Edward Albee laat totale chaos zien De „ATLAS VAN NEDERLAND" t^iever cfeen antwoord dan een voorbaricj in 100 losse bladen ZONDAGSBLAD ZATERDAG 18 APRIL 1964 Reveil van Beeldende Kunst in „Het Prinsenhof" Levendiger opstelling en meer verrassingen J)E DERTIENDE „Contour onzer beeldende kunsten", die tot elf mei wordt ge houden in „Het Prinsenhof' te Delft, heeft een aantrek kelijker aanzien en biedt meer verrassingen dan enige exposities van de laatste jaren. Er is nu een prettiger „route" door andere zalen, waarin het geëxposeerde be ter tot zijn recht komt, mede dank zij een levendiger op stelling. Zelfs degenen die weinig waardering kunnen opbrengen voor non-figura tieve kunst, zal nu de wer king van enkele stukken in dit genre verrassen. Dit geldt met name voor het grote doek „Voorjaarsmoeheid" van de Rotterdammer Mathieu Ficheroux, wiens geraffineerd kleurcontrast en schrift als meer- dimensionele vormentaal aan spreken. De beschouwer dient zich daarbij wel te realiseren dat Ficheroux de decadentie subli meert en soms onverholen wel lust schildert. Aan deze mode doet op nog brutaler wijze mee de in Arn hem werkende Martin Engelman. Zijn grof banale stukken zullen wel spoedig in prijs stijgen, of schoon de artistieke kwaliteiten minimaal zijn. Achteruitga g vertoont het werk van de nu 68-jarige promi nente schilder onder de moder nen, Gerrit Benner. De hier ge hangen acht doeken dragen klie derig pasteuze verflagen, waar van de vormgeving zwakke her halingen te zien geeft. Troebel is ook het werk van de Hagenaar Kees van Bohemen. Slechts od grote afstand bekeken, krijgen sombere en wilde toetsen enige functie. Jef DIederens litho's en hout sneden hebben kwaliteiten al werkt hij naar ons gevoel te sterk met het kleurpatroon van de re clameschilder. De Rotterdam mer Kees Franse komt op wei nig overtuigende schilderingen voor den dag met schematische vissen en poppen. Jaak Frenken uit Vught krijgt almeer bewonderaars voor grote stukken, waarop hij met vier kanten, rechthoeken en veel el kaar snijdende lijnen meestal in grauwe en zilvergrijze tonen de vlakken vult. Het is ons te ste riel om er ondanks de titel „Ta bernakel" en „Monstrans" iets meer in te zien dan een meet kundige bezigheid. De figuratief in het platte vlak werkende Klaas Gubbels is met zijn tafelvoorstellingen tot een maniertje vervallen. Van de als verfijnde colorist terecht be faamde Hagenaar-Rotterdammer Jan van Heel zijn bekwaam ge maakte Spaanse stukken aanwe zig, doch wij achten dit niet zijn betere werk. Jos Jansen uit Rotterdam is een kundig etser. De op Contour getoonde bladen hebben echter iets krampachtigs en sommige voorstellingen doen wat gezocht Otto B. de Kat. hoogleraar aan de Amsterdamse Rijksacade mie, is vertegenwoordigd met uit het platte vlak opgebouwde stads- taferelen, geschilderd in koe le kleuren. Merkwaardigerwijs springt uit elk van deze monoto ne en schematische beelden een gloeiende toets naar voren. Grafisch vakwerk is te zien van Ko Oosterkerk en Peter Struycken uit Den Haag doet zich kennen als een minutieus constructieschilder in wat hij noemt „wetmatige beweging van vormgrootte en begren zing". De Rotterdammer Georg Stahl valt wel tegen met zijn dode plamuurw erken. Gerrit Veenhuizen brengt kinderlijke voorstellingen op zijn doeken die het in hun warme tonen en In de zaal met naaldwerken domineren de imposante stuk ken van Willem Schenk, die de allure hebben van Bourgondi sche praal. De moderne topografie die de grafidus Toon Wegner uit Den Haag vooral in zijn Deltabladen toont, verdient zeker bewonde ring. Kwetsuren Dit kunnen wij niet zeggen van het resultaat van de gemengde technieken waarmede Ans Wor tel artistiek zwak en