Edward Albee laat totale chaos zien
De „ATLAS VAN NEDERLAND"
t^iever cfeen antwoord dan een voorbaricj
in 100 losse bladen
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 18 APRIL 1964
Reveil van Beeldende Kunst in „Het Prinsenhof"
Levendiger
opstelling
en meer
verrassingen
J)E DERTIENDE „Contour
onzer beeldende kunsten",
die tot elf mei wordt ge
houden in „Het Prinsenhof'
te Delft, heeft een aantrek
kelijker aanzien en biedt
meer verrassingen dan enige
exposities van de laatste
jaren. Er is nu een prettiger
„route" door andere zalen,
waarin het geëxposeerde be
ter tot zijn recht komt, mede
dank zij een levendiger op
stelling. Zelfs degenen die
weinig waardering kunnen
opbrengen voor non-figura
tieve kunst, zal nu de wer
king van enkele stukken in
dit genre verrassen.
Dit geldt met name voor het
grote doek „Voorjaarsmoeheid"
van de Rotterdammer Mathieu
Ficheroux, wiens geraffineerd
kleurcontrast en schrift als meer-
dimensionele vormentaal aan
spreken. De beschouwer dient
zich daarbij wel te realiseren dat
Ficheroux de decadentie subli
meert en soms onverholen wel
lust schildert.
Aan deze mode doet op nog
brutaler wijze mee de in Arn
hem werkende Martin Engelman.
Zijn grof banale stukken zullen
wel spoedig in prijs stijgen, of
schoon de artistieke kwaliteiten
minimaal zijn.
Achteruitga g vertoont het
werk van de nu 68-jarige promi
nente schilder onder de moder
nen, Gerrit Benner. De hier ge
hangen acht doeken dragen klie
derig pasteuze verflagen, waar
van de vormgeving zwakke her
halingen te zien geeft. Troebel is
ook het werk van de Hagenaar
Kees van Bohemen. Slechts od
grote afstand bekeken, krijgen
sombere en wilde toetsen enige
functie.
Jef DIederens litho's en hout
sneden hebben kwaliteiten al
werkt hij naar ons gevoel te sterk
met het kleurpatroon van de re
clameschilder. De Rotterdam
mer Kees Franse komt op wei
nig overtuigende schilderingen
voor den dag met schematische
vissen en poppen.
Jaak Frenken uit Vught krijgt
almeer bewonderaars voor grote
stukken, waarop hij met vier
kanten, rechthoeken en veel el
kaar snijdende lijnen meestal in
grauwe en zilvergrijze tonen de
vlakken vult. Het is ons te ste
riel om er ondanks de titel „Ta
bernakel" en „Monstrans" iets
meer in te zien dan een meet
kundige bezigheid.
De figuratief in het platte vlak
werkende Klaas Gubbels is met
zijn tafelvoorstellingen tot een
maniertje vervallen. Van de als
verfijnde colorist terecht be
faamde Hagenaar-Rotterdammer
Jan van Heel zijn bekwaam ge
maakte Spaanse stukken aanwe
zig, doch wij achten dit niet zijn
betere werk.
Jos Jansen uit Rotterdam is
een kundig etser. De op Contour
getoonde bladen hebben echter
iets krampachtigs en sommige
voorstellingen doen wat gezocht
Otto B. de Kat. hoogleraar aan
de Amsterdamse Rijksacade
mie, is vertegenwoordigd met uit
het platte vlak opgebouwde stads-
taferelen, geschilderd in koe
le kleuren. Merkwaardigerwijs
springt uit elk van deze monoto
ne en schematische beelden een
gloeiende toets naar voren.
