ken
nelijk iets speciaals van de Rotter
damse brandweer, het komt nu
nog veelvuldig voor, een familie
aangelegenheid. Want op de 29ste
januari 1834 was het maar enkele
weken geleden dat zijn vader
brandspuitmeester Jacobus Wels,
was overleden.
De commissie van beheer over
stadsgebouwen die de benoeming
regelde, stelde hem aan als brand
spuitmeester van de „Spuit van
wijk A. No. 1" die stond aan de
Glashaven.
Hij ontving bij zijn benoeming
het reglement dat „de Raed der
stad Rotterdam op den 3en Juny
1816 had goedgevonden en ver-
staen, om. met buiten effectstelling
van alle bestaende keuren en or
donnantiën te arresteren".
Iedere spuit in de stad (wel te
verstaan de gemeentelijke spuiten,
er waren namelijk ook vele spui
ten particulier eigendom., i werd
geleid door drie brandmeesters en
drie brandspuitmeesters. De pomp
werd bediend door twaalf man aan
waterpomp, twintig man bij de
perspomp, vier man aan de slan
gen. vier bij de straalpijpen en zo
nodig twee man 's nachts voor het
dragen van „flambouwen" en ten-
„Droog*'
Een van de opmerkelijkste
branden was die waarbij de
premie „droog" werd verdiend.
Dat was in 1882 toen spuit 6 zon
der te werken als derde aangeko
men de derde premie kreeg.
Uiteraard zijn er enkele branden
die de heer Wels fcooit is vergeten
en die ook in de geschiedenis van
Rotterdam zijn bewaard gebleven.
De grootste was ongetwijfeld de
brand in de suikerfabriek van P.
H. Tromp en Co. aan de Leuveha-
ven. De brand brak uit in de
vroege zondagmorgen van 13 mei
1849. De brandweer trad daar op
met achttien stads- en vier particu
liere spuiten. Dat lijkt niét veel,
maar het betekent dat zeker een
duizend brandweerlieden in touw
waren en dat bleven drie dagen en
twee nachten. Toen was het kapi
tale fabriekscomplex een' puinhoop
geworden.
Aan premies en arbeidslonen
voor spuitgasten kostte die brand
de gemeente ƒ3847. Een andere
belangrijke brand was die in mu
seum Boymans op 16 februari 1864
waarbij een groot aantal kunst
schatten verloren ging. In binnen-
en buitenland werd het een ramp
genoemd.
Branden die nu in het vergeet
boek zijn geraakt maar waarvoor
de mensen uit de tijd van Wels
grote belangstelling toonden, wa
ren die in de theepakhuizen aan
de Zalmhaven in 1870, de harst-
bi-and op het Westplein enz. enz. I
Ten slotte, bij zijn gouden jubi-
leum waren maar liefst vier zonen
aanwezig die ook bij de brandweer I
waren, de heren J. Wels, P. H.
Wels. A. Wels Az en W. F. Wels.
De cadeaus waren geweldig: J.
Rooster (zelf hoofdman van de
brandweer....) schreef: „Op heden,
den dag zijner feestviering, wordt
den heer A. Wels, door Hoofdlie
den. Brand- en Brandspuitmeesters
als huldeblijk aangeboden een no
tenhouten cilinderbureau, waaraan
door eenige oud-Brandmeesters
u
stoel Is^voegd" Passende volmaakten het artikel. Op
..Een fraaie inktkoker met zilver de lijst komen talrijke namen
gemonteerd" en een „gouden re- voor die bij de huidige brand-
montoir maakten de Lijst voL J
weer nog een goede klank
Een lange lijst van deelne- hebben, zoals A. Poortman,
mers aan het huldeblijk ver- J. Corbet, W. H. Beindorff.
duurde voordat zij werkelijk hun
intrede deden. Toen de hoofdlieden
na zes jaar kwamen opdraven met
het gewijzigde reglement, op ver
zoek van B. en W., waren er niet
veel veranderingen in.
Landmeter
Een van de „lastigste" punten
was wel een extra premie van 50
die kon worden uitgekeerd aan
een premieverdienende spuit die
de grootste afstand moest afleggen.