qua voor stelling banaal expressie geeft aan innerlijke kwetsuren. Wij wensen de kunstenares toe dat zij spoedig bij positiever waarden het evenwicht zal hervinden. Interessante elementen zijn als steeds te vinden in de gouaches van de Dordtenaar Bouke IJlstra. Keramische werken zijn op Contour te zien van Adriek Wes tenenk, Marijke van Vlaardin- gen, Jan van der Vaart. Fran- cine Timmers (met kitschachti- ge verwerking van oud-roest), Suzanne Taub teen talentvol pot tenbakster), Jan de Rooden. John ny Rolf, de bekwame Johan van Loon, Bettie de Lange, Sonja Landweer 'met uitmuntende stuk ken), Ineke Kruuk, Hans de Jong (geslaagde glazuring), en Jaap Domisse. Van de sculpturale inzendingen verdienen de aandacht de kun dig gemaakte bronsjes van Eric Claus, twee bronzen van Wessel Couzijn, de gestyleerde, aan Egypte herinnerende figuren van Jacob Meijer en de compacte en om de materiebehandeling in teressante stukken van Piet Stui- venberg. Van mening kan men verschil len over de waarde van de las werken in messing van Gust Ro- mijn, die het op de tentoonstel ling als blikvangers niet onaar dig doen, maar die naar onze overtuiging als sculpturale ex pressie qua vormgeving en waar achtigheid tekortschieten. Bourgondisch Onder de naaldwerkers is de Hagenaar Willem Schenk onge twijfeld de meest imponerende meester. Zijn stukken, waarin hij, al dan niet bewerkt, uiteenlo pende materialen functioneel maakt verraden rijke fantasie en een subliem uitbeeldingsvermo gen. Bijzonder knap weet hij het karakter van religieuze thema's te typeren en de geestesgesteld heid van het verleden op te roe pen. Verscheidene van Schenks fantasieën doen zich voor als erfstukken van de Bourgondische praal en levensstijl. Charmant-primitivistisch werk is er voorts van Catharina Goe- ting-Stultiens en sfeervolle naald composities van Thea Gregoor. Links een van de geraffineerd decadente schilderingen van Mathieu Ficheroux in de grote expositiezaal van ,JJet Prinsen hof" te Delft, waar de dertiende Contour onzer beeldende kunst wordt gehouden. J. BERNLEFS: „Onder de bomen* Verrassingen Tot de verrassingen behoort de door de Haagse kunsthandelaar J. W. Nieuwenhuizen Segaar af gestane collectie sohilderijen, gouaches en litho's van Karei Appel. Wel vallen de meeste stukken, naar de tijd gemeten, buiten de contouren van 1964 en ook zijn vormgeving en kleur- toepassing nogal eens aan de matige kant, maar de inrichters van de tentoonstelling zullen heb ben gedacht, dat het goed is, te laten merken, dat de in het bui tenland levende Karei Appel nog neetelt. TON HYDRA ONDER DE BOMEN (uit gave Em. Querido's Uitge verij N.V., Amsterdam) van J. Bernlef is een bundel no vellen van ruim 210 bladzij den met tamelijk kleine let ters, welke bundel, zoals te doen gebruikelijk is, zijn naam ontleent aan een van de daarin opgenomen verha len, in dit geval het laatste en het langste stuk. Bern lef schrijft gedichten en no vellen, maar dit verschijn sel is geen zeldzaamheid en men heeft hier de dichter niet nodig ter verklaring van de prozaïst. Er is ei genlijk helemaal geen ver klaring nodig, tenminste niet in eerste instantie, want deze werkstukjes zijn in zichzelf duidelijk genoeg. De auteur doet niet gewichtig of geheimzinnig of opzichtig, maar toont zich in deze geschie denissen (dit woord genomen in de zin van een relaas van iets dat ongeveer zo gebeurd is of zou kunnen zijn) een solied verteller met een aangeboren, goed-Hol- lands realisme van overwegend visueel karakter en met zin voor details. Als een uitzondering op des schrijvers regel is er één fan tastisch verhaaltje bij, van drie bladzijden, De minnaar geheten, over een vrouw die steeds klei ner wordt. Het hoeft niet