Grafisch vakwerk is te zien
van Ko Oosterkerk en Peter
Struycken uit Den Haag doet
zich kennen als een minutieus
constructieschilder in wat hij
noemt „wetmatige beweging
van vormgrootte en begren
zing". De Rotterdammer Georg
Stahl valt wel tegen met zijn
dode plamuurw erken. Gerrit
Veenhuizen brengt kinderlijke
voorstellingen op zijn doeken
die het in hun warme tonen en
In de zaal met naaldwerken
domineren de imposante stuk
ken van Willem Schenk, die de
allure hebben van Bourgondi
sche praal.
De moderne topografie die de
grafidus Toon Wegner uit Den
Haag vooral in zijn Deltabladen
toont, verdient zeker bewonde
ring.
Kwetsuren
Dit kunnen wij niet zeggen van
het resultaat van de gemengde
technieken waarmede Ans Wor
tel artistiek zwak en qua voor
stelling banaal expressie geeft
aan innerlijke kwetsuren. Wij
wensen de kunstenares toe dat zij
spoedig bij positiever waarden
het evenwicht zal hervinden.
Interessante elementen zijn als
steeds te vinden in de gouaches
van de Dordtenaar Bouke IJlstra.
Keramische werken zijn op
Contour te zien van Adriek Wes
tenenk, Marijke van Vlaardin-
gen, Jan van der Vaart. Fran-
cine Timmers (met kitschachti-
ge verwerking van oud-roest),
Suzanne Taub teen talentvol pot
tenbakster), Jan de Rooden. John
ny Rolf, de bekwame Johan van
Loon, Bettie de Lange, Sonja
Landweer 'met uitmuntende stuk
ken), Ineke Kruuk, Hans de Jong
(geslaagde glazuring), en Jaap
Domisse.
Van de sculpturale inzendingen
verdienen de aandacht de kun
dig gemaakte bronsjes van Eric
Claus, twee bronzen van Wessel
Couzijn, de gestyleerde, aan
Egypte herinnerende figuren van
Jacob Meijer en de compacte en
om de materiebehandeling in
teressante stukken van Piet Stui-
venberg.
Van mening kan men verschil
len over de waarde van de las
werken in messing van Gust Ro-
mijn, die het op de tentoonstel
ling als blikvangers niet onaar
dig doen, maar die naar onze
overtuiging als sculpturale ex
pressie qua vormgeving en waar
achtigheid tekortschieten.
Bourgondisch
Onder de naaldwerkers is de
Hagenaar Willem Schenk onge
twijfeld de meest imponerende
meester. Zijn stukken, waarin hij,
al dan niet bewerkt, uiteenlo
pende materialen functioneel
maakt verraden rijke fantasie en
een subliem uitbeeldingsvermo
gen. Bijzonder knap weet hij het
karakter van religieuze thema's
te typeren en de geestesgesteld
heid van het verleden op te roe
pen. Verscheidene van Schenks
fantasieën doen zich voor als
erfstukken van de Bourgondische
praal en levensstijl.
Charmant-primitivistisch werk
is er voorts van Catharina Goe-
ting-Stultiens en sfeervolle naald
composities van Thea Gregoor.
Links een van de geraffineerd
decadente schilderingen van
Mathieu Ficheroux in de grote
expositiezaal van ,JJet Prinsen
hof" te Delft, waar de dertiende
Contour onzer beeldende kunst
wordt gehouden.
J. BERNLEFS: „Onder de bomen*
Verrassingen
Tot de verrassingen behoort de
door de Haagse kunsthandelaar
J. W. Nieuwenhuizen Segaar af
gestane collectie sohilderijen,
gouaches en litho's van Karei
Appel. Wel vallen de meeste
stukken, naar de tijd gemeten,
buiten de contouren van 1964 en
ook zijn vormgeving en kleur-
toepassing nogal eens aan de
matige kant, maar de inrichters
van de tentoonstelling zullen heb
ben gedacht, dat het goed is, te
laten merken, dat de in het bui
tenland levende Karei Appel nog
neetelt.