Ook werd toen, het was 1839. op
geheven de bepaling dat de verste
vier spuiten niet mochten uitruk
ken. Deze extra premie heeft de
brandweerleiding vele hoofdbre
kens gekost. De berekening van
premies was toch al geen gemak
kelijke zaak. Maar nu werd het zo
dat afstanden van spuithuisjes tot
aan branden met centimeters moes
ten worden afgemeten en dat zelfs
af en toe een landmeter te hulp
moest worden geroepen. Nadat en
kele spuiten vele malen de premie
hadden „gewonnen" en onze spuit
6 ook eenmaal, werd de „vliegende
premie" afgeschaft door B. en W.
O).
Omdat deze premie slechts voor
de manschappen was, moest er te
genover brand- en brandspuitmees
ters ook iets extra's staan. Zij wer
den vrijgesteld van inkwartiering
iets dat niet bepaald een grapje
was. Deze gunst vatte zelfs de
leiding zo hoog op dat er maar
meteen een lange lijst boeten bij
kwam. Behalve bij de reeds be
kende boeten kwam extra die van
één gulden voor het niet bijwonen
van de tweejaarlijkse vergaderin-
Op beide vergaderingen moesten
rapporten en lijsten worden inge
leverd „Alles respectievelijk tel
kens op de boete van vijf gulden
voor het niet inleveren van het
rapport en van drie gulden bij
nalatigheid in het overleggen der
lijst".
Het „in de krant staan" was
voor de mannen van brandspuit
meester Wels kennelijk iets bij
zonders. Dat was te begrijpen om
dat die spuiten die premies hadden
verdiend en zij die zich bij de
blussing van een brand bijzonder
hadden onderscheiden eervol wer
den genoemd in de „Stads Cou
rant".
B. en W. waren met de verorde
ning van 1839 kennelijk niet zo
tevreden want in de tijd tot 1857,
toen er weer een nieuwe verorde
ning het licht zag. werden door
het college diverse veranderingen
aangebracht
..Rel Ion*'
De geschiedenis van Wels en zijn
Spuit 6 laat zien dat er vroeger
ook weieens. zoals men noemt
„brandweerrellen" geweest zijn en
dus niet alleen dit jaar waarbij
officieel slechts een belangrijke
brandweerman zijn ontslag nam.
Een dergelijk geval deed zich
voor in 1857. Een van de punten
uit de nieuwe verordening was
dat B. en W. allle benoemingen
aan zich trokken, dus niet
slechts die van hoofdlieden en
van brandmeesters maar nu ook
van brandspuitmeesters en zelfs
van spuitgasten.
B. en W. wilden kennelijk
meer in de brandweer te vertel
len hebben. Toch was het niet
direct dit punt dat aanleiding
werd tot een grote rel maar het
besluit dat allen bij benoeming
de eed moesten afleggen en niet
meer de keus hadden tussen eed
en belofte.
Dat was te erg. Liefst twintig
brandmeesters en dat waren on
geveer de brandmeesters van
liefst vijf spuiten (de tegen-
ivoordiger bluseenheden) kon
den zich hiermee niet verenigen
en boden hun ontslag aan. Ken
nelijk was de aanvulling in deze
vacature gauw gevonden want
de afloop van deze rel is niet
bekend.
Telefoon
Op het gebied van verordenin
gen bleef het verder rustig tot
1873. Maar die verordening was
zeer ingrijpend. De heer Wels
heeft de groei van de stad en de
vooruitgang der techniek kunnen
ondervinden bij de brandweer.
Waren er toen hij in dienst trad
zeventien spuiten, bij zijn afscheid
waren het er 21 handspuiten en
liefst twee stoombrandspuiten. Ook
de schouwspuiten (handspuiten in
bootjes) werden door drijvende
stoombrandspuiten vervangen.
De blussing zelf was een stuk
vereenvoudigd door het aanbren
gen van een zeer groot aantal
brandkranen op de waterleiding.
Nog in de laatste jaren van zijn
brandweerloopbaan kon brand
spuitmeester Wels in zijn woning
een „telephonietoestel" vinden
voor alarmering.
Overigens was de heer Wels een
brandweerman ,pur sang". Liefst
elf brandspuitmeesters heeft hij bij
spuit 6 gekend en negentien
brandmeesters. Bijzonder interes
sant in het huldigingsartikel is d e
opgaaf van het aantal branden dat
Rotterdam in die vijftig jaar heeft
geteisterd.
Hoewel het aantal branden veel
lager lag dan nu, was er toch een
stijging te zien. Van 1834 tot en
met 1883 waren het er 550. In de
eerste periode van vijf jaar slechts
zestien en in de laatste reeds 117.