op Kaf ka's Die Verwandlung geïnspi reerd te zijn, maar het is niet temin mislukt. Onder het lezen vraagt men zich telkens af, of de schrijver wel aan het kleren- probleem heeft gedacht. Dit de tail schijnt hem helemaal ontgaan te zijn. Had hij maar ergens ver meld b.v. dat het ongelukkige vrouwtje een zakdoek om zich heen geslagen had. Stelde hij zich haar zonder kleren voor, dan mag het vandaag verwondering wek ken dat hij daarover niet enkele pikanterieën ten beste heeft gege ven. H. G. Wells en Franz Kafka wisten bizarre geschiedenissen van dit genre geloofwaardig op te dissen; Wells vertelde zijn ge durfde ficties zelfs met humor (een onzichtbare of een zweven de man). Nuchter De prozaïst Bernlef toont zich in de andere verhalen een vrij huchter verslaggever, een wat moeizame stijl hanterend. De ver halen zijn zeker geen novellen in de zin van afgeronde relazen met een pointe, uitgewerkte anecdo- ten. Het meest „elijken de stuk ken op grotere of kleinere ro manfragmenten of zo maar schet- WIE IS BANG VOOR VIRGINIA WOOLF J)RS. P. PRONK, hoofd van het Bureau van de We tenschappelijke Atlas van Nederland, tevens secretaris van de redactie-commissie, zegt het kernachtig: „De in schrijving op de „Atlas van Nederland" heeft onze ver wachtingen overtroffen. Wij meenden met een oplage van 2500 exemplaren een royaal standpunt te hebben inge nomen, wij hebben het aantal echter moeten verhogen tot 10.000 en dat voor een werk waarvoor het toch waarlijk Meer begrip voor Zuid-Afrika Meer begrip voor Zuid-Afri- ka. door dr. J. L. Snethlage. Uitgave Buijten en Schlpper- heijn, Amsterdam. Dr. Snethlage meent, dat de apartheidspolitiek niet zozeer een rassenkwestie betreft als wel een zaak van sociale tegenstellingen. Uitgaande van achterhaalde mas sa-psychologische opvattingen, toch al geen groot bewonderaar van de westerse democratie, acht hij een democratische oplossing in westerse zin voor Zuid-Afrika beslist ondeugdelijk. Zijn remedie is de politieke macht in handen te geven van één nationale, mul- ti-raciale partij op algemeen-re ligieuze grondslag. aangewezen uit en door de verschillende ker ken. de niet-blanke kerken daar bij inbegrepen. De benoeming van de partijleden moet geschieden naar de normen van bekwaam heid, politiek inzicht en christelij ke deugden. niet geringe bedrag van bijna driehonderd gulden moet worden betaald!" De „Atlas van Nederland" be oogt te zijn een standaardwerk, dat in ruim honderd kaartbladen formaat van een heel blad 56 x 66 cm, dus van de atlas 56 x 33 cm met toelichtende tekst op de achterzijden een beeld zal geven van ons land en zijn bevol king in al zijn aspecten. Een soort „nationale atlas", naar het voor beeld van vele landen in en bui ten Europa. „Nederland had wat dat betreft een achterstand in te halen", zegt drs. Pronk. Na vele jaren van voorbereiding werd in 1951 door het ministerie van O.. K. en W. in samenwerking met het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap en de Vereniging voor Economische en Sociale Geografie de „Stichting Wetenschappelijke Atlas van Ne derland" in het leven geroepen, dank zij het onvermoeibare stre ven van prof. dr. W. E. Boerman, oud-hoogleraar aan de Rotterdam se Economische Hogeschool. blijkt te zijn. kan worden vervan gen door een nieuw blad." Een record Bij liet bepalen van de oplage van de „Atlas van Nederland" heeft de stichting zich laten lei den door buitenlandse gegevens. In België haalde de „nationale at las" nog geen oplage van 1500, ter wijl Zweden boven alle landen uit springt met een oplage van 5000; het gemiddelde ligt rond 1500. „Wij dachten", aldus drs. Pronk, „met een oplage van 2500 dan ook een royaal standpunt te hebben in genomen. Gezien de niet verwachte belangstelling zijn we op 10.000 ge komen en vestigen daardoor voor een „nationale atlas" een interna tionaal record!" Waar dat aan moet worden toe geschreven? Volgens de heer Pronk: „Aan de rijkssubsidie en het streven van O., K. en W. om deze werkelijk schitterende uitga ve binnen bereik te brengen van iedereen die er belangstelling t „Men kan zich afvragen of mevrouw Woolf ooit in staat is geweest een knoop aan een hemd te zetten", deze uit spraak van de Nijmeegse pro fessor T. A. Birrell zet ons op het spoor in welke richting we die mysterieuze Virginia Woolf in de titel van Edward Albee's toneelstuk „Wie is er hang voor Virginia Woolf?" moeten zoeken. De schrijfster als zodanig heeft verder met het stuk niets te maken, maar zij is voor Albee kennelijk de verpersoonlij king van het high brow- universitaire milieu, waarin de dames niet in staat zijn knopen aan hemden te zetten, maar wel tot langgerekte en diepzinnige discussies. Al bee's stuk is dan ook een discuséiestuk zich bewegende op Amerikaans universitair niveau. Er gebeurt in het stuk niet zo veel; er wordt alleen maar een deksel van een beerput openge daan en dan borrelt een einde loos gepraat naar boven. Prof. George praat met zijn vrouw Martha. Niet dat Martha zelf ge gradueerd is. maar als dochter van de rector-magnificus is zij wel op de hoogte van het univer sitair maintien. Prof. George is 46, maar hij ziet er minstens tien jaar ouder uit. Dat komt door de borreL Hoewel die borrel niet iedereen kan klein krijgen, want Martha drinkt eveneens tegen de klippen op, zij is ouder dan Geor ge, 52, ziet er echter jonger en beter geconserveerd uit. George is professor in de geschiedenis. Hij behoort tot die moderne in tellectuelen, die wel geleerd, maar niet wijzer gemaakt zijn door hun vak. Dit is wel heel in tegenspraak tot het klassieke we- tenschapsideaal, dat van de we tenschapsbeoefening inzicht en vrede verlangde, althans een be- strenge wetten en harmo- senras, dat men „wetenschappe lijk" zou kunnen opbouwen, komt de historicus in hem, die altijd geboeid is geweest door het avon tuur der geschiedenis tegen deze koele systematiek der natuurwe tenschappen in opstand: „Ik denk niet dat we dan nog veel muziek zullen horen, of schilderijen zien, maar we zullen ons kunnen ver heugen in een beschaving van echte mannen, potig, blond, wel gebouwd en van ideaal midden gewicht..." Weinig zin Hoewel prof. George in zijn studie geen „zin" der geschiede nis heeft kunnen ontdekken, maar enkel chaos, heeft hij niettemin van deze chaos het boeiende ont dekt en dit boeiende aspect zou hij niet willen missen. De resultaten van zijn studie corresponderen op een treffende wijze met zijn eigen leven. Ook daarin is weinig „zin" te ontdek ken. Martha is ook niet geschikt om hem enig inzicht bij te bren gen. Hij gooit het haar voor de voeten, maar het is de waarheid: zij is een egocentrisch, obsceen, drankzuchtig wezen. Volop een slachtoffer van het avontuur. Haar vader, de rector-magnificus, weet wel wat voor vlees hij in de kuip heeft. Hij wacht er zich wel voor zijn schoonzoon hoofd van de geschiedenisfaculteit te laten wor den, en zeker niet zijn opvolger. Zo zakken man en vrouw hoe langer hoe dieper weg in het moeras van alcphol en perversie, waarin hun enige tijdspassering is elkander de meest gruwelijke verwijten te doen. Zij scherpen Edward Albee, rechts, maakte met ,JPie is bang voor Virginia Woolf' zijn Broadway-debuut. Links regisseur Alan Schneider. hun intellect aan elkanders ve nijn. Zij zijn elkander in de volle zin van het woord tot een hel ge- Hun eeuwige twist heeft zelfs een systeem aangenomen: een intellectueel spel met regels en afspraken; een soort schaakspel van de hel: berekenend, maar venijnig tot het uiterste. Zij scheppen er het grootste beha gen in kennissen, in dit geval volkomen wildvreemden als de pas benoemde professor in de bio logie met zijn nog jor.ge vrouw deelgenoot te maken van hun twisten, tegen wie zij al hun on derlinge grieven uitspreken en die zij willen gebruiken om elkan der nog gemener te treffen en nog dieper te vernederen. om wat hij voor ogen stelt, maar om wat hij er mee bedoelt te zeggen; niet zozeer om een of an dere werkelijkheid, maar om een mogelijkheid... tenzij de mens van zijn weg naar de afgrond zich afwendt. Spiegel Bestaanbaar Men heeft gezegd: dit is niet bestaanbaar. Zo kunnen mensen nooit zijn. Men heeft dit stuk een modeverschijnsel genoemd van de kunst van het „hele erge". Een overtrekking a la Grand Guignol. Natuurlijk heeft men ziende op de „normale mens" met deze kritiek gelijk, want de normale mens beantwoordt altijd min of meer aan het Renaissan cistische ideaal van de mens. Nu kan men uiteraard stellen, dat het Edward Albee geenszins erom gegaan is in zijn stuk men sen te tekenen, zoals hij ze in wer kelijkheid 'tegengekomen is of zelfs bestaanbaar acht. Veeleer heeft hij in zijn stuk zijn publiek een spiegel willen voorhouden hoe het is als mensen in hun onder linge vijandschap zover gaan, dat zij elkaar totaal vernietigen. Dan zou zijn stuk geen portret van de normale werkelijkheid zijn, maar een (illusoir) perspectief in een menselijke afgrond, een pro fetisch hellevisioen. Dan gaat het in het stuk van Albee niet zozeer Door een jaarlijkse rijkssubsi die sedert 1959 van 10.000 gul den was de uitgave verzekerd van deze nationale atlas", welke losbladig wordt uitgege ven. Daardoor kunnen de bladen geleidelijk in een verzamelband worden gevoegd tot de atlas, na ongeveer tien jaarcompleet is. ..Een voordeel van een losbladige atlas is het handhaven van een zekere continuïteit in het ontwer pen en drukken van de kaarten, zodat elke kaart op het ogenblik van verschijnen geheel „bij" is. Ook voor de financiering heeft het groot voordeel: de intekenaren kenaren elk jaar slechts scheiden bedrag hoeven te betalen bij wijze van een abonnement". Een derde voordeel noemt drs. Pronk: „Een in het begin versche nen blad dat tegen het einde, dus na ongeveer tien jaar, verouderd te werk vóór 1 april bedroeg de prijs 2,75 per kaartblad. Na die datum is de prijs van losse kaar ten 3,75 en de losse band kost Losbladia dan 35 gulden. uiterste nood- zaak zal gebruik worden gemaakt van de bepaling de prijs van de nog niet verschenen kaarten te geesteswetenschappen schij- als enig resultaat slechts c van chaos op te leveren. Scherpzinnig gingen zulks onvermijdelijk moch ten maken". Door het verhogen van de opla ge van 2500 tot 10.000 is er enige vertraging in de aflevering ont staan. Er ontstond een achterstand bij de aanmaak van de verzamel banden en de voorraad speciaal voor de atlas vervaardigd papier bleek niet voldoende. Waar dan nog bijkomt, dat het papier pas een half jaar na fabricage kan wor den bedrukt ter vermijding van rek en krimp, maar volgens drs. Pronk hebben in juli of augustus alle in tekenaren hun stevige band met de eerste negen kaarten in huis. Over de „Atlas van Nederland" die wordt uitgegeven door de Staatsdrukkerij en Uitgeverijbe drijf in Den Haag. zegt drs. Pronk tot slot: „Het is bijzonder prettig werken aan een object waaraan, blijkens de belangstelling, grote behoefte is en waarvoor de prijs zo laag mogelijk is gehouden!" Althans zo denkt prof. George uit het stuk erover en hij is niet de enige van zijn vakgenoten. Albee tekent hem als een be gaafd en scherpzinnig denker, die in een discussie met een op be zoek gekomen jongere collega uit de biologie uitstekend voor de dag weet te komen. Hij zet daarin uiteen, hoe bio genetische ontdekkingen de we tenschap in staat stellen in het laboratorium via de reageerbuis jes een nieuw mensengeslacht op te kweken, mensen precies zoals men ze hebben wil. Van deze na komelingschap kunnen ze de kleur van de ogen bepalen, de li chaamsbouw. de gelaatstrekken, de geestelijke eigenschappen... alle stoornissen worden opgehe ven. vatbaarheid voor ziekten verdwijnt... kortom een gebre kenloos snper-ras. Het toneel als spiegel niet zo zeer van wat is, maar wat zo zou kunnen zijn als God het niet verhoedt, heeft toch zeker re den van bestaan. Of zou de dich ter alleen maar mogen weerge ven zoals het in de normale wer kelijkheid is? Zou een dichter niet mogen dromen; nader ge preciseerd: zou een dichter geen zwarte dromen mogen hebben? Trouwens de normale werke lijkheid is na Auschwitz en Hi roshima de mensheid lelijk uit de hand gelopen. Dat waren toch zeer reële spiegels, die ons leren, dat de mens wel heel ver was afgedwaald van de „gulden mid denweg" der Renaissance. Zeker, er zijn altijd pessimis ten geweest, er zijn altijd men sen geweest, die met eigen leven, met de maatschappij, met God niet in het reine konden komen, om welke oorzaken dan ook. Maar het wijdverbreide besef, dat het met de mens en de mens heid wel niet zo mooi zou kun nen aflopen, heeft-velen de ogen geopend. Het is van dit besef, dat Albee in de lijn van O'Neill, Ten nessee Williams en Miller, in dit stuk de tolk is. En nu ligt daar dat stuk van Albee, zoals het in de verta ling van G. K. van het Reve ons toegankelijk is gemaakt. Men heeft gezegd: die Van het Reve heeft de vertaling misbruikt om zijn eigen rancuneuze tegen de schenentrapperij te kunnen bot vieren; m.a.w. hij zou het veel erger hebben gemaakt. In de op voering door de Nederlandse Co rned ie heeft men het weer afge zwakt en (terecht) de ergste vloe ken laten vallen en de obsceen ste woorden weggelaten. Deze vloeken en uitdrukkingen zijn ook niet van wezenlijk belang. Men kan de ernst van een zaak ook uitdrukken in behoorlijke taal. Wel van wezenlijk belang is, dat de situatie, die Albee hier tekent als zodanig één constante vloek is. De mensen, die Albee tekent, zijn zelf in hun hele bestaan en doen en laten tot een vloek ge worden. Zij bevuilen met hun existentie zelf Gods heilige waar de. Nu Is dat niet van vandaag of gisteren. Dat is al sinds Genesis 3. Uitgaande van het boven ge schetste Renaissancistische mens beeld heeft men in vroeger eeu wen de Zondeval willen ontken nen. Van de mens, die zich op de gulden middenweg bevond, wil de men zo kwaad niet denken. De orthodoxie stond in een kwaad gerucht, omdat zij zo „mensvijan dig" was, hoewel men niet an ders deed dan Genesis 3 en de Incarnatie ernstig nemen. Nu echter is het Renaissancistische mensbeeld op de realiteit in stuk ken gevallen; van de menselijke „waardigheid" is niet meer over. De mens is naakt komen te staan, als een vloek. Daarom ls het niet noodzake lijk, maar wel symbolisch, dat dit stuk met een daverende vloek begint, hoewel de opvoering dit afzwakte tot een eufemisme, al bleef dit eufemisme nog gruwe- sen, zoals b.v. For whom the bell tolls, het verslag van een zeereis- Je van Malmö naar Kopenhagen en het goedkope drinken aan boord gedurende het internationa le gedeelte van het parcours. Nog steeds oordelende binnen het kader van de hierboven ge noemde eerste instantie, zou de opmerkzame lezer dit werk late nabloei van het naturalisme der jaren tachtig van de negentiende eeuw kunnen noemen. Het alge mene leven is een grote, grijze stroom van gebeurtenissen die zich onverschillig voorbereiden e afspelen volgens bekende en o bekende wetten, en de prozakunst bestaat in het leggen van een ka der of kadertje op een stuk(je) van dat leven, lat immers toch geen begin en «een einde heeft, waarna de auteur dat fragmehtje leven zó weet te presenteren, dat de lezer zegt: Ja, zo is het, zo gaat het. Hoe zuiverder de her kenning, des te hoger staat de kunst van de schrijver. Verschil Dit was het ideaal van een literatuur, voor welke het leven geen geheimen meer had o£ binnen afzienbare tijd hebben zou. En hier ligt het verschil met het hedendaagse realisme. Dit doorbreekt het kader van de I eerste instantie. Het beschrijft het leven zo nauwkeurig en zon- I der enige terughouding, niet om te suggereren: wacht maar, als de wetenschap wat verder ge vorderd is, of wanneer het so cialisme gekomen is, of als de wereldvrede verzekerd is, zal een periode van geluk aanbre ken (ik verlies hier de pessimis tische tegenstroming van die tijd niet uit het oog). Maar het legt ons het leven met zijn tel kens falend contact tussen mens en mens als een kwellend raad sel voor. Waarom begrijpen de kinderen Fanny en Harry eikaars bedoe lingen niet? Waarom verdrinkt zich iemand in een slootje wan neer er een diep meer in de buurt is, ja waarom doet hij zich überhaupt tekort? Wat is de zin van een oponthoud van een lifter bij een hem onbekend dorp, dat hij straks weer verlaat? Waarom zijn die Zweden in nuchtere staat gereserveerd en joviaal als ze zich zat drinken? Waarom is de bordenwasser Johan zo bang van Nico" (de uitstekende novelle Bas ketballschoenen)? Wat is de zin van het onverschillige en vaak vijandige contact van employés onderling, b.v. op een spaarbank. Waarom gebeurt het wonder niet, dat een jongen op een ogenblik nodig heeft om zich in zijn kring te bandhaven? Wat drijft een oude man, die zijn bed niet meer 6choon kan houden, ertoe in het water te springen? Waarom ver denkt eeri man zijn vrouw, wan neer er geen reden toe is? Wat moet dat wereldje van geestelijk gestoorde soldaten, psychiaters en arbeidstherapeuten? Het gaat er hier maar niet om, te zeggen: zo is het leven, maar de vraag rijst: waaróm is het leven zo? Het is die vraag, die de auteur op de lezer overhevelt. Laat men niet vergeten dat het zuiver stellen van een vraag uitermate belang rijk is. Misschien kan ik beter zeggen: het suggestief stellen van een vraag, want we zijn hier in de sfeer van de kunst, en niet in die van de wetenschap. De auteur laat het antwoord open. Hier raakt men een gevoe lige zenuw van de literaire knnst. De auteur is niet verplicht zelf het antwoord te geven. Liever geen respons, dan een onecht voorbarig, half, onvoldoende, ge fingeerd, geflatteerd antwoord. Weet de lezer zelf het antwoord, des te beter. Weet hij het niet, dan kan hij zelf zoeken. De kunst heeft recht op een soort geeste lijk fragmentarisme; voor kunst is compleetheid tie dood. Dit soort kunst is geen maaltijd, maar een aperitief. Wat natuurlijk niet weg neemt dat in een boek een goede gooi naar een goed antwoord wèl zo welkom is. Maar de auteur kan levensbeschouwelijk niet meer geven dan hij heeft, en dat is in dit geval, zoals in vele an dere, heel weinig. C. RIJNSDORP lijk genoeg. Albee zal waarschijn lijk voor zichzelf het gevoel heb ben, dat hij deze taal nodig had om door te dringen tot de to tale Godverlatenheid van de men sen, dlc hij tekende. Daarin ver gist hij zich, maar waarin hij zich niet vergist is deze situatie zelf: in gedachten en woorden vernietigt een mens zijn mede mens, ook al komt hij niet tot de Kaïnsdaad zelf: zo vernietigt hij het Beeld van God en wordt tot een levende vloek. EV. GROLLE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1964 | | pagina 18