TON HYDRA
ONDER DE BOMEN (uit
gave Em. Querido's Uitge
verij N.V., Amsterdam) van
J. Bernlef is een bundel no
vellen van ruim 210 bladzij
den met tamelijk kleine let
ters, welke bundel, zoals te
doen gebruikelijk is, zijn
naam ontleent aan een van
de daarin opgenomen verha
len, in dit geval het laatste
en het langste stuk. Bern
lef schrijft gedichten en no
vellen, maar dit verschijn
sel is geen zeldzaamheid en
men heeft hier de dichter
niet nodig ter verklaring
van de prozaïst. Er is ei
genlijk helemaal geen ver
klaring nodig, tenminste
niet in eerste instantie,
want deze werkstukjes zijn
in zichzelf duidelijk genoeg.
De auteur doet niet gewichtig
of geheimzinnig of opzichtig,
maar toont zich in deze geschie
denissen (dit woord genomen in
de zin van een relaas van iets
dat ongeveer zo gebeurd is of zou
kunnen zijn) een solied verteller
met een aangeboren, goed-Hol-
lands realisme van overwegend
visueel karakter en met zin voor
details. Als een uitzondering op
des schrijvers regel is er één fan
tastisch verhaaltje bij, van drie
bladzijden, De minnaar geheten,
over een vrouw die steeds klei
ner wordt. Het hoeft niet op Kaf
ka's Die Verwandlung geïnspi
reerd te zijn, maar het is niet
temin mislukt. Onder het lezen
vraagt men zich telkens af, of
de schrijver wel aan het kleren-
probleem heeft gedacht. Dit de
tail schijnt hem helemaal ontgaan
te zijn. Had hij maar ergens ver
meld b.v. dat het ongelukkige
vrouwtje een zakdoek om zich
heen geslagen had. Stelde hij zich
haar zonder kleren voor, dan mag
het vandaag verwondering wek
ken dat hij daarover niet enkele
pikanterieën ten beste heeft gege
ven. H. G. Wells en Franz Kafka
wisten bizarre geschiedenissen
van dit genre geloofwaardig op
te dissen; Wells vertelde zijn ge
durfde ficties zelfs met humor
(een onzichtbare of een zweven
de man).
Nuchter
De prozaïst Bernlef toont zich
in de andere verhalen een vrij
huchter verslaggever, een wat
moeizame stijl hanterend. De ver
halen zijn zeker geen novellen in
de zin van afgeronde relazen met
een pointe, uitgewerkte anecdo-
ten. Het meest „elijken de stuk
ken op grotere of kleinere ro
manfragmenten of zo maar schet-
WIE IS BANG VOOR VIRGINIA WOOLF
J)RS. P. PRONK, hoofd van
het Bureau van de We
tenschappelijke Atlas van
Nederland, tevens secretaris
van de redactie-commissie,
zegt het kernachtig: „De in
schrijving op de „Atlas van
Nederland" heeft onze ver
wachtingen overtroffen. Wij
meenden met een oplage van
2500 exemplaren een royaal
standpunt te hebben inge
nomen, wij hebben het aantal
echter moeten verhogen tot
10.000 en dat voor een werk
waarvoor het toch waarlijk
Meer begrip voor
Zuid-Afrika
Meer begrip voor Zuid-Afri-
ka. door dr. J. L. Snethlage.
Uitgave Buijten en Schlpper-
heijn, Amsterdam.
Dr. Snethlage meent, dat de
apartheidspolitiek niet zozeer een
rassenkwestie betreft als wel een
zaak van sociale tegenstellingen.
Uitgaande van achterhaalde mas
sa-psychologische opvattingen,
toch al geen groot bewonderaar
van de westerse democratie, acht
hij een democratische oplossing
in westerse zin voor Zuid-Afrika
beslist ondeugdelijk. Zijn remedie
is de politieke macht in handen
te geven van één nationale, mul-
ti-raciale partij op algemeen-re
ligieuze grondslag. aangewezen
uit en door de verschillende ker
ken. de niet-blanke kerken daar
bij inbegrepen. De benoeming van
de partijleden moet geschieden
naar de normen van bekwaam
heid, politiek inzicht en christelij
ke deugden.
niet geringe bedrag van bijna
driehonderd gulden moet
worden betaald!"
De „Atlas van Nederland" be
oogt te zijn een standaardwerk,
dat in ruim honderd kaartbladen
formaat van een heel blad 56
x 66 cm, dus van de atlas 56 x
33 cm met toelichtende tekst
op de achterzijden een beeld zal
geven van ons land en zijn bevol
king in al zijn aspecten. Een soort
„nationale atlas", naar het voor
beeld van vele landen in en bui
ten Europa. „Nederland had wat
dat betreft een achterstand in te
halen", zegt drs. Pronk.
Na vele jaren van voorbereiding
werd in 1951 door het ministerie
van O.. K. en W. in samenwerking
met het Koninklijk Nederlandsch
Aardrijkskundig Genootschap en
de Vereniging voor Economische
en Sociale Geografie de „Stichting
Wetenschappelijke Atlas van Ne
derland" in het leven geroepen,
dank zij het onvermoeibare stre
ven van prof. dr. W. E. Boerman,
oud-hoogleraar aan de Rotterdam
se Economische Hogeschool.
blijkt te zijn. kan worden vervan
gen door een nieuw blad."
Een record
Bij liet bepalen van de oplage
van de „Atlas van Nederland"
heeft de stichting zich laten lei
den door buitenlandse gegevens.
In België haalde de „nationale at
las" nog geen oplage van 1500, ter
wijl Zweden boven alle landen uit
springt met een oplage van 5000;
het gemiddelde ligt rond 1500.
„Wij dachten", aldus drs. Pronk,
„met een oplage van 2500 dan ook
een royaal standpunt te hebben in
genomen. Gezien de niet verwachte
belangstelling zijn we op 10.000 ge
komen en vestigen daardoor voor
een „nationale atlas" een interna
tionaal record!"
Waar dat aan moet worden toe
geschreven? Volgens de heer
Pronk: „Aan de rijkssubsidie en
het streven van O., K. en W. om
deze werkelijk schitterende uitga
ve binnen bereik te brengen van
iedereen die er belangstelling t
„Men kan zich afvragen of
mevrouw Woolf ooit in staat
is geweest een knoop aan een
hemd te zetten", deze uit
spraak van de Nijmeegse pro
fessor T. A. Birrell zet ons op
het spoor in welke richting
we die mysterieuze Virginia
Woolf in de titel van Edward
Albee's toneelstuk „Wie is er
hang voor Virginia Woolf?"
moeten zoeken. De schrijfster
als zodanig heeft verder met
het stuk niets te maken,
maar zij is voor Albee
kennelijk de verpersoonlij
king van het high brow-
universitaire milieu, waarin
de dames niet in staat zijn
knopen aan hemden te zetten,
maar wel tot langgerekte en
diepzinnige discussies. Al
bee's stuk is dan ook een
discuséiestuk zich bewegende
op Amerikaans universitair
niveau.
Er gebeurt in het stuk niet zo
veel; er wordt alleen maar een
deksel van een beerput openge
daan en dan borrelt een einde
loos gepraat naar boven. Prof.
George praat met zijn vrouw
Martha. Niet dat Martha zelf ge
gradueerd is. maar als dochter
van de rector-magnificus is zij
wel op de hoogte van het univer
sitair maintien. Prof. George is
46, maar hij ziet er minstens tien
jaar ouder uit. Dat komt door de
borreL Hoewel die borrel niet
iedereen kan klein krijgen, want
Martha drinkt eveneens tegen de
klippen op, zij is ouder dan Geor
ge, 52, ziet er echter jonger en
beter geconserveerd uit. George
is professor in de geschiedenis.
Hij behoort tot die moderne in
tellectuelen, die wel geleerd,
maar niet wijzer gemaakt zijn
door hun vak. Dit is wel heel in
tegenspraak tot het klassieke we-
tenschapsideaal, dat van de we
tenschapsbeoefening inzicht en
vrede verlangde, althans een be-
strenge wetten en harmo-
senras, dat men „wetenschappe
lijk" zou kunnen opbouwen, komt
de historicus in hem, die altijd
geboeid is geweest door het avon
tuur der geschiedenis tegen deze
koele systematiek der natuurwe
tenschappen in opstand: „Ik denk
niet dat we dan nog veel muziek
zullen horen, of schilderijen zien,
maar we zullen ons kunnen ver
heugen in een beschaving van
echte mannen, potig, blond, wel
gebouwd en van ideaal midden
gewicht..."
Weinig zin
Hoewel prof. George in zijn
studie geen „zin" der geschiede
nis heeft kunnen ontdekken, maar
enkel chaos, heeft hij niettemin
van deze chaos het boeiende ont
dekt en dit boeiende aspect zou
hij niet willen missen.
De resultaten van zijn studie
corresponderen op een treffende
wijze met zijn eigen leven. Ook
daarin is weinig „zin" te ontdek
ken. Martha is ook niet geschikt
om hem enig inzicht bij te bren
gen. Hij gooit het haar voor de
voeten, maar het is de waarheid:
zij is een egocentrisch, obsceen,
drankzuchtig wezen. Volop een
slachtoffer van het avontuur.
Haar vader, de rector-magnificus,
weet wel wat voor vlees hij in de
kuip heeft. Hij wacht er zich wel
voor zijn schoonzoon hoofd van de
geschiedenisfaculteit te laten wor
den, en zeker niet zijn opvolger.
Zo zakken man en vrouw hoe
langer hoe dieper weg in het
moeras van alcphol en perversie,
waarin hun enige tijdspassering
is elkander de meest gruwelijke
verwijten te doen. Zij scherpen
Edward Albee, rechts, maakte met
,JPie is bang voor Virginia
Woolf' zijn Broadway-debuut.
Links regisseur Alan Schneider.
hun intellect aan elkanders ve
nijn. Zij zijn elkander in de volle
zin van het woord tot een hel ge-
Hun eeuwige twist heeft zelfs
een systeem aangenomen: een
intellectueel spel met regels en
afspraken; een soort schaakspel
van de hel: berekenend, maar
venijnig tot het uiterste. Zij
scheppen er het grootste beha
gen in kennissen, in dit geval
volkomen wildvreemden als de
pas benoemde professor in de bio
logie met zijn nog jor.ge vrouw
deelgenoot te maken van hun
twisten, tegen wie zij al hun on
derlinge grieven uitspreken en
die zij willen gebruiken om elkan
der nog gemener te treffen en
nog dieper te vernederen.
om wat hij voor ogen stelt, maar
om wat hij er mee bedoelt te
zeggen; niet zozeer om een of an
dere werkelijkheid, maar om een
mogelijkheid... tenzij de mens
van zijn weg naar de afgrond
zich afwendt.
Spiegel
Bestaanbaar
Men heeft gezegd: dit is niet
bestaanbaar. Zo kunnen mensen
nooit zijn. Men heeft dit stuk een
modeverschijnsel genoemd van
de kunst van het „hele erge".
Een overtrekking a la Grand
Guignol. Natuurlijk heeft men
ziende op de „normale mens"
met deze kritiek gelijk, want de
normale mens beantwoordt altijd
min of meer aan het Renaissan
cistische ideaal van de mens.
Nu kan men uiteraard stellen,
dat het Edward Albee geenszins
erom gegaan is in zijn stuk men
sen te tekenen, zoals hij ze in wer
kelijkheid 'tegengekomen is of
zelfs bestaanbaar acht. Veeleer
heeft hij in zijn stuk zijn publiek
een spiegel willen voorhouden hoe
het is als mensen in hun onder
linge vijandschap zover gaan, dat
zij elkaar totaal vernietigen. Dan
zou zijn stuk geen portret van
de normale werkelijkheid zijn,
maar een (illusoir) perspectief in
een menselijke afgrond, een pro
fetisch hellevisioen. Dan gaat het
in het stuk van Albee niet zozeer
Door een jaarlijkse rijkssubsi
die sedert 1959 van 10.000 gul
den was de uitgave verzekerd
van deze nationale atlas",
welke losbladig wordt uitgege
ven. Daardoor kunnen de bladen
geleidelijk in een verzamelband
worden gevoegd tot de atlas, na
ongeveer tien jaarcompleet is.
..Een voordeel van een losbladige
atlas is het handhaven van een
zekere continuïteit in het ontwer
pen en drukken van de kaarten,
zodat elke kaart op het ogenblik
van verschijnen geheel „bij" is.
Ook voor de financiering heeft het
groot voordeel: de intekenaren
kenaren elk jaar slechts
scheiden bedrag hoeven te betalen
bij wijze van een abonnement".
Een derde voordeel noemt drs.
Pronk: „Een in het begin versche
nen blad dat tegen het einde, dus
na ongeveer tien jaar, verouderd
te werk vóór 1 april bedroeg de
prijs 2,75 per kaartblad. Na die
datum is de prijs van losse kaar
ten 3,75 en de losse band kost
Losbladia dan 35 gulden. uiterste nood-
zaak zal gebruik worden gemaakt
van de bepaling de prijs van de
nog niet verschenen kaarten te
geesteswetenschappen schij-
als enig resultaat slechts c
van chaos op te leveren.
Scherpzinnig
gingen zulks onvermijdelijk moch
ten maken".
Door het verhogen van de opla
ge van 2500 tot 10.000 is er enige
vertraging in de aflevering ont
staan. Er ontstond een achterstand
bij de aanmaak van de verzamel
banden en de voorraad speciaal
voor de atlas vervaardigd papier
bleek niet voldoende. Waar dan
nog bijkomt, dat het papier pas
een half jaar na fabricage kan wor
den bedrukt ter vermijding van rek
en krimp, maar volgens drs. Pronk
hebben in juli of augustus alle in
tekenaren hun stevige band met de
eerste negen kaarten in huis.
Over de „Atlas van Nederland"
die wordt uitgegeven door de
Staatsdrukkerij en Uitgeverijbe
drijf in Den Haag. zegt drs. Pronk
tot slot: „Het is bijzonder prettig
werken aan een object waaraan,
blijkens de belangstelling, grote
behoefte is en waarvoor de prijs
zo laag mogelijk is gehouden!"
Althans zo denkt prof. George
uit het stuk erover en hij is niet
de enige van zijn vakgenoten.
Albee tekent hem als een be
gaafd en scherpzinnig denker, die
in een discussie met een op be
zoek gekomen jongere collega uit
de biologie uitstekend voor de
dag weet te komen.
Hij zet daarin uiteen, hoe bio
genetische ontdekkingen de we
tenschap in staat stellen in het
laboratorium via de reageerbuis
jes een nieuw mensengeslacht op
te kweken, mensen precies zoals
men ze hebben wil. Van deze na
komelingschap kunnen ze de
kleur van de ogen bepalen, de li
chaamsbouw. de gelaatstrekken,
de geestelijke eigenschappen...
alle stoornissen worden opgehe
ven. vatbaarheid voor ziekten
verdwijnt... kortom een gebre
kenloos snper-ras.
Het toneel als spiegel niet zo
zeer van wat is, maar wat zo
zou kunnen zijn als God het niet
verhoedt, heeft toch zeker re
den van bestaan. Of zou de dich
ter alleen maar mogen weerge
ven zoals het in de normale wer
kelijkheid is? Zou een dichter
niet mogen dromen; nader ge
preciseerd: zou een dichter geen
zwarte dromen mogen hebben?
Trouwens de normale werke
lijkheid is na Auschwitz en Hi
roshima de mensheid lelijk uit
de hand gelopen. Dat waren toch
zeer reële spiegels, die ons leren,
dat de mens wel heel ver was
afgedwaald van de „gulden mid
denweg" der Renaissance.
Zeker, er zijn altijd pessimis
ten geweest, er zijn altijd men
sen geweest, die met eigen leven,
met de maatschappij, met God
niet in het reine konden komen,
om welke oorzaken dan ook.
Maar het wijdverbreide besef,
dat het met de mens en de mens
heid wel niet zo mooi zou kun
nen aflopen, heeft-velen de ogen
geopend. Het is van dit besef, dat
Albee in de lijn van O'Neill, Ten
nessee Williams en Miller, in dit
stuk de tolk is.
En nu ligt daar dat stuk van
Albee, zoals het in de verta
ling van G. K. van het Reve ons
toegankelijk is gemaakt. Men
heeft gezegd: die Van het Reve
heeft de vertaling misbruikt om
zijn eigen rancuneuze tegen de
schenentrapperij te kunnen bot
vieren; m.a.w. hij zou het veel
erger hebben gemaakt. In de op
voering door de Nederlandse Co
rned ie heeft men het weer afge
zwakt en (terecht) de ergste vloe
ken laten vallen en de obsceen
ste woorden weggelaten. Deze
vloeken en uitdrukkingen zijn ook
niet van wezenlijk belang. Men
kan de ernst van een zaak ook
uitdrukken in behoorlijke taal.
Wel van wezenlijk belang is, dat
de situatie, die Albee hier tekent
als zodanig één constante vloek
is. De mensen, die Albee tekent,
zijn zelf in hun hele bestaan en
doen en laten tot een vloek ge
worden. Zij bevuilen met hun
existentie zelf Gods heilige waar
de.
Nu Is dat niet van vandaag of
gisteren. Dat is al sinds Genesis
3. Uitgaande van het boven ge
schetste Renaissancistische mens
beeld heeft men in vroeger eeu
wen de Zondeval willen ontken
nen. Van de mens, die zich op
de gulden middenweg bevond, wil
de men zo kwaad niet denken. De
orthodoxie stond in een kwaad
gerucht, omdat zij zo „mensvijan
dig" was, hoewel men niet an
ders deed dan Genesis 3 en de
Incarnatie ernstig nemen. Nu
echter is het Renaissancistische
mensbeeld op de realiteit in stuk
ken gevallen; van de menselijke
„waardigheid" is niet meer over.
De mens is naakt komen te staan,
als een vloek.
Daarom ls het niet noodzake
lijk, maar wel symbolisch, dat
dit stuk met een daverende vloek
begint, hoewel de opvoering dit
afzwakte tot een eufemisme, al
bleef dit eufemisme nog gruwe-
sen, zoals b.v. For whom the bell
tolls, het verslag van een zeereis-
Je van Malmö naar Kopenhagen
en het goedkope drinken aan
boord gedurende het internationa
le gedeelte van het parcours.
Nog steeds oordelende binnen
het kader van de hierboven ge
noemde eerste instantie, zou de
opmerkzame lezer dit werk late
nabloei van het naturalisme der
jaren tachtig van de negentiende
eeuw kunnen noemen. Het alge
mene leven is een grote, grijze
stroom van gebeurtenissen die
zich onverschillig voorbereiden e
afspelen volgens bekende en o
bekende wetten, en de prozakunst
bestaat in het leggen van een ka
der of kadertje op een stuk(je)
van dat leven, lat immers toch
geen begin en «een einde heeft,
waarna de auteur dat fragmehtje
leven zó weet te presenteren, dat
de lezer zegt: Ja, zo is het, zo
gaat het. Hoe zuiverder de her
kenning, des te hoger staat de
kunst van de schrijver.
Verschil
Dit was het ideaal van een
literatuur, voor welke het leven
geen geheimen meer had o£
binnen afzienbare tijd hebben
zou. En hier ligt het verschil
met het hedendaagse realisme.
Dit doorbreekt het kader van de I
eerste instantie. Het beschrijft
het leven zo nauwkeurig en zon- I
der enige terughouding, niet om
te suggereren: wacht maar, als
de wetenschap wat verder ge
vorderd is, of wanneer het so
cialisme gekomen is, of als de
wereldvrede verzekerd is, zal
een periode van geluk aanbre
ken (ik verlies hier de pessimis
tische tegenstroming van die
tijd niet uit het oog). Maar het
legt ons het leven met zijn tel
kens falend contact tussen mens
en mens als een kwellend raad
sel voor.
Waarom begrijpen de kinderen
Fanny en Harry eikaars bedoe
lingen niet? Waarom verdrinkt
zich iemand in een slootje wan
neer er een diep meer in de
buurt is, ja waarom doet hij zich
überhaupt tekort? Wat is de zin
van een oponthoud van een lifter
bij een hem onbekend dorp, dat
hij straks weer verlaat? Waarom
zijn die Zweden in nuchtere staat
gereserveerd en joviaal als ze
zich zat drinken? Waarom is de
bordenwasser Johan zo bang van
Nico" (de uitstekende novelle Bas
ketballschoenen)? Wat is de zin
van het onverschillige en vaak
vijandige contact van employés
onderling, b.v. op een spaarbank.
Waarom gebeurt het wonder niet,
dat een jongen op een ogenblik
nodig heeft om zich in zijn kring
te bandhaven? Wat drijft een oude
man, die zijn bed niet meer
6choon kan houden, ertoe in het
water te springen? Waarom ver
denkt eeri man zijn vrouw, wan
neer er geen reden toe is? Wat
moet dat wereldje van geestelijk
gestoorde soldaten, psychiaters en
arbeidstherapeuten? Het gaat er
hier maar niet om, te zeggen:
zo is het leven, maar de vraag
rijst: waaróm is het leven zo?
Het is die vraag, die de auteur op
de lezer overhevelt. Laat men niet
vergeten dat het zuiver stellen
van een vraag uitermate belang
rijk is. Misschien kan ik beter
zeggen: het suggestief stellen van
een vraag, want we zijn hier in
de sfeer van de kunst, en niet
in die van de wetenschap.
De auteur laat het antwoord
open. Hier raakt men een gevoe
lige zenuw van de literaire knnst.
De auteur is niet verplicht zelf
het antwoord te geven. Liever
geen respons, dan een onecht
voorbarig, half, onvoldoende, ge
fingeerd, geflatteerd antwoord.
Weet de lezer zelf het antwoord,
des te beter. Weet hij het niet,
dan kan hij zelf zoeken. De kunst
heeft recht op een soort geeste
lijk fragmentarisme; voor kunst
is compleetheid tie dood. Dit soort
kunst is geen maaltijd, maar een
aperitief. Wat natuurlijk niet weg
neemt dat in een boek een goede
gooi naar een goed antwoord wèl
zo welkom is. Maar de auteur
kan levensbeschouwelijk niet
meer geven dan hij heeft, en dat
is in dit geval, zoals in vele an
dere, heel weinig.
C. RIJNSDORP
lijk genoeg. Albee zal waarschijn
lijk voor zichzelf het gevoel heb
ben, dat hij deze taal nodig had
om door te dringen tot de to
tale Godverlatenheid van de men
sen, dlc hij tekende. Daarin ver
gist hij zich, maar waarin hij
zich niet vergist is deze situatie
zelf: in gedachten en woorden
vernietigt een mens zijn mede
mens, ook al komt hij niet tot
de Kaïnsdaad zelf: zo vernietigt
hij het Beeld van God en wordt
tot een levende vloek.
EV. GROLLE.