In de eerste tien jaar hadden de
brand- en brandspuitmeesters dus
niet veel te doen. De mannen wa
ren dan ook wel blij iets voor de
gemeenschap te kunnen doen toen
B. en W. hun verzochten in 1839
de tienjarige volkstelling te hou-
Dat brandspuitmeester Wels een
brandweerman van formaat was.
blijkt wel uit de talrijke premies
die de mannen van spuit 6 bij
blussingen behaalden.
Van 1834 tot 1884 hebben de
mensen van spuit 6 in Rotterdam
geholpen bij de blussing van 85
branden. Eenmaal kregen zij de
eerdergenoemde „vliegende pre
mie", 28 maal de eerste premie,
Geen chaos
Toch werd het na een dergelijk
„luidruchtig" en veelomvattend
alarm geen chaos. Er was geen
wild gedraaf van alle spuiten uit
de stad naar de plaats des onheils.
Het gevaar dat er dan voor een
eventuele brand in een ander
„stadsdeel" geen spuiten waren,
was niet denkbeeldig en daarom
moesten de vier spuiten die het
verst van de brand verwijderd
waren, in de „bewaarplaats" blij
ven en niet uitrukken dan „op
expresse order van Heeren Bur-
gemeesteren of Fabrijkmeesteren
(de commissie van beheer. Red.)
blijvende niettemin de daartoe be-
hoorende Officieren en verdere
manschappen verplicht zich aan
hunne huisjes gereed te houden
om op de eerste order te kunnen
optrekken".
Het was bij een brand alleen al
een kleurrijk geheel door de dis
tinctieven van de brandweermen
sen. De leden van de commissie
van beheer droegen een rode strik
met witte franje om de linkerarm,
de vier hoofdlieden hadden, be
halve hun distinctief als brand
meester. ook nog een witte band
met opschrift hoofdman om de
Brandmeesters waren voorzien
van een stok. Bovendien hadden ze
een bos touw bij zich om even
tueel slangen en ladders te kunnen
„ophalen en richten". Brandspuit
meesters droegen om de hoed een
„witte krippen lamfer of band" en
zij hadden een ring met koperen
penningen bij zich. Deze pennin
gen moesten worden uitgedeeld
aan helpers die niet bij de brand
weer behoorden. Later kreeg die
ring een geheel andere bestem
ming namelijk om de penningen
van de brandweerlieden in te
stoppen zodat men kon zien wie er
present waren in verband met het
afrekenen.
De gewone brandweerlieden
droegen een witte leren band om
de arm met het stadswapen, het
nummer van de wijk en het num
mer van de spuit.
Premies
Een brandweerman van brand
spuitmeester Wels had nog een
aardige boekhouding bij te hou
den. Gelukkig voor hen waren er
echter, zoals reeds gezegd zeer
weinig branden in Rotterdam. Ten
eerste hadden zij de „debet zijde":
de eerste premie voor aankomst
per spuit ƒ75, de tweede ƒ50 en
de derde 25. Deze bedragen heb
ben bijna zeventig jaar geen ver
andering ondergaan, want ze wer
den in 1826 vastgesteld en de heer
Rooster schrijft er in 1884 over
„geregeld als nog heden gelijk is".
De geaffecteerden kregen behal
ve hun aandeel in de eventuele
premie in ieder geval en „uur
loon" van vijftien cent. De credit
zijde werd gevormd door de boe
ten voor te laat komen, wegblijven
of zonder verlol weggaan.
In de eerste categorie waren die
voor brandmeesters 1.50. brand
spuitmeesters 1 en geaffecteerden
(wat wij spuitgasten zouden noe
men) ƒ0,50. Voor wegblijven en
zonder verlof weggaan: brand
meesters 3. brandspuitmeesters
2 en geaffecteerden 1, voor die
tijd hele bedragen.
Mochten er te weinig spuitgasten
komen opdagen dan werd het te
kort aan personeel aangevuld met
de zakkendragers. Om toch vooral
te laten uitkomen dat het geen
echte brandweermensen waren,
droegen zii een witte leren band
om de arm met het woord „zak
kendrager".
Ook de heer Wels, overigens een
achtenswaardig burger, ondervond
dat bij de brandweer niet alles
pais en vree was. Zo waren er
verordeningen waarvan het